• No results found

In deze handleiding worden twee maateenheden gebruikt.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "In deze handleiding worden twee maateenheden gebruikt."

Copied!
142
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Netwerkhandleiding

Beschikbare printerfuncties via een netwerk De netwerkkabel aansluiten op het netwerk Installatie van het apparaat in een netwerk Windows-configuratie

De printerfunctie gebruiken

Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin

De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor Aanhangsel

1 2 3 4 5 6 7 8 9

(2)

apparaat. Voor uw veiligheid en voor een optimaal gebruik van het apparaat, dient u deze handleiding zorgvuldig te lezen voordat u het apparaat gebruikt. Bewaar deze handleiding op een handige plaats om deze snel te kunnen raadplegen.

Belangrijk

De inhoud van deze handleiding kan zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd. Het bedrijf aanvaardt op geen enkele wijze aansprakelijkheid voor rechtstreekse, indirecte, bijzondere, incidentele of gevolgschade als gevolg van het omgaan met of het bedienen van deze machine.

Aanduidingen voor softwareversies in deze handleiding

NetWare 3.x betekent NetWare 3.12 en 3.2.

NetWare 4.x betekent NetWare 4.1, 4.11 4.2 en IntranetWare.

In deze handleiding worden twee maateenheden gebruikt.

Handelsmerken

Microsoft®, Windows® en Windows NT® zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of in andere landen.

AppleTalk, Apple, Macintosh en Mac OS zijn gedeponeerde handelsmerken van Apple Computer, In- corporated.

Netscape en Netscape Navigator zijn geregistreerde handelsmerken van Netscape Communications Corporation.

Novell, Netware, NDS en NDPS zijn geregistreerde handelsmerken van Novell, Inc.

PostScript® en Acrobat® zijn geregistreerde handelsmerken van Adobe Systems Incorporated.

Citrix® en MetaFrame® zijn geregistreerde handelsmerken van Citrix Systems, Inc.

De overige hierin vermelde productnamen worden uitsluitend ter informatie gebruikt en kunnen han- delsmerken van de respectievelijke ondernemingen zijn. Wij laten geen rechten gelden op deze han- delsmerken.

De eigennamen van de Windows-besturingssystemen zijn:

De productnaam van Windows® 95 is Microsoft® Windows 95.

De productnaam van Windows® 98 is Microsoft® Windows 98.

De productnaam van Windows® Me is Microsoft® Windows Millennium Edition (Windows Me).

De productnamen van Windows® 2000 zijn:

Microsoft® Windows® 2000 Server Microsoft® Windows® 2000 Professional

De productnamen van Windows® XP zijn:

Microsoft® Windows® 2000 Professional Microsoft® Windows® XP Home Edition

De productnamen van Windows ® Server 2003 zijn als volgt:

Microsoft® Windows® Server 2003 Standard Edition Microsoft® Windows® Server 2003 Enterprise Edition Microsoft® Windows® Server 2003 Web Edition

(3)

Handleidingen voor dit apparaat

De volgende handleidingen beschrijven de operationele procedures van dit ap- paraat. Voor speciale functies, zie de betreffende paragrafen van de handleiding.

Opmerking

❒ Om de handleidingen als PDF-bestand te bekijken, is Adobe Acrobat Rea- der/Adobe Reader vereist.

❒ Voor de weergave van HTML-handleidingen moet een webbrowser op uw computer geïnstalleerd zijn.

❖ Veiligheidsinformatie (papier)

Bevat informatie over de veiligheidsmaatregelen.

❖ Handleiding basisbediening (papier/PDF-bestand - cd-rom *1 )

Bevat informatie over de bedieningspanelen en basishandelingen.

❖ Gebruiksaanwijzing (PDF-bestand - cd-rom *1 )

Bevat informatie over bediening, functies, gebruikersinstellingen (beginin- stellingen, modusinstellingen, enz.) en probleemoplossing.

❖ Netwerkhandleiding (deze handleiding)

Bevat procedures voor het configureren van het apparaat en computers in een netwerkomgeving.

❖ Printerhandleiding (PDF-bestand - cd-rom *1 )

Bevat informatie over systeeminstellingen en het gebruik van de printerfunc- tie van het apparaat.

❖ Voorbereidingen voor het gebruik van de printer (papier/PDF-bestand - cd-rom *1 ) Bevat procedures voor het aansluiten van de Ethernet- en USB-kabels op het apparaat.

❖ Handleidingen voor DeskTopBinder Lite

DeskTopBinder Lite is een hulpprogramma op de CD-ROM met label “Docu- ment Management Utility”.

• DeskTopBinder Lite Installatiehandleiding (HTML-bestand - cd-rom *2 ) Bevat gedetailleerde informatie over de installatie en de omgevingsvereis- ten van DeskTopBinder Lite. Deze handleiding kan worden weergegeven in het dialoogvenster [Installatie] als DeskTopBinder Lite is geïnstalleerd.

• DeskTopBinder Lite Introductiehandleiding (HTML-bestand - cd-rom *2 ) Beschrijft de werking van DeskTopBinder Lite en geeft een overzicht van de betreffende functies. Deze handleiding wordt toegevoegd aan het [Start]-menu wanneer u DeskTopBinder Lite heeft geïnstalleerd.

❖ Andere handleidingen

(4)

Handleidingen voor dit apparaat ... i

Verklaring van symbolen in deze handleiding ... 1

1. Beschikbare printerfuncties via een netwerk De printer gebruiken... 3

2. De netwerkkabel aansluiten op het netwerk De verbinding controleren ... 5

3. Installatie van het apparaat in een netwerk Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen) ... 7

Interface-instellingen ... 8

Netwerkconfiguratie ... 9

Instellingen die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen ... 11

4. Windows-configuratie TCP/IP configureren ... 15

Een computer met Windows 95/98/Me configureren ... 15

Een computer met Windows 2000 configureren ... 16

Een computer met Windows XP configureren ... 17

Een computer met Windows Server 2003 configureren...18

Een computer met Windows NT 4.0 configureren ... 19

NetBEUI configureren... 20

Een computer met Windows 95/98/Me configureren ... 20

Een computer met Windows 2000 configureren ... 21

Een computer met Windows NT 4.0 configureren ... 22

5. De printerfunctie gebruiken Afdrukken met Windows ... 26

Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 ... 26

Afdrukken zonder afdrukserver ...28

Afdrukken met Mac OS... 31

Overstappen naar EtherTalk ... 32

De printer configureren ...33

De printernaam wijzigen... 33

De zone wijzigen ...33

(5)

6. Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client

SmartDeviceMonitor for Client ... 51

7. Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Admin SmartDeviceMonitor for Admin ... 55

De configuratie van de netwerkinterfacemodule wijzigen ...57

Printerstatus weergeven ...57

Beheer van gebruikersinformatie ...58

Energiespaarstand configureren ... 58

8. De netwerkinterfacemodule configureren met Web Image Monitor Naar de startpagina gaan ... 61

Soorten menu configuratie en modus ... 62

Menu samenvatting ... 64

Afdruktaak resetten ...64

Status ... 64

Taak ...64

Opgeslagen bestand ...64

Configuratie... 64

De instellingen van de netwerkinterfacemodule controleren... 65

De instellingen van de netwerkinterfacemodule configureren... 66

De Help van Web Image Monitor gebruiken ... 67

Help downloaden ...68

9. Aanhangsel Bestanden rechtstreeks uit Windows afdrukken... 69

Installatie ...69

Een hostnaam gebruiken in plaats van een IP-adres ...70

Afdrukmethode ...71

De apparaatoptie opgeven ...74

Onderhoud op afstand via telnet... 83

Telnet gebruiken ...83

Opdrachtenlijst ...84

Met DHCP... 109

AutoNet gebruiken ...109

SNMP... 110

Foutmeldingen op het scherm... 111

Uitleg van getoonde informatie ... 112

Afdruktaakinformatie ...112

Afdrukloginformatie ...112

Printerstatus en -configuratie ...113

De netwerkinterfacemodule configureren ...117

(6)

Afdrukken met NetWare... 130

Wanneer u IPP gebruikt met SmartDeviceMonitor for Client ... 131

Specificaties ... 132

INDEX... 133

(7)

Verklaring van symbolen in deze handleiding

Symbolen

In deze handleiding worden de volgende symbolen gebruikt.

