• No results found

Tussen vernieuwing en traditie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tussen vernieuwing en traditie"

Copied!
123
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tussen vernieuwing en

traditie

De receptiwijze van Buevijn van Austoen

(2)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 ... 4

Inleiding ... 4

§1 Status Questionis ... 4

§2 Buevijn van Austoen ... 6

§3 Epische traditie ... 8

§4 Onderzoeksvraag ... 8

§5 Aandachtsgebieden ... 9

Hoofdstuk 2: De indeling van Buevijn van Austoen... 11

§1 Inleiding ... 11

§2 Verdeling ... 12

§3 Dekking van de kapittelopschriften ... 14

§4 Fabel en sujet ... 15

§5 Entrelacement ... 16

Hoofdstuk 3 ... 19

Thema‟s in Buevijn van Austoen. ... 19

§1 Inleiding ... 19

§2 Botsende culturen ... 19

§3 Liefde in Buevijn van Austoen ... 21

§4 List, bedrog en verraad ... 26

§5 Conclusie ... 30

Hoofdstuk 4 ... 32

Verzen in Buevijn van Austoen ... 32

§1 Inleiding ... 32

§2 De refreinen ... 32

§3 De versdialogen ... 33

§4 Dramatisch lezen ... 34

§5 Verzen in Buevijn van Austoen ... 36

§6 Emoties ... 49

§7 Toneelaanwijzingen en geschikte situaties... 50

§8Conclusie ... 54

Hoofdstuk 5 ... 56

Houtsneden ... 56

§1 Inleiding ... 56

§2 Roland vanden Dorpe ... 56

(3)

§5 Epitheta ... 73 §7 Conclusie ... 75 Hoofdstuk 7 ... 76 Conclusie ... 76 §1 Inleiding ... 76 §2 Woord en beeld ... 76 §3 Moraal en receptie ... 77

§4 Tussen vernieuwing en epiek ... 79

§5 Tot slot ... 80

Bijlage 1; Samenvatting van het verhaal ... 81

Bijlage 2; Appendix Hoofdstuk 2 (I); Verdeling van tekst en illustraties ... 85

Bijlage 3; Appendix Hoofdstuk 2 (II); Kapittelopschriften Buevijn van Austoen ... 87

Bijlage 4; Houtsneden van Buevijn van Austoen ... 91

Bijlage 5;Appendix hoofdstuk 6; epithetische persoonsaanduidingen ... 119

(4)

Hoofdstuk 1

Inleiding

§1 Status Questionis

In het onderzoek naar de Middelnederlandse letterkunde heeft de nadruk grotendeels gelegen op de handschriftelijke traditie. Vooral de zogenaamde prozaromans, de romans die als eerste van de drukpers rolden, liet men over het algemeen links liggen. In zijn boek De Nederlandse

volksboeken maakt Luc Debaene gebruik van de termen volksboek en prozaroman.1 In het

Letterkundig lexicon voor de Neerlandistiek worden de prozaromans omschreven als een

laatmiddeleeuwse ridderroman in proza, die teruggaat op oudere verhalen in verzen. De term is echter ook gereserveerd voor oorspronkelijke en vertaalde gedrukte teksten uit de vijftiende en zestiendeeeuw. De ridderromans die gebruikt werden voor voordracht werden volgens de auteurs van dit lexicon aangepast voor een stedelijk publiek. Deze aanpassingen bestonden uit het aanbrengen van hoofdstuktitels, interpunctie en het aanpassen van versvorm naar proza. Een belangrijke eigenschap van de prozaroman wordt als volgt geformuleerd:

Bij een prozaroman is sprake van „gesunkenes Kulturgut‟: de inhoud van de prozaroman behoort door zijn afkomst tot de cultuur van een sociaal hogere stand (de adel), waar het door de wijziging van zowel de sociale als de geestelijke structuren in de 16e eeuw niet meer als cultuurgoed gewaardeerd wordt, terwijl de omhoogstrevende lagere standen (de stedelijke burgerij) het juist ziet als exponent van de cultuur van de hogere sociale laag waaraan men deel wil hebben, het overneemt en in zijn geest adapteert.2

Dit verklaart ook de term volksboek, die overigens vaak een negatieve connotatie krijgt. Het volk adapteert de verhalen van de hogere cultuur en maakt deze zo tot volkscultuur. Het blijft echter problematisch te spreken van volksboeken omdat er een tamelijk delicate publieksbepaling in het woord zit. Daarom zal in het kader van dit onderzoek dan ook gesproken worden van prozaromans, en niet van volksboeken.

In het veel aangehaalde artikel “Met een boekje in een hoekje? Over literatuur en lezen in de Middeleeuwen”, onderzoekt Herman Pleij de leescultuur in de Middeleeuwen. Volgens hem is er een lange traditie van de orale literaire receptie: een tekst wordt voorgelezen voor een luisterend publiek. Overigens betekent dit niet dat bijvoorbeeld het adellijk publiek niet zou kunnen lezen. Pleij stelt dat het een misvatting is te denken dat de drukpers de mensen pas aan het lezen kreeg. Vanaf de twaalfde eeuw is het vermogen een tekst in de volkstaal te lezen ruimschoots aanwezig onder de leken. Het is echter niet goed mogelijk duidelijke generalisaties te maken betreffende de literatuurreceptie. Er is geen duidelijke scheidslijn tussen voorleescultuur en individuele leescultuur.3 Vanaf de veertiende eeuw ontwikkelt zich een bescheiden leestraditie onder de leken. Dit betekent echter niet dat de drukpers individueel lezen tot de standaard heeft gemaakt.4 Ook Rob Resoort mengt zich in deze discussie. Resoort deed uitgebreid onderzoek naar de prozaversie van de Borchgravinne van

Vergi. Hij onderzocht onder meer de verschillen tussen de gedrukte prozatekst en de

1 Debaene 1951

2 Van Bork, Struik, Verkuijsse en Vis 2002 3

Pleij 1987, 101-102,105.

(5)

handschriftelijk voorganger, die in verzen geschreven was. Over de receptiewijze van de prozaromans zegt hij:

Situatie, milieu en tekstsoort bepaalden over het algemeen de wijze waarop een werk gerecipieerd werd: luisterend (vaak in gezelschap) of individueel lezend. Het is dus geenszins vanzelfsprekend dat de komst van de drukpers opeens een grootschalige overgang bewerkstelligde van een luister- naar een leescultuur.5

Daarnaast wijs ik op een bijdrage die P.J.A. Franssen leverde aan de bundel Op belofte van

profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen.

Ook Franssen identificeert het geïntendeerde publiek van de prozaromans als een stedelijk publiek. Daarbij besteedt Franssen aandacht aan een belangrijke verschuiving in de verhouding tussen producent en recipiënt. In de handschriftelijke periode werkte de kopiist vooral in opdracht, en vervaardigde hij een uniek exemplaar. Met de invoering van de drukpers veranderde dit echter. De drukker had nu te maken met een anoniem publiek. Hij moest dus zelf een inschatting maken van wat hij dacht te kunnen slijten. Hierdoor hoeft het ons niet te verbazen dat in eerste instantie vooral teksten werden gedrukt die hun populariteit in versvorm al bewezen hadden.

Concluderend kan gesteld worden dat de prozaromans bedoeld zijn voor een stedelijk publiek. Eén en ander moet echter wel genuanceerd benaderd worden: het is niet zo dat de invoering van de drukpers een massale zelfleescultuur ontketende. Individueel lezen vond plaats, maar orale receptie bleef lange tijd de standaard. Een andere belangrijke notie is de verschuiving in verhouding tussen producent en recipiënt: de teksten werden niet vervaardigd in opdracht van een individu, maar veeleer voor een anonieme markt van stedelijke kopers.

Wat betreft het onderzoek in Nederland naar de vroege gedrukte romans werd het startschot gegeven door L. Ph. C. van den Bergh, die in 1837 een overzicht publiceerde: De

Nederlandsche volksromans.6 Later heeft G.J. Boekenoogen noeste arbeid verricht in het beschrijven en editeren van enkele prozaromans.7 Bij uitgeverij E.J. Brill uit Leiden verschenen rond deze tijd (begin twintigste eeuw) ook andere incunabelen en postincunabelen in editie. Vervolgens verscheen in 1951 het boek van Luc Debaene, dat tot op heden als het standaardwerk betreffende de prozaromans wordt beschouwd.8 In dit boek beschrijft Debaene alle hem bekende werken (die hij overigens afwisselend prozaroman en volksboek noemt). Hij gaat in op de titelpagina, de herkomst en de inhoud van de verschillende teksten. Daarnaast besteedt hij ruimschoots aandacht aan de literair-historische context waarin de prozaromans functioneerden. Bovendien verzorgde Debaene zelf ook enkele edities.

Vervolgens duurde het enige tijd alvorens weer iets van waarde gepubliceerd werd. De publicaties van Herman Pleij hebben het prozaromanonderzoek nieuw leven ingeblazen. Hij publiceerde onder andere over leesinstructies in de prozadruk van Reynaert, het ontstaan van stadsliteratuur en de invloed van de uitvinding van de boekdrukkunst.9 Vooral met dit laatste onderwerp raakt Pleij aan een internationaal gevoerde discussie die twee duidelijk van elkaar verschillende standpunten kent. Sommigen zagen de uitvinding van de boekdrukkunst

5 Resoort 1989, 70. 6

Resoort 1988, 7.

