• No results found

De Finse locatieven herzien

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Finse locatieven herzien"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Finse locatieven herzien

Een kwalitatief onderzoek naar de betekenis van de uitgangsvormen -l-, -s- en -t- in

het Fins op basis van de Columbia School of Linguistics

Auteur: S. K. C. Reijntjes Studentnummer: 1856251

E-mailadres: s.k.c.reijntjes@student.rug.nl Masterscriptie

Opleiding: Europese Taalwetenschappen Organisatie: Rijksuniversiteit Groningen

Eerste Begeleider: R. de Jonge Tweede Begeleider: H. P. Houtzagers

(2)

1

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 1

1. Inleiding 2

2. Theoretisch kader 5

2.1. Problemen in de Finse grammatica 5

2.2. Kritiek op de traditionele grammatica 10

2.3. De Columbia School of Linguistics en het linguïstisch signaal 13

3. De Finse locatieven herzien 17

3.1. Het probleem van efficiëntie 17

3.2. Hypothese voor een minder complexe structuur 19

3.2.1. De traditionele structuur binnen de Finse grammatica 19

3.2.2. De hypothese op basis van CSL 20

3.3. Het corpusonderzoek 23 4. Resultaten en analyse 25 4.1. s en l 25 4.2. (l)-ø en (l)-t 31 4.3. (s)-ø en (s)-t 40 5. Conclusie en discussie 46 6. Literatuurlijst 49

(3)

2

1. Inleiding

Deze scriptie richt zich op de herstructurering van Finse uitgangsvormen binnen het kader van de theorie van William Diver en de Colombia School of Linguistics (Hierna CSL). Het Fins is een bijzondere taal om te bestuderen omdat het als Finoegrische taal zo anders is dan de meer bekende Indo-Europese talen in Europa. Niet alleen daarom, maar ook vanwege de problemen die het Fins oplevert bij het bestuderen van grammaticale categorieën binnen de syntaxis (Holmberg & Nikanne 1993). Simpele vragen zoals: hoeveel naamvallen heeft het Fins?, en wat is de vorm van de

accusatief? hebben geen duidelijk antwoord. Het lijkt daardoor alsof de vormen in het Fins niet goed aansluiten op de grammatica zoals we die kennen.

Misschien echter is het niet het Fins dat niet aansluit op de grammatica, maar juist de

grammatica die niet aansluit op het Fins. De huidige theorieën van grammatica zijn gebaseerd op de traditionele westerse categorieën zoals die ooit voorgesteld zijn in het oude Griekenland. Termen als naamwoord, onderwerp, werkwoord en naamval zijn bij iedereen bekend en vormen de basis voor de heersende stromingen binnen de taalwetenschap zoals de generatieve grammatica. Deze categorieën, hoewel ze voor het grootste deel juist lijken te zijn en een goede representatie te zijn van hoe talen in elkaar zitten, zijn nooit wetenschappelijk getest of bewezen (Reid 2018).

Dit is een van de kritieken die William Diver en de CSL hebben op de traditionele grammatica. Zij stellen voor om de taalwetenschap met een schone lei te beginnen. De CSL wil op zoek naar een simpele verklaring voor taal op basis van linguïstische signalen bestaande uit de relatie tussen vormen en hun betekenissen.

Het zoeken naar deze linguïstische signalen is een uitdaging omdat beide variabelen (vorm en betekenis) onbekend zijn. Omdat taal opnieuw bestudeerd moet worden moet er opnieuw gezocht worden naar potentiële orde in de schijnbare wanorde van taal en op basis van die potentiële orde moeten hypothesen opgesteld worden en vervolgens bewezen worden.

In de traditionele grammatica van het Fins zijn vier uitgangsvormen die overeenkomsten vertonen in hun betekenis en in hun vorm (Tabel A). Deze vormen behoren tot de zes traditionele locatieven. De overige twee locatieven vertonen wel overeenkomsten in betekenis maar vanwege de onregelmatige vorm van de illatief zullen de naamvalsuitgangen niet onderzocht worden in deze scriptie. Uitleg over deze afwijkende vorm en waarom deze naamvallen op dit moment beter uitgesloten kunnen worden in dit onderzoek wordt beschreven in hoofdstuk 3, en voorstellen om deze afwijkende vorm te onderzoeken en in een soortgelijk onderzoek te betrekken worden gegeven in hoofdstuk 5.

(4)

3 De overeenkomsten die de vormen van deze locatiefuitgangen hebben en de overeenkomsten in hun betekenissen vertonen een logischere structuur gebaseerd op de individuele elementen van deze locatiefuitgangen. Zo lijken de naamvalsvormen opgedeeld te zijn in posities die door

verschillende klanken gevuld kunnen worden. Dit is weergegeven in tabel A. Op de eerste positie kan gekozen worden voor l (ll) of s (ss), de laatste positie wordt bezet door A1, en op de tweede positie kan gekozen worden om een t te plaatsten of niet (ø). De wisseling tussen elke vorm per positie laat een wisseling zien tussen betekenis die in tabel B is weergegeven gebaseerd op de betekenissen van de traditionele naamvallen.

De traditionele naamvallen kunnen dan verworpen worden en de vorming van de

uitgangsvormen kunnen geherstructureerd worden zoals in tabel B. In deze scriptie wordt dan ook gehypothetiseerd dat niet de uitgangsvormen van de traditionele locatieven zelf betekenis dragen, maar dat de betekenisverschillen tussen de traditionele locatieven gekoppeld is aan de individuele elementen van hun vormen in een simpele één-op-één relatie van betekenis en vorm, en zich dus manifesteren in de vorm van linguïstische signalen.

Naamval Uitgangsvorm Scheiding van de klanken van

de uitgangsvormen

Adessief -llA ll-ø-A

Ablatief -ltA l-t-A

Inessief -ssA ss-ø-A

Elatief -stA s-t-A

Tabel A. Overeenkomsten van de Finse Locatieven.

Positie 1 2 3

Vorm l (ll)/s (ss) ø/t A

Betekenis [BUITEN]/[BINNEN] n.v.t./[RICHTING] n.v.t.

Tabel B. De voorgestelde structuur van de individuele elementen van de locatiefvormen.

1

Het Fins maakt onderscheid tussen woorden die uit voorklinkers bestaan (ö, y en ä) en achterklinkers (o, u en a). Afhankelijk van de vervoegings- en verbuigingsstam krijgt een uitgang de bijbehorende voor- of

(5)

4 Een grondige analyse van de Finstalige tekst Papin Rouva van Juhani Aho uit 1893 ondersteunt deze hypothese. De tekst is doorzocht op zinnen die met elkaar minimale paren vormen waarbij de betekenisverschillen van de zinnen terug te leiden zijn naar de individuele elementen van de locatiefvormen. Op deze manier is vastgesteld dat de individuele elementen inderdaad hun eigen betekenis dragen in plaats van de combinatie van de elementen in zijn geheel.

De uitkomst van deze scriptie zal bijdragen aan het onderzoek binnen het kader van CSL in zijn geheel en daarmee aan het streven naar een simpele, praktische en wetenschappelijk verantwoorde beschrijving van taal en het gebruik ervan.

In hoofdstuk twee zal uitvoerig behandeld worden waarom het Fins als goed voorbeeld dient voor de problemen binnen de traditionele grammatica. Daarnaast wordt besproken waarom de traditionele grammatica als hypothese faalt en waarom CSL een betere oplossing biedt. Hoofdstuk drie gaat in op de hypothese en hoe die hypothese in deze scriptie getoetst zal worden. Daar wordt ook uitgelegd welke keuzes gemaakt zijn om het onderzoek uit te voeren. In hoofdstuk vier staan alle minimale paren die gebruikt zijn voor dit onderzoek en de analyses per minimaal paar. Hoofdstuk vijf sluit af met de conclusie en bespreekt de uitvoering van het onderzoek en geeft advies over mogelijk vervolgonderzoek.

(6)

5

2. Theoretisch kader

2.1. Problemen in de Finse grammatica

De Finse taal is een zeer interessante taal omdat het een voor Europese begrippen vrij unieke grammatica heeft. Het Fins is namelijk een van de weinige niet-Indo-Europese talen in Europa. Het is onderdeel van de Finoegrische taalfamilie. De enige verwante talen met meer dan een miljoen sprekers zijn het Ests en het Hongaars. Hierdoor is het Fins een interessante taal voor taalkundig onderzoek:

“Being an agglutinating language with very rich morphology, Finnish has a system of functional categories which differs in many respects from that of the well-known Indo-European languages. Thus the study of Finnish syntax can provide many new, interesting facts, hypotheses and problems pertaining to the theory of functional categories in grammar.” (Holmberg & Nikanne 1993: 1)

Holmberg en Nikanne zeggen hierboven onder andere dat het onderzoeken van het Fins veel nieuwe problemen geeft voor de theorie van functionele categorieën, maar misschien is het juist die theorie die oplossingen biedt voor het onderzoeken van de Finse taal. De standaardisatie van de Finse grammatica is gebaseerd op dezelfde theorie van zinsstructuur die overal ter wereld gehanteerd wordt waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen grammaticale categorieën als het onderwerp en het lijdend voorwerp wat echter niet vanzelfsprekend is gezien het feit dat de morfologie van het Fins zo verschilt van die van de Indo-Europese talen. Bij het bestuderen van de taal echter blijkt inderdaad dat er interessante vraagstukken boven komen die nergens door de moderne grammatica worden beantwoord en niet passen binnen de moderne theorie van de zinsstructuur.

