• No results found

De printerfunctie gebruiken

Dit hoofdstuk bevat instructies voor het configureren van de printer als net-werkprinter. Lees het gedeelte dat betrekking heeft op uw netwerkomgeving voor informatie over correcte configuratie.

❖ Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0

Om de printer te configureren als netwerkprinter in een omgeving met Win-dows 95/98/Me/2000/XP, WinWin-dows Server 2003 of WinWin-dows NT 4.0, raad-pleegt u Pag.26 “Afdrukken met Windows”.

• Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Ser-ver 2003 of Windows NT 4.0

NL AJK163S

5

• Afdrukken zonder afdrukserver

Opmerking

❒ Onder Windows XP en Windows Server 2003 kunt u niet afdrukken via NetBEUI met SMB.

❖ Afdrukken met een Macintosh

Om de printer te configureren als netwerkprinter in een Macintosh-omgeving raadpleegt u Pag.31 “Afdrukken met Mac OS”.

AVA004S

5

❖ Afdrukken met NetWare

Om de printer te configureren als afdrukserver of printer op afstand in een NetWare-omgeving, raadpleegt u Pag.34 “Afdrukken met NetWare”. Met de netwerkinterfacemodule kunt u de printer als afdrukserver of printer op af-stand gebruiken.

• De printer configureren als afdrukserver

• De printer configureren als printer op afstand

NL AJK167S

NL AJK168S

5

Afdrukken met Windows

Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u een clientcomputer configureert als af-drukserver in een netwerk met Windows 2000/XP, Windows Server 2003, Win-dows NT 4.0 Server of WinWin-dows NT 4.0 Workstation.

Wanneer u een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 gebruikt, selecteert u een gedeelde printer onder Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0.

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de [Wizard Printer toevoegen] uitvoert op elke clientcomputer en hoe u de afdrukservers met Windows 2000, Windows XP, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 toevoegt als de netwerkprinter.

Deze instructies gelden voor Windows 98.

Beperking

❒ Wanneer u een afdrukserver gebruikt die via SmartDeviceMonitor for Client met de printer is verbonden, kunt u Herstel afdrukken en Parallel afdrukken niet gebruiken.

NL AJK169S

Afdrukken met Windows

5

Opmerking

❒ In deze paragraaf wordt ervan uit gegaan dat de clientcomputer reeds is ge-configureerd voor communicatie met een afdrukserver met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0. Start de volgende proce-dure niet voordat de clientcomputer is geïnstalleerd en correct geconfigu-reerd.

❒ Wanneer u Windows NT 4.0 als afdrukserver gebruikt, zorg er dan voor dat het Windows NT 4.0-printerstuurprogramma is geïnstalleerd voordat u de afdrukserver aansluit. Er staat een Windows NT 4.0-printerstuurprogramma op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.

A

Selecteer in het menu [Start] de optie [Instellingen]. Klik vervolgens op [Prin-ters].

B

Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Be-stand] klikt u op [Eigenschappen.].

C

Klik op het tabblad [Details] en vervolgens op [Poort toevoegen].

D

Klik op [Netwerk] en vervolgens op [Bladeren].

E

Dubbelklik in de netwerkstructuur op de naam van de computer die als af-drukserver wordt gebruikt.

De printers die op het netwerk zijn aangesloten, worden weergegeven.

F

Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK].

G

Klik op [OK].

H

Controleer of de poortnaam wordt weergegeven in [Afdrukken naar de volgen-de poort] en klik vervolgens op [OK].

5

Afdrukken zonder afdrukserver

Deze printer kan worden gebruikt als een netwerkprinter zonder deze aan te sluiten op een afdrukserver.

U kunt de volgende poorten configureren:

❖ SmartDeviceMonitor

U kunt afdrukken via TCP/IP, IPP of NetBEUI met SmartDeviceMonitor.

Opmerking

❒ Installeer SmartDeviceMonitor for Client vanaf de meegeleverde cd-rom.

Voor meer informatie over de installatie raadpleegt u de Printerhandleiding.

❒ Zie Pag.51 “Het gebruik van SmartDeviceMonitor for Client” voor meer informatie over SmartDeviceMonitor for Client.

❖ Standaard-TCP/IP-poort

U kunt afdrukken via TCP/IP met een standaard-TCP/IP-poort.