7 Boekenoogen 1949, 207-251. Enkele door Boekenoogen geediteerde prozaromans zijn Floris ende Blancefleur,

Den droefliken strijt van Roncevale en Ridder metter Swane.

8

Debaene 1951

(6)

als een duidelijke breuk met de voorgaande handschriftelijke perioden. Elizabeth Eisesntein propageert in haar monumentale The printing press as an agent of change duidelijk een visie waarin de boekdrukkunst een revolutionaire uitvinding is die min of meer de renaissance inleidt. Over het algemeen wordt thans een genuanceerdere visie aangehangen, waarin de uitvinding van de drukpers wordt gezien als een logisch gevolg van de contemporaine omstandigheden. In een overzichtsartikel verwoord Jan Willem Klein het als volgt:

De simpele economische vraag- en aanbodwetten maakten het al vanaf de twaalfde eeuw nodig om strategieën uit te denken om de productie op efficiëntere wijze te organiseren. (…) De impact hiervan maakte in feite de weg vrij voor de uitvinding van de boekdrukkunst, halverwege de vijftiende eeuw.10

Er is onderzoek verricht naar de presentatiekenmerken van de vroege prozaromans. Y.G. Vermeulen onderzocht de zogenaamde motiveringen die de potentiële koper er toe moesten aanzetten tot het aanschaffen van een bepaalde tekst. Hij inventariseerde stocklijsten, boedelinventarissen en andere bronnen om tot een helder overzicht te komen. De studie van Vermeulen is van grote waarde (want zeer uitvoerig en inzichtgevend), maar richt zich vooral op de commerciële aspecten van de prozaromans. De inhoud van de teksten wordt meestal buiten beschouwing gelaten.11

Verder is er onder meer onderzoek verricht naar het werk van afzonderlijke drukkers. Zo schreef. Franssen een proefschrift over de drukker van onze tekst, Jan van Doesborch. Ook Pleij hield zich bezig met een afzonderlijke drukker (Thomas van der Noot) en Koen Goudriaan deed onderzoek naar Gheraert Leeu.

Naast afzonderlijke drukkers en bewerkingen ten opzichte van versteksten, zijn ook specifieke stijlkenmerken onderzocht. Voor onze tekst is vooral het onderzoek naar versdialogen van belang. Het grootste verschil tussen de prozateksten en de versromans, is dat de ene groep teksten in proza is geschreven en de andere in verzen. Deze opmerking mag overbodig lijken, maar toch bevatten sommige prozaromans versregels.12

Een element dat ook in de handschriftelijke traditie veelvuldig onderzocht is, betreft de thema‟s en motieven. Ook bij prozaromans worden deze zaken onderzocht. Juist wanneer van een bepaalde tekst zowel de vers= als de prozaversie zijn overgeleverd, is het interessant te onderzoeken of er op thematisch gebied wellicht verschillen aanwijsbaar zijn.Helaas is het niet mogelijk met Buevijn van Austoen dergelijk onderzoek te verrichten. Wel is het mogelijk om de motieven en thema‟s die we vinden in onze tekst te vergelijken met soortgelijke thema‟s die een rol speelden in handschriftelijke teksten.13

§2 Buevijn van Austoen

De tekst die in dit onderzoek centraal zal staan, is Buevijn van Austoen, waarvan de oudst bekende druk uit 1504 komt. De druk werd vervaardigd door Jan van Doesborch. De keuze voor deze tekst wordt verantwoord door de veelzijdigheid en complexiteit die de roman kenmerkt. De tekst bestaat hoofdzakelijk uit proza, maar wordt hier en daar opgesierd met enkele dialogen in versvorm. Daarnaast is Buevijn van Austoen rijkelijk voorzien van houtsneden. Vooral vanwege de versdialogen neemt onze roman een bijzondere plaats in ten opzichte van de andere prozaromans. Nadat met de invoering van de drukpers veel verzen

10 Klein 1999, 87-103. Het citaat staat op pagina 102. 11 Vermeulen 1986.

12

Humelen en Coigneau deden, ieder afzonderlijk, onderzoek naar versdialogen in prozaromans.

(7)

hadden plaatsgemaakt voor proza, ontstond aan het begin van de 16de eeuw een traditie waarin in de prozaromans weer ruimte was ingeruimd voor versgedeelten. De eerste Nederlandse tekst waarin dit het geval was, was Vander destrucyen van Troyen (ca. 1500). In

Buevijn van Austoen komen dan voor het eerst echte refreinen. Bovendien bevat de tekst

enkele dialogen in versvorm, die weergegeven worden als toneeltekst. Volgens Rob Resoort is het werk in dit opzicht, het voorkomen van versdialogen en refreinen, een trendzetter.14 Wanneer men onderzoek wil verrichten naar de receptiewijze van teksten in een tijd waarin de literaire receptie zich op een scharniermoment bevindt (want hoe genuanceerd we ons de kwestie ook voor moeten stellen, er lijkt toch sprake te zijn van een geleidelijke overgang van voordracht naar individueel lezen), kan de bestudering van een tekst als Buevijn van

Austoen uitermate vruchtbaar zijn, juist omdat zij zoveel verschillende elementen bevat die

allen refereren aan hun eigen receptiewijze.

Het verhaal van Buevijn van Austoen is van Franse oorsprong, waar de hoofdpersoon bekend stond als Beuve (of Bueve) de Hantone (of Hamtone, hetgeen Southampton betekent). Het verhaal kent een zeer rijke traditie. Vanuit het oorspronkelijk Franse gedicht zijn een festländisch-französische en een anglo-normandische vorm voortgevloeid. Voor de Middelnederlandse tekst is vooral de festländisch-französische groep van belang. Deze groep wordt gekenmerkt door drie „fassungen.‟ In aansluiting van fassung II werd in het midden van de 15de eeuw een prozaroman gemaakt. Van deze tekst, die in twee handschriften is overgeleverd, werd in 1500 een gedrukte versie vervaardigd. De Middelnederlandse prozaroman verschilt op tal van punten van de Franse prozadruk. Op verscheidene plaatsen is de tekst ernstig bekort, terwijl elders juist substantiële toevoegingen (zoals bijvoorbeeld de refreinen en versdialogen) zijn gedaan. Debaene stelt dat de Middelnederlandse roman in geen geval een vertaling van de Franse kan zijn:

Er is dan een dubbele mogelijkheid: ofwel benuttigde de Ndl. Auteur een andere bron (een Mndl. gedicht?), ofwel kende hij het verhaal van de Franse prozaroman, doch schreef hierover een versie die slechts wat de hoofdlijnen betreft gelijkaardig is, en voor de uitwerking en bijzonderheden een oorspronkelijk karakter aannam.15

De tekst kent een enorme verspreiding. Hierboven is enkel de traditie die voor de bestudering van de prozaroman van belang is behandeld, maar het verhaal van Buevijn kende een veel grotere verspreiding. Zo was de tekst ondermeer bekend in Italië, de Faeröer-eilanden, Rusland en Spanje, en er was een Jiddische versie van de tekst in omloop.16

Wat betreft de oorsprong van de sage, stelt Debaene, in navolging van Stimming en Boje, dat het verhaal ooit vervaardigd is door één dichter. De sage is een samenraapsel van allerlei elementen uit middeleeuwse ridderromans, waarbij mogelijk Huon de Bourdeaux van bijzondere invloed was.17

Onze roman werd, zoals gezegd, in 1504 gedrukt door Jan van Doesborch. Deze druk wordt bewaard in de stadsbibliotheek in Hamburg. Debaene noemt daarnaast een herdruk uit 1563, vervaardigd in Antwerpen door Jan van Ghelen. Eerder is de tekst nog herdrukt door Adriaen van Berghen (23 oktober 1511) en door Hans van Liesvelt (23 oktober 1552).ook deze herdrukken zijn in Antwerpen ter perse gegaan.18

14

Resoort 1988,170-171.

15 Debaene 1951, 46-47. Het citaat is afkomstig van pagina 47. 16 Hogetoorn1993, 70-73.

17

Ibid., 46.

(8)

Voor een uitgebreide samenvatting van het verhaal verwijs ik naar bijlage 1. Hier valt nog op te merken dat Buevijn van Austoen een ridderroman is, zoals bekend van de handschriftelijke traditie. Een dappere ridder moet met heldenmoed en militaire superieuriteit alle zeilen bijzetten om zowel zijn eigenlijke politieke macht, als zijn ware geliefde veilig te stellen.

§3 Epische traditie

De tekst lijkt zich te bevinden op een soort snijvlak van verschillende moderne genres; er zijn zowel roman- als drama-elementen aan te wijzen. Als de tekst bedoeld is voor individuele consumptie, dan wordt een groot beroep gedaan op het voorstellingsvermogen van de lezer. De eerder genoemde versdialogen worden namelijk gepresenteerd als toneeltekst. Als zodanig vragen ze van de lezer een soort dramatische leeswijze. De illustraties kunnen uiteraard een belangrijke rol spelen bij het voorstellen van de tekst.

Een belangrijke kwestie in dit onderzoek is de mate waarin onze roman zich verhoudt tot de epische traditie. Het geringe onderzoek naar de prozaromans lijkt te wijzen op een nieuw genre, dat wellicht minder interessant is voor analyse. In mijn verkenning wil ik ook aandacht besteden aan de overlappingen die Buevijn van Austoen vertoont met de versteksten uit de handschriftelijke periode.