De Finse naamvallen zijn hier een heel goed voorbeeld van. Zelfs een vraag over hoeveel naamvallen het Fins precies heeft kan verschillende antwoorden opleveren. Het lijkt een makkelijke vraag, maar meningen blijken verdeeld te zijn. De moderne grammaticaboeken zijn het veelal met elkaar eens en geven vijftien naamvallen zoals het ISO Suomen Kielioppi (Hakulinen 2004) en Finnlectura (Savolainen 2001), maar sommige grammaticaboeken en ook vaak in het onderzoek wordt ook wel van zestien naamvallen gesproken: zie bijvoorbeeld Fred Karlsson (2015), Anders Holmberg & Urpo Nikanne (1993) en Lili Ahonen (2007).

(7)

6 Dit probleem is te wijten aan de verschillende meningen over wat een naamval precies is. De uitgang -t in het Fins, die in veel bronnen beschreven wordt als de accusatief wordt soms niet meegerekend omdat deze alleen voorkomt bij persoonlijke voornaamwoorden en daarom geen zelfstandige naamval kan zijn (Kolehmainen 2010, Timberlake 1975). De prolatief is ook een problematische uitgang omdat deze niet congrueert met adjectieven en daarom vaak als een bijwoordsuitgang wordt gezien in plaats van als een naamval (Temisevä 1979).2

In tabel C staat de lijst met Finse naamvallen zoals die beschreven in het ISO suomen Kielioppi. Daarbij staan ook de bijbehorende uitgangsvormen en de functies van die naamvallen. In het schema wordt de klinkerharmonie tussen a en ä weergegeven met de hoofdletter A. De klinkerverlenging van de illatief is weergegeven met een V. Deze klinkerverlenging dupliceert de laatste klinker van de stam: talo + -Vn = taloon .

2

De combinatie van argumenten voor de Finse naamvallen kan het totaal van Finse naamvallen ook op veertien zetten.

(8)

7

Naamval

Uitgangen

enkelvoud

Uitgangen

meervoud

Functie

Grammaticale naamvallen

Nominatief

-ø (ongemarkeerd)

-t

Grammaticaal

onderwerp

Genitief

-n

-en, -den,-ten,-tten,-in Bezit

Partitief

-A,-tA

-A,-tA

Deel van,

ondeelbaar of na

negatie

Accusatief

-t, -n,

-ø (ongemarkeerd)

-t

Grammaticaal

object

Generale locatieven

Essief

-nA

-nA

Staat van zijn

Translatief

-ksi

-ksi

Verandering van

staat

Interne locatieven

Inessief

-ssA

-ssA

Plaats: in

Elatief

-stA

-stA

Plaats: uit

Illatief

-Vn, -hVn, -seen

-hin, -siin, -in

Plaats: naar (in)

Externe locatieven

Adessief

-llA

-llA

Plaats: op

Ablatief

-ltA

-ltA

Plaats: af

Allatief

-lle

-lle

Plaats: naar (op)

Marginale naamvallen

Abessief

-ttA

-ttA

Zonder

Comitatief

-ne

-ine

Bezit (formeel)

Instructief

n.v.t.

-(i)n

Instrument

(9)

8 Een ander probleem betreft de categorisering van de naamvallen, met name de

grammaticale naamvallen nominatief, accusatief en genitief. Vanwege de overlap van

uitgangsvormen met betrekking tot deze grammaticale functies is er veel onenigheid onder de grammatici. Is de uitgang –n bijvoorbeeld een accusatief, een genitief, of een genitief-accusatief? En wat is de vorm van de accusatief? Is dit -t, -ø, -n, of een verzameling van deze vormen? Een mooie beschrijving van dit probleem is opgenomen in een artikel van Kate Moore uit 1984:

The Easy Way to Finnish, or Finnish in 90 Years without a Teacher

The direct object: Most Finnish grammars are particularly lucid about this. In Finnish the direct object (universally known as the accusative) may be in the nominative, genitive or partitive. For purposes of clarity the nominative and genitive will be called accusative. There also exists a genuine accusative which is not called anything at all. Considerable care is thus required in interpreting these terms. If you see the word “accusative”, it may mean

nominative or genitive but never accusative; the term “nominative” might mean accusative or possibly the real nominative; genitive might mean accusative or just plain genitive while the partitive is always called the partitive although it may really be the accusative. (Onbekende auteur in Kate Moore 1984: 71)

Kate Moore schrijft dat dit een parodie is op de Finse grammatica, maar iets vergelijkbaars staat in Finnish: an essential grammar van Fred Karlsson uit 2008 zonder dat er intentie is om dit systeem te bekritiseren; het is slechts een beschrijving van het systeem:

The accusative is not a uniform morphological case form as such, but a collective name given to a certain set of cases when they mark the object of a sentence. (...) When determining the particular case of the object one must first check whether any of the conditions for the partitive hold; if so, the object must be in partitive. The partitive is thus a ‘stronger’ object case than the accusative. Only after this, if none of the partitive object conditions are fulfilled, can one proceed to determine which of the accusative endings is the correct one. (Karlsson 2008: 158)

(10)

9 Een ander voorbeeld waarbij de Grecolatijnse grammatica niet aansluit op het Fins vormt de zogenaamde nessessiivirakenne (necessiviteitsconstructie). Hierin krijgt het logisch onderwerp de genitiefuitgang -n en het object de nominatiefuitgang -ø. In voorbeeld (1) staan twee zinnen die deze wisseling van uitgangen goed demonstreert:

1)

a. Minä-ø osta-n kirja-n Ik-NOM koop-1SG boek-GEN ‘Ik koop een boek’

b. Minu-n täytyy ostaa kirja-ø Ik-GEN moet kopen boek-NOM ‘Ik moet een boek kopen’

Daarnaast is er nog een interessante constructie om uit te drukken dat iemand ergens van houdt. Deze constructie is weergegeven in voorbeeld (2). Vanuit de traditionele grammatica gezien staat het logisch object in deze zin in geen enkele uitgang die hierboven is beschreven om het object mee aan te geven, maar staat het in de zogenaamde elatief die doorgaans een richting aangeeft en vertaald wordt als een prepositie.

2)

Mies pitää kahvi-sta Man houdt koffie-ELA ‘De man houdt van koffie’

Deze problemen geven weer dat de naamvallen in het Fins niet samenvallen met de

grammaticale categorieën van de traditionele grammatica. De regels om een object te identificeren hebben dan niets meer te maken met de uitgangsvorm van het object en de uitgangsvorm is in dat opzicht overbodig. De standaardgrammatica lijkt dus niet toereikend genoeg om het Fins op een coherente manier te beschrijven en te verklaren.

(11)

10

2.2. Kritiek op de traditionele grammatica

Het Fins is niet de enige taal waarbij complicaties voorkomen. Ook de Indo-Europese talen zelf worstelen met interessante vraagstukken en bijzondere verschijnselen. De meeste van deze

bijzondere gevallen leren kinderen in de vorm van uitzonderingen. Maar ook als volwassenen leren ze nooit waar deze “uitzonderingen” vandaan komen. Deze uitzonderingen en onregelmatigheden -waarvan er voor het Fins een aantal voorbeelden gegeven zijn in paragraaf 2.1- zijn onder meer de kritiek van de Columbia School of Linguistics op de traditionele grammatica die in de woorden van William Diver …

“… resort to a variety of escape clauses. It ignores data. It invents labels to paper over

failures. It incorporates mutually contradictory definitions of terms. It has long lists of outright exceptions and optional rules. When rules fail, it has recourse to sense in ad hoc fashion, and the categories of sense multiply in uncontrolled ways – polysemy – and with blatant disregard of form – homonymy. A kind of deus ex machina, case government, conceals the failure of forms to appear where the theory predicts they should. With such a proliferation of devices, the traditional grammar may give the appearance of complete coverage of data, but it does so by sacrificing not only simplicity, but also internal coherency.” (Diver, Davis & Reid 2012: 378)

Hoewel er in de huidige generatieve grammatica veel onderzoek gedaan wordt naar het taalgebruik dat niet binnen de regels past van de generatieve grammatica en de theorie van de zinsstructuur, zegt de CSL dat onderzoek op basis van de traditionele grammatica nooit

wetenschappelijke waarde heeft omdat de traditionele grammatica zelf nooit wetenschappelijk is bewezen3. Zoals Diver zei is de traditionele grammatica vatbaar en berust zelfs op ad hoc aannames dat er bijvoorbeeld categorieën als onderwerp en predikaat bestaan en dat die categorieën juist zijn.

De traditionele grammatica is een fundament geworden waar al het taalonderzoek op berust, maar moet in feite gezien worden als slechts een hypothese; een hypothese die getest kan worden, dus een hypothese die correct, maar ook incorrect kan zijn. Om te testen of een hypothese correct is

3

De generatieve grammatica wordt door Diver en de CSL gelijk getrokken met de traditionele

grammatica omdat het op dezelfde categorieën van die traditionele grammatica voortbouwt: "Diver dismissed Chomsky’s Generative Grammar as being merely the old traditional grammar papered over with a veneer of mathematical-like formalism, lacking any real conceptual innovation" (Huffman 2012: 4)

(12)

11 binnen taal zal gekeken moeten worden of de stellingen van de hypothese passen bij het

daadwerkelijke taalgebruik. Als de stelling niet past, dan kan de hypothese verworpen worden, of dan zou dat moeten gebeuren. In de traditionele grammatica gebeurt dit echter niet en wordt de fout in de hypothese gerechtvaardigd onder de noemer ‘uitzondering’ of krijgt deze een extra voorwaarde waaronder hij wel zou passen. Zo is er in het Latijn bijvoorbeeld een hypothese dat de datief de naamval is voor het meewerkend voorwerp, maar wanneer de datief een woord markeert dat niet het functionele meewerkend voorwerp is (als die al bestaat), maar een bezitsrelatie aangeeft ontstaat er een subcategorie voor de datief van bezit. De hypothese dat de datief de naamval voor het meewerkend voorwerp is zou beter passen als de datiefvorm inderdaad alleen het meewerkend voorwerp markeerde.

