• No results found

Stercollectie aardrijkskunde hv123 A INLEIDING. Het thema Arm en Rijk gaat over:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Stercollectie aardrijkskunde hv123 A INLEIDING. Het thema Arm en Rijk gaat over:"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Thema Arm en Rijk

Het thema Arm en Rijk gaat over:

 De kenmerken van een ontwikkelingsland en de grote verschillen tussen ontwikkelingslanden.

 Verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking.

 Vormen en oorzaken van armoede in je eigen omgeving.

Leerdoelen:

 Je kunt het begrip ontwikkelingsland omschrijven en je kunt aangeven in welke continenten ontwikkelingslanden vooral voorkomen.

 Je kunt minstens vijf kenmerken van ontwikkelingslanden noemen.

 Je kunt met behulp van een voorbeeld uitleggen dan sommige kenmerken van ontwikkelingslanden met elkaar te maken hebben.

 Je kunt met behulp van voorbeelden duidelijk maken dat er een grote diversiteit tussen ontwikkelingslanden is.

Een ontwikkelingsland is een land waar de levensomstandigheden voor een groot deel van de bevolking slecht zijn: veel inwoners kunnen slecht in hun behoeften voorzien. De meeste ontwikkelingslanden liggen in Afrika, Zuid-Amerika en Azië.

AINLEIDING

BOPDRACHTEN

KENMERKEN EN DIVERSITEIT

(2)

Kenmerken van ontwikkelingslanden zijn:

- een laag inkomen per hoofd van de bevolking en dus lage welvaart.

- een grote informele sector: veel activiteiten tellen niet mee in het nationaal inkomen.

- een slechte gezondheidszorg en lage levensverwachting.

- grote inkomensverschillen tussen de rijkste en armste inwoners.

- sterke bevolkingsgroei: bevolkingspiramide heeft echt de vorm van een piramide.

- grootste deel van de bevolking werkt in de primaire sector (landbouw).

- monocultuur: export is afhankelijk van één product.

- veel schulden bij rijke westerse landen: er wordt meer

betaald voor de import dan dat er verdiend wordt met de export.

- slecht onderwijssysteem met als gevolg veel analfabeten.

- slechte toegang tot veilig drinkwater met als gevolg veel ziektes.

- snelle verstedelijking met als gevolg sloppenwijken.

- slechte infrastructuur.

Vaak hebben kenmerken met elkaar te maken. Analfabetisme gaat bijvoorbeeld vaak samen met armoede. Verstedelijking met als gevolg sloppenwijken gaat vaak samen met slechte toegang tot drinkwater. En een monocultuur heeft tot gevolg dat landen veel moeten importeren met als gevolg hoge schulden bij rijke landen.

Niet alle kenmerken komen in dezelfde mate in alle ontwikkelingslanden voor. Er is een grote diversiteit tussen ontwikkelingslanden. De situatie in een land in Afrika kan bijvoorbeeld heel anders zijn dan de situatie in een land in Azië.

Leerdoelen:

 Je kunt minimaal drie oorzaken van de enorme groei van de Chinese economie noemen.

 Je kunt uitleggen hoe de enorme groei van de Chinese economie heeft geleid tot een enorme kloof is tussen arm en rijk.

China is een enorm groot land. De afgelopen jaren is China een snel opkomend land geweest, dat wil zeggen dat de Chinese economie zeer snel gegroeid is.

Redenen waarom de economie van China zo snel gegroeid is, zijn:

- het enorme arsenaal aan goedkope arbeidskrachten.

- het goed kunnen kopiëren van ideeën en producten uit andere delen van de wereld.

- de enorme interne afzetmarkt.

- de goedkope Chinese munt.

Door de snelle groei van de economie zijn veel mensen rijk geworden en sommige zelfs heel rijk, maar er zijn in China heel, heel veel arme mensen. De kloof tussen arm en rijk is alleen maar groter geworden. Ondernemers die succesvol zijn, kunnen zich van alle permitteren. Maar omdat de lonen van de werknemers laag zijn, zijn er grote groepen

ARM EN RIJK IN CHINA

(3)

Leerdoelen:

 Je kunt het begrip ontwikkelingssamenwerking omschrijven.

 Je kunt met behulp van een voorbeeld het verschil uitleggen tussen noodhulp en structurele samenwerking.

 Je kunt het verschil uitleggen tussen gebonden en ongebonden samenwerking.

 Je kunt het verschil uitleggen tussen bilaterale en multilaterale samenwerking.

 Je kunt een voorbeeld noemen van een NGO.

Ontwikkelingssamenwerking is de samenwerking tussen de rijke westerse landen en de ontwikkelingslanden. Het doel van de samenwerking is de leefsituatie van de

bevolking in ontwikkelingslanden verbeteren.

Je kunt ontwikkelingssamenwerking op verschillende manieren indelen:

1 Incidentele samenwerking versus structurele samenwerking

Incidentele ontwikkelingssamenwerking of noodhulp is samenwerking die het helpen overleven van een noodsituatie ten doel heeft.

Voorbeelden:

- het geven van voedsel, kleding en medicijnen.

- het uitzenden van artsen.

Structurele ontwikkelingssamenwerking is samenwerking die tot doel heeft het ontwikkelingsland economisch zelfstandig te maken.

Voorbeelden:

- het geven van geld voor het bouwen van scholen.

- het verstrekken van microkredieten.

2 Gebonden samenwerking versus ongebonden samenwerking

Bij gebonden hulp stelt het land dat geld geeft eisen aan de besteding van het geld.

Bij ongebonden hulp mag het land het geld vrij besteden.