Zoals ik in de eerste paragraaf al meldde, heeft de nadruk bij het onderzoek naar de Middelnederandse letterkunde altijd op de handschriftelijke traditie gelegen. Er lijkt een duidelijke grens getrokken te worden tussen versteksten en prozaromans. Zij die een prozaroman onderzoeken waarvan nog een handschriftelijke voorganger is overgeleverd, worden min of meer gedwongen terug te kijken. Verder gebeurt dit nauwelijks. De prozaroman wordt voornamelijk gezien als „opvolger‟ van de verstekst. Door de nadruk te leggen op motieven en visies die in de teksten gepresenteerd worden, maakt men de prozaroman regelmatig tot een soort ideeënspiegel van een verstedelijkende samenleving.

Er wordt echter zelden gekeken naar een prozaroman als literair werk. Dit onderzoek beoogt een brug te slaan tussen verschillende onderzoekscholen. Enerzijds zal de tekst worden bestudeerd als prozaroman. Dat wil zeggen: ik zal aandacht besteden aan bewerking, motieven en andere elementen die anderen zo vruchtbaar hebben onderzocht in het kader van de prozaromans. Anderzijds wil ik instrumenten gebruiken die de onderzoekers van de epische tradite ons bieden. Daarbij zal ik ten allen tijde proberen de tekst centraal te laten staan. Buevijn van Austoen staat in een traditie van versteksten die omgewerkt werden naar prozaromans, maar heeft ook een eigen intrinsieke waarde. Beide kanten wil ik in dit onderzoek belichten.

§4 Onderzoeksvraag

(9)

welke rol spelen de houtsneden in de tekst, welke scènes beelden zij af, waar komen zij voor? De beantwoordgin van dergelijke vragen moet leiden tot een reconstructie van de receptiewijze van Buevijn van Austoen. Daarbij wordt getracht een beeld te schetsen van de mate waarin onze prozaroman wortelt in de epische traditie. We zagen dat in het onderzoek naar de Middelnederlandse letterkunde een duidelijk breekpunt is aan te wijzen op het moment dat de gedrukte teksten ten tonele verschijnen. In dit onderzoek hoop ik aan te tonen dat het verschil tussen de prozaromans en de versteksten op meerdere punten minder groot is dan de onderzoekstraditie doet vermoeden.

§5 Aandachtsgebieden

Om de vraag naar de receptiewijze van Buevijn van Austoen bevredigend te beantwoorden, dient een grondige analyse van de vertelwijze van de tekst gemaakt te worden. Daarbij moet de nadruk liggen op de vraag: welke receptiewijze wordt door de tekst zelf gestimuleerd. Bij de analyse zal, zoals gezegd, gebruik worden gemaakt van elementen uit de Medioneerlandistiek, en elementen uit de moderne narratologie en verteltechniek.

Eén van de elementen waar de tekst op onderzocht zal worden is entrelacement. Bij entrelacement gaat het erom dat verschillende verhaallijnen verteld worden met de suggestie van simultaniteit. Elk personage heeft zijn eigen verhaaldraad. Deze verhaaldraden worden niet een voor een afgewerkt, maar gefragmenteerd gepresenteerd. Hoe dit alles precies in zijn werk gaat zal ik in hoofdstuk 2 uitleggen. Frank Brandsma schreef een uitgebreide studie over deze wijze van vertellen, die tot nu toe alleen onderzocht is in het kader van de

Lancelotcompilatie.19Is er in een omvangrijke tekst als Buevijn van Austoen ook sprake van entrelacement, en zo ja, hoe verhoudt dit entrelacement zich tot hetgeen Brandsma onderzocht heeft voor de Lancelotcompilatie?Hoe functioneert het entrelacement voor het publiek?

Een ander belangrijk element dat onderzocht zal worden, heeft betrekking op eventuele leesinstructies. Zoals we al zagen bracht de uitvinding van de drukpers een grotere mogelijkheid tot individueel lezen (de nuances van deze kwestie zijn in de inleiding besproken). Volgens Pleij, die wat betreft de Medioneerlandistiek toch wel het meest voor het prozaromanonderzoek heeft betekent, bevatten de vroege gedrukte prozaromans vaak aanwijzingen, die de beginnende individuele lezer bij de hand namen om de tekst op een juiste wijze te lezen.20 Komen de door Pleij geïdentificeerde leesinstructies ook nog voor in een tekst als Buevijn van Austoen, gedrukt in 1504? Een punt dat hier vrij nauw mee samenhangt, is de rol die de vertelinstantie in de tekst speelt. Is er sprake van een duidelijk aanwezige verteller, richt deze zich rechtstreeks tot de lezer, stuurt de vertelinstantie de receptiewijze expliciet in een bepaalde richting? De analyse van de vertelinstantie baseert zich vooral op de narratologie van Mieke Bal, en het handboek literaire tekstinterpretatie van Erica van Boven en Gillis Dorleijn.21

Buevijn van Austoen is rijk aan verschillende elementen. Naast het „gewone‟ proza

waar bovenstaande elementen betrekking op hebben, bevat de tekst ook enkele dialogen in versvorm. Deze versdialogen zullen uitvoerig aan bod komen in de analyse. Zij vormen immers een bijzonder punt in de tekst. De weergave van de tekst refereert duidelijk aan een voordrachtssituatie, zelfs aan een toneelopvoering, maar zij zijn ingebed in een tekst die in ieder geval óók bedoeld lijkt te zijn voor individueel lezen. Aan de hand van secundaire literatuur,22 en grondige analyse van de betreffende passages, zal getracht worden te

19

Brandsma 1992.

20 Pleij 2004, 213-249

21 Bal 1980 en Van Boven en Dorleijn 2003. 22

(10)

achterhalen hoe de versdialogen functioneerden wat het doel ervan was. Waarom dialogen in een roman, die waarschijnlijk bedoeld is voor individuele consumptie, weergeven alsof zij toneelteksten zijn?

Ook de combinatie van woord en beeld zal uitvoerig aan de orde komen. Buevijn van

Austoen is opgesierd met tal van houtsneden die aan een grondige analyse onderworpen zullen

(11)

Hoofdstuk 2: De indeling van Buevijn van Austoen.

§1 Inleiding

Voordat op microniveau allerlei verschillende verhaaltechnische elementen onderzocht worden, wordt in dit stuk eerst de macrostructuur van de tekst geschetst. Een verhaal kan uiteraard op verschillende manieren verteld worden. Om de structuur van het verhaal duidelijk te maken, is het relevant om hier een onderscheid te maken tussen fabel en sujet. Met de fabel wordt het verhaal in haar chronologische volgorde bedoeld. Het sujet is de ordening van het verhaal zoals die in de tekst, in dit geval in Buevijn van Austoen, gepresenteerd wordt.23 In dit hoofdstuk zal het dus gaan om hoe de fabel wordt omgezet naar het sujet. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de hoofdstukken. Zij vertegenwoordigen immers min of meer afgeronde componenten die gezamenlijk het sujet vormen.

Buevijn van Austoen bevat 26 genummerde hoofdstukken. De presentatie van deze

delen is telkens gelijk: eerst is een soort paragraaftekentje afgebeeld (een omgekeerde letter „d‟), waarna de titel van het hoofdstuk vermeld wordt. Overigens komen deze tekentjes ook op ander plaatsen voor. Hetzelfde geldt voor lombarden. Daar waar de hoofdstuktitels een structurerende functie hebben, lijken de andere typografische elementen tamelijk arbitrair geplaatst te zijn.24 Een kapittelopschrift blikt altijd vooruit op wat in het komende hoofdstuk behandeld wordt. Hierna volgt de nummering van het hoofdstuk. Wanneer er houtsneden aanwezig zijn worden deze altijd direct na de hoofdstuktitel afgedrukt. De functie van dergelijke kapittelopschriften lijkt aan te sluiten op wat Pleij constateerde naar aanleiding van onderzoek naar de leesinstructies in de proza-Reynaert van 1479. In deze incunabel staat een inhoudstabel afgedrukt (die in Buevijn overigens ontbreekt) waarover Pleij zegt dat deze het lezen en herlezen van de tekst vergemakkelijkte.25 Dit lijkt mij echter niet exclusief van toepassing op de inhoudstabel, maar ook op de afzonderlijke kapittelopschriften. Daar zij een inhoudsindicatie bevatten (die Pleij overigens ook signaleert) bereiden zij de lezer voor op wat gaat komen, waardoor de lezer de stof beter tot zich kan nemen. Op deze wijze hebben de kapittelopschriften ook een instruerende functie. Ook Schlusemann besteedt in haar proefschrift aandacht aan de kapittelopschriften in de proza-Reynaert. Volgens haar hebben de kapitteltitels een structurerende functie.26 Hoewel dit misschien een open deur lijkt, is het inderdaad van belang de structurerende functie van kapittelopschriften te onderkennen. Meer nog dan de paragraaftekens uit de handschriftelijke traditie, verdelen zij de tekst in componenten die door de drukker als eenheid beschouwd worden. De genummerde kapittelopschriften van Buevijn van Austoen zijn uitgegeven door J. Bolte.27

Zoals gezegd bevat Buevijn van Austoen 26 genummerde hoofdstukken. Opvallend genoeg worden meerdere van deze hoofdstukken onderverdeeld in kortere eenheden, die op precies dezelfde wijze gepresenteerd worden als „reguliere‟ hoofdstukken, ware het niet dat de hoofdstuknummering ontbreekt. Deze kortere eenheden, die ik vanaf hier paragrafen zal noemen, lijken bedoeld te zijn om de langere hoofdstukken op te delen in kleinere stukken, waardoor het mogelijk is de consumptie van de tekst op meerdere momenten stop te zetten. Op deze hypothese is een belangrijke uitzondering waar ik later op terugkom. De kapittelopschriften bevatten zoals gezegd een inhoudsindicatie. Wanneer in het hoofdstuk

23

Van Boven en Dorleijn 2003, 241.