R WAARSCHUWING:

Dit symbool duidt een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot ernstig letsel of de dood wanneer u het apparaat verkeerd gebruikt, zonder de instruc- ties onder dit symbool op te volgen. Lees de instructies goed door. Deze staan allemaal in "Veiligheidsinformatie".

R VOORZICHTIG:

Dit symbool duidt een mogelijk gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot lichte of redelijke verwonding of schade zonder persoonlijke verwonding, wanneer u het apparaat verkeerd gebruikt zonder de instructies onder dit symbool op te volgen. Lees de instructies goed door. Deze staan allemaal in "Veiligheidsinfor- matie".

* Bovenstaande opmerkingen zijn bedoeld voor uw veiligheid.

Belangrijk

Als deze instructie niet wordt opgevolgd, kan het papier vastlopen, kunnen ori- ginelen beschadigd raken en kunnen er gegevens verloren gaan. Lees deze in- structie daarom goed.

Voorbereiding

Dit symbool duidt op informatie of voorbereidingen die nodig zijn voordat u het apparaat gebruikt.

Opmerking

Dit symbool geeft aan welke voorzorgsmaatregelen u moet nemen, of wat u moet doen na een foutieve bediening.

Beperking

Dit symbool duidt op numerieke beperkingen, functies die niet tegelijkertijd kunnen worden gebruikt of omstandigheden waarin een bepaalde functie niet kan worden gebruikt.

(8)

[ ]

Toetsen die op het bedieningspaneel van het apparaat worden weergegeven.

[ ]

Toetsen en knoppen die op het beeldscherm van de computer worden weerge- geven.

{ }

Toetsen die in het bedieningspaneel van het apparaat zijn ingebouwd.

{ }

Toetsen op het toetsenbord van de computer.

Namen van belangrijke opties

In deze handleiding wordt als volgt verwezen naar belangrijke opties van deze printer:

• IEEE 1284 Parallel Board Type 1 → IEEE 1284 parallelle kaart

• IEEE 802.11b I/F Unit Type 1 → IEEE 802.11b-interface-eenheid

• PostScript3 Board Type 2 → PostScript3 kaart

• Extension HDD Type 1→ HDD-kaart

Naar de volgende software wordt verwezen met een algemene benaming:

• DeskTopBinder Lite en DeskTopBinder professional → DeskTopBinder Li- te/professional

(9)

1. Beschikbare printerfuncties via een netwerk

Deze printer biedt printerfuncties via een netwerk.

De printer gebruiken

De netwerkinterfacemodule is combineerbaar met de protocollen van NetWare

*1 (IPX/SPX, TCP/IP), Windows NT 4.0 (TCP/IP, NetBEUI *2 , IPP *3 ), Windows 2000 (TCP/IP, NetBEUI *2 , IPP *3 ), Windows XP (TCP/IP, IPP *3 ), Windows Server 2003 (TCP/IP, IPP *3 ), Windows 95/98/Me (TCP/IP, NetBEUI *2 , IPP *3 ) en Macintosh (AppleTalk). Hierdoor kunt u de printer gebruiken in een net- werk waarin verschillende protocollen en besturingssystemen worden gebruikt.

*1 Als de 802.11b-interface-eenheid is geïnstalleerd, kunt u alleen de infrastructuurmo- dus gebruiken.

*2 Voor gebruik van NetBEUI, gebruikt u de SmartDeviceMonitor for Client-poort.

*3 IPP (Internet Printing Protocol) is een protocol waarmee u afdrukken kunt maken via het Internet.

Verwijzing

Voor nadere details over het maken van de instellingen verwijzen wij u naar Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk”.

Voor meer informatie over het gebruik van deze functie raadpleegt u Pag.23

“De printerfunctie gebruiken”.

NL AJK164S

(10)

1

(11)

2. De netwerkkabel aansluiten op het netwerk

De verbinding controleren

Dit hoofdstuk bevat instructies voor het aansluiten van de printer en computer, voor het configureren van de printer en het installeren van de software.

❖ Wanneer u de printer gebruikt via een USB- of parallelle aansluiting

• Sluit de printer en computer aan via een USB- of parallelle kabel.

Verwijzing

Voor meer informatie over het aansluiten via de USB-kabel raadpleegt u Voorbereidingen voor het gebruik van de printer.

Voor meer informatie over het aansluiten via de parallelle kabel raad- pleegt u Printerhandleiding.

• Installeer een printerstuurprogramma vanaf de cd-rom "Printer Drivers and Utilities".

Verwijzing

Zie voor meer informatie de Printerhandleiding.

❖ Wanneer u de printer gebruikt in een netwerkomgeving

• Configureer het netwerk met behulp van het bedieningspaneel van het ap- paraat.

Verwijzing

Zie voor meer informatie de Printerhandleiding.

Zie voor meer informatie over het aansluiten via Ethernet Voorbereidin- gen voor het gebruik van de printer.

Zie voor informatie over het aansluiten via draadloos LAN de Printer- handleiding.

• Installeer een printerstuurprogramma en andere hulpprogramma’s vanaf de cd-rom "Printer Drivers and Utilities".

Opmerking

❒ Een “Netwerkomgeving" is een situatie waarbij de printer is aangeslo- ten op een computer via draadloos LAN.

❒ De IEEE 1284-parallelle kaart voor parallelle verbinding en de IEEE 802.11b-interface-eenheid voor draadloze LAN-verbinding kunnen niet gelijktijdig worden gebruikt.

❒ Draadloze LAN-verbinding en parallelle verbinding zijn optionele

(12)

2

(13)

3. Installatie van het apparaat in een netwerk

Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen)

In dit hoofdstuk worden de netwerkinstellingen beschreven die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen). Stem de instellingen af op de functies die u wilt gebruiken en op de interface die u daarbij wilt aansluiten.

Belangrijk

❒ Deze instellingen dienen door de systeembeheerder of na overleg met de be- heerder gemaakt te worden.

❖ Tonen van weergegeven informatie in een lijst

$ Deze items moeten worden ingesteld om de functie te kunnen gebruiken.

Verzekert u zich ervan dat u dit doet voordat u de betreffende functie pro- beert te gebruiken.

Zie voor meer informatie over de instellingen Pag.11 “Instellingen die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen”.

❍ Deze items moeten op verzoek worden ingesteld.

Zie voor meer informatie over de instellingen Pag.11 “Instellingen die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen”.

(14)

3

Interface-instellingen

*1 Controleer of [Active] voor TCP/IP is geselecteerd.

*2 Dit verschijnt als de IEEE 802.11b-interface-eenheid is geïnstalleerd.