William Diver heeft uitvoerig beschreven waar de hypothese van de traditionele grammatica tekort schiet (Huffman, Davis 2012) en een samenvatting van een aantal van deze punten van kritiek is gegeven in Reid 2018. Een paar van deze punten die aansluiten bij deze scriptie zullen hier nog een keer herhaald worden. Hieronder volgen een aantal stellingen van de traditionele grammatica met de kritiek van Diver en de voorbeelden uit het Latijn die hij erbij geeft. Deze voorbeelden uit het Latijn zijn aangevuld met voorbeelden uit het Fins om aan te tonen dat deze punten van kritiek ook gelden voor het Fins.

Elke zin heeft een onderwerp en een predicaat. Deze stelling wordt ontkracht door het

bestaan van zinnen zonder onderwerp. Voorbeeld (3) uit het Latijn is een simpele incomplete zin waar geen onderwerp aanwezig is. Van dit soort zinnen die geen duidelijk onderwerp of predicaat vertonen wordt gezegd dat ze buiten de structuur van de zin staan. Een goede hypothese voor grammatica echter omvat alle uitdrukkingen van taal ongeacht de vorm. Voorbeeld (4a) uit het Latijn en (4b) uit het Fins zijn voorbeelden van subjectomissie waarbij het onderwerp weggelaten is omdat het onderwerp in de werkwoordsuitgang is verwerkt. Deze voorbeelden zijn binnen de traditionele grammatica in de woorden van Diver awkward omdat ze wel een onderwerp hebben, maar dit onderwerp staat in het predicaat en de zin heeft dus niet meer een duidelijk te scheiden onderwerp en predicaat. In het Fins bestaan er ook zogenaamde existentiële zinnen waar niet altijd een

onderwerp nodig is. Een voorbeeld is gegeven in (5).

3) Quid ergo? Wat dus ‘Wat dan?’

(13)

12 4) Scio Caesarem singulorum annorum singulos commentarios

Weten-1SG Caesar afzonderlijk jaren afzonderlijk commentaren confecisse; quod ego non existimavi mihi esse faciendum.

samengesteld maar ik niet gedacht mij zijn gedaan

‘Ik ben ervan bewust dat Caesar een apart commentaar heeft samengesteld voor elk jaar afzonderlijk, maar het lijkt mij onnodig om dit te doen.

5) Koko tuo-ssa maisemassa oli jotain omituisen pehmoista ja vienoa, joka tuntui tuoksahtavan esiin jokaisesta sen pienimmästäkin poimusta.

Hele die-INE wereld was iets eigenaardigs zachts en lieflijks, dat voelde ruikende voorwaarts elke het kleinste hoekje

“Over het hele landschap lag iets bijzonder lieflijks en zachts, dat leek alsof het je overal uit de kleinste hoekjes tegemoet kwam.”

De nominatief is de naamval voor het onderwerp. Zoals hierboven ook is gezegd zijn het

onderwerp en het predicaat twee verschillende onderdelen binnen de traditionele grammatica. Wanneer een zin een koppelwerkwoord bevat dan is er sprake van een naamwoordelijk gezegde en dan staat er in het predicaat een nominatief. Deze nominatief verwijst naar het onderwerp, maar is zelf het onderwerp niet, slechts een eigenschap of een beschrijving van het onderwerp. Dit concept is te zien in het Latijnse voorbeeld (6). In het Fins komt de nominatief ook voor in het predicaat -ook zonder koppelwerkwoord- in bijvoorbeeld een necessieve constructie zoals in (1b) hier herhaald als (7).

6) Gallia est omnis divisa in partes tres Gallië-NOM is heel-NOM verdeeld-NOM in delen drie ‘Heel Gallië is verdeeld in drie stukken’

7) Minu-n täytyy ostaa kirja-ø Ik-GEN moet kopen boek-NOM ‘Ik moet een boek kopen’

Naast deze twee voorbeelden zijn er meer punten van kritiek die Diver geeft. Zo congrueert het werkwoord niet altijd in getal met het onderwerp, verwijst een reflexief voornaamwoord niet altijd naar een voorafgaand onderwerp, maar komt ook voor zonder voorafgaand onderwerp of

(14)

13 verwijst naar een onderwerp uit andere zinnen. Daarnaast komen naast de nominatief, ook andere naamvallen voor op plaatsen waar ze volgens de traditionele grammatica niet horen. Zo is volgens de traditionele grammatica de accusatief de naamval voor het direct object en de datief de naamval voor het indirect object, maar komt de accusatief ook voor op het indirect object en de datief op het direct object (Diver, Davis & Reid 2012).

Diver is hiermee van mening dat de traditionele grammatica gefaald heeft als hypothese. Moderne theorieën van grammatica berusten deels op de traditionele grammatica en hanteert bijvoorbeeld de ongetoetste hypothesen van onder andere het subject, object, naamwoord,

werkwoord en naamval. Diver -en met hem de Columbia School of Linguistics- is van mening dat taal opnieuw bestudeerd moet worden vanuit het uitgangspunt dat er een bepaalde structuur in

taalgebruik zit die voortvloeit uit de drang om te communiceren.

2.3. De Columbia School of Linguistics en het linguïstisch

signaal

De Columbia School of Linguistics wil taal opnieuw bestuderen zonder de beperkingen van de traditionele grammatica. CSL stelt dat de beste manier om taal te bestuderen is om te kijken naar de kleinste betekenisverschillen in taal. Daarom hecht CSL waarde aan vorm. Diver bouwt voor op het idee van Ferdinand de Saussure dat mensen met elkaar willen communiceren en dat deze

communicatie in een code uitgevoerd wordt (Reid 2018). Deze code bestaat uit signalen en betekenissen van die signalen; vorm en functie (In de woorden van de Saussure: signifiant en signifié). De combinatie van deze twee noemt Diver een linguistic sign (gelijk aan de Saussure’s signe). Zowel de vorm als functie zijn voor de wetenschapper eerst onbekend. Dat betekent dat er een hypothese moet komen voor zowel de vorm als de functie. Een vorm is pas een vorm als het een functie heeft, en een functie is pas een functie als er een vorm aan gekoppeld kan worden.

Hoewel het idee van het linguïstisch signaal al door meerder linguïsten als hypothese is voorgesteld is dit concept nooit naar tevredenheid uitgewerkt (Diver 1980). Saussure zelf heeft namelijk deze theorie nooit helemaal uitgewerkt; het was slechts speculatief en gaf geen uitvoerige beschrijving van hoe zijn signe de basis kon vormen voor een op zichzelf staande theorie (Huffman 2012). Bloomfield omschreef dit linguïstisch signaal als een minimal form. De kritiek van Diver is dat Bloomfields beschrijving van betekenis gebonden was aan real world truth value (Huffman 2001) . “Since our knowledge of the real world is limited, (…), we will never be able to say much about linguistic meaning.” (Huffman 2001: 32). Dit betekent dat de betekenis van een linguïstisch signaal

(15)

14 niet wetenschappelijk te testen zou zijn. Daarnaast wendde Bloomfield zich tot de traditionele categorieën wanneer het grotere elementen betrof dan het morfeem (Huffman 2012).

Waar Diver verder gaat op het idee van het linguïstisch signaal en afwijkt van Saussure, Bloomfield en andere linguïsten is dat Diver het menselijk gedrag includeert als verklarende factor. Mensen hebben de drang om te communiceren en doen dat onder andere met klanken.

“The speaker is producing these particular sound waves because he knows that they can be identified in terms of certain phonemes. And he chooses those phonemes because together they make up certain particular morphemes. And these in turn communicate a particular kind of message.” (Diver 2012: 67).

Divers observaties tonen aan dat taalgebruik tussen mensen nooit perfect is, in ieder geval vanuit het perspectief van bijvoorbeeld een robuuste syntax die de structuur van een boodschap bepaalt. Het taalgebruik is echter voldoende vanuit het perspectief van een persoon die denkt en de linguïstische signalen kan ontcijferen om tot een adequate conclusie te komen wat de boodschap betekent. Dit betekent dat een mens alleen die linguïstische signalen hoeft te gebruiken die nodig zijn om de boodschap over te brengen. Diver geeft een voorbeeld uit het Sanskriet met twee zinnen (de oorspronkelijke zinnen zijn door Diver weggelaten), cf. (8).