3 Bilaterale samenwerking versus multilaterale samenwerking

Bilaterale hulp is hulp van land tot land. Multilaterale hulp is hulp via een internationale ontwikkelingsorganisatie, zoals de Verenigde Naties of de Wereldbank.

4 Samenwerking door overheidsorganisaties versus samenwerking door niet- overheidsorganisaties

Veel ontwikkelingssamenwerking wordt georganiseerd door (nationale of internationale) overheidsorganisaties, maar er zijn ook niet-overheidsorganisaties (of non-

gouvernementele organisaties NGO’s) die zich inzetten voor ontwikkelingssamenwerking.

Bekende NGO's zijn: Artsen zonder grenzen, het Rode Kruis, Cordaid en Oxfam Novib.

Nederland en ontwikkelingssamenwerking

In de begroting van de Nederlandse regering is ieder jaar een bedrag opgenomen voor ontwikkelingssamenwerking. Binnen de Europese Unie is afgesproken dat elke lidstaat 0,7% van het Bruto Nationaal Product besteedt aan ontwikkelingssamenwerking.

Maar lang niet ieder land, ook Nederland niet, trekt voor ontwikkelingssamenwerking het afgesproken bedrag uit.

ONTWIKKELINSSAMENWERKING

(4)

Leerdoelen:

 Je kunt omschrijven wat wordt bedoeld met ‘trade not aid’.

 Je kunt minimaal vier criteria noemen waar Fair Trade aan moet voldoen.

 Je kunt een voorbeeld noemen van een Fair Trade- organisatie.

Internationale handel of wereldhandel is de handel tussen landen. Als een land een product verkoopt aan het buitenland noem je dat export (uitvoer). Koopt een land producten dan is er sprake van import (invoer).

In veel ontwikkelingslanden werkt het grootste deel van de bevolking in de primaire sector. Voor de export zijn ze vaak

afhankelijk van één product, meestal een landbouwproduct of een grondstof

(monocultuur). Deze producten worden in westerse landen in fabrieken verwerkt tot eindproducten. Veel ontwikkelingslanden hebben daarom een uitvoertekort: ze verdienen minder met de export dan ze betalen voor de import. Om het uitvoertekort te kunnen betalen moeten ze geld lenen met als gevolg een grote schuld bij westerse landen.

Om deze situatie te veranderen zouden er in ontwikkelingslanden meer eindproducten gemaakt moeten worden die verkocht zouden kunnen worden aan rijke westerse landen.

In de jaren 50 werden producten uit ontwikkelingslanden in westerse landen verkocht met als doel geld in te zamelen. Tegenwoordig wordt er vanuit gegaan dat de beste manier om economische ontwikkeling te promoten in ontwikkelingslanden handel is en niet hulp. Vandaar de slogan ‘trade not aid’. Het moet dan wel gaan om eerlijke handel of fair trade.

Fair trade zou moeten voldoen aan de volgende zes criteria:

- Een faire beloning voor gedane arbeid.

- Het naleven van de mensenrechten.

- Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen.

- Geen kinderarbeid.

- Verbetering van de positie van minderheden.

- Duurzaam omgaan met het milieu.

Twee voorbeelden van organisaties die zich inzetten voor eerlijke handel zijn Fair Trade Original en Max Havelaar.

WERELDHANDEL EN TRADE NOT AID

(5)

Leerdoelen:

 Je kunt uitleggen waarom armoede een relatief begrip is.

 Je kunt aangeven wat wordt bedoeld met een (relatieve) armoedegrens.

 Je kunt met behulp van een voorbeeld duidelijk maken dat er in Nederland sprake is van (relatieve) armoede.

Nederland is één van de rijkste landen ter wereld. Toch kun je ook spreken van armoede in Nederland. Armoede kun je indelen in absolute armoede en relatieve armoede.

Je spreekt van absolute armoede als je niet in het bestaansminimum kunt voorzien. De Wereldbank hanteert als absolute armoedegrens een inkomen van 1 dollar per dag. In ontwikkelingslanden heb je vaak te maken met absolute armoede.

In Nederland is de armoedegrens voor een gezin met twee kinderen gelegd op 50 euro per dag. Als iemand voor de huur, voedsel, kleding, gas/water/licht, school, etc. per dag minder dan 50 euro te besteden heeft, spreek je van relatieve armoede. Het gezin heeft moeite om goed mee te doen in de maatschappij. Zo’n gezin kan voor voedsel bijvoorbeeld aangewezen zijn op de voedselbank.

ARMOEDE IN NEDERLAND

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Benadrukking: de nadruk wordt gelegd op de Evangeliën: het aardse leven en de bediening van Christus - Jezus als menselijke vriend!. Benadrukking: de nadruk wordt gelegd op de

Een pasgeboren baby in Christus kan geestelijk zijn maar hij mist de groei en rijpheid die noodzakelijk zijn om in staat te zijn een broeder te helpen die onverhoeds een

“Maar deze [dingen] zijn beschreven opdat u gelooft dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat u, gelovend, het LEVEN hebt in Zijn Naam”. -

Banken en verzekeraars ontwikkelen hun nieuwe producten gro- tendeels sequentieel (of parallel, maar geïsoleerd van elkaar) en slechts zelden worden klanten en externe gebruikers

De weegschaal blijft in evenwicht als je aan beide kanten evenveel weghaalt of erbij doet... In het boek komt deze situatie eenmaal i n een opgave

1.2 Welke functie heeft ‘het product’ dat u bij Scholma Druk afneemt in het bedrijfsproces?. 1.3 Welke producten neemt u af van

-Beiden zijn pathogenen (ziekteverwekkers) waartegen ons lichaam

vitamines zijn organische stoffen en komen dus uit de levende natuur, terwijl mineralen anorganische stoffen zijn en dus uit de dode natuur komen... Oplosbaar in water of