Als Ethernet en IEEE 802.11b (draadloos LAN) beide op de printer zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface de prioriteit.

Interface Instellingen

Ethernet Interface -instellin- gen/Netwerk

Zie Pag.11 “Interface - instellingen/Net- werk”

IP-adres $

Gateway-adres

NW Frame-type

Effectief protocol *1 $

Ethernet-snelheid

Type LAN *2 $

IEEE 802.11b (draad- loze LAN)

Interface -instellin- gen/Netwerk

Zie Pag.11 “Interface - instellingen/Net- werk”

IP-adres $

Gateway-adres

Effectief protocol *1 $

NW Frame-type

Ethernet-snelheid

Type LAN *2 $

Interface-instellin- gen/IEEE 802.11b *2 Zie Pag.13 “Interface instellingen/IEEE 802.11b”

Communicatiemodus $

SSID-instelling

Kanaal

WEP (Encryptie)-instelling

Draadloze LAN-signaal

Transmissiesnelheid

(15)

Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen)

3

Netwerkconfiguratie

Elke wijziging die u maakt met de Gebruikersinstellingen blijft van kracht, zelfs als u de hoofdschakelaar of de bedieningsschakelaar uitschakelt of de toets {In- stellingen verwijderen} indrukt.

Het netwerk configureren met het bedieningspaneel

Opmerking

❒ De bewerkingen voor Systeeminstellingen zijn anders dan voor normale be- werkingen. Na gebruik van de Gebruikersinstellingen drukt u op {Gebruiker- sinstellingen} om het menu af te sluiten.

❒ Als de key operator code is ingesteld, verschijnt het venster voor invoer van de key operator code. Voer de code in en druk op [OK]. Voor meer informatie over de key operator code raadpleegt u de Gebruiksaanwijzing.

A

Druk op de toets {Gebruikersinstellingen}.

B

Druk op [Systeeminstellingen].

C

Druk op [Interface instellingen].

D

Selecteer de instelling die u wilt wijzigen en druk op [OK].

E

Wijzig de instelling en druk op [OK].

Opmerking

❒ Om de gemaakte wijzigingen te annuleren en terug te gaan naar het menu Systeeminstellingen, drukt u op [Annuleren].

F

Druk op [Afsluiten].

G

Druk op de toets {Gebruikersinstellingen}.

AUZ102S

(16)

3

Configureren van het netwerk met andere hulpprogramma’s

Naast het bedieningspaneel, kunnen Web Image Monitor en SmartDeviceMoni- tor for Admin ook worden gebruikt voor configuratie van het netwerk.

De onderstaande tabel toont de beschikbare instellingen:

Opmerking

❒ ❍ geeft aan dat de printerinstellingen kunnen worden gewijzigd.

❒ - geeft aan dat de instelling vanaf dat apparaat niet kan worden gewijzigd.

Naam van het bedieningspaneel

Web Ima- ge Moni-

tor

SmartDe- viceMo- nitor for

Admin

telnet

Interface Netwerk DHCP

IP-adres

Subnetmasker

Gateway-adres

NW Fra- me-type

Auto -

EthernetII -

Ethernet802.2 -

Ethernet802.3 -

EthernetSNAP -

Actief protocol

TCP/IP - *1

NetWare *2

SMB

AppleTalk

Ethernet-snelheid - - -

LAN- type

Ethernet -

IEEE 802.11b -

IEEE 802.11b

Comm. modus -

Kanaal -

Trans. snelheid - -

(17)

Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen)

3

Instellingen die u kunt wijzigen met de Gebruikersinstellingen

Interface -instellingen/Netwerk

❖ IP-adres

Voordat u dit apparaat in een netwerkomgeving gaat gebruiken, moet u het IP-adres en subnetmasker configureren.

• Autom. verkrijgen (DHCP)

• Specificeren

Wanneer u [Specificeren] selecteert, geeft u de [IP Adres] en [Sub-net Mask] in als “xxx.xxx.xxx.xxx” (waarbij “x” voor een cijfer staat).

• IP-adres: 011.022.033.044

• Subnetmasker: 000.000.000.000 Opmerking

❒ Standaard: Autom. verkrijgen (DHCP)

❒ Wanneer u [Specificeren] selecteert, zorg er dan voor dat u niet hetzelfde [IP Adres] instelt als dat van één van de andere apparaten in het netwerk.

❒ Het fysieke adres (MAC-adres) verschijnt eveneens.

❖ Gateway adres

Een gateway is een verbindings- of aansluitingspunt tussen twee netwerken.

Configureer het gateway-adres voor de router of hostcomputer die als gate- way wordt gebruikt.

• Gateway adres:000.000.000.000 Opmerking

❒ Standaardinstelling: 000.000.000.000

❖ Effectief protocol

Selecteer het protocol dat in het netwerk moeten worden gebruikt.

• TCP/IP:Effectief/Ongeldig

• NetWare:Effectief/Ongeldig

• SMB:Effectief/Ongeldig

• AppleTalk:Effectief/Ongeldig Opmerking

❒ Standaard: TCP/IP: Effectief, NetWare: Effectief, SMB: Effectief, AppleTalk: Ef- fectief

(18)

3

❖ NW-frametype

Selecteer het frametype als u NetWare gebruikt.

• Automatisch selecteren

• Ethernet II

• Ethernet 802,2

• Ethernet 802.3

• Ethernet SNAP Opmerking

❒ Standaard: Automatisch selecteren

❖ Ethernet snelheid

Stel de toegangssnelheid in voor netwerken.

Selecteer een snelheid die overeenkomt met uw netwerkomgeving. [Automa- tisch selecteren] moet gewoonlijk worden geselecteerd.

• Automatisch selecteren

• 100 Mbps vast

• 10 Mbps vast Opmerking

❒ Standaard: Automatisch selecteren

❖ Type LAN

Wanneer u de optionele IEEE 802.11b interface-eenheid heeft geïnstalleerd, selecteer de interface, IEEE 802.11b (draadloze LAN) of Ethernet.

• Ethernet

• IEEE 802.11b Opmerking

❒ Standaard: Ethernet

❒ Dit verschijnt als de optionele IEEE 802.11b interface-eenheid is geïnstal- leerd.

❒ Als Ethernet en IEEE 802.11b (draadloze LAN) beide op het apparaat zijn aangesloten, heeft de geselecteerde interface de prioriteit.

(19)

Menu Gebruikersinstellingen (Systeeminstellingen)

3

Interface instellingen/IEEE 802.11b

Voorbereiding

U moet de IEEE 802.11b interface-eenheid in de printer installeren.

Opmerking

❒ Zorg ervoor dat u alle instellingen configureert.

❖ Communicatiemodus

Geeft de communicatiemodus aan van het draadloze LAN.

• 802.11 Ad hoc

• Ad hoc

• Infrastructuur Opmerking

❒ Standaard: 802.11 Ad hoc

❖ SSID-instelling

Specificeert SSID om in infrastructuur-modus of 802.11 ad hoc-modus het toegangspunt te specificeren.

Beperking

❒ De tekens ASCII 0x20-0x7e (32 bytes) kunnen worden gebruikt.

Opmerking

❒ Standaard: leeg (ASSID)

❒ Indien de modus 802.11b ad hoc leeg is, verschijnt “ASSID”.

❖ Kanaal

Geeft een kanaal aan wanneer u de 802.11b ad hoc-modus of ad hoc-modus selecteert.