8)

a. The best of ascetics made the queen eat a consecrated porridge

nominative accusative accusative

b. The king should have the dogs eat her nominative instrumental accusative

Deze zinnen zijn qua opbouw gelijk, maar in (8a) staat degene die moet eten in de accusatief en in (8b) in de instrumentalis. Vanuit het perspectief van bijvoorbeeld de generatieve grammatica is dit een problematische vergelijking. In (8b) is een duidelijk onderscheid gemaakt door middel van verschillende naamvallen wie wie op moet eten. In (8a) hebben de eter en het eten echter dezelfde naamval. Diver verklaart deze zinnen aan de hand van het menselijk verstand. Mensen zijn intelligent genoeg, zegt Diver, om te beredeneren dat de koningin in (8a) de pap op moet eten en niet

andersom en dus is een onderscheid tussen die twee door middel van verschillende uitgangen niet nodig, zoals het Engels illustreert. Het linguïstisch signaal wordt dus gekozen door een spreker op basis van de noodzaak om zijn boodschap op de meest efficiënte manier over te brengen.

(16)

15 De manier waarop CSL omgaat met het concept van het linguïstisch signaal is goed te zien in Reid 2018. De uitgang -s heeft in traditionele grammatica meerdere functies. Het is een

meervoudsuitgang: two cook-s (twee koks), en het is een persoonsuitgang op een werkwoord: he cook-s (Hij kookt). Maar vanuit het perspectief van CSL zal eerst bewezen moeten worden dat het inderdaad om een vorm gaat met meerdere functies of dat de -s een overkoepelende functie heeft die het gebruik van het morfeem verklaart (Reid 2018). Met dezelfde redenering in het achterhoofd zijn ook woorden -niet alleen uitgangsvormen- onderwerp ter discussie. Het woord look, hoewel het op zichzelf één vorm is, heeft in de traditionele grammatica meerdere functies. vergelijk de zinnen look at the picture en his new look. In de eerste zin heeft look de betekenis van een visuele

handeling, maar in de tweede zin is het een visuele eigenschap. Nadav Sabar (2018) beargumenteert dat de vorm look in alle instanties dezelfde betekenis heeft ongeacht welke andere woorden in de zin voorkomen. In andere woorden: de functie van look (of voor elk ander woord) is dus bepaald door een interne eigenschap van het woord en niet door de totale betekenis van de zin. Nadav Sabar beargumenteert in zijn boek Lexical Meaning as a testable hypothesis: The case of English look, see, seem and appear (2018) dat look gekoppeld is aan de betekenis van visuele aandacht. Deze term is minder specifiek dan termen als ‘visuele actie’ of ‘visuele eigenschap’, maar is toch een duidelijke beschrijving van de vorm look die ook de vorm duidelijk onderscheidt van vergelijkbare woorden als see en appear waarbij de betekenis van aandacht niet toepasselijk is.

Diver zelf heeft zich bezig gehouden met het Latijn en Grieks. Diver zocht onder meer naar een nieuwe verklaring voor het gebruik van de nominatief, accusatief en datief in het Latijn (Diver 2012) door te tellen hoe vaak de naamvallen voorkwamen in geschreven Latijn en wat de context was waarin deze naamvallen gebruikt werden. Omdat de nominatief het vaakst voorkwam en de datief het minst vaak, concludeerde Diver dat de naamvallen gebonden waren aan een focussysteem waarbij de naamvallen elementen in een zin markeerden op basis van hoe belangrijk deze elementen waren voor de actie die de zin beschrijft. Belangrijke elementen zullen immers vaker genoemd worden in een verhaal dan minder belangrijke elementen.

Kate Moore heeft al een bijdrage geleverd aan het Fins: Zij heeft in het kader van CSL een nieuwe blik geworpen op de Finse uitgangsvormen die in de traditionele grammatica de

grammaticale naamvallen zijn (Moore 1984). Moore beargumenteert dat de keuze voor de uitgangsvorm bepaald wordt door hoe specifiek een entiteit omschreven wordt zoals dat in de realiteit bestaat. In de zin ‘de jongen zit in de sauna’ is het de lezer precies bekend om welke jongen het gaat, maar in de zin ‘Er zitten jongens in de sauna’ is het de lezer niet bekend welke jongens het zijn, alleen dat het jongens zijn. Dit verschil wordt volgens Moore gemarkeerd met de

(17)

16 naamvallen verdeeld worden op basis van hoe waardevol een entiteit is voor de handeling die een zin beschrijft.

De naamvallen die Moore behandelt in haar artikel zijn vanwege het controversiële gebruik in verschillende grammaticaboeken bijzonder interessant om te bestuderen. In deze scriptie wordt echter gekeken naar de naamvalsuitgangen voor de traditionele locatieven. Grammaticaboeken van het Fins hebben geen discussie over de betekenis en het gebruik van deze naamvallen, maar binnen de theorie van CSL zijn deze uitgangen toch interessant om te bestuderen. Omdat het idee van naamval losgelaten kan worden, kan de structuur van deze naamvalsuitgangen gekoppeld worden aan de individuele elementen van de traditionele uitgangsvormen in plaats van de

naamvalsuitgangen in hun geheel. In het volgende hoofdstuk zal daarom een voorstel gedaan worden om de uitgangen traditioneel gecategoriseerd als de locatieven in het Fins met een efficiëntere structuur te beschrijven op basis van objectief corpusonderzoek van Fins taalgebruik.

(18)

17

3. De Finse locatieven herzien

3.1. Het probleem van efficiëntie

Er zijn zes naamvallen binnen het traditionele naamvallensysteem van het Fins die een opvallende relatie met elkaar hebben: de locatieven. De locatieven staan in tabel D op een rijtje met de uitgangsvormen en de betekenis(sen) die erbij horen. De naamvallen worden voornamelijk omschreven als plaatsbepalingen (vandaar ook de naam locatief) op basis van een van de meest voorkomende functies van deze naamvallen, maar deze naamvallen kunnen ook op een meer abstracte manier gebruikt worden (Hakulinen et. al. 2004). Een aantal van deze abstracte interpretaties van de locatieven zoals beschreven in de moderne grammaticaboeken zijn in het schema opgenomen.

Naamval Vorm Functie Buitenlocatieven

Adessief -llA Ergens op/rondom zijn (statisch) Ergens mee werken/reizen Bezit

Ablatief -ltA Ergens af komen (dynamisch) Zintuiglijke waarneming

Allatief -lle Ergens op/heen gaan (dynamisch) Indirect object

Binnenlocatieven

Inessief -ssA Ergens in/tegenaan zijn (statisch) Persoonlijke staat van zijn Elatief -stA Ergens uit komen (dynamisch)

Over iets vertellen Een mening uiten Illatief Vn,

-hVn -seen -siin

Ergens in/tegenaan gaan (dynamisch) Interesseren in

(19)

18 Een aantal voorbeelden van de multifunctionaliteit van de locatieven staan in (8) en (9)

weergegeven (Savolainen 2001). Voor deze voorbeelden zijn alleen de adessief en de elatief gekozen om het overzicht kort te houden.

9) adessief

a) (Plaatsbepaling)

Keittiön pöydä-llä on kukkia. keuken tafel-llA is bloemen “Op de keukentafel staan bloemen.”

b) (Reismiddel)

Tulitteko te juna-lla? Komen jullie trein-llA “Komen jullie met de trein?”

c) (Bezit)

Onko sinu-lla polkupyörä? Is jij-llA fiets

“Heb jij een fiets?”

10) elatief

a) (Plaatsbepaling)

Joonas otti sormuksen rasia-sta. Joonas nam vinger doos-stA “Joonas haalde de vinger uit de doos.”

b) (Over iets vertellen) He puhuivat lapsi-sta. Zij spraken kind-stA “Ze spraken over het kind.”

(20)

19 c) (Mening)

Minu-sta hän on kiva. Ik-stA zij is leuk “Ik vind haar leuk.”

De traditionele grammatica zoals geïllustreerd in tabel D en in voorbeelden (8) en (9) laat zien dat de naamvallen voor de locatieven bestaan uit complexe vormen met elk meer dan één betekenis. Idealiter is er per vorm één betekenis. Niet alleen is dat voor informatieverwerking beter, maar de structuur van de grammatica wordt daardoor ook efficiënter.

3.2. Hypothese voor een minder complexe structuur

3.2.1. De traditionele structuur binnen de Finse grammatica

De locatieven vertonen een zekere structuur omdat de uitgangsvormen op verschillende plekken met elkaar overeenkomsten hebben. Door deze overeenkomsten met elkaar te vergelijken kunnen de locatieven gestructureerd worden zoals ze vaak ook in leerboeken voorkomen. Deze structuur is weergegeven in tabel E en een visuele representatie is gegeven in figuur 1.

Statisch Dynamisch

Scheiden Naderen Buitenlocatieven Adessief (-llA) Ablatief (-ltA) Allatief (-lle)

Binnenlocatieven Inessief (-ssA) Elatief (-stA) Illatief (-Vn, -hVn, -seen, -siin)

Tabel E. (Hakulinen et. al. 2004; Savolainen 2001)

Figuur 1. De locatieven uitgebeeld met behulp van een huis (talo). De binnenlocatieven hebben alle

(21)

20 De structuur die weergegeven wordt in schema tabel E kan ook geweten worden aan de individuele elementen van de uitgangsvormen. Vanuit het perspectief van CSL kunnen de naamvallen als gehele entiteiten verworpen worden en moet er voor elke individuele vorm gekeken worden of hier een betekenis bij te passen is. Een naamval als de elatief zou dus kunnen bestaan uit 3

verschillende onderdelen, s-t-a, met elk een eigen betekenis die elkaar opvolgen.