Opmerking

❒ Een standaard-TCP/IP-poort kan worden gebruikt met Windows 2000/XP en Windows Server 2003.

❖ LPR-poort

U kunt afdrukken via TCP/IP met een LPR-poort.

Opmerking

❒ Een LPR-poort kan worden gebruikt met Windows 2000/XP, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0.

Poortinstellingen wijzigen

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de poortinstellingen wijzigt onder Windows 2000 wanneer er een printerstuurprogramma is geïnstalleerd.

A

Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer die u wilt ge-bruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.].

B

Klik op het tabblad [Poorten] en vervolgens op [Poort toevoegen].

Selecteer de poort die u wilt gebruiken.

Afdrukken met Windows

5

❖ TCP/IP

A Klik op [TCP/IP] en klik vervolgens op [Zoeken].

De beschikbare printers worden weergegeven.

B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK].

Opmerking

❒ Printers die reageren op een broadcast van de computer worden weergegeven. Om af te drukken naar een printer die hier niet wordt weergegeven, klikt u op [Adres specificeren] en voert u het IP-adres of de hostnaam van de printer in.

❖ NetBEUI Opmerking

❒ Gebruik NetBEUI niet onder Windows XP of Windows Server 2003.

A Klik op [NetBEUI] en klik vervolgens op [Zoeken].

De beschikbare printers worden weergegeven.

B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK].

Opmerking

❒ Printers die reageren op een broadcast van de computer worden weergegeven. Als u wilt afdrukken naar een printer die niet in de lijst staat, klikt u op [Adres specificeren] en voert u het NetBEUI-adres in.

Controleer of het NetBEUI-adres op het netwerk in de configuratie-pagina wordt weergegeven. Voor meer informatie over het afdruk-ken van de configuratiepagina raadpleegt u de Printerhandleiding.

Het NetBEUI-adres wordt in de configuratiepagina weergegeven als

“\\RNPxxxx\xxx”. Geef het netwerkpad van de printer op in de no-tatie “%%Computernaam\Deelnaam”. Voer “\\” niet in als hoofd-tekens, maar “%%”.

❒ Afdrukken naar printers die zich buiten de routers bevinden, is niet mogelijk.

❖ IPP

A Klik op [IPP].

Het dialoogvenster met IPP-instellingen verschijnt.

B Om het IP-adres van de printer op te geven, voert u “http://IP-adres van printer/printer” in of “ipp://IP-adres van printer/printer” in het veld [Printer-URL].

(Voorbeeld: IP-adres is 192.168.15.16) http://192.168.15.16/printer ipp://192.168.15.16/printer

5

C Indien nodig, voert u de naam in voor identificatie van de printer in het veld [IPP-poortnaam]. Voer een andere naam in dan de bestaande poortnamen.

Als u dit niet doet, wordt het adres dat is ingevoerd in het veld [Prin-ter-URL] ingesteld als de IPP-poortnaam.

D Als een proxyserver en een IPP-gebruikersnaam worden gebruikt, klikt u op [Geavanceerde instellingen] en configureert u de instellingen.

E Klik op [OK].

Standaard-TCP/IP-poort

A Klik op [Standaard-TCP/IP] en klik vervolgens op [Nieuwe poort].

B Klik in het dialoogvenster [Wizard standaard-TCP/IP-printerpoort toevoegen]

op [Volgende].

C Voer de printernaam of het IP-adres in in het veld [Printernaam of IP-adres]

en klik vervolgens op [Volgende>].

D Klik in het dialoogvenster [Wizard Standaard-TCP/IP printerpoort toevoegen]

op [Voltooien].

LPR-poort

A Klik op [LPR-poort], en klik vervolgens op [Nieuwe poort].

B Voer het IP-adres van de printer in in het veld [Naam of adres van de server die lpd biedt].

C Voer “lp” in in het veld [Naam van printer of afdrukrij op deze server] en klik op [OK].

C

Klik op [OK].

D

Controleer de locatie van de geselecteerde printer en klik op [Sluiten].