Opmerking

❒ Standaard: 11

❒ De volgende kanalen zijn beschikbaar:

• Metrische versie: 1-13

• Inch-versie: 1-11

(20)

3

❖ WEP-instelling (codering)

Specificeert de codering van de IEEE 802.11b (draadloze LAN). Indien deze op [Active] staat, moet u de WEP-sleutel ingeven.

• VWEP

• Actief

• Inactief

• VCodering

Voor 64 bit moet u 10 alfanumerieke tekens invoeren, en voor 128 bit 26 te- kens.

Opmerking

❒ Standaard: Inactief

❖ Status signaal wireless LAN

Toont de radiogolfstatus van het toegangspunt dat is aangesloten in infra- structuur-modus.

Opmerking

❒ De radiogolfstatus wordt weergegeven als u drukt op [Status signaal wire- less LAN].

❖ Transmissiesnelheid

Specificeert de communicatiesnelheid van de IEEE 802.11b (draadloze LAN).

• Auto

• 11 Mbps vast

• 5,5 Mbps vast

• 2 Mbps vast

• 1 Mbps vast Opmerking

❒ Standaard: Auto

❖ Terug naar standaardwaarden

U kunt de IEEE 802.11b (draadloze LAN)-instellingen naar de standaard- waarden terugbrengen.

• Nee

• Ja

(21)

4. Windows-configuratie

TCP/IP configureren

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u Windows configureert voor TCP/IP en IPP.

Een computer met Windows 95/98/Me configureren

Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows 95/98/Me te configureren voor gebruik van TCP/IP.

A

Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram Netwerk.

Zorg ervoor dat [TCP/IP] is geselecteerd in het vak [De volgende netwerkonder- delen zijn geïnstalleerd] van het tabblad [Configuratie].

Opmerking

❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.

❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen...] op het tabblad [Configuratie] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het instal- leren van TCP/IP de Help van Windows 95/98/Me.

B

Klik op [Eigenschappen].

C

Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige in- stellingen.

Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.

(22)

4

Een computer met Windows 2000 configureren

Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows 2000 te confi- gureren voor gebruik van TCP/IP.

A

Selecteer in het menu [Start] de optie [Instellingen]. Klik vervolgens op [Net- werk- en inbelverbindingen].

B

Dubbelklik op [LAN-verbinding]. Klik op het tabblad [Algemeen] op [Eigen- schappen].

C

Zorg ervoor dat [Internet-protocol (TCP/IP)] is geselecteerd in het vak [Geselec- teerde onderdelen worden door deze verbinding gebruikt] van het tabblad [Alge- meen].

Opmerking

❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.

❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Installeren] op het tabblad [Al- gemeen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van TCP/IP de Help van Windows 2000.

D

Klik op [Eigenschappen].

E

Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige in- stellingen.

Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.

(23)

TCP/IP configureren

4

Een computer met Windows XP configureren

Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows XP te confi- gureren voor gebruik van TCP/IP.

A

Klik in het menu [Start] op [Configuratiescherm]. Klik vervolgens op [Netwerk- verbindingen].

B

Klik op [Netwerkverbindingen] en dubbelklik vervolgens op [LAN-verbinding].

C

Klik op het tabblad [Algemeen] op [Eigenschappen].

D

Zorg ervoor dat [Internet-protocol (TCP/IP)] is geselecteerd in het vak [Deze ver- binding heeft de volgende onderdelen nodig], op het tabblad [Algemeen].

Opmerking

❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.

❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Installeren] op het tabblad [Al- gemeen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van TCP/IP de Help van Windows XP.

E

Klik op [Eigenschappen].

F

Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige in- stellingen.

Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.

(24)

4

Een computer met Windows Server 2003 configureren

Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows Server 2003 te configureren voor gebruik van TCP/IP.

A

Klik op [Start], [Configuratiescherm], [Netwerkverbindingen] en klik op vervol- gens op [LAN-verbinding].

B

Klik op het tabblad [Algemeen] op [Eigenschappen].

C

Zorg ervoor dat [Internet-protocol (TCP/IP)] is geselecteerd in het vak [Deze ver- binding heeft de volgende onderdelen nodig], op het tabblad [Algemeen].

Opmerking

❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.

❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Installeren...] op het tabblad [Al- gemeen...] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installe- ren van TCP/IP de Help van Windows Server 2003.

D

Klik op [Eigenschappen].

E

Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige in- stellingen.

Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.

(25)

TCP/IP configureren

4

Een computer met Windows NT 4.0 configureren

Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows NT 4.0 te con- figureren voor gebruik van TCP/IP.

A

Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram Netwerk.

Zorg ervoor dat [TCP/IP-protocol] is geselecteerd in het vak [Netwerkprotocol- len], op het tabblad [Protocollen].

Opmerking

❒ Selecteer TCP/IP als dit nog niet geselecteerd is.

❒ Als TCP/IP niet is geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen...] op het tabblad [Protocollen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het instal- leren van TCP/IP de Help van Windows NT 4.0.

B

Klik op [Eigenschappen...].

C

Configureer TCP/IP met het juiste IP-adres, subnetmasker en overige in- stellingen.

Vraag uw netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.

(26)

4

NetBEUI configureren

In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe u Windows configureert voor gebruik van NetBEUI.

Beperking

❒ NetBEUI kan niet worden gebruikt onder Windows XP en Windows Server 2003.

Opmerking

❒ NetBEUI wordt vermeld als SMB in het Configuratiescherm, de handleiding en verwante hulpprogramma’s.

Een computer met Windows 95/98/Me configureren

Voer onderstaande procedure uit om een computer met Windows 95/98/Me te configureren voor gebruik van NetBEUI.

A

Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram Netwerk.

Zorg ervoor dat [NetBEUI] staat vermeld in het vak [De volgende netwerkonder- delen zijn geïnstalleerd], op het tabblad [Configuratie].

Opmerking

❒ Als NetBEUI niet is geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen...] op het tabblad [Configuratie] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het instal- leren van NetBEUI de Help van Windows 95/98/Me.

❒ Als [NetBEUI →Inbeladapter] staat vermeld in het vak [De volgende netwerkon- derdelen zijn geïnstalleerd], selecteert u deze optie en klikt u op [Verwijderen]

om de binding te verwijderen.

B

Klik op [OK] om het dialoogvenster [Netwerk] te sluiten.

(27)

NetBEUI configureren

4

Een computer met Windows 2000 configureren

Volg onderstaande procedure om een computer met Windows 2000 te configu- reren voor gebruik van NetBEUI.

A

Selecteer in het menu [Start] de optie [Instellingen]. Klik vervolgens op [Net- werk- en inbelverbindingen].

B

Dubbelklik op [LAN-verbinding]. Klik op het tabblad [Algemeen] op [Eigen- schappen].

C

Zorg ervoor dat [NetBEUI-protocol] is geselecteerd in het vak [Geselecteerde on- derdelen worden door deze verbinding gebruikt], op het tabblad [Algemeen].

Opmerking

❒ Selecteer NetBEUI als dit nog niet geselecteerd is.

❒ Als NetBEUI niet is geïnstalleerd, klikt u op [Installeren] op het tabblad [Al- gemeen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het installeren van NetBEUI de Help van Windows 2000.

D

Klik op [OK] om het dialoogvenster [Eigenschappen voor LAN-verbinding] te sluiten.

(28)

4

Een computer met Windows NT 4.0 configureren

Volg onderstaande procedure om een computer met Windows NT 4.0 te confi- gureren voor gebruik van NetBEUI.