Tabel E laat de verdeling goed zien van de individuele elementen van de locatieven. Ten eerste is er een duidelijke scheiding tussen de binnen- en de buitenlocatieven. Dit onderscheid is te zien in de afwisseling tussen l en s, waarbij -l- alleen voorkomt bij de buitenlocatieven en de -s- alleen bij de binnenlocatieven. De t komt alleen voor in de kolom dynamisch(scheiden), maar heeft dezelfde positie binnen de binnen- en buitenlocatieven. In de kolom dynamisch(naderen) is geen

overeenkomst te zien. Het verschil tussen de adessief en de allatief zit in de afwisseling a-e. Deze a-e-wisseling komt niet voor bij de binnenlocatieven. Ook de allatief en de illatief vertonen geen

overeenkomst. Op basis van dit schema zou verwacht worden dat de allatief en illatief wel

overeenkomsten zouden vertonen en dat als de structuur aangehouden zou worden, de illatief de vorm -sse zou hebben. Waarom dit niet zo is, zal in dit onderzoek niet nader onderzocht worden. Wel is het nuttig om te weten dat deze vorm (-sse) wel voorkomt in het Ests, een nauw verwante taal. Vanwege de afwijkende vorm van de illatief zal in deze scriptie voornamelijk gekeken worden naar de distributie van morfemen in de traditionele statische locatieven en dynamische(scheiden) locatieven.

3.2.2. De hypothese op basis van CSL

In de voetsporen van de CSL tredende en daarmee de traditionele grammatica verworpen hebbende, kan opnieuw naar de locatiefuitgangen gekeken worden. Dit betekent ook dat de uitgangsvormen niet meer noodzakelijk als een geheel beschouwd hoeven worden, maar als een combinatie van individuele elementen: l, s, t, A, V, h, e, i, en n. De hypothese hier is dat deze losse elementen zelfstandig betekenis dragen en dat deze betekenis overeenkomt met de categorieën in tabel B.

Omdat de illatiefvorm afwijkt, zullen de elementen -V-, -h-, -e- , -i-, en -n niet behandeld worden in deze scriptie. A is in de andere vier uitgangen gelijk en heeft geen betekenis die relevant is voor dit onderzoek. De overige drie vormen zullen centraal staan in deze scriptie en er zal gekeken worden of deze vormen daadwerkelijk individueel betekenis kunnen dragen.

De opbouw van deze elementen kan in tabel F weergegeven worden. De verlenging van de -l- en -s- in de adessief en inessief is voorlopig irrelevant en er wordt geen verschil gemaakt tussen l/ll en s/ss omdat dit fonetisch bepaald zou kunnen zijn. Op de eerste positie in tabel F kan gekozen worden tussen -l- of -s-. De tweede positie is gereserveerd voor -t- of de afwezigheid van -t- (ø). De

(22)

21 laatste positie is voor A. Van deze volgorde kan niet afgeweken worden.

Positie

1

2

3

Vorm

l/s

ø/t

A

Tabel F: De verdeling van de elementen in de traditionele uitgangsvormen -llA, -ssA, -ltA en -stA

De hypothese is dat -l- en -s- respectievelijk aangeven of een plaatsbepaling buiten of binnen is. De -t- zou als betekenis dragen dat er sprake is van beweging en dat deze beweging van iets af gaat. Dit betekent dat -t- en -A sub-elementen zijn van de vormen en -l- en -s- die nadere bepalingen toevoegen aan de betekenissen van -l- en -s-.

In de traditionele grammatica is de hypothese dat de uitgangen -llA en -ssA het verschil tussen buiten en binnen aangeven. Omdat het enige verschil in deze twee uitgangen zit in de vormen -l- en -s-, is de hypothese hier dat -l- de betekenis heeft van [BUITEN] en -s- de betekenis van [BINNEN]. Deze bepalingen zijn afhankelijk van een vooraf bepaalde locatie. Deze locatie is datgene dat

gemarkeerd is met -l- of -s-. Talo (huis) is bijvoorbeeld de locatie en definieert de grenzen van het ruimtelijke referentiepunt. De uitgangsvormen bepalen vervolgens wat de positie of richting is ten opzichte van de grenzen van het huis. talo-ssa is dus binnen het huis. Belangrijk om te noemen is dat de voorgestelde betekenissen van [BUITEN] en [BINNEN] volledig afhankelijk zijn van het menselijk perspectief. Iets kan dus [BINNEN] zijn, zonder dat het daadwerkelijk afgedekt is. Binnen het huis is een simpel voorbeeld. de grenzen van het huis zijn duidelijk herkenbaar als de muren, vloer en het dak. Neem nu het voorbeeld puutarha-ssa (in de tuin). De betekenis van [BINNEN] is afhankelijk van de grenzen van de tuin hoewel die misschien minder concreet zijn als de muren van een huis. Ook kan [BINNEN] of [BUITEN] virtueel zijn, waarbij datgene dat ergens binnen of buiten is een abstract object is of dat de grenzen waarbinnen of buiten het zich bevindt abstract zijn. Het woord katsoma-ssa (tijdens het kijken) is een voorbeeld waarbij [BINNEN] gebruikt wordt als positie in een

tijdsframe, een meetbare afstand die gevisualiseerd wordt als tijdruimte met als grenzen het startpunt en eindpunt van de periode dat iemand visuele aandacht ergens aan schenkt.

De hypothese voor de ablatief in de traditionele grammatica is dat het een beweging is ergens vanaf. Als de uitgangsvorm van de ablatief (-ltA) vergeleken wordt met die van de adessief (-llA), dan is het enige verschil in vorm de toevoeging van -t- in de ablatief. De hypothese in deze scriptie is dat het verschil tussen -t- en de afwezigheid van -t- (ø) een kwestie van richting is. Daarom wordt hier gehypothetiseerd dat -t- de betekenis heeft van [RICHTING]. Voor ø wordt geen hypothese gegeven. ø kan namelijk geen betekenis hebben omdat het geen vorm is. De [RICHTING] die aan -t- toegekend wordt is net als bij de betekenissen [BINNEN] en [BUITEN] voor -s- en -l- vanuit het perspectief van het woord waar de uitgang aan vast zit. De beoogde betekenis van [RICHTING] is de richting die iets

(23)

22 heeft vanaf of naar het relevante woord toe. De betekenis [RICHTING] kan dus worden toegekend wanneer bepaalde grenzen overschreden worden, maar dit geldt ook voor wanneer er de intentie is om bepaalde grenzen te overschrijden. Wanneer -t- niet aanwezig is kan er geconstateerd worden dat er geen [RICHTING] is ten opzichte van het betreffende woord. Er is dus geen sprake van het overschrijden van vastgestelde grenzen nog de imminente intentie om die grenzen te overschrijden. Net als de hypothese voor -l- en -s-, kan deze betekenis ook op abstracte manier voorkomen

wanneer het betreffende object of de grenzen slechts abstract uitgedrukt worden.

Deze zelfde hypothese werkt ook voor -t- wanneer -t- voorkomt in combinatie met -s-. In de traditionele grammatica is de hypothese voor de elatief (-stA) dat het een richting is ergens uit. Als deze uitgangsvorm vergeleken wordt met de inessief (-ssA), dan is het enige verschil in vorm de toevoeging van -t-. Deze -t- maakt dus het onderscheid of iets ergens binnen is of ergens uit komt. Dezelfde betekenis van [RICHTING] die hierboven ook al was voorgesteld voor -t is hier dus ook van toepassing.

Hoewel er misschien ook al gesteld kan worden dat de betekenis van [RICHTING] die hier voorgesteld wordt ook een specifieke richting moet bevatten (naderen of scheiden), kan de

hypothese van deze specifieke richting alleen beargumenteerd worden door -ø- en -t- met de vorm van de traditionele allatief (-lle) en illatief (-Vn) te vergelijken, maar vanwege de afwijkende vorm van de illatief is een simpele vergelijking niet mogelijk en worden deze vormen in deze scriptie niet met elkaar vergeleken. In de voorbeelden in deze paragraaf zal puur gekeken worden naar het verschil tussen -ø- en -t-, en is [RICHTING] of het gebrek eraan het enige onderscheid dat voorlopig bewezen zal hoeven worden. Door de elementen -l- of -s- te combineren met -t- kan dus aangegeven worden dat iets zowel een richting heeft en of deze richting buiten of binnen vooraf bepaalde grenzen plaatsvindt. De vorm die voor -t- aan komt lijkt geen invloed te hebben op de betekenis van -t- zelf.

Tabel F kan nu worden uitgebreid met de betekenissen die de vormen dragen en is

weergegeven in tabel G. De hypothesen die hier voorgesteld zijn zullen ondersteund worden met behulp van een kwalitatieve analyse van minimale paren uit het corpus die in hoofdstuk 5

(24)

23 Positie 1 2 3 Vorm l/s ø/t A Betekenis [BUITEN]/ [BINNEN] N.V.T./ [RICHTING] N.V.T.

Tabel G: De voorgestelde verdeling van de uitgangsvormen -llA, ssA, ltA en -stA, met betekenissen per vorm.

3.3. Het corpusonderzoek

De gestelde hypothese zal getest worden met behulp van een kwalitatieve analyse van minimale paren die door middel van corpusonderzoek verzameld zijn. Minimale paren zijn ideaal om taalkundige elementen te isoleren en te beoordelen op hun inherente eigenschappen. De morfemen l, s en t staan centraal in dit onderzoek en de zinnen zullen vergelijkbare situaties omschrijven waarbij deze morfemen met elkaar vergeleken worden zonder dat de context te veel invloed heeft op de eventuele betekenis van deze morfemen.