24 Schlusemann 1991, 77. 25 Pleij 2004, 215. 26

Schlusemann 1991, 77.

(12)

echter meer verteld wordt dan in de hoofdstuktitel vermeld wordt, zou dat kunnen duiden op een bepaalde hiërarchie. Blijkbaar vindt de verteller bepaalde dingen belangrijker dan andere.

Bij de reconstructie van de macrostructuur van de tekst zal ook het voorkomen van houtsneden vermeld worden. Dit zal gebeuren in een schema dat als appendix aan dit hoofdstuk is toegevoegd. In dit schema is ook het voorkomen van passages in verzen opgenomen.

§2 Verdeling

De tekst begint met een proloog. Deze proloog bevat een gebed tot Maria, en een oproep tot de al te wellustige mensen om zich toch vooral een beetje in te houden. De proloog eindigt met een vooruitblik op de komende tekst. Dan begint het eigenlijke verhaal. De verdeling van het verhaal loopt vrij onproblematisch. Elk hoofdstuk bevat een duidelijk afgeronde handeling. Op een enkele plaats is sprake van een kleine cliffhanger. Een voorbeeld hiervan is te vinden in hoofdstuk 2, waarin de moord op Guwijdt wordt voorbereid en uitgevoerd. In hetzelfde hoofdstuk wordt Buevijn door Segebald in veiligheid gebracht. Al met al een keurig afgerond geheel. Dan moet Segebald de boze gravin echter beloven Buevijn om te brengen. Het hoofdstuk eindigt als volgt: „Ende Seghebalt heeft orlof aen haer genomen ende heeft met groter droefheit sijnder vrouwen vertelt alle tgene dat hi Buevijns moeder beloeft hadde te doene‟.28

Op deze manier wordt spanning opgewekt; de problematische situatie overschrijdt de hoofdstukgrens en kan enkel opgelost worden wanneer men verder leest. Overigens is dit eerder uitzondering dan regel. Over het algemeen bevatten de hoofdstukken een afgeronde handeling en wordt er weinig aandacht besteedt aan spanningsopbouw. Is er al sprake van spanningsopbouw, zoals hier aan het einde van hoofdstuk 2, dan wordt deze in het kapittelopschrift van het volgende hoofdstuk onmiddellijk ongedaan gemaakt. Zo luidt het deze:

Hoe Segebalt doer den raet van sijnre huysvrouwen Buevijn sijn leven behielt werpende een wassen kint int watere met Buevijns cleeder gecleet so dat sijn moeder ende Doyoen anders niet en wisten. ten was Buevijn selve.29

De spanning wordt volledig opgelost; in het kapittelopschrift wordt al duidelijk hoe Segebald zich uit zijn hachelijke situatie zal redden.

Vanaf hoofdstuk 8 krijgen we te maken met de zogenaamde paragrafen. Zij vertonen zoals gezegd alle eigenschappen van de „reguliere‟ hoofdstukken, maar ontberen de nummering. Hoofdstuk 8 heeft het kapittelopschrift: „Hoe Buevijn gevangen was vanden soudaen Brandimant‟.30 Vervolgens wordt in dit hoofdstuk inderdaad beschreven hoe Buevijn gevangen wordt genomen. Wanneer deze handeling is afgesloten volgt een paragraaf die gezien kan worden als een soort intermezzo tijdens Buevijns verblijf in de gevangenis. Met een formulering die sterk lijkt op de overgangsformules zoals die functioneren in de entrelacementstructuur die Frank Brandsma zo verdienstelijk onderzocht31 laten we onze held achter in de kerker en verplaatsen ons naar Susiane. De paragraaf behandelt het huwelijk van Susiane en Yvorijn en sluit af met een vergelijkbare overgangsformule, die de lezer weer terugbrengt bij Buevijn. Vervolgens volgt nog een paragraaf waarin beschreven wordt hoe het Buevijn verder vergaat. Ook in het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 9, komt een paragraaf voor. Hier functioneert deze echter niet zo duidelijk als intermezzo, maar bevat het gewoon een afgeronde handeling die chronologisch op de handeling uit het voorgaande hoofdstuk

28 Buevijn fol. A6 Recto. 29 Ibidem.

30

Buevijn fol. C5 Recto.

(13)

aansluit. De eerste paragraaf in hoofdstuk 10 lijkt wel als onderbreking te dienen.32 In dit geval reikt de inhoudsindicatie van het kapittelopschrift van hoofdstuk 10 ook verder dan de handeling van de eerste paragraaf. Bij de hoofdstuktitel van hoofdstuk 8 werd enkel vooruitgewezen naar de handeling die beschreven zou worden in de tekst tot aan de eerste paragraaf. Bij hoofdstuk 10 zien we dat de eerste paragraaf de in het kapittelopschrift beschreven handeling als het ware onderbreekt. Het opschrift luidt: „Hoe Buevijn doer die maniere die hem sijn wert seide ter spraken quam der schoonre Susianen ende hoe dat sy malcanderen kennende werden‟.33 In het stuk tot de eerste paragraaf wordt echter alleen beschreven hoe Buevijn van de waard van de herberg te horen krijgt hoe hij met Susiane in contact kan komen. De refreinen van de eerste paragraaf, die ook als zodanig worden aangekondigd, vormen dus een onderbreking van de verhaalhandeling die in het kapittelopschrift van hoofdstuk 10 wordt aangekondigd. Na de refreinen, waarin Buevijn en Susiane los van elkaar verzuchten hoe zeer zij elkaar missen, volgen nog twee paragrafen die de in het kapittelopschrift aangekondigde handeling voltooien.

De paragrafen uit hoofdstuk 13 vormen geen onderbreking op de handeling zoals die in het kapittelopschrift worden aangekondigd. Ze lijken hiermee dus meer op de paragrafen van hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9. De frequentie van de paragrafen neemt na hoofdstuk 13 af, om vanaf hoofdstuk 22 nog even toe te nemen. Ook de latere paragrafen lijken eerder een aanvulling op dan een onderbreking van de reguliere hoofdstukken.

Samengevat kan dus gezegd worden dat er twee soorten paragrafen zijn. Aan de ene kant zijn er de paragrafen die een onderbreking vormen van de handeling waar het in het reguliere hoofdstuk om draait, zoals de refreinen in hoofdstuk 10 of het intermezzo in hoofdstuk 8. Aan de andere kant zijn er de afgeronde handelingen die, chronologisch gezien, een logisch vervolg zijn op het reguliere hoofdstuk. Meer dan de onderbrekende paragrafen lijken zij de reguliere hoofdstukken te verdelen in kleinere, afgeronde componenten. Naast dit onderscheid is het nog interessant te wijzen op het gegeven dat in sommige gevallen de inhoudsindicatie van het kapittelopschrift van het reguliere hoofdstuk de paragrafen overschrijdt. Dit is overigens het meest van toepassing op het die van hoofdstuk 10.

De paragrafen lijken vooral voor te komen in langere hoofdstukken. De grote uitzondering hierop is hoofdstuk 16.34 Dit hoofdstuk is bijzonder lang, maar bevat geen paragrafen. Wellicht is hiervoor een verklaring te vinden in het gegeven dat dit hoofdstuk eigenlijk de inleiding vormt voor een compleet nieuwe cyclus van avonturen. Met hoofdstuk 15 wordt het eerste deel van Buevijn van Austoen afgesloten: Doyoen is verslagen, Buevijn heeft zijn kroon terug en het huwelijk met Susiane is voltrokken. Een mooi moment om de roman af te sluiten. In hoofdstuk 16 wordt de rustige situatie echter volledig geproblematiseerd, waarna het volgende deel van de roman kan beginnen. Zo bezien vormt hoofdstuk 16 een schakelmoment van de eerste handelingscyclus naar de tweede. Overigens sluit het tweede deel thematisch gezien wel aan op het eerste deel. De rampspoed die Buevijn ten deel valt wordt ook in het tweede deel geïnitieerd door verraad.

32 Het is echter lastig te bepalen of hier inderdaad sprake is van een paragraaf zoals dat eerder gedefinieerd werd.

De kapittelopschriften en titels van de paragrafen zijn niet de enige plaatsen waar paragraftekens voorkomen. Het gaat bij paragrafen om de combinatie van een paragraafteken en een zinsconstructie die zo sterk aan de genummerde kapittelopschriften verwant is, dat de constructie als een hoofdstuktitel te interpreteren is. In dit geval betreft het een aankondiging van twee refreinen. De aankondiging begint weliswaar niet met “Hoe…” zoals de rest van de kapittelopschriften, maar vormt ook geen onderdeel van de gewone tekst. De aankondiging wordt dientengevolge als kapittelopschrift van een paragraaf behandeld.

33 Buevijn fol. E1 Verso.

34 Er zijn overigens ook andere lange hoofdstukken waar geen paragrafen in voorkomen. Een duidelijk patroon

(14)

§3 Dekking van de kapittelopschriften

Zoals al eerder vermeld werd bevatten de kapittelopschriften indicaties van de inhoud van het volgende hoofdstuk. De kapittelopschriften dekken echter niet altijd de gehele inhoud van dat hoofdstuk. In deze paragraaf zal gekeken wordt hoe de kapittelopschriften zich verhouden tot de inhoud van de hoofdstukken. Daarbij zal getracht worden patronen te ontdekken in de zaken die wel of juist niet vermeld worden. Eerst worden de kapittelopschriften van de genummerde hoofdstukken besproken. Daarna zal aandacht besteed worden aan de kapittelopschriften van de paragrafen. Alle hoofdstuktitels zijn achteraan dit hoofdstuk opgenomen in appendix II.