A

Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram Netwerk.

Zorg ervoor dat [NetBEUI-protocol] is geselecteerd in het vak [Netwerkprotocol- len], op het tabblad [Protocollen].

Opmerking

❒ Als NetBEUI niet is geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen...] op het tabblad [Protocollen] om het te installeren. Zie voor meer informatie over het instal- leren van NetBEUI de Help van Windows NT 4.0.

B

Wijzig het LANA-nummer. Klik op het tabblad [Services], klik op [NetBIOS- interface] in het vak [Netwerkservices] en klik vervolgens op [Eigenschappen...].

C

Klik in de kolom [Netwerkroute] op het LANA-nummer dat hoort bij het NBF-protocol en klik vervolgens op [Bewerken].

D

Voer “0” in als LANA-nummer.

Opmerking

❒ Als het LANA-nummer van het andere protocol “0” is, dient u het LANA- nummer te wijzigen in een ander nummer dan “0”.

E

Klik op [OK].

F

Klik op [Sluiten] om het dialoogvenster [Netwerk] te sluiten.

De bevestigingsmelding voor herstarten verschijnt nu.

G

Klik op [Ja].

Opmerking

❒ Nadat u het LANA-nummer heeft gewijzigd, moet u de computer op- nieuw opstarten.

(29)

5. De printerfunctie gebruiken

Dit hoofdstuk bevat instructies voor het configureren van de printer als net- werkprinter. Lees het gedeelte dat betrekking heeft op uw netwerkomgeving voor informatie over correcte configuratie.

❖ Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0

Om de printer te configureren als netwerkprinter in een omgeving met Win- dows 95/98/Me/2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0, raad- pleegt u Pag.26 “Afdrukken met Windows”.

• Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Ser- ver 2003 of Windows NT 4.0

NL AJK163S

(30)

5

• Afdrukken zonder afdrukserver

Opmerking

❒ Onder Windows XP en Windows Server 2003 kunt u niet afdrukken via NetBEUI met SMB.

❖ Afdrukken met een Macintosh

Om de printer te configureren als netwerkprinter in een Macintosh-omgeving raadpleegt u Pag.31 “Afdrukken met Mac OS”.

AVA004S

(31)

5

❖ Afdrukken met NetWare

Om de printer te configureren als afdrukserver of printer op afstand in een NetWare-omgeving, raadpleegt u Pag.34 “Afdrukken met NetWare”. Met de netwerkinterfacemodule kunt u de printer als afdrukserver of printer op af- stand gebruiken.

• De printer configureren als afdrukserver

• De printer configureren als printer op afstand

NL AJK167S

NL AJK168S

(32)

5

Afdrukken met Windows

Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u een clientcomputer configureert als af- drukserver in een netwerk met Windows 2000/XP, Windows Server 2003, Win- dows NT 4.0 Server of Windows NT 4.0 Workstation.

Wanneer u een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 gebruikt, selecteert u een gedeelde printer onder Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0.

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de [Wizard Printer toevoegen] uitvoert op elke clientcomputer en hoe u de afdrukservers met Windows 2000, Windows XP, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 toevoegt als de netwerkprinter.

Deze instructies gelden voor Windows 98.

Beperking

❒ Wanneer u een afdrukserver gebruikt die via SmartDeviceMonitor for Client met de printer is verbonden, kunt u Herstel afdrukken en Parallel afdrukken niet gebruiken.

NL AJK169S

(33)

Afdrukken met Windows

5

Opmerking

❒ In deze paragraaf wordt ervan uit gegaan dat de clientcomputer reeds is ge- configureerd voor communicatie met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0. Start de volgende proce- dure niet voordat de clientcomputer is geïnstalleerd en correct geconfigu- reerd.

❒ Wanneer u Windows NT 4.0 als afdrukserver gebruikt, zorg er dan voor dat het Windows NT 4.0-printerstuurprogramma is geïnstalleerd voordat u de afdrukserver aansluit. Er staat een Windows NT 4.0-printerstuurprogramma op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.

A

Selecteer in het menu [Start] de optie [Instellingen]. Klik vervolgens op [Prin- ters].

B

Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Be- stand] klikt u op [Eigenschappen.].

C

Klik op het tabblad [Details] en vervolgens op [Poort toevoegen].

D

Klik op [Netwerk] en vervolgens op [Bladeren].

E

Dubbelklik in de netwerkstructuur op de naam van de computer die als af- drukserver wordt gebruikt.

De printers die op het netwerk zijn aangesloten, worden weergegeven.

F

Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK].

G

Klik op [OK].

H

Controleer of de poortnaam wordt weergegeven in [Afdrukken naar de volgen- de poort] en klik vervolgens op [OK].

(34)

5

Afdrukken zonder afdrukserver

Deze printer kan worden gebruikt als een netwerkprinter zonder deze aan te sluiten op een afdrukserver.

U kunt de volgende poorten configureren:

❖ SmartDeviceMonitor

U kunt afdrukken via TCP/IP, IPP of NetBEUI met SmartDeviceMonitor.

Opmerking

❒ Installeer SmartDeviceMonitor for Client vanaf de meegeleverde cd-rom.

Voor meer informatie over de installatie raadpleegt u de Printerhandleiding.

❒ Zie Pag.51 “Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client” voor meer informatie over SmartDeviceMonitor for Client.

❖ Standaard-TCP/IP-poort

U kunt afdrukken via TCP/IP met een standaard-TCP/IP-poort.

Opmerking

❒ Een standaard-TCP/IP-poort kan worden gebruikt met Windows 2000/XP en Windows Server 2003.

❖ LPR-poort

U kunt afdrukken via TCP/IP met een LPR-poort.

Opmerking

❒ Een LPR-poort kan worden gebruikt met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0.

Poortinstellingen wijzigen

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de poortinstellingen wijzigt onder Windows 2000 wanneer er een printerstuurprogramma is geïnstalleerd.

A

Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer die u wilt ge- bruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.].

B

Klik op het tabblad [Poorten] en vervolgens op [Poort toevoegen].

Selecteer de poort die u wilt gebruiken.

(35)

Afdrukken met Windows

5

❖ TCP/IP

A Klik op [TCP/IP] en klik vervolgens op [Zoeken].

De beschikbare printers worden weergegeven.

B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK].

Opmerking

❒ Printers die reageren op een broadcast van de computer worden weergegeven. Om af te drukken naar een printer die hier niet wordt weergegeven, klikt u op [Adres specificeren] en voert u het IP-adres of de hostnaam van de printer in.

❖ NetBEUI Opmerking

❒ Gebruik NetBEUI niet onder Windows XP of Windows Server 2003.

A Klik op [NetBEUI] en klik vervolgens op [Zoeken].

De beschikbare printers worden weergegeven.

B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK].

Opmerking

❒ Printers die reageren op een broadcast van de computer worden weergegeven. Als u wilt afdrukken naar een printer die niet in de lijst staat, klikt u op [Adres specificeren] en voert u het NetBEUI-adres in.

Controleer of het NetBEUI-adres op het netwerk in de configuratie- pagina wordt weergegeven. Voor meer informatie over het afdruk- ken van de configuratiepagina raadpleegt u de Printerhandleiding.

Het NetBEUI-adres wordt in de configuratiepagina weergegeven als

“\\RNPxxxx\xxx”. Geef het netwerkpad van de printer op in de no- tatie “%%Computernaam\Deelnaam”. Voer “\\” niet in als hoofd- tekens, maar “%%”.