Afdrukken met Mac OS

5 Afdrukken met Mac OS

In deze paragraaf wordt beschreven hoe u een computer met Mac OS configu-reert voor gebruik van EtherTalk. De daadwerkelijke procedures kunnen afwij-ken, afhankelijk van de Mac OS-versie. Onderstaande procedures gelden voor het configureren van Mac OS 9.1 en Mac OS X v10.1. Als u een andere versie ge-bruikt dan Mac OS 9.1 of Mac OS X v10.1, raadpleeg dan voor meer informatie de handleiding die bij het Mac OS is meegeleverd.

Opmerking

❒ Mac OS 8.6 en latere versies worden ondersteund (behalve Mac OS X v10.0.x).

❒ Om af te drukken met Mac OS, is een PostScript-kaart vereist.

NL

5

Overstappen naar EtherTalk

Volg onderstaande procedure om een computer met Mac OS te configureren voor EtherTalk.

Verwijzing

Voor meer informatie over het installeren van de software die nodig is voor EtherTalk, raadpleegt u de Mac OS-handleidingen.

Mac OS

A

Open [Bedieningspaneel] en dubbelklik op het pictogram AppleTalk.

B

Klik in het venstermenu [Verbind via] op [Ethernet].

C

Als u zones wijzigt, selecteert u een naam in het venstermenu [Huidige zone].

D

Sluit het bedieningspaneel [AppleTalk].

E

Klik op [Sla op].

F

Start Mac OS opnieuw.

Mac OS X

Opmerking

❒ U hebt een beheerdersaccount, naam en wachtwoord (frase) nodig. Neem voor meer informatie contact op met uw beheerder.

A

Open [Systeemvoorkeuren...] en klik op het pictogram Netwerk.

B

Kies uit het venstermenu [Toon] de optie [Ingebouwd Ethernet].

C

Klik op het tabblad [AppleTalk].

D

Als u zones wijzigt, selecteert u een naam in het venstermenu [AppleTalk-zo-ne:].

E

Nadat u de instellingen heeft geconfigureerd, klikt u op [Pas nu toe].

Afdrukken met Mac OS

5

De printer configureren

Activeer het AppleTalk-protocol in het bedieningspaneel (de standaardwaarde is actief).

Verwijzing

Zie Pag.11 “Interface -instellingen/Netwerk” voor meer informatie over de configuratie.

De printernaam wijzigen

Als op het netwerk meerdere printers van hetzelfde model zijn aangesloten, zijn de namen hetzelfde. Printers met dezelfde naam hebben een kleine afwijking in de naam in het dialoogvenster [Kiezer]. Drie printers met de naam “printer” wor-den in het dialoogvenster [Kiezer] bijvoorbeeld weergegeven als “printer0”,

“printer1” en “printer2”.

Om de printernaam te wijzigen in de Mac OS EtherTalk-omgeving, gebruikt u Printer Utility for Mac, dat is meegeleverd op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.

De zone wijzigen

Om de zoneconfiguratie te wijzigen in een Mac OS EtherTalk-omgeving, ge-bruikt u Printer Utility for Mac, dat is meegeleverd op de cd-rom “Printer Dri-vers and Utilities”.

Verwijzing

Voor meer informatie over het gebruik van Printer Utility for Mac raadpleegt u PostScript3, dat is meegeleverd als een PDF-bestand op de CD-rom “Printer Drivers and Utilities”.

5

Afdrukken met NetWare

In deze paragraaf wordt beschreven hoe u de printer configureert voor gebruik als afdrukserver of printer op afstand in een NetWare-omgeving.

In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat NetWare werkt en dat de benodig-de omgeving voor benodig-de NetWare-afdrukservice beschikbaar is.

Opmerking

❒ NetWare moet zijn geactiveerd via het configuratiescherm. Voor meer infor-matie over het activeren, raadpleegt u Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk”.

❖ SmartDeviceMonitor for Admin

Om een printer te gebruiken in een NetWare-omgeving, configureert u de NetWare-afdrukomgeving met SmartDeviceMonitor for Admin.

Opmerking

❒ Bij configuratie van NetWare met SmartDeviceMonitor for Admin in de volgende omgevingen, is NetWare Client van Novell vereist:

• NDS modus in Windows 95/98/Me

• NDS- of Bindery-modus in Windows 2000/XP, Windows Server 2003,

NL ACV017S

Afdrukken met NetWare

5

Installatie als afdrukserver

NetWare 3.x

A

Meldt u aan bij de bestandsserver als supervisor of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX].

Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.

D

Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen.

E

Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool].