Het corpusonderzoek biedt een objectief beeld van taalgebruik vergeleken met het zelfstandig formuleren van potentiële voorbeelden omdat het slechts een observatie is van onbevooroordeeld taalgebruik. Het nadeel van het gebruik van corpusonderzoek is dat de minimale paren nooit volledig minimaal zijn. Er moet dus rekening gehouden worden met verschillen in context en dit is

meegenomen in de analyse van de minimale paren in hoofdstuk 5.

De tekst die gekozen is voor het corpusonderzoek is het eerste hoofdstuk van de roman Papin Rouva (De domineesvrouw) van Juhani Aho. Er is gekozen om maar één tekst te gebruiken om variatie in taalgebruik op een minimum te houden. Daarnaast is de literatuur van Aho zeer bekend en invloedrijk binnen de Finse literatuur (Piet Schepens 1946; Schoolfield 1998) en kan beschouwd worden als representatief voor de Finse literatuur. Er is gekozen voor een roman omdat de schrijver voor een dergelijke tekst niet bijzonder beperkt is in zijn taalgebruik zoals dat wel is bij het schrijven van onder meer wetenschappelijke teksten, handleidingen of poëzie. Uit de gebruikte tekst zijn voorbeelden gevonden van zinnen die de benodigde uitgangsvormen bevatten en qua opbouw en inhoud zo veel mogelijk op elkaar lijken om optimale minimale paren te kunnen maken. De gebruikte zinnen met betreffende paginanummers zijn te vinden in hoofdstuk 5.

Voor elk minimaal paar die in deze scriptie is opgenomen zijn glossen opgesteld. Per glosse zijn twee vertalingen gegeven. Eerst is een persoonlijke vertaling gegeven (i) omdat soms de

oorspronkelijke vertaling van Piet Schepens van 1946 niet toereikend is. Schepens had de vrijheid genomen om sommige delen van de tekst niet te vertalen en gewoon weg te laten. De

oorspronkelijke vertaling van Piet Schepens is echter alsnog toegevoegd (ii) omdat deze vertaling het voordeel heeft dat deze vertaling onbevooroordeeld geschreven is en daarmee dus ook een

(25)

24 Voor alle vormen die binnen de hypothese behandeld worden moet individueel bewezen worden of deze vormen inderdaad één vorm zijn en of ze één betekenis hebben zoals CSL voorstelt. Dat betekent dat de verdediging van de hypothese opgedeeld moet worden waarbij eerst bewezen moet worden dat er een verschil is tussen -l- en -s- en dat deze vormen dus een eigen betekenis dragen. Daarna moet gekeken worden of -t een eigen betekenis heeft. Dit wordt eerst gedaan door minimale paren met en zonder -t- met elkaar te vergelijken in combinatie met -l-. Om uit te sluiten dat -l- en -s- invloed hebben op de betekenis van -t- worden daarna ook minimale paren met elkaar vergeleken met de combinaties -s-ø- en -s-t-.

Als eerste zal gekeken worden naar -l- en -s-. De traditionele hypothese is dat de uitgangen -llA en -ssA het verschil tussen buiten en binnen aangeven. De hypothese hier is dat dit betekenisverschil te wijten is aan de individuele vormen -l- en -s-. In onderstaande zinnen staan woorden met hun uitgangen waarin alleen -l- en -s- afgewisseld zijn.

Alle minimale paren zullen in hoofdstuk 4 gedetailleerd geanalyseerd worden. De woorden gemarkeerd met -l- of -s- zullen uitvoerig beschreven worden aan de hand van de glossen en de context. Indien er context mist in de zinnen van de minimale paren zelf, dan zal de ontbrekende context aangevuld worden uit de omliggende zinnen. Vervolgens wordt bij elk voorbeeld beargumenteerd waarom er verschillende uitgangsvormen voorkomen.

(26)

25

4. Resultaten en analyse

4.1. s en l

In deze paragraaf wordt gekeken of de hypothese van de betekenissen [BUITEN] en [BINNEN] voor respectievelijk -l- en -s- klopt.

In voorbeeld (11) wordt gekeken naar de relatie van een huis en een boot met de oever. De uitgangen die achter de oever staan impliceren dat er een verschillende relatie is. Dit verschil wordt niet geuit in de Nederlandse vertalingen, waar rannalla en rannassa allebei vertaald worden met “aan de oever”. Dit geeft weer dat het Fins mogelijk een onderscheid maakt waar het Nederlands dit niet doet. Een simpele verklaring op basis van de inherente eigenschappen van de betreffende objecten volstaat om dit verschil te illustreren. Het huis staat immers niet in het water, maar op het land (buiten het water) terwijl de boot zich wel in het water bevindt. Daar moet wel bij gezegd worden dat het in de tekst niet helemaal duidelijk is of de boot daadwerkelijk in het water ligt of dat de boot in het zand ligt. De interpretatie dat de boot in het water ligt wordt ondersteunt door een voorbeeld in een Fins-Duits woordenboek (Katara 1964) waarin de zin Laiva on Helsingin rannassa vertaald wordt met Der Dampfer hat in Helsinki angelegt (De boot is in Helsinki aangemeerd). De vorm -s- staat ook hier in combinatie met een boot die in het water ligt en niet erbuiten.

11)

a) Viheriäisten peltojensa keskessä punoitti pieni pappila järven ranna-lla pitkän lahden pohjukassa.

Groene velden temidden rood-zijn kleine pastorie meer oever-lla lange baai einde

i) “Aan het eind van de lange baai, aan de oever van het meer, kleurde de pastorie rood temidden van de groene velden.”

ii) “Aan den oever van de landtong, die zich ver in de zee boorde, verhief zich, tusschen de groene akkers, het roode huis van den dominee van Tyynelä.”

(27)

26 b) Kuinka kirkkaasti muisti hän tuon sunnuntai-illan isänsä kotona ennen, kun hän istui

venheen kokassa ranna-ssa ja haaveillen tarkasteli tyynen veden pintaa, mihin kuvastui koko äärettömän korkea taivaan kupukansi!

Hoe helder herinnerde zij die zondagavond vader.haar thuis voor toen zij zat boot boeg oever-ssa en dromend observeerde rustige water oppervlak waarin

reflecteerde hele eindeloze hoge hemel koepel

i) “Hoe helder herinnerde ze zich die zondagavond voor haar vaders huis, toen zij in de boeg van de boot die aan de oever lag dromerig het rustige wateroppervlak

bestudeerde, waarin het gehele eindeloze hoge hemelgewelf weerspiegeld werd!” ii) “Hoe duidelijk herinnerde zij zich dien Zondagavond in het ouderlijk huis, waarop zij aan

het strand in de boot was gezeten en in gedachten het rustige watervlak had

overschouwd, waarin zich het onmetelijke hemelgewelf weerspiegelde.” p8

Ook voorbeeld (12) lijkt in eerste instantie, gezien de vertaling, geen duidelijk verschil te maken. Beide zinnen worden vertaald met ‘op deze plek’.4 De omliggende woorden in dezelfde zin geven ook weinig aanwijzing waarom een andere uitgangsvorm gebruikt wordt. Waar in voorbeeld (11) nog onderscheid gemaakt kon worden tussen de eigenschappen van de pastorie en de boot, gaat het in dit voorbeeld in beide gevallen over mensen, met het enige verschil dat het in (12a) om een vrouw gaat en in zin (12b) om een man.5 Toch kan er gezegd worden dat de -l- in zin a.

gekoppeld kan worden aan [BUITEN], en de -s- in zin b. aan [BINNEN]. Waar namelijk wel een groot verschil in zit is in de plek zelf. De plek is in beide zinnen namelijk een andere. Om dit verschil te herkennen moet naar de context gekeken worden. In zin (12a) zit de hoofdpersoon tegen een boom aan het strand en in (12b) bevinden de personages zich bovenin een kerktoren. In dit voorbeeld komt de tegenstelling buiten versus binnen sterk naar voren: op de grond - in de toren.

4

Paikassa wordt in de tweede vertaling van 4b vertaald als ‘op dat ogenblik’. Deze vertaling wordt niet ondersteunt door de woordenboeken. Hier heeft de vertaler waarschijnlijk de vrijheid genomen om te parafraseren voor een beter klinkende zin.

5

Vanwege het gebrek aan geslacht in persoonlijke voornaamwoorden in het Fins is dit niet in de tekst zelf terug te zien en moet worden herkend aan de context. Het Fins gebruikt voor beide geslachten het persoonlijk voornaamwoord hän. Tekstueel is dit verschil dus niet eens aanwezig.

(28)

27 12)

a) Hän vaipui siihen samaan surumieliseen mietiskelyynsä, joka hänet aina valtasi tä-llä

paika-lla.