Wanneer de kapittelopschriften bezien worden, valt het opschrift van hoofdstuk 1 gelijk op:

Hier beghint een schone historie vanden Grave van Austoen wt Enghelant. die Gwydo gehieten was ende wert vermoort vanden hertoge Doyoen bi toedoen van sijnder valscher vrouwen dien hem leverde. ende van sinen sone Buevijn Ende hoe dese verraetscap yerst toe quam. 35

Dit kapittelopschrift verwijst niet zozeer naar de inhoud van het volgende hoofdstuk, maar eerder naar de inhoud van het complete verhaal. Enkel de laatste opmerking over hoe het verraad begon slaat op het volgende hoofdstuk. De andere kapittelopschriften hebben duidelijk meer betrekking op de inhoud van de hoofdstukken.

In de hoofdstuktitels ligt de nadruk op de gevechtshandelingen. Dat wil zeggen dat in alle genummerde hoofdstukken de gevechten in het kapittelopschrift worden vermeld. Enige uitzonderingen daarop zijn de klap die Buevijn aan Doyoen uitdeelt op diens bruiloft in hoofdstuk 3 en Buevijns gevecht met de leeuw in hoofdstuk 10. In alle andere gevallen worden de gevechten in de kapittelopschriften genoemd. Daarvoor moet dus andere informatie wijken. Gegevens van amoureuze aard worden opvallend vaak weggelaten. Zo laten de kapittelopschriften van de genummerde hoofdstukken maar liefst vier huwelijken onvermeld.36 Alleen het huwelijk tussen de zoon van Buevijn (die ook Buevijn heet) en de dochter van Yvorijn, in hoofdstuk 24, wordt aangekondigd. Ook de ontmoeting van Buevijn en Susiane wordt niet in het kapittelopschrift genoemd. Zelfs wanneer Susiane bevalt van twee zoons en Buevijn de beide jongens tamelijk onhandig kwijtraakt (hoofdstuk 16) wordt hier in de kapittelopschriften niets over gezegd. Andere dingen die in de kapittelopschriften onvermeld blijven zijn onder meer Buevijns ridderslag (hoofdstuk 6), Buevijn die koning van Sivilien wordt (hoofdstuk 18) en het terugvinden van de verloren zoons (hoofdstuk 22 en hoofdstuk 24). Wanneer de dekking van de kapittelopschriften van de genummerde hoofdstukken zo bezien wordt, valt op dat de nadruk ligt op het spectaculaire karakter van de tekst. De gevechtshandelingen staan centraal en andere informatie moet daarvoor wijken. Daarbij wordt opvallend vaak gekort op de aankondiging van amoureuze gebeurtenissen.

Is deze lijn door te trekken naar de kapittelopschriften van de zogenaamde paragrafen? Wanneer we het kapittelopschrift van het eerste paragraaf (voorkomend in hoofdstuk 8) bezien, valt op dat zelfs hier het huwelijk van Susiane en Yvorijn niet genoemd wordt. Ook het huwelijk van Buevijn en Makadose (in hoofdstuk 18) komt niet in het kapittelopschrift van de betreffende paragraaf voor. Hier wordt overigens wel de eerder verzwegen kroning van Buevijn tot koning van Sivilien aangekondigd. Ook het terugvinden van de verloren zoons wordt in de kapittelopschriften van de paragrafen wel vermeld. Toch ligt ook hier duidelijk de nadruk op strijd. Blijkbaar vond de drukker het belangrijk om dit

35 Buevijn, fol. A3 Recto. 36

(15)

aspect van de tekst het duidelijkst naar voren te laten komen in de kapittelopschriften. Wanneer we de verhouding tussen kapittelopschriften en de inhoud van de tekst bezien, lijkt deze voorkeur voor gevechtshandeling door te werken in de rest van de tekst. Er wordt enorm veel gevochten in Buevijn van Austoen De Saracenen zijn daarbij de meest geliefde tegenstanders (zowel Yvorijn, Brandimand en Brudiland zijn aanvoerders van Saraceense legers). Vanuit dat gegeven is het begrijpelijk dat in de kapittelopschriften (en ook op de houtsneden, zoals later zal blijken) zoveel nadruk wordt gelegd op de gewelddadige kant van het ridderschap. Toch is het opvallend welke belangrijke zaken buiten de vermelding van de kapittelopschriften vallen. Over de thematische consequenties van de inhoudelijke voorkeur van de bewerker spreek ik uitgebreid in hoofdstuk 4.

Een belangrijk deel van de hoofdstuktitels heeft dus betrekking op strijd. Wanneer we nu appendix II bekijken en proberen een generalisatie te maken over de andere kapittelopschriften, dan valt op dat in veel gevallen de nadruk ligt op list, bedrog en verraad. Dit heeft niet altijd een negatieve connotatie. In de opschriften zien we menig vermomming langskomen, en ook de listen die gesmeed worden om eerst Guwijdt en later Buevijn van het leven te beroven, passeren de revue. Zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, zijn er enkele hoofdthema‟s aan te wijzen in Buevijn van Austoen. Al deze thema´s worden in meer of mindere mate aangekondigd in de hoofdstuktitels. Daarbij is een bepaalde hiërarchie aanwijsbaar. De meeste nadruk komt te liggen op strijd. Een goede tweede plaats is weggelegd voor verraad. Dan volgt liefde, maar deze komt slechts een enkele keer ter sprake. Overigens kan opgemerkt worden dat verraad als structurerend element functioneert. De list van Doyoen en de gravin vormen het begin van de handelingsspiraal. Deze handeling wordt onderweg gaande gehouden door talloze bedriegingen, vermommingen en andere listigheden. Wanneer het verraad is opgelost, vormt dit tevens het einde van het eerste gedeelte van het verhaal. Het tweede gedeelte wordt eveneens in werking gezet door een list.

§4 Fabel en sujet

Nu de verdeling van het verhaal over de hoofdstukken en de kapittelopschriften van die hoofdstukken besproken, zijn kan een concluderend beeld van de verhouding tussen fabel en

sujet geschetst worden. Zoals we zagen valt de fabel uiteen in twee cycli van avonturen. In de

(16)

tegelijkertijd plaatsvinden. Hoe dit precies functioneert, bespreek ik wanneer de entrelacementstructuur uitgebreider behandeld wordt.

Al met al hebben we bij Buevijn van Austoen dus te maken met een verhaal dat in twee delen te verdelen valt. Het verhaal wordt in principe chronologisch verteld, en in de kapittelhoofdstukken van de verschillende genummerde hoofdstukken, maar ook in de kapittelopschriften van de paragrafen, ligt de nadruk op de gevechtshandeling die in de hoofdstukken plaatsvindt. Andere belangrijke zaken, zoals huwelijken of zoek geraakte kinderen, moeten daarvoor wijken. Nu de macrostructuur van Buevijn van Austoen in grote lijnen bekend is, is het zaak om de concentratie te verleggen naar losse verteltechnische elementen en hun functioneren in de tekst.

§5 Entrelacement

Bij de bestudering van de Lancelotcompilatie, is veel aandacht gegaan naar het fenomeen entrelacement. Frank Brandsma schreef een uitgebreide studie over het begrip.37 Opvallend genoeg blijft de bestudering van dit verschijnsel binnen de Medioneerlandistiek beperkt tot de Arturepiek. De vertelwijze lijkt zelfs exclusief gereserveerd te zijn voor de

Lancelotcompilatie.38 Het is echter de vraag of dit terecht is. Het is begrijpelijk dat entrelacement in het kader van de Lancelotcompilatie wordt onderzocht, omdat dit zo‟n groot en complex werk is, maar het is evenwel heel goed mogelijk dat het ook in andere teksten voorkomt. In het nu volgende wil ik analyseren of, en zo ja hoe deze verteltechniek optreedt in Buevijn van Austoen. Eerst zal een theoretische inleiding op het begrip worden gegeven.

De Lancelot-Queste-Mort Artu (de Oudfranse trilogie die aan de Middelnederlandse

Lancelotcompilatie ten grondslag ligt) wordt gepresenteerd als een werk waarin verschillende

ridders aan het hof van koning Artur hun belevenissen vertellen. Deze verhalen worden vervolgens opgetekend en aldus ontstaat de “kroniek.” Elk verhaal van elke afzonderlijke ridder, zou een klassieke Arturroman op kunnen leveren, maar hier is iets anders aan de hand. De verhalen worden niet een voor een van begin tot eind verteld, maar vervlochten tot een geheel, wat de suggestie van gelijktijdigheid wekt.39 Er is dus sprake van verschillende ridders met hun verhaal. Brandsma hanteert het begrip „verhaaldraad‟, waarmee hij de beschrijving van de avonturen van één verhaalfiguur bedoelt. Samengevlochten en gebundeld vormen deze verhaaldraden de totale handeling. Niet de gehele draad functioneert als compositionele eenheid, maar slechts een deel ervan (een verhaaldraadsegment).40 Van een ridder wordt dus niet het gehele verhaal verteld, maar slechts een gedeelte, om dan verder te gaan met een andere ridder. Dan volgen de belevenissen van weer een andere ridder, waarna de verhaaldraad van de eerste ridder weer opgepakt kan worden, enzovoort. De moderne pendant van deze structuur is terug te zien in soaps, waar ook de belevenissen van verschillende personages afwisselend gepresenteerd worden. Opvallend verschil is dat in soaps een verhaaldraad afgekapt wordt op een moment van spanning, om zo de kijker te dwingen te blijven kijken, terwijl het middeleeuwse entrelacement een verhaaldraad pas afbreekt op het moment dat de rust is weergekeerd.41

Er is dus sprake van een afwisseling van actieve en passieve verhaaldraden. Immers, als één bepaalde verhaaldraad op de voorgrond geplaatst wordt, is het de bedoeling dat voor

37 Brandsma 1992. 38

Dit geldt echter enkel voor de Medioneerlandistiek. In de Duitse bestudering van de prozaromans wordt wel aandacht besteedt aan entrelacement, zij het sporadisch. In het kader hiervan zal later kort stilgestaan worden bij een opmerking van Rita Schlusemann.

