Financieel risicogedrag bij jongeren
Resultaten van een survey-onderzoek bij leerlingen uit de derde graad secundair onderwijs.
Rapport
Ilse Cornelis en Bérénice Storms
Inhoudstafel
1. Introductie 23
2. Methode 25
3. Beschrijving steekproef 26
3.1. Deelnemende scholen 26
4. Beschrijving gezinssituatie 29
4.1. Ouders al dan niet samenwonend 29
4.2. Broer en zussen 30
4.3. Nationaliteit 31
5. Economische situatie gezin 33
5.1. Eigen huis of huurwoning als indicator van financiële thuissituatie 33 5.1.1. Eigen huis of huurwoning afhankelijk van gezinssituatie 33 5.1.2. Eigen huis of huurwoning afhankelijk van afkomst 34 5.1.3. Eigen huis of woning – verschillen tussen onderwijstype 34 5.2. Subjectieve inschatting van welvaart 34 5.2.1. Subjectieve welvaart en eigen woning/huurwoning 35 5.2.2. Subjectieve welvaart en gezinssituatie 35
5.2.3. Subjectieve welvaart en afkomst 35
5.2.4. Subjectieve welvaart en onderwijstype 36 5.3. Arbeidssituatie ouders als proxy voor inkomen ouders 36 5.3.1. Inkomen en subjectieve ervaring van welvaart 38 5.3.2. Inkomen volgens huisvestingsituatie 39
5.3.3. Inkomen volgens gezinssituatie 39
5.3.4. Inkomen volgens afkomst 39
5.3.5. Inkomen en onderwijstype 39
5.4. Schulden ouders 40
5.4.1. Schulden en inkomen 41
5.4.2. Schulden en subjectief ervaren welvaart 41
5.4.3. Schulden en woonsituatie 41
5.4.4. Schulden en gezinssituatie 41
5.4.5. Schulden en afkomst 41
5.4.6. Schulden en onderwijstype 41
5.5. Samenvatting indicatoren 42
6. Achtergrond jongeren : levensstijl 43
6.1. Uitgaan 43
6.1.1. Uitgaan en geslacht 44
6.1.2. Uitgaan en studiejaar 44
6.1.3. Uitgaan en onderwijstype 45
6.1.4. Uitgaan en gezinstype 45
6.1.5. Uitgaan en afkomst 45
6.1.6. Uitgaan en financiële achtergrond gezin 45
6.1.7. Uitgaan- multivariate analyses 45
6.2. Middelengebruik 46
6.2.1. Roken 46
6.2.2. Cannabis of xtc gebruik 49
7. Economische bronnen van de jongeren zelf 54
7.1. Zakgeld 54
7.1.1. Zakgeld en geslacht 57
7.1.2. Zakgeld en studiejaar 59
7.1.3. Zakgeld en onderwijstype 60
7.1.4. Zakgeld en gezinssituatie 62
7.1.5. Zakgeld en afkomst 63
7.1.6. Zakgeld en financiële situatie gezin 64 7.1.7. Zakgeld en achtergrondkenmerken- multivariate analyse 65
7.2. Klusjes 66
7.3. Vakantiewerk en weekendwerk 68
7.3.1. Werken en geslacht 71
7.3.2. Werken en studiejaar 72
7.3.3. Werken en onderwijstype 73
7.3.4. Werken en gezinssituatie 75
7.3.5. Werken en afkomst 77
7.3.6. Werken en financiële situatie gezin 78
7.3.7. Werken – multivariate analyses 78
7.4. Totale inkomsten per jaar 79
7.5. Bankprodukten 79
7.6. Sparen 80
7.6.1. Spaargeld aanspreken en geslacht 81
7.6.2. Spaargeld aanspreken en studiejaar 82 7.6.3. Spaargeld aanspreken en onderwijstype 82
7.6.4. Spaargeld aanspreken en gezinstype 82
7.6.5. Spaargeld aanspreken en afkomst 83
7.6.6. Spaargeld aanspreken en financiële achtergrond gezin 83 7.6.7. Spaargeld aanspreken –multivariate analyse 83
8. Uitgaven 85
8.1. Wie betaalt wat? 85
8.2. Hoeveel wordt er uitgegeven aan de diverse uitgavencategorieën?
86
8.3. Inkomen versus uitgaven 89
8.3.1. Uitgaven in balans- geslacht 89
8.3.2. Uitgaven in balans- studiejaar 90
8.3.3. Uitgaven in balans- onderwijstype 90
8.3.4. Uitgaven in balans- gezinssituatie 90
8.3.5. Uitgaven in balans- afkomst 90
8.3.6. Uitgaven in balans- financiële achtergrond gezin 90 8.3.7. Uitgaven in balans - multivariate analyse 90
9. Financiële kennis 92
9.1. Financiële