❒ Afdrukken naar printers die zich buiten de routers bevinden, is niet mogelijk.

❖ IPP

A Klik op [IPP].

Het dialoogvenster met IPP-instellingen verschijnt.

B Om het IP-adres van de printer op te geven, voert u “http://IP-adres van printer/printer” in of “ipp://IP-adres van printer/printer” in het veld [Printer-URL].

(Voorbeeld: IP-adres is 192.168.15.16) http://192.168.15.16/printer ipp://192.168.15.16/printer

(36)

5

C Indien nodig, voert u de naam in voor identificatie van de printer in het veld [IPP-poortnaam]. Voer een andere naam in dan de bestaande poortnamen.

Als u dit niet doet, wordt het adres dat is ingevoerd in het veld [Prin- ter-URL] ingesteld als de IPP-poortnaam.

D Als een proxyserver en een IPP-gebruikersnaam worden gebruikt, klikt u op [Geavanceerde instellingen] en configureert u de instellingen.

E Klik op [OK].

Standaard-TCP/IP-poort

A Klik op [Standaard-TCP/IP] en klik vervolgens op [Nieuwe poort].

B Klik in het dialoogvenster [Wizard standaard-TCP/IP-printerpoort toevoegen]

op [Volgende].

C Voer de printernaam of het IP-adres in in het veld [Printernaam of IP-adres]

en klik vervolgens op [Volgende>].

D Klik in het dialoogvenster [Wizard Standaard-TCP/IP printerpoort toevoegen]

op [Voltooien].

LPR-poort

A Klik op [LPR-poort], en klik vervolgens op [Nieuwe poort].

B Voer het IP-adres van de printer in in het veld [Naam of adres van de server die lpd biedt].

C Voer “lp” in in het veld [Naam van printer of afdrukrij op deze server] en klik op [OK].

C

Klik op [OK].

D

Controleer de locatie van de geselecteerde printer en klik op [Sluiten].

(37)

Afdrukken met Mac OS

5 Afdrukken met Mac OS

In deze paragraaf wordt beschreven hoe u een computer met Mac OS configu- reert voor gebruik van EtherTalk. De daadwerkelijke procedures kunnen afwij- ken, afhankelijk van de Mac OS-versie. Onderstaande procedures gelden voor het configureren van Mac OS 9.1 en Mac OS X v10.1. Als u een andere versie ge- bruikt dan Mac OS 9.1 of Mac OS X v10.1, raadpleeg dan voor meer informatie de handleiding die bij het Mac OS is meegeleverd.

Opmerking

❒ Mac OS 8.6 en latere versies worden ondersteund (behalve Mac OS X v10.0.x).

❒ Om af te drukken met Mac OS, is een PostScript-kaart vereist.

NL

(38)

5

Overstappen naar EtherTalk

Volg onderstaande procedure om een computer met Mac OS te configureren voor EtherTalk.

Verwijzing

Voor meer informatie over het installeren van de software die nodig is voor EtherTalk, raadpleegt u de Mac OS-handleidingen.

Mac OS

A

Open [Bedieningspaneel] en dubbelklik op het pictogram AppleTalk.

B

Klik in het venstermenu [Verbind via] op [Ethernet].

C

Als u zones wijzigt, selecteert u een naam in het venstermenu [Huidige zone].

D

Sluit het bedieningspaneel [AppleTalk].

E

Klik op [Sla op].

F

Start Mac OS opnieuw.

Mac OS X

Opmerking

❒ U hebt een beheerdersaccount, naam en wachtwoord (frase) nodig. Neem voor meer informatie contact op met uw beheerder.

A

Open [Systeemvoorkeuren...] en klik op het pictogram Netwerk.

B

Kies uit het venstermenu [Toon] de optie [Ingebouwd Ethernet].

C

Klik op het tabblad [AppleTalk].

D

Als u zones wijzigt, selecteert u een naam in het venstermenu [AppleTalk-zo- ne:].

E

Nadat u de instellingen heeft geconfigureerd, klikt u op [Pas nu toe].

(39)

Afdrukken met Mac OS

5

De printer configureren

Activeer het AppleTalk-protocol in het bedieningspaneel (de standaardwaarde is actief).

Verwijzing

Zie Pag.11 “Interface -instellingen/Netwerk” voor meer informatie over de configuratie.

De printernaam wijzigen

Als op het netwerk meerdere printers van hetzelfde model zijn aangesloten, zijn de namen hetzelfde. Printers met dezelfde naam hebben een kleine afwijking in de naam in het dialoogvenster [Kiezer]. Drie printers met de naam “printer” wor- den in het dialoogvenster [Kiezer] bijvoorbeeld weergegeven als “printer0”,

“printer1” en “printer2”.

Om de printernaam te wijzigen in de Mac OS EtherTalk-omgeving, gebruikt u Printer Utility for Mac, dat is meegeleverd op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.

De zone wijzigen

Om de zoneconfiguratie te wijzigen in een Mac OS EtherTalk-omgeving, ge- bruikt u Printer Utility for Mac, dat is meegeleverd op de cd-rom “Printer Dri- vers and Utilities”.

Verwijzing

Voor meer informatie over het gebruik van Printer Utility for Mac raadpleegt u PostScript3, dat is meegeleverd als een PDF-bestand op de CD-rom “Printer Drivers and Utilities”.

(40)

5

Afdrukken met NetWare

In deze paragraaf wordt beschreven hoe u de printer configureert voor gebruik als afdrukserver of printer op afstand in een NetWare-omgeving.

In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat NetWare werkt en dat de benodig- de omgeving voor de NetWare-afdrukservice beschikbaar is.

Opmerking

❒ NetWare moet zijn geactiveerd via het configuratiescherm. Voor meer infor- matie over het activeren, raadpleegt u Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk”.

❖ SmartDeviceMonitor for Admin

Om een printer te gebruiken in een NetWare-omgeving, configureert u de NetWare-afdrukomgeving met SmartDeviceMonitor for Admin.

Opmerking

❒ Bij configuratie van NetWare met SmartDeviceMonitor for Admin in de volgende omgevingen, is NetWare Client van Novell vereist:

• NDS modus in Windows 95/98/Me

• NDS- of Bindery-modus in Windows 2000/XP, Windows Server 2003,

NL ACV017S

(41)

Afdrukken met NetWare

5

Installatie als afdrukserver

NetWare 3.x

A

Meldt u aan bij de bestandsserver als supervisor of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX].

Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.

D

Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen.

E

Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool].

NIB Setup Tool wordt gestart.

F

Klik op [Wizard] en klik vervolgens op [OK].

G

Voer, indien nodig, de naam van de afdrukserver in in het veld [Naam appa- raat] en klik vervolgens op [Volgende].

H

Selecteer het selectievakje [NetWare] en klik op [Volgende].

I

Klik op [Bindery-mode], voer de naam van de bestandsserver in in het veld [Bestandsservernaam] en klik vervolgens op [Volgende].

• Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam van de bestandsserver in (maximaal 47 alfanumerieke tekens) van de server die de afdrukserver wordt. U kunt ook op [Bladeren...] klikken om een bestandsserver te selec- teren in het dialoogvenster [Bladeren...].

J

Voer in het veld [Afdrukservernaam] de afdrukservernaam in, in het veld [Printernaam] de printernaam en in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de afdruk- wachtrijnaam. Klik vervolgens op [Volgende].

• Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam in van de NetWare-afdrukser- ver, en gebruik hiervoor maximaal 47 tekens.