39

Brandsma 1992, 31-33.

40 Ibid., 35.

41

(17)

het publiek de suggestie gewekt wordt dat de andere op de achtergrond gewoon doorgaan. Zo‟n passieve verhaaldraad verkeert in wat men noemt een „duratieve‟ toestand. Een ridder komt bijvoorbeeld bij van zijn verwondingen, slaapt of doolt waanzinnig rond.42

Wanneer de Lancelot-Queste-Mort Artu van het ene verhaaldraadsegment naar het volgende overgeschakeld, wordt dit altijd gemarkeerd met een overgangsformule. Deze overgangsformule kent enkele vaste elementen. Zo wordt altijd aangegeven dat de huidige verhaaldraad voorlopig afgerond wordt, dan volgt een indicatie met betrekking tot het personage van die nu de aandacht krijgt, en tot slot volgt een aanzet tot de nieuwe verhaaldraad. Om de in duratieve toestand verkerende personages niet geheel uit het geheugen van het publiek te laten wegzakken, verwijst de verteller veelvuldig naar hun situatie. Schlusemann, die onderzoek verrichtte naar verteltechniek in prozaromans, stelt dat de vele verwijzingen in teksten vooral dienen ter structurering, en niet zozeer deel uitmaken van de verhaalstof: “Sie haben die Funktion, die Erzählphasen zu begrenzen und das Entrelacement zu organisieren.”43

De entrelacementstructuur zorgt niet alleen voor een dynamisch verhaal, waarbij de suggestie van gelijktijdigheid wordt gewekt, ze genereert ook dramatische ironie. Het ene personage heeft vaak geen weet van de gebeurtenissen die het andere personage meemaakt, terwijl de lezer hier wel inzicht in heeft. Zo weet de lezer dus meer dan de personages.44

Hoe zit het nu met het besproken verschijnsel in onze prozaroman? Ook Buevijn van

Austoen is een omvangrijk verhaal, waarin soms verschillende gebeurtenissen simultaan

plaattsvinden. Dit komt tot uiting in een bescheiden gebruik van entrelacement. Een eerste geval vinden we wanneer Segebald zich over de door zijn moeder verraden Buevijn ontfermt. Op dat moment lezen wij: „Binnen desen middelen tijde so heeft doyoen sijn verspyers ghesonden int lant / om te vernemen oft buevijn noch levede‟.45

Dit is weliswaar geen overgangsformule zoals Brandsma ze veelvuldig in de Lancelotcompilatie aantreft, maar er is wel duidelijk sprake van gelijktijdigheid. Een echte volledige overgang treffen we even later aan. Buevijn en Susiane hebben elkander zojuist de liefde verklaard. Hiermee is hun verhaaldraad op een onproblematisch punt gekomen, zodat we met een gerust hart bij de andere personages kunnen gaan kijken:

Maer nu wil ic van hem swyghen. ende vertellen van Seghebalde dye sinen sone Diederic te Scotlant sandt. om te besiene oft Buevijn daer was in goeden poente ende vander orlogen. die tusscen hem ende den verrader doyon ghescyedde.46

Zoals Brandsma al opmerkte, is de functie van entrelacement niet het verhogen van de spanning. Waar wij moderne lezers zouden verwachten dat een bepaalde verhaaldraad afgebroken wordt op een moment dat een bepaalde situatie nog opgelost dient te worden, zodat suspense ontstaat, gebeurt dit in de middeleeuwse teksten niet. Het afwisselend vertellen van de belevenissen van de verschillende personages dient de suggestie van gelijktijdigheid te wekken. Daarom wordt de ene verhaaldraad volledig afgerond alvorens de overgang naar een andere te maken.

Een ander mooi voorbeeld van een complete overgangsformule vinden we even later: „Hier mede wil ic nu af laten van Seghebalden dye sijn stadt sterkelijc dede tymmeren ende vanden verrader Doyoene Ende bescrijven van Buevijne die in Ermenien woenden bijden 42 Ibid., 43. 43 Schlusemann 1994, 227. 44 Brandsma 1999, 126. 45

Buevijn, fol. A5v.

(18)

coninc alsoot voerseyt es‟.47

Hier zien we hoe de verteller de ene verhaaldraad keurig afrondt, om vervolgens met de andere verder te gaan. Daarbij thematiseert hij kort nog even de situatie waarin we Buevijn bij de vorige overgang hebben achtergelaten, zodat de lezer gelijk de context duidelijk voor ogen heeft.

Een wisseling van verhaaldraden hoeft niet altijd hele lange periodes te bestrijken. Soms wordt de ene draad slechts heel kort onderbroken: „Het es te wetene dat binnen desen tijde dat de coninc van Ermenijen den soudaen wt geleye doende was so heeft de scone Susiane Buevijne tot haer gheroepen‟.48 Dan volgt een tamelijk lange versdialoog tussen de twee geliefden. Vermoedelijk duurt dit gesprek veel langer dan de tijdsspanne die de koning nodig heeft om de sultan uitgeleide te doen.

De voorbeelden van entrelacement zijn eigenlijk over de gehele tekst te vinden. Toch lijken zij het meest voor te komen wanneer Buevijn en Susiane van elkaar gescheiden zijn. De verteller legt een voorkeur aan de dag om te wisselen tussen deze twee personages. Zo ook in het volgende voorbeeld:

Maer nu willic van die scone susiane swijghen. die metten coninck yvorijn bleef haren tijt in groter droef heyt leydende. ende scrijven van Buevijn die in damast van den coninc van mombrant ghevanghen lach / also ghi ghehoort hebt.49

Ook in dit geval wordt kort de context van Buevijns verhaaldraad in herinnering geroepen. Daarbij valt op dat de terugverwijzing naar de situatie van onze held refereert aan een bepaalde receptiewijze. Overigens is eerder al opgemerkt dat het aanspreken van dubbele consumptiemogelijkheden van een tekst nog heel lang gangbaar blijft.

(19)

Hoofdstuk 3

Thema’s in Buevijn van Austoen.

§1 Inleiding

Alle thema´s die een rol van betekenis spelen in Buevijn van Austoen worden al in de titel genoemd: „Die historie van Buevijne van austoen wt Engelandt geboren. vol wonderlijke aventueren. vol strijen / vol amoruesheden vol aventueren ende vol verraderijen‟.50 In dit hoofdstuk komen al deze verschillende thema´s aan bod. Een belangrijk thema dat niet in de titel genoemd wordt, maar dat met de genoemde thema‟s verweven is, betreft de strijd tegen de Saracenen. In een eerste paragraaf wordt ingegaan op wie dit waren en hoe zij te plaatsen zijn in de epische traditie. Vervolgens worden achtereenvolgens de liefde en het verraad behandeld. Zoals we zullen zien speelt de verhouding tot de Saracenen in deze thema‟s een significante rol. In een concluderende slotparagraaf zal nagegaan worden in hoeverre Buevijn

van Austoen thematisch gezien aansloot op de epische traditie waarmee het middeleeuwse

publiek vertrouwd was.

§2 Botsende culturen

In Buevijn van Austoen is een belangrijke rol weggelegd voor de Saracenen. Er wordt tegen ze gevochten, er wordt met een getrouwd en er wordt zelfs een Saraceense vorst bekeerd. Wie waren deze mensen? De Saracenen zijn fictionele heidenen die in de niet bestaande god Mamet geloven. De naam „Saraceen‟ verwijst in de Middelnederlandse epiek niet naar één specifiek volk. Spanjaarden, Perzen en Turken vallen onder de noemer, maar ook de Noordelijke heidenen kunnen Saracenen zijn. Eigenlijk is er geen sprake van culturele verscheidenheid: „Alle niet-christenen maken deel uit van dezelfde cultuur en belijden hetzelfde geloof‟.51 Opvallend genoeg verschilt de Saraceense cultuur niet wezenlijk van de christelijke cultuur. Zo is er ook in de heidense cultuur een soort feodaal stelsel bekend. Volgens Mieke Lens was het de dichters dan ook niet te doen om het scheppen van een nieuwe wereld; ze wilden een vertrouwde en voor het publiek herkenbare situatie oproepen waarin de ridders hun avonturen konden beleven.52

De vijandige verhouding tussen christenen en Saracenen werd dus niet bepaald door een sterk contrasterende cultuur; deze was immers min of meer gelijk. De bron van alle rivaliteit was het geloof:

In de Karelromans zien we de intolerante houding van de christenen uit het Westen tegenover de moslims weerspiegeld. De christenheid vormde een gesloten samenleving: waarden en normen werden bepaald door de vraag of men al dan niet christen was.53

50 Buevijn fol. A1 Verso. 51 Lens 1992, 72. 52

Ibid., 73-74.