NIB Setup Tool wordt gestart.

F

Klik op [Wizard] en klik vervolgens op [OK].

G

Voer, indien nodig, de naam van de afdrukserver in in het veld [Naam appa-raat] en klik vervolgens op [Volgende].

H

Selecteer het selectievakje [NetWare] en klik op [Volgende].

I

Klik op [Bindery-mode], voer de naam van de bestandsserver in in het veld [Bestandsservernaam] en klik vervolgens op [Volgende].

• Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam van de bestandsserver in (maximaal 47 alfanumerieke tekens) van de server die de afdrukserver wordt. U kunt ook op [Bladeren...] klikken om een bestandsserver te selec-teren in het dialoogvenster [Bladeren...].

J

Voer in het veld [Afdrukservernaam] de afdrukservernaam in, in het veld [Printernaam] de printernaam en in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de afdruk-wachtrijnaam. Klik vervolgens op [Volgende].

• Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam in van de NetWare-afdrukser-ver, en gebruik hiervoor maximaal 47 tekens.

• Voer in het veld [Printernaam] de naam in van de NetWare-printer. U mag hiervoor maximaal 47 tekens gebruiken.

• Voer in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de naam in van de afdrukwachtrij die aan NetWare moet worden toegevoegd.

K

Controleer de instellingen en klik op [Volgende].

5

M

Start de printer opnieuw op.

Opmerking

❒ Om te controleren of de printer correct is geconfigureerd, typt u het vol-gende na de opdrachtprompt:

F:> USERLIST

❒ Als de printer correct is geconfigureerd, wordt de naam van de afdrukser-ver weergegeven als een aangesloten gebruiker.

NetWare 4.x, 5/5.1, 6

Belangrijk

❒ In NetWare 4.x, 5/5.1 en 6 moet u de afdrukserver installeren met de NDS-modus.

❖ NetWare 5/5.1, 6 gebruiken

• Gebruik de printer als afdrukserver. Gebruik de printer niet als printer op afstand in een PureIP-omgeving.

• Als u PureIP gebruikt, configureert u de printer voor gebruik van TCP/IP.

Voor meer informatie over het configureren van de instellingen raadpleegt u Pag.7 “Installatie van het apparaat in een netwerk”.

A

Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX] of [TCP/IP].

Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.

D

Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen.

E

Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool].

NIB Setup Tool wordt gestart.

Verwijzing

Als u NetWare 5/5.1 of NetWare 6 gebruikt in een PureIP-omgeving, raad-pleegt u Pag.38 “PureIP gebruiken in een omgeving met NetWare 5/5.1,

Afdrukken met NetWare

5 I

Klik op [NDS-mode] en voer in het veld [Bestandsservernaam] de

bestandsser-vernaam in, in structuur] de NDS-structuurnaam en in het veld [NDS-context] de context. Klik vervolgens op [Volgende].

• Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam van de bestandsserver in (maximaal 47 alfanumerieke tekens) van de server die de afdrukserver wordt. U kunt ook op [Bladeren...] klikken om een bestandsserver te selec-teren in het dialoogvenster [Bladeren...].

• Voer in het veld [structuur] de structuurnaam in van de NDS-structuur waarin u de afdrukserver wilt maken (maximaal 32 alfanumerie-ke tealfanumerie-kens (“-” en “_” kunnen ook worden gebruikt)). Klik op [Bladeren...]

om een NDS-structuur te selecteren in het dialoogvenster [Bladeren...].

• Voer in het veld [NDS-context] de NDS-context in waarin de afdrukserver moet worden gemaakt. Context- en objectnamen worden ingevoerd met kleine letters gescheiden door een punt. Indien u bijvoorbeeld een afdruk-server wilt aanmaken in NET onder DS, voert u “NET.DS” in.

J

Voer in het veld [Afdrukservernaam] de afdrukservernaam in, in [Printernaam]

de printernaam, in [Afdrukwachtrijnaam] de afdrukwachtrijnaam en in [Wacht-rijvolume] het afdrukwachtrijvolume. Klik vervolgens op [Volgende].

• Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam in van de NetWare-afdrukser-ver, en gebruik hiervoor maximaal 47 tekens.

• Voer in het veld [Printernaam] de naam in van de NetWare-printer. U mag hiervoor maximaal 47 tekens gebruiken.