Zij zonk het zelfde droevige meditatie die haar altijd overviel deze-lla

plek-lla

i) “Zij zonk altijd weg in die droevige gedachten die haar altijd overvielen op deze plek.” ii) “Zij verzonk altijd in hetzelfde droefgeestige gepeins, dat haar steeds op deze plek

overviel.” p7

b) Hän näytti tahtovan siinä paika-ssa sinne lentää, ja Elli kuvitteli, että he lentävät yhdessä. Hij leek willende het plek-ssa daar vliegen en Elli beeldde-in dat zij vliegen samen i) “Hij leek daar op deze plek weg te willen vliegen en Elli beeldde zich in dat ze met hem

mee zou vliegen.”

ii) “Het was alsof hij op dat ogenblik wou wegvliegen en Elli beelde zich in, dat zij samen met hem mee ging.”

p8

Voorbeeld (13) vereist ook een duidelijke verklaring omdat de Nederlandse vertaling niet aansluit bij de gestelde hypothese. Belangrijk echter om te weten is dat de boot in zin (13a) een roeiboot is. Een roeiboot is open en enigszins vlak. Dit betekent dat wanneer iemand in de boot zit, hij niet bedekt is. Tegenstrijdig met hoe het Nederlands naar deze situatie kijkt, zit de man daarom op de boot en niet erin. Het is daarom niet raar om een roeier te zien als zijnde op de boot zittende in plaats van erin. Zin (13b) is net als (13a) enigszins paradoxaal. De pastorie die zich in de volle buitenlucht bevindt ligt niet buiten de groene velden, maar juist binnen het gebied van de groene velden. Daarmee sluit ook dit voorbeeld aan op de hypothese.

13)

a) Ja keske-llä venhettä oli joku kolmas. En temidden-llä boot was iemand derde i) “En midden in de boot zat een derde persoon.” ii) “En nog een derde zat er in de boot.”

(29)

28 b) Viheriäisten peltojensa keske-ssä punoitti pieni pappila järven rannalla pitkän lahden

pohjukassa.

Groene velden temidden-ssä rood-zijn kleine pastorie meer oever lange baai einde

i) “Aan het eind van de lange baai, op de oever van het meer, kleurde de pastorie rood

midden in de groene velden.”

ii) “Aan den oever van de landtong, die zich ver in de zee boorde, verhief zich, tusschen de groene akkers, het roode huis van den dominee van Tyynelä.”

p3

In voorbeeld (14) is er weer sprake van twee verschillende locaties die met hetzelfde woord beschreven worden net als in voorbeeld (12). (14a) is vrijwel identiek aan (13a). De roeier in (14a) bevindt zich namelijk in dezelfde situatie als de roeier in (13a). Ondanks dat deze zinnen op een andere manier naar het Nederlands vertaald worden kan er nog steeds gezegd worden dat de roeier in (14a) op de boot zit terwijl hij aan het roeien is vanwege de constructie van de roeiboot. In (14b) gaat het om een vaargeul en het wateroppervlak. De vaargeul heeft net als de pastorie geen mobiliteit (waar boten en mensen dat wel hebben) en de locatie van de vaargeul kan zich logischerwijs alleen in het water bevinden en niet erbuiten.

14)

a) Jos joskus oli joku menevä tai tiettiin olevan varma tuleva, niin noudettiin tai vietiin se venhee-llä, jo-lla soudettiin väylälle.

Als soms was iemand gaande of geweten zijnde zeker komende zo gehaald of gebracht het boot-llA die-llA geroeid vaargeul

i) “Als iemand zou vertrekken of zeker wist dat hij zou komen, dan werd hij gehaald of gebracht met de boot waarmee men naar de vaargeul kon roeien.”

ii) “Wie van Tyynelä vertrekken wilde of daar verwacht werd, werd met de roeiboot weggebracht of afgehaald.”

(30)

29 b) Ilta-auringon valaistessa näkyivät sen valkoiset ikkunanpielet kauas suurelle selälle, jo-ssa

kulki iso valtaväylä etelästä pohjoiseen.

avondzon verlichtten.in zien.zij het witte vensterramen ver grote rug die-ssA liep grote vaargeul oosten.uit noorden.naar

i) “In het licht van de avondzon zagen ze de witte vensters ver op het grote wateroppervlak,

waardoor de grote vaargeul liep van het oosten naar het noorden toe.”

ii) “In den gloed der avondzon schitterden de witte vensterramen ver over het water van de fjord.”

p3

In voorbeeld (15) zullen de termen buiten en binnen in abstracte context bekeken moeten worden. in (15a) heeft de hoofdpersoon een gedachte die ze graag wil delen. Ze wil dat de gedachte naar buiten komt en niet in haar hoofd blijft bestaan terwijl de gedachte die ze heeft in (15b) alleen in haar hoofd bestaat. Hoewel een gedachte zich niet daadwerkelijk ergens buiten of binnen kan bevinden, zijn deze termen in figuurlijke zin wel toepasselijk. Dus hoewel de gedachte en de grenzen waarbinnen die gedachte zich bevindt abstract zijn, ondersteunt dit voorbeeld de hypothese.

15)

a) Mutta vaikkei sellaista kuulijaa ollutkaan, kertoi hän sen miele-llä-än ja omaksi helpotuksekseen--itselleen.

maar als.niet zulke luisteraars waren.ook vertelde zij het geest-llA-haar en als.zelf als.haar.gemak naar.zichzelf

i) “Maar als die toehoorders er niet waren, vertelde ze het graag en voor haar eigen gemak -- aan zichzelf.”

ii) “Maar alhoewel zij zulk een toehoorder niet had, vertelde zij het zichzelf en voelde zij zich daardoor opgelucht.”

(31)

30 b) Vaikkei hän sitä ollut koskaan kenellekään puhunut, oli se pukeutunut ikäänkuin

sanoiksi hänen miele-ssä-än.

Als.niet zij het was ooit tegen.iemand gezegd was het gekleed zoals als.gezegd haar geest-ssA-haar

i) “Hoewel zij het nog nooit tegen iemand had gezegd, was het wel zodanig verwoord in haar

hoofd.”

ii) “Ofschoon zij er met niemand over gesproken had, hadden die gedachten zulke duidelijke vormen aangenomen, dat de woorden haar over de lippen zouden vloeien, zoo er slechts iemand was, die haar begreep en naar haar had willen luisteren.”

p7, 8

Voorbeeld (16) is ook abstract en wederom maakt het Nederlands hier geen onderscheid. De context is weer nodig om het verschil te onderscheiden. In zin (16a) gaat het om een sfeer of gevoel. Deze zin wordt voorafgegaan door een beschrijving van een zachte en lieflijke sfeer die over het landschap ligt: Koko tuossa maisemassa oli jotain omituisen pehmoista ja vienoa, joka tuntui tuoksavan esiin jokaisesta sen pienimmästäkin poimusta (Over het hele landschap lag iets bijzonder lieflijks en zachts, dat leek alsof het je overal uit de kleinste hoekjes tegemoet kwam). Deze sfeer wordt vergezeld met het gevoel van zwaarmoedigheid zoals beschreven in (16a). Deze sfeer is een langdurige staat van zijn. Een die haaks staat op de plotselinge gebeurtenis die in (16b) gebeurt en snel weer voorbij is. De verwijzing van sama (zelfde) naar een korte gebeurtenis wordt ondersteunt door het eerste deel van de zin waarin kort het gras ritselt. Dit onderscheid tussen (16a) en (16b) is een onderscheid van tijd in plaats van locatie. De gebeurtenissen van van (16b) spelen zich af binnen het moment van waarnemen, maar de gebeurtenissen van (16a) spelen zich af buiten het moment van waarnemen, dus ook wanneer de waarnemer er niet is om het te zien of voelen. Wederom geeft ook dit voorbeeld een duidelijk onderscheid tussen [BUITEN] en [BINNEN]

16)

a) Mutta sama-lla lähti siitä kuin aavistus jostain selittämättömästä surumielisyydestä. maar zelfde-llA vertrok ervan als gevoel iets onverklaarbare zwaarmoedigheid i) “Maar tegelijkertijd gaf die plek iets als een onverklaarbare zwaarmoedigheid.” ii) “Terzelfdertijd echter lag er over die omgeving een onverklaarbare zwaarmoedigheid.” p4

(32)

31 b) Mutta silloin kahahti ruohikko niin tutusti, ja sama-ssa puhaltautui leveä laine pitkin rantaa

ja kostutti kivet lähellä hänen jalkojaan.

maar toen ruiste gras zo bekend en zelfde-ssA blies brede golf langs strand en bewaterde stenen vlakbij haar voeten.haar

i) “Maar toen ruiste het gras op een bekende manier en tegelijkertijd gleed er een brede golf over het strand en spetterde water over de stenen vlak bij haar voeten.”

ii) “Maar daar ritselde het riet en terzelfdertijd gleed er een lange golf langs het strand en bespoelde de rotsblokken vlak aan haar voeten.”

p9

Deze voorbeelden geven aan dat -l- en -s- op zichzelf een eigen betekenis kunnen bezitten. Bewezen moet dan nog worden of de andere elementen op dezelfde manier betekenis kunnen dragen en of de opvolgende elementen elkaar nog beïnvloeden. In de volgende paragrafen wordt gekeken naar het verschil tussen -ø- en -t- wanneer ze voorkomen bij respectievelijk -l- en -s- om te concluderen of het verschil tussen -ø- en -t- identiek is in beide gevallen.

4.2. (l)-ø en (l)-t

In de voorbeelden van deze paragraaf en die van paragraaf 4.3. wordt gekeken naar de betekenisverschillen tussen -ø- en -t- zoals weergegeven in kolom 2 van tabel G en zal bewezen worden dat -t- de betekenis heeft van [RICHTING]. Omdat de keuze tussen -ø- en -t- voor kan komen na zowel -l- als -s-, zal deze keuze in beide situaties getest worden om invloed van -l- of -s- uit te sluiten. In deze paragraaf wordt gekeken naar het betekenisverschil tussen -ø- en -t- na -l-. De uitkomsten van deze paragraaf worden in paragraaf 4.3 ondersteunt door -ø- en -t- te testen na -s-.