(20)

Beide groepen denken het juiste geloof aan te hangen. Dikwijls leidt dit tot gewelddadige uitspattingen. Meestal dient in een duel beslist te worden welke van de twee godsdiensten de juiste is. In de meeste gevallen komt de christelijke ridder als overwinnaar uit de strijd.54

Hoewel de vijandelijke verhoudingen dus gebaseerd zijn op geloof heeft de Saraceense religie toch duidelijk christelijke wortels. Zo is er sprake van beeldenverering. Dit idee is ontleend aan het christendom, niet aan de islam; het is immers niet toegestaan Allah af te beelden. Het middeleeuwse christendom daarentegen kende een rijke heiligen- en relikwieënverering. Daarnaast kent de Saraceense religie ook heidense elementen, zoals het polytheïstische karakter van de godsdienst. De Middelnederlandse dichters hadden er belang bij om het publiek duidelijk te tonen waarom het afwijkende geloof verwerpelijk was. Het mocht daarom niet al teveel op het christendom lijken. Dat is vermoedelijk de verklaring voor de aanwezigheid van deze heidense elementen.55

Zo bezien is de Saraceense godsdienst dus een samenstelling van christelijke en heidense elementen. Volgens Lens vervult het Saraceense geloof op deze manier een spiegelfunctie:

De fictieve Saraceense godsdienst is dus in sommige opzichten een negatieve afspiegeling van de christelijke godsdienst [bijvoorbeeld in het geval van de afgodenverering, H.M.]. Met deze spiegel voor ogen wordt het publiek duidelijk gemaakt op welke wijze men de eigen God moet vereren. De christelijke ridder geeft het voorbeeld, terwijl de Saraceense tegenstander laat zien hoe het niet moet.56

De christelijke ridder lijdt vaak enorm door toedoen van de Saraceense ridder. Vaak wordt het lijden geïnitieerd door een misstap van de christelijke ridder. Wanneer deze oprecht berouw toont en blijft vertrouwen in God, zal hij verlost worden.57

Als de verhouding van Buevijn tot de Saracenen in de hierboven geschetste traditie zou passen mogen we verwachten dat hij veelvuldig tegen de heidenen ten strijde trekt. Daarbij is van belang dat de vijandigheid ten opzichte van de vijand bepaald wordt door religie. Het ligt, op grond van deze traditie, in de lijn der verwachting dat religie de inzet zal zijn van de confrontaties. Eventuele amoureuze relaties tussen leden van beide groepen lijken ondenkbaar.

We zien inderdaad dat Buevijn veelvuldig tegen de Saracenen in het krijt treedt. Wanneer deze talrijke gewelddadige confrontaties met hen bezien worden zijn er enkele elementen die in het oog springen. Meestal moeten de christelijke ridders het opnemen tegen een overmacht van Saracenen. Dit weerhoudt hen er echter niet van de overwinning binnen te slepen. Wanneer de overmacht te groot is vlucht de christelijke ridder. De overmacht van de Saracenen wordt op verschillende momenten zelfs getalsmatig uitgedrukt. In de beschrijving van de gevechten ligt de nadruk op de activiteiten van Buevijn. De gewelddadigheden worden vrij rauw beschreven. Menigeen wordt het hoofd tot aan de tanden gekliefd of het hoofd met een klap afgeslagen. Verder valt op dat de Saracenen niet erg eerlijk vechten. Regelmatig loopt een duel tussen Buevijn en een andere ridder uit op een vechtpartij waarbij onze held het moet opnemen tegen een hele groep. Het door de Saracenen zelf aangevraagde bestand wordt echter niet geschonden.

(21)

Enkele elementen komen duidelijk overeen. Zo lijken de christenen in de militaire confrontatie met de Saracenen superieur. Daarbij lukt het de christenen vaak een meerderheid te overwinnen, een punt dat door Lens ook al werd aangestipt.58 Toch is er een duidelijk verschil tussen de rol die Saracenen vervullen in Buevijn van Austoen en de rol die zij vervullen in de epische traditie. Eerder zagen we dat de vijandelijke houding van christenen wordt bepaald door het verschil van godsdienst. Religie lijkt echter in de gewelddadige confrontaties geen rol te spelen. Weliswaar valt de naam van de heidense god Mamet een enkele keer, en ook Buevijn vraagt God zo nu en dan om bijstand, maar religie is niet de inzet van de gevechten. De grote veldslagen draaien om een vrouw. Eerst wenst Brandimand Susiane te trouwen hetgeen een oorlog tot gevolg heeft en vervolgens vindt er een veldslag plaats omdat Brudiland met Makadose wil trouwen. Ook de veldslag met Yvorijn draait om Susiane. In alle gevallen is dus sprake van een Saraceense vorst die een christelijke vrouw wil trouwen. Wanneer dit niet lukt schakelt hij over op geweld. In het geval van Yvorijn komt het huwelijk wel tot stand, zij het onder voorbehoud, maar wanneer Susiane hem afgenomen is zoekt ook hij zijn heil in veldslag en belegering.

Op basis van het bovenstaande zou dus gezegd kunnen worden dat de functie die religie vervulde in de epische traditie, namelijk die van initiator van geweld tussen christenen en Saracenen, in Buevijn van Austoen is overgenomen door de liefde. Zodoende lijkt onze tekst te contrasteren met een traditie die Rob Resoort in zijn proefschrift signaleert. Volgens hem speelt de christelijke religie een belangrijke rol in de Middelnederlandse ridderromans. Veel prozaromans bevatten verwijzingen naar de christelijke leer. Ook de eed die bij de ridderslag wordt uitgesproken is sterk religieus georiënteerd. Vaak wordt een oud verhaal benut om een nieuwe moraal onder de aandacht te brengen. Niet zelden is deze nieuwe moraal van godsdienstige aard.59 Ook in de Buevijn speelt het christendom een belangrijke rol. Buevijn richt zich met regelmaat tot God voor bijstand. Ook de verteller roept goddelijke instanties aan. De roman begint met een gebed tot Maria en sluit af met een bede tot God om ons allen een zalig einde te bezorgen. Gezien de grote rol die het christendom krijgt in de tekst is het echter juist opvallend dat een uitgelezen kans om de eigen religie positief te profileren ten opzichte van de Saraceense godsdienst onbenut blijft. Juist omdat geloof zo belangrijk is in Buevijn van Austoen was het wellicht te verwachten dat het verschil in godsdienst zo niet de hoofdrol, dan toch een substnatiele rol zou spelen in de confrontaties tussen christenen en Saracenen. Het is toch een beetje vreemd dat juist op dit punt wordt gebroken met de epische traditie en dus blijkbaar ook met de contemporaine standaard. Het gaat te ver te stellen dat liefde de plaats van religie heeft ingenomen in Buevijn van Austoen, maar de markante verschuiving waarvan in dit geval sprake lijkt te zijn is de moeite van het vermelden zeker waard.Overigens valt ook nog op te merken dat zelfs de riddereed die Buevijn moet zweren zeer weinig aandacht besteedt aan de religieuze aspecten van het ridderschap. De verschillende huwelijken en hun functie komen later uitgebreid ter sprake wanneer het liefdesthema in Buevijn van Austoen besproken wordt.

§3 Liefde in Buevijn van Austoen

Liefde speelt een belangrijke rol in Buevijn van Austoen. Ze functioneert op twee niveaus: aan de ene kant is er de onkuise liefde, waarvoor overigens al in de proloog gewaarschuwd wordt. Het is deze vorm die de basis vormt van het verraad, het derde te bespreken thema, dat ertoe leidt dat Buevijns vader vermoord wordt. De andere vorm van liefde wordt positiever gewaardeerd. Het betreft Buevijns genegenheid voor Susiane. Over deze tweede liefdesvorm zal het eerste deel van deze paragraaf handelen. De onkuise liefde wordt later besproken.

58

Ibid., 70.

(22)

Dirk Coigneau bespreekt het voorkomen en functioneren van „hoofse minne‟ in enkele prozaromans. Hij hanteert daarbij de volgende definitie:

We spreken van „hoofse‟ minne in prozaromans omdat de liefde in de hier genoemde histories geconcipieerd is als een minnedienst van een ridder aan zijn Vrouw, een relatievorm die voor de ontwikkelingsgang van het gebeuren van structurele betekenis blijkt te zijn.60

„Hoofse minne‟ is hier dus meer als een formeel en structureel dan als een kwalitatief gegeven bedoeld. Zo bezien krijgt de liefde een conditioneel en verdienstelijk karakter. De ridder kan door avonturen te beleven eer en roem verwerven, hetgeen hem helpt de gewenste vrouw te bemachtigen. In zijn relatie met Susiane dient Buevijn enkele prestaties te leveren alvorens hij haar geliefde kan worden. Hij begint bij haar als haar stalknecht. Wanneer hij in een toernooi „prijs ende eer‟ behaaldt, wordt zij verliefd op hem. Het standsverschil is echter te groot en een relatie dientengevolge onmogelijk. Als Susiane te horen krijgt dat Buevijns vader een graaf is, promoveert zij hem tot kamerling; „Ze werkt vastberaden en voorzichtig aan de sociale status van Buevijn‟.61 Het kan echter pas tot een liefdesrelatie komen wanneer Buevijn, die door Susiane ook tot ridder geslagen wordt, bewijst haar liefde waardig te zijn. Dit doet hij in gevecht met de Saracenen. De verteller put zich uit in het beschrijven van alle eer die hem in het strijdgewoel toekwam. Wanneer hij als kampioen terugkeert is een liefdesrelatie tussen Buevijn en Susiane eindelijk mogelijk.62 Volgens Coigneau werd de kopers van de prozaromans een bepaald ideaalbeeld van de liefde voorgeschoteld. Dit beeld kan als volgt samengevat worden :

1. Liefde is een “natuurlijk” gegeven dat zich door eer en deugd laat leiden,

2. deze eer en deugd zijn in principe niet alleen, maar in de praktijk toch in de eerste plaats bij lieden van adel te vinden., en

3. deze eerbare en edele liefde is rein en dient haar voltooiing in een huwelijk te vinden.63

Overigens valt er nog wel iets op te merken bij het gegeven dat de edele, reine liefde haar voltooiing in een huwelijk moet vinden. In de Buevijn, lijkt namelijk op enkele plaatsen sprake te zijn van een huwelijk onder voorbehoud. Hier kom ik later op terug.