• Voer in het veld [Printernaam] de naam in van de NetWare-printer. U mag hiervoor maximaal 47 tekens gebruiken.

• Voer in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de naam in van de afdrukwachtrij die aan NetWare moet worden toegevoegd.

K

Controleer de instellingen en klik op [Volgende].

(42)

5

M

Start de printer opnieuw op.

Opmerking

❒ Om te controleren of de printer correct is geconfigureerd, typt u het vol- gende na de opdrachtprompt:

F:> USERLIST

❒ Als de printer correct is geconfigureerd, wordt de naam van de afdrukser- ver weergegeven als een aangesloten gebruiker.

NetWare 4.x, 5/5.1, 6

Belangrijk

❒ In NetWare 4.x, 5/5.1 en 6 moet u de afdrukserver installeren met de NDS- modus.

❖ NetWare 5/5.1, 6 gebruiken

• Gebruik de printer als afdrukserver. Gebruik de printer niet als printer op afstand in een PureIP-omgeving.

• Als u PureIP gebruikt, configureert u de printer voor gebruik van TCP/IP.

Voor meer informatie over het configureren van de instellingen raadpleegt u Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk”.

A

Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX] of [TCP/IP].

Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.

D

Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen.

E

Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool].

NIB Setup Tool wordt gestart.

Verwijzing

Als u NetWare 5/5.1 of NetWare 6 gebruikt in een PureIP-omgeving, raad- pleegt u Pag.38 “PureIP gebruiken in een omgeving met NetWare 5/5.1,

(43)

Afdrukken met NetWare

5 I

Klik op [NDS-mode] en voer in het veld [Bestandsservernaam] de bestandsser-

vernaam in, in [NDS-structuur] de NDS-structuurnaam en in het veld [NDS- context] de context. Klik vervolgens op [Volgende].

• Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam van de bestandsserver in (maximaal 47 alfanumerieke tekens) van de server die de afdrukserver wordt. U kunt ook op [Bladeren...] klikken om een bestandsserver te selec- teren in het dialoogvenster [Bladeren...].

• Voer in het veld [NDS-structuur] de NDS-structuurnaam in van de NDS- structuur waarin u de afdrukserver wilt maken (maximaal 32 alfanumerie- ke tekens (“-” en “_” kunnen ook worden gebruikt)). Klik op [Bladeren...]

om een NDS-structuur te selecteren in het dialoogvenster [Bladeren...].

• Voer in het veld [NDS-context] de NDS-context in waarin de afdrukserver moet worden gemaakt. Context- en objectnamen worden ingevoerd met kleine letters gescheiden door een punt. Indien u bijvoorbeeld een afdruk- server wilt aanmaken in NET onder DS, voert u “NET.DS” in.

J

Voer in het veld [Afdrukservernaam] de afdrukservernaam in, in [Printernaam]

de printernaam, in [Afdrukwachtrijnaam] de afdrukwachtrijnaam en in [Wacht- rijvolume] het afdrukwachtrijvolume. Klik vervolgens op [Volgende].

• Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam in van de NetWare-afdrukser- ver, en gebruik hiervoor maximaal 47 tekens.

• Voer in het veld [Printernaam] de naam in van de NetWare-printer. U mag hiervoor maximaal 47 tekens gebruiken.

• Voer in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de naam in van de afdrukwachtrij die aan NetWare moet worden toegevoegd.

• Voer in [Wachtrijvolume] het afdrukwachtrijvolume in. Station- en objectna- men worden ingevoerd met kleine letters gescheiden door een punt. U kunt ook op [Bladeren...] klikken om een station te selecteren in het dialoog- venster [Bladeren...].

K

Controleer de instellingen en klik op [Volgende].

L

Klik op [Voltooien].

De instellingen worden geactiveerd en NIB Setup Tool wordt afgesloten.

M

SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten.

(44)

5

N

Start de printer opnieuw op.

Opmerking

❒ Om te controleren of de printer correct is geconfigureerd, typt u het vol- gende na de opdrachtprompt:

F:>NLIST USER /A/B

❒ Als de printer correct is geconfigureerd, wordt de naam van de afdrukser- ver weergegeven als een aangesloten gebruiker.

PureIP gebruiken in een omgeving met NetWare 5/5.1, 6

Opmerking

❒ Wanneer u IPX niet gebruikt, wordt aanbevolen om het afdrukserverprotocol in Web Image Monitor te wijzigen van [TCP/IP+IPX] in [TCP/IP].

A

Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX].

Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.

D

Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen.

E

Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool].

NIB Setup Tool wordt gestart.

F

Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK].

G

Voer, indien nodig, de naam van de afdrukserver in in het veld [Naam appa- raat].

H

Klik op het tabblad [NetWare] en configureer de instellingen als volgt:

A Klik in het vak [Aanmeldingsmodus] op [File Server-modus] of [NDS-mode].

Opmerking

❒ Als [File Server-modus] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestem- ming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap C.

(45)

Afdrukken met NetWare

5

C Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam in van de bestandsserver waarin de afdrukserver moet worden gemaakt.

Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u een bestandsserver selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren...].

Beperking

❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.

D Voer in het veld [NDS-structuur] de NDS-structuurnaam in waarin de be- standsserver moet worden gemaakt.

Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u de NDS-structuurnaam en de NDS- contextnaam uit een lijst selecteren.

Beperking

❒ U kunt maximaal 32 alfanumerieke tekens invoeren (“-” en “_” kunnen ook worden gebruikt).

E Voer in het veld [NDS-context] de context van de afdrukserver in.

Beperking

❒ Voer maximaal 127 alfanumerieke tekens in.

Opmerking

❒ Context- en objectnamen worden ingevoerd met kleine letters geschei- den door een punt. Indien u bijvoorbeeld een afdrukserver wilt aanma- ken in NET onder d, voert u “d” in.

F Klik in het vak [Gebruiksinstelling van afdrukserver] op [Als afdrukserver].

G Klik op [OK] om het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] te sluiten.

I

SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten.

Na deze stap bedient u de printer door op Pag.42 “NetWare 4.x, 5/5.1, 6” de procedure te volgen vanaf stap I. Stappen N-C en N-D zijn echter niet ver- eist.

(46)

5

Installatie als printer op afstand

NetWare 3.x

A

Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX].

Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.

D

Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen.

E

Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool].

NIB Setup Tool wordt gestart.

F

Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK].

Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] wordt weergegeven.

G

Klik op het tabblad [NetWare] en configureer de instellingen als volgt:

A Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam van de afdrukserver in.

Beperking

❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.

B Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam in van de bestandsserver waarin een afdrukserver moet worden gemaakt.

Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u een bestandsserver selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren...].

Beperking

❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.

C Klik in het vak [Gebruiksinstelling van afdrukserver] op [Als printer op afstand].

D Voer in het veld [Nummer van printer op afstand] het printernummer in.

Belangrijk

❒ Gebruik hetzelfde printernummer als in de afdrukserver moet worden

(47)

Afdrukken met NetWare

5 J

Maak als volgt een afdrukwachtrij:

Opmerking

❒ Als u een reeds gedefinieerde afdrukwachtrij gebruikt, gaat u verder naar stap K.

A Selecteer in het menu [Beschikbare opties] de optie [Afdrukwachtrij-informa- tie] en druk vervolgens op de toets {ENTER}.

B Druk op {INSERT} en voer een naam in voor de afdrukwachtrij.

C Druk op {ESCAPE} om terug te gaan naar het menu [Beschikbare opties].