Voorbeeld (17) geeft het verschil in richting duidelijk weer. In (17a) bevinden de wilgenstruiken zich in de moerasweiden zonder die moerasweiden te verlaten. In (17b) echter hebben de golven een richting van de plek af waar de boten varen naar de oever toe waar de hoofdpersoon van dit verhaal zich bevindt. De moerasweiden geven in dit geval de grens aan waar de wilgenstruiken zich bevinden in (17a). In (17b) zijn de verre wateren de begrenzing waar de boten in varen. De hoofdpersoon hoopt dat de boten die wateren verlaten en naar haar toekomen en op die manier de vastgestelde grenzen over gaan in haar richting.

(33)

32 17)

a) Suuren selän jyrkät ja synkät rannat, jotka kasvoivat vain kanervaa ja pientä

petäjikköä, muuttuivat täällä lempeiksi luhtaniityiksi, jotka tuo-lla täällä synnyttivät pyöreitä pajupensaita ja joita reunustivat pehmoiset koivu- ja haapalehdot.

Grote rug steile en sombere oevers die groeiden slechts heide en kleine

naaldboombosjes veranderden hier zachte moerasweiden die die-llA hier ontsproten rondjes wilgenstruiken en die grensten zachte berken- en populierengroeven i) “De steile en sombere oevers van het grote wateroppervlak, die enkel begroeid waren

met heide en kleine naaldboompjes, maakten hier plaats voor milde moerasweiden waar hier en daar clusters wilgenstruiken ontsproten en die begrensd werden door de zachte berken- en populierengroeven.”

ii) “De steile, sombere oevers der groote fjord, enkel begroeid met heidekruid en lage pijnboompjes, maakten hier plaats voor lachende weiden, waartusschen hier en daar ronde wilgenboschjes opschoten, die omzoomd werden door blanke berken en wiegelende populieren.

p3

b) Nähdessään laivain aina noin salaperäisesti kulkevan ohitsensa, kehittyi hänelle taikauskoiseksi varmuudeksi usko siihen, että elämä ei voi ikäänsä kaikkeaan samalla tavalla jatkua ja että laineet kerran tuo-lta tuovat hänelle edes jonkunlaisen toiveiden täytännön mukanaan.

Kijkende boten altijd ongeveer geheimzinnig gaan voorbij.haar ontwikkelde aan.haar bijgelovige zekerheid geloof daarin dat leven niet kan tijd.haar geheel dezelfde manier verlopen en dat golven keer die-ltA brengen haar minstens een-of-ander dromen vervulling mee

i) “Terwijl ze de boten altijd zo geheimzinnig aan haar voorbij zag varen, ontstond bij haar met bijgelovige zekerheid het idee dat haar leven niet altijd op dezelfde manier kon verlopen en dat de golven een keer van ginds zouden komen en tenminste iets met zich mee zouden brengen om haar dromen in vervulling te doen gaan.“

ii) “Doordat zij de booten zoo geheimzinnig zag voorbij glijden, ontwikkelde er zich bij haar een bijgelovige overtuiging, dat haar leven niet altijd zóó kon voortgaan en dat de golven toch eenmaal de vervulling van haar verlangens zouden brengen.

(34)

33 Voorbeeld (18) is een verzameling van vier zinnen met betrekking tot hetzelfde woord: järvi (meer) en in plaats van een enkel minimaal paar is besloten om deze vier zinnen, waarin twee paar met -llA en twee paar met -ltA voorkomen, tegelijk te vergelijken. De eerste twee zinnen zijn voorbeelden waarin het gemarkeerde woord zich binnen bepaalde grenzen bevindt zonder die grenzen te verlaten. De twee zinnen daarop zijn voorbeelden waarin die grenzen wel overschreden worden. In (18a) en (18b) bevinden de roeiers zich op het meer zonder enige indicatie dat ze van het meer af gaan. (18c) en (18d) echter zijn duidelijk voorbeelden van richting. In (18c) wordt deze richting zelfs ondersteunt door de toevoeging van päin (van, weg) dat benadrukt dat men de

motivatie heeft om van het meer af te varen (of in ieder geval het grootste deel van het meer achter zich te laten) ondanks dat ze zich nog steeds op het meer bevinden. In (18d) komt het briesje van het meer af het land op.

18)

a) Ainoastaan silloin tällöin avautui joku ovi, narahti puutarhan portti, ammahti lehmä tai ynähti vasikka, kuului soutua järve-llä tai askeleita puutarhan hiekassa.

Alleen toen dan opende een deur kraakte tuin hekje brulde koe of loeide kalf klonk geroei meer-llA of stappen tuin zand

i) “Slechts nu en dan opende er een deur, kraakte het tuinhekje, brulde er een koe of loeide er een kalf, klonk er geroei op het meer of voetstappen in het grind van de tuin.” ii) “Alleen nu en dan kon men zien, dat er een deur werd geopend, hoorde men het tuinhek

knarsen of een koe loeien, vernam men riemslagen op het water of stappen in den tuinwegel.”

p4

b) He soutelivat järve-llä, kävivät kirkon tornissa ja ihailivat avaraa näköalaa. Zij roeiden meer-llA bezochten kerk toren en bewonderden wijde uitzicht

i) “Ze roeiden op het meer, bezochten de kerktoren en bewonderden het wijde uitzicht.” ii) “Zij roeiden in de baai, beklommen den kerktoren en bewonderden het heerlijke

uitzicht.” p8

(35)

34 c) Ja jos sitä järve-ltä päin lahden pohjaan soutaen läheni, niin näytti siinä pysyvänkin tuo

ensi silmäyksen vaikutus.

En als het meer-ltA van baai bodem roeiend nader zo zag erin ook.blijvende die eerste blik indruk

i) “En als men van het meer af dichter naar de rand van de baai toe roeide, dan leek die eerste indruk ook hier hetzelfde te zijn.”

ii) “En wanneer men van de zee uit naar den inham toe roeide, verminderde die eerste indruk niet.

p3

d) Laimea tuuli puhalteli lauhkeasti järve-ltä, siellä oli tummat metsäiset saaret ja niemet ja niiden takana kaukana sininen, häämöttävä manner.

Warme wind blies rustig meer-ltA daar was donkere beboste eilanden en landtongen en hun achter ver blauwe nevelige vasteland

i) “Een warme bries woei vanaf het meer, daar waren de donkere beboste eilanden en schiereilanden en het blauwe nevelige vasteland daarachter.“

ii) “Een briesje woei er van den zeekant ; donkere beboschte eilandjes en landtongen werden zichtbaar met daar achter het blauwe, nevelige vasteland.”

p6

Voorbeeld (19) is iets abstracter. (19a) heeft echter een eenvoudige uitleg. De belevenissen van de hoofdpersoon zijn lokaal en gaan niet buiten de grenzen van de aangegeven locatie die in de context omschreven wordt: een klein stukje oever waar de hoofdpersoon graag komt. De

gehypothetiseerde betekenis voor -t- is in (19b) minder duidelijk. De hoofdpersoon verlaat immers haar locatie niet. täältä (hier) verwijst naar het eiland waar zij woont, dat zij nooit verlaat. Haar gedachten echter zijn bij Olavi, haar jeugdliefde die aan de andere kant van Europa reist. De richting waar sprake van is, is gekoppeld aan de gedachten van de hoofdpersoon die het eilandje aan de kust van Finland wel verlaten, figuurlijk, om de reizen van Olavi te ervaren. Deze visualisatie van richting kan ook in het Nederlands worden verwoord: ‘vanaf hier’. Zoals gezegd kan de hypothese ook in abstracte vorm voorkomen. De gedachten zijn niet iets dat daadwerkelijk ergens heen gaat, maar de visualisatie hiervan ondersteunt de hypothese.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Na een korte pauze werden door ver- scheidene aanwezige agrariërs verschil- lende vragen gesteld en opmerkingen ge- maakt, die wel aantoonden, dat men het in de

de ware betekenis zou geven aan het Handvest omdat hij overtuigd was dat dit een inspiratie zou vormen voor alle niet-zelfregerenden volken. Hij ondervond toen

de economie. reau aan bet studeren gepan QP de :;wijr.e als waarop eengeleerde een ma-. )amd een äemoczoa:. t!Sch bewind· -heeft betekent dit. dat bet maaisehappelijk

“Laat mij krachtig dit zeggen: het is niet moeilijk de waarheid te vinden, maar het is de onwilligheid haar te gehoorzamen die ze zo zeldzaam maakt onder de mensen!. En ook zei

Aangezien zowel euthana- sie als abortus medische handelingen zijn die door de Belgische Wet (onder bepaalde voorwaarden) worden toegestaan, moeten voldoende ziekenhuizen de

Dat klinkt allemaal wat autoritair, maar na tientallen jaren roepen in de maar na tientallen jaren roepen in de woestijn lijkt een zachte aanpak niet te woestijn lijkt een zachte

R27 Als de temperatuur daalt en er nog geen verzadiging dan zal de absolute vochtigheid niet veranderen, de maximale absolute vochtigheid zal afnemen en de relatieve

a Bij een klein temperatuurverschil tussen droog en nat is er verdampt er weinig water bij de natte thermometer en dat komt omdat de lucht relatief veel vocht bevat... Teken