Ridderschap en eer vormen dus een belangrijk element in de liefdesrelatie tussen Buevijn en Susiane. Franssen voegt hier nog drie zaken aan toe. Volgens hem spelen Venus, Fortuna en Rede een belangrijke rol in de fictionele teksten die Jan van Doesborch gedrukt heeft. Hij stelt dat in Buevijn van Austoen Venus aan de basis van het drama staat. De liefde van de gravin doet haar overgaan tot vele slechte daden. Haar liefde voor Doyoen mag dan het werk van Venus zijn, de liefde die hij voor haar koestert is het werk van Fortuna. De graaf en zijn vrouw waren namelijk gelukkig getrouwd „tot dat fortune haer omme drayde‟.64

Eigenlijk draait het in onze roman dus om twee liefdesrelaties die sterk van elkaar verschillen. Aan de ene kant is er de verderfelijke, onkuise liefde tussen de gravin en Doyoen, aan de andere kant is er de zuivere liefde tussen Buevijn en Susiane. De zondige liefde wordt

60 Coigneau 1982, 98-99. 61 Ibid., 101. 62 Ibid., 102-103. 63 Ibid., 109.

(23)

geïnitieerd door de gravin. Ook het motief van overspel en ontrouw neemt een centrale plaats in binnen het fonds van Van Doesborch. Franssen spreekt in dit verband van het „Evabeeld‟:

De vrouw wordt voorgesteld als een wellustig wezen dat zeer onstandvastig is en daardoor slecht verleidingen kan weerstaan, maar dat zelf wel de macht heeft om mannen door haar schoonheid te verleiden en hun bedrog en overspel door hun listigheid en geestelijk overwicht geheim te houden voor hun echtgenoot.65

Overigens is dit beeld niet alleen kenmerkend voor het fonds van de drukker van Buevijn van

Austoen. Gedurende de gehele middeleeuwen was er een vaststaand vrouwbeeld waarbij de

nadruk lag op onstandvastigheid en wellust. Bovendien werd de vrouw gezien als een meester in het bedenken van listen om overspel te plegen en dit vervolgens geheim te houden.66 Dit vrouwbeeld lijkt uitstekend toepasbaar op de gravin. Zij is een door en door slechte vrouw die zich laat leiden door machtshonger, wellust en overspelige liefde. Op meerdere momenten in het verhaal bedenkt zij tamelijk complexe listen om haar doelen te bereiken. Uiteraard laat zij haar man om het leven brengen nadat zij hem om de tuin geleid heeft, maar ook haar zoon bedriegt zij met mooie praatjes. Dit resulteert er uiteindelijk in dat hij op zee als handelswaar verkocht wordt. Saillant detail is de plaats van Susiane in dit negatieve vrouwbeeld. Zij is het toonbeeld van goedheid en zuivere liefde, maar toch bedient ook zij zich van list en bedrog. In haar geval hebben de vermommingen en onwaarheden weliswaar geen negatieve doeleinden of gevolgen, maar aan dit aspect van het vrouwbeeld dat Franssen schetst voldoet zij evengoed.

Verreweg het meest opvallende element van de liefdesthematiek in Buevijn van

Austoen is ongetwijfeld het huwelijk onder voorbehoud. Zoals bekend draait het verhaal in

grote mate om de bezegeling van de liefde tussen Buevijn en Susiane. Het zit de geliefden echter zo tegen dat zij het merendeel van de roman van elkaar gescheiden zijn. Ondertussen worden beiden wel door anderen begeerd. De bewerker heeft hier een creatieve oplossing voor bedacht. Buevijn is gevangen en de rijke, heidense koning Yvorijn wenst Susiane te trouwen. Hij probeert haar zelfs voor zich te winnen door haar enorme rijkdom en macht te beloven. Ook Susianes vader ziet wel heil in een verbintenis. De jonge prinses weigert echter halsstarrig: een andere man dan Buevijn wil zij niet trouwen. Haar vader probeert haar over te halen:

die coninc haer vader seyde

Dochter sijt doch Buevijns minne begevende Wat wildijen minnen die u niet en mint Het blijct wel dat hi u niet en versindt

Want hy trac heimelijc in Vranckerijcke neder Hadde hy u lief hi ware hier lange weder Gekeert / dus wylt bi rade wercken Ende trout desen coninc

Susiane antwoert Neen alle die clercken

En brochten mi niet in dat propoost Want trouwe om trouwe / troost om troost Hebben wy anderen gegeven / sonder malicie

65

Franssen 1990, 154.

(24)

Die coninck

So trout desen man op condicie Dats. ist dat Buevijn te keeren geraect So werdt dit houwelic weder ontmaect Ende deerste trouwe sal voren gaen

Susiane

Vader wildijt ommers hebben ghedaen Op die condicie sal ict beghinnen67

Susiane wil dus wel met de heidense vorst trouwen, maar enkel op de voorwaarde dat wanneer Buevijn terugkeert het huwelijk direct ontbonden wordt. Omdat zij de zaak toch nog niet helemaal vertrouwt heeft ze ook nog een ring gemaakt die een bijzondere kracht bezit. Iedereen die er mee in aanraking komt „verloos sijn crachten ende lust der natueren‟.68 Op deze manier kan zij haar maagdelijkheid bewaren voor Buevijn.

Dit huwelijk onder voorbehoud kent nog een ander interessant aspect. Het betreft namelijk een verbintenis tussen een heiden en een christelijke vrouw. Over het rituele karakter van de huwelijksvoltrekking geeft de tekst weinig informatie. Wel wordt duidelijk dat het een groot feest was waarbij kosten noch moeite werden gespaard:

Die coninck Yvorijn als hi met susianen in sijnre stadt te Mombrant ghecomen was. heeft hyse getrout met groter eeren na die heydensche wet so costelijcken dat des ghelijcx niet veel ghesien en was Ende hielt open hof xl daghen lanc met grooter triumphen. vele costelike iuweelen die groten scat waren werdich werden der scoonder susianen ghesconcken vanden heydenscen coninghen ammyralen.69

Ook de ontbinding van het huwelijk is onderdeel van het patroon dat we later in het verhaal herhaald zullen zien worden. Wanneer een flinke periode verstreken is, komt Buevijn in een herberg waar hij van het huwelijk hoort. De waard geeft hem het advies om verkleed als pelgrim naar zijn geliefde toe te gaan. Vermomd en wel bezoekt Buevijn Susiane en vraagt haar om een aalmoes. De twee raken in gesprek. Uiteindelijk onthult onze held zijn ware identiteit:

Buevijn latende hem selven kennen seyt tot susianen Ay mogende vrouwe stelt doch u selven

Tcoemt dicwil wel datmen qualic beheet Al gaet dus de fame god ist diet weet Hoet met hem staet / wilt zijn verduldich Peyst wi sijn hier al te lijden schuldich In dees aertsce allende voir onse sonden Maer ghi wert verblijt in corter stonden Dus susiane lief nu vruecht hanteerst

Susiane verblijt sijnde seyde O buevijn lief nu ken ic u eerst

67 Buevijn¸ fol. C6r. 68

Ibidem.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Trek met groen een kring rond een stukje dat laat zien dat deze mensen vrienden zijn..  Kun je deze stukjes terugvinden op

Buiten het verdriet dat we hebben om de zieken en de mensen die we door dat virus voor altijd moeten missen zijn de economi- sche, sociale en maatschappelijke gevolgen die corona

We vinden dat de gemeente zijn best moet doen voor mensen die het moeilijk hebben.. We willen dat iedereen die dat wil, mee kan praten over de eigen buurt en andere dingen in

Zowel bij staal als goud (en dat zijn maar twee voorbeelden uit vele, wordt er nooit van kunst- stof gesproken hoewel de stoffen wel kunstmatig zijn verkregen... Dan de

We stopten in Portland, hoofdstad van Maine, maar het was zo lelijk en raar dat we beslist hebben om niet aan land te gaan en verder te varen naar Portsmouth.. Daar ook viel het een

--- Sleep het gekozen blok naar het midden (tussen als en anders zet je: “Je kan het niet kopen”, en tussen anders en niks zet je “Je kan het kopen”)..

- Begeleiders/ouders/toeschouwers: deze mogen in de speelzaal aanwezig zijn mits de regels voor 1,5 meter afstand dit toelaten en mits zij geplaceerd worden (tenzij er sprake is

denken we dat we elke keer de oplossing en de ware hebben gevonden, komen er achter dat ze allemaal wel iets ‘mankeren’ en hebben niet door dat we bezig zijn ons hele leven