• Voer in het veld [Afdrukwachtrijnaam] de naam in van de afdrukwachtrij die aan NetWare moet worden toegevoegd.

• Voer in [Wachtrijvolume] het afdrukwachtrijvolume in. Station- en objectna-men worden ingevoerd met kleine letters gescheiden door een punt. U kunt ook op [Bladeren...] klikken om een station te selecteren in het dialoog-venster [Bladeren...].

K

Controleer de instellingen en klik op [Volgende].

L

Klik op [Voltooien].

De instellingen worden geactiveerd en NIB Setup Tool wordt afgesloten.

M

SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten.

5

N

Start de printer opnieuw op.

Opmerking

❒ Om te controleren of de printer correct is geconfigureerd, typt u het vol-gende na de opdrachtprompt:

F:>NLIST USER /A/B

❒ Als de printer correct is geconfigureerd, wordt de naam van de afdrukser-ver weergegeven als een aangesloten gebruiker.

PureIP gebruiken in een omgeving met NetWare 5/5.1, 6

Opmerking

❒ Wanneer u IPX niet gebruikt, wordt aanbevolen om het afdrukserverprotocol in Web Image Monitor te wijzigen van [TCP/IP+IPX] in [TCP/IP].

A

Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX].

Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.

D

Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen.

E

Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool].

NIB Setup Tool wordt gestart.

F

Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK].

G

Voer, indien nodig, de naam van de afdrukserver in in het veld [Naam appa-raat].

H

Klik op het tabblad [NetWare] en configureer de instellingen als volgt:

A Klik in het vak [Aanmeldingsmodus] op [File Server-modus] of [NDS-mode].

Opmerking

❒ Als [File Server-modus] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestem-ming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap C.

Afdrukken met NetWare

5

C Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam in van de bestandsserver waarin de afdrukserver moet worden gemaakt.

Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u een bestandsserver selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren...].

Beperking

❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.

D Voer in het veld [NDS-structuur] de NDS-structuurnaam in waarin de be-standsserver moet worden gemaakt.

Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u de structuurnaam en de NDS-contextnaam uit een lijst selecteren.

Beperking

❒ U kunt maximaal 32 alfanumerieke tekens invoeren (“-” en “_” kunnen ook worden gebruikt).

E Voer in het veld [NDS-context] de context van de afdrukserver in.

Beperking

❒ Voer maximaal 127 alfanumerieke tekens in.

Opmerking

❒ Context- en objectnamen worden ingevoerd met kleine letters geschei-den door een punt. Indien u bijvoorbeeld een afdrukserver wilt aanma-ken in NET onder d, voert u “d” in.

F Klik in het vak [Gebruiksinstelling van afdrukserver] op [Als afdrukserver].

G Klik op [OK] om het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] te sluiten.

I

SmartDeviceMonitor for Admin afsluiten.

Na deze stap bedient u de printer door op Pag.42 “NetWare 4.x, 5/5.1, 6” de procedure te volgen vanaf stap I. Stappen N-C en N-D zijn echter niet ver-eist.

5

Installatie als printer op afstand

NetWare 3.x

A

Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens op [IPX/SPX].

Er wordt een lijst met apparaten weergegeven.

D

Selecteer uit de lijst het apparaat waarvan u de configuratie wilt wijzigen.

E

Klik in het menu [Extra] op [NIB Setup Tool].

NIB Setup Tool wordt gestart.

F

Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK].

Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] wordt weergegeven.

G

Klik op het tabblad [NetWare] en configureer de instellingen als volgt:

A Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam van de afdrukserver in.

Beperking

❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.

B Voer in het veld [Bestandsservernaam] de naam in van de bestandsserver waarin een afdrukserver moet worden gemaakt.

Door op [Bladeren...] te klikken, kunt u een bestandsserver selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren...].

Beperking

❒ Voer maximaal 47 alfanumerieke tekens in.

C Klik in het vak [Gebruiksinstelling van afdrukserver] op [Als printer op afstand].

D Voer in het veld [Nummer van printer op afstand] het printernummer in.

Belangrijk

❒ Gebruik hetzelfde printernummer als in de afdrukserver moet worden

Afdrukken met NetWare

5 J

Maak als volgt een afdrukwachtrij:

Opmerking

❒ Als u een reeds gedefinieerde afdrukwachtrij gebruikt, gaat u verder naar stap K.