K

Voeg als volgt een printer toe:

A In het menu [Beschikbare opties] selecteert u [Afdrukserver-informatie] en ver- volgens drukt u op {ENTER}.

B Om een nieuwe afdrukserver aan te maken, drukt u op {INVOEGEN} en voert u een naam in voor de afdrukserver.

Opmerking

❒ Als u een reeds gedefinieerde afdrukserver gebruikt, selecteert u een van de afdrukservers die wordt weergegeven in de lijst [Afdrukserver].

Belangrijk

❒ Gebruik dezelfde naam als die is gespecificeerd in NIB Setup Tool. (Stap G-A).

C Selecteer in het menu [Afdrukserver-informatie] de optie [Afdrukserver-confi- guratie].

D Selecteer in het menu [Afdrukserver-configuratie] de optie [Printer-configura- tie].

E Selecteer de printer aangegeven als “Niet geïnstalleerd”.

Belangrijk

❒ Gebruik hetzelfde getal als dat is gespecificeerd bij "Remote printer Nr."

in NIB Setup Tool. (Stap G-D).

F Als u de naam van de printer wilt wijzigen, voert u een nieuwe naam in.

Opmerking

❒ De naam “Printer x” is aan de printer toegewezen. De aanduiding “x”

staat voor het nummer van de geselecteerde printer.

G Selecteer [Remote Parallel, LPT1] als printertype.

De IRQ, buffergrootte, startvorm en de servicemodus van de wachtrij wor- den automatisch geconfigureerd.

H Druk op {ESC} en klik op [Ja] als het bevestigingsbericht verschijnt.

(48)

5

L

Wijs als volgt afdrukwachtrijen toe aan de gemaakte printer:

A Klik in het menu [Afdrukserver-configuratie] op [Afdrukwachtrijen per printer].

B Selecteer de printer die is gemaakt in stap K.

C Druk op {INVOEGEN} om een wachtrij te selecteren die wordt bediend door de printer.

Opmerking

❒ U kunt per keer meerdere wachtrijen selecteren.

D Volg de aanwijzingen op het scherm op om andere instellingen te confi- gureren.

Wanneer u bovenstaande procedure heeft voltooid, zorgt u ervoor dat de wachtrijen zijn toegewezen.

M

Druk op {ESC} totdat “Afsluiten?” verschijnt en klik vervolgens op [Ja] om PCONSOLE af te sluiten.

N

Start de afdrukserver door het volgende in te voeren vanaf het toetsenbord van de NetWare-server.

Als het al actief is, sluit u het en start u het opnieuw.

❖ Afsluiten

CAREE: unload pserver

❖ Opstarten

CAREE: load pserverafdrukservernaam Opmerking

❒ Als de printer werkt zoals deze is geconfigureerd, wordt “Waiting for job”

weergegeven.

❒ De instructies voor NetWare 3.x eindigen hier.

NetWare 4.x, 5/5.1, 6

A

Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens

(49)

Afdrukken met NetWare

5 F

Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK].

Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] wordt weergegeven.

G

Klik op het tabblad [NetWare] en configureer de instellingen als volgt:

A Selecteer in het vak [Aanmeldingsmodus] de optie [File Server-modus] of [NDS-mode].

Opmerking

❒ Als [File Server-modus] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestem- ming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap C.

❒ Als [NDS-mode] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestemming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap D.

B Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam van de afdrukserver in.

Belangrijk

❒ Gebruik dezelfde naam als de afdrukservernaam die moet worden in- gesteld in NWadmin (M-C).

Beperking

❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.

C Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam in van de bestandsserver waarin een afdrukserver moet worden gemaakt.

Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u een bestandsserver selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren...].

Beperking

❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.

D Voer in het veld [NDS-structuur] de NDS-structuurnaam in waarin de be- standsserver moet worden gemaakt.

Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u de NDS-structuurnaam en de NDS- contextnaam uit een lijst selecteren.

Beperking

❒ U kunt maximaal 32 alfanumerieke tekens invoeren (“-” en “_” kunnen ook worden gebruikt).

E Voer in het veld [NDS-context] de context in waarin de afdrukserver moet worden gemaakt.

Beperking

❒ Voer maximaal 127 alfanumerieke tekens in.

F Klik in het vak [Gebruiksinstelling van afdrukserver] op [Als printer op afstand].

(50)

5

G Voer in het veld [Nummer van printer op afstand] het nummer van de printer in.

Belangrijk

❒ Gebruik hetzelfde nummer als dat van de printer die moet worden ge- maakt in de afdrukserver (N-D).

H Klik op [OK] om het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] te sluiten.

H

SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten.

I

Start NWadmin onder Windows.

Verwijzing

Zie voor meer informatie over NWadmin de gebruiksaanwijzingen die bij NetWare zijn geleverd.

J

Maak als volgt een afdrukwachtrij:

Opmerking

❒ Als u een reeds gedefinieerde afdrukwachtrij gebruikt, gaat u verder naar stap K.

A Selecteer uit de containerobjecten in de mappenstructuur het container- object waarin de afdrukwachtrij zich bevindt en klik in het menu [Ob- ject] op [Aanmaken].

B Klik bij [Soort nieuw object] op [Afdrukwachtrij] en klik op [OK].

C Voer in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de naam in van de afdrukwachtrij.

D Klik bij [Omvang afdrukwachtrij] op [Bladeren].

E Klik bij [Beschikbare objecten] op het volume waarin de afdrukwachtrij is aangemaakt en klik op [OK].

F Controleer de instellingen en klik op [Aanmaken].

K

Voeg als volgt een printer toe:

A Selecteer het containerobject waarin de printer zich bevindt en klik op [Aanmaken] in het menu [Object].

B Klik bij [Soort nieuw object] op [Printer] en klik op [OK]. Als u NetWare 5/5.1, 6 gebruikt, klikt u op [Printer (Niet NDPS)].

C Voer in het veld [Printernaam] de naam van de printer in.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een werkmap kun je met dezelfde naam opslaan via de knop (Opslaan) in de werkbalk Snelle toegang of via het tabblad , Opslaan.. Als je de werkmap nog niet eerder hebt

Wanneer u etiketten nodig heeft voor een selectie van leden dan kunt u eerst, op de gebruikelijke manier, leden selecteren via Selecties maken.. Maak een nieuwe selectie door

Ook als u regelmatig op de dialyse komt, blijft u dagelijks zelf uw shunt controleren zoals beschreven staat in de folder “Shunt; aanleggen en controleren” bij “controles

Voor een nog groter gebruiksgemak is de ET-3600 bovendien van Wi-Fi en Wi-Fi Direct voorzien, waardoor de gebruiker kan profiteren van Epson Connect [5]-functies zoals extern

Voor extra controle over uw afdrukkwaliteit biedt de nieuwe Garment Creator-software van Epson een variatie aan ingebouwde instellingen om aan verschillende eisen voor lichte

Verder kunt u nog nieuwe lijsten artikelen aanmaken of bestaande lijsten (offertes) aanpassen. Meer uitleg hierover treft u hieronder aan. • Klik op het icoon nieuwe offerte om

naar de papierkleur verwijst: Deze opties maken gebruik van kleurtabellen die zijn ontworpen voor het door Xerox aanbevolen materiaal in deze kleuren.. De kleuren worden

• Printerlettertypen gebruiken: als deze optie is ingeschakeld, gebruikt de printer bij het afdrukken van uw document de lettertypen die in het geheugen zijn opgeslagen en worden