A Selecteer in het menu [Beschikbare opties] de optie [Afdrukwachtrij-informa-tie] en druk vervolgens op de toets {ENTER}.

B Druk op {INSERT} en voer een naam in voor de afdrukwachtrij.

C Druk op {ESCAPE} om terug te gaan naar het menu [Beschikbare opties].

K

Voeg als volgt een printer toe:

A In het menu [Beschikbare opties] selecteert u [Afdrukserinformatie] en ver-volgens drukt u op {ENTER}.

B Om een nieuwe afdrukserver aan te maken, drukt u op {INVOEGEN} en voert u een naam in voor de afdrukserver.

Opmerking

❒ Als u een reeds gedefinieerde afdrukserver gebruikt, selecteert u een van de afdrukservers die wordt weergegeven in de lijst [Afdrukserver].

Belangrijk

❒ Gebruik dezelfde naam als die is gespecificeerd in NIB Setup Tool. (Stap G-A).

C Selecteer in het menu [Afdrukserver-informatie] de optie [Afdrukserver-confi-guratie].

D Selecteer in het menu [Afdrukserver-configuratie] de optie [Printer-configura-tie].

E Selecteer de printer aangegeven als “Niet geïnstalleerd”.

Belangrijk

❒ Gebruik hetzelfde getal als dat is gespecificeerd bij "Remote printer Nr."

in NIB Setup Tool. (Stap G-D).

F Als u de naam van de printer wilt wijzigen, voert u een nieuwe naam in.

Opmerking

❒ De naam “Printer x” is aan de printer toegewezen. De aanduiding “x”

staat voor het nummer van de geselecteerde printer.

G Selecteer [Remote Parallel, LPT1] als printertype.

De IRQ, buffergrootte, startvorm en de servicemodus van de wachtrij wor-den automatisch geconfigureerd.

H Druk op {ESC} en klik op [Ja] als het bevestigingsbericht verschijnt.

5

L

Wijs als volgt afdrukwachtrijen toe aan de gemaakte printer:

A Klik in het menu [Afdrukserver-configuratie] op [Afdrukwachtrijen per printer].

B Selecteer de printer die is gemaakt in stap K.

C Druk op {INVOEGEN} om een wachtrij te selecteren die wordt bediend door de printer.

Opmerking

❒ U kunt per keer meerdere wachtrijen selecteren.

D Volg de aanwijzingen op het scherm op om andere instellingen te confi-gureren.

Wanneer u bovenstaande procedure heeft voltooid, zorgt u ervoor dat de wachtrijen zijn toegewezen.

M

Druk op {ESC} totdat “Afsluiten?” verschijnt en klik vervolgens op [Ja] om PCONSOLE af te sluiten.

N

Start de afdrukserver door het volgende in te voeren vanaf het toetsenbord van de NetWare-server.

Als het al actief is, sluit u het en start u het opnieuw.

❖ Afsluiten

CAREE: unload pserver

❖ Opstarten

CAREE: load pserverafdrukservernaam Opmerking

❒ Als de printer werkt zoals deze is geconfigureerd, wordt “Waiting for job”

weergegeven.

❒ De instructies voor NetWare 3.x eindigen hier.

NetWare 4.x, 5/5.1, 6

A

Meld u aan bij de bestandsserver als beheerder of gelijkwaardig.

B

Start SmartDeviceMonitor for Admin.

C

Selecteer in het menu [Groep] de optie [Apparaat zoeken] en klik vervolgens

Afdrukken met NetWare

5 F

Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK].

Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Network board list] wordt weergegeven.

G

Klik op het tabblad [NetWare] en configureer de instellingen als volgt:

A Selecteer in het vak [Aanmeldingsmodus] de optie [File Server-modus] of [NDS-mode].

Opmerking

❒ Als [File Server-modus] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestem-ming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap C.

❒ Als [NDS-mode] is geselecteerd, wordt er een aangesloten bestemming gekozen op basis van de reeks die is ingevoerd in stap D.

B Voer in het vak [Afdrukservernaam] de naam van de afdrukserver in.

Belangrijk

❒ Gebruik dezelfde naam als de afdrukservernaam die moet worden

❒ Gebruik dezelfde naam als de afdrukservernaam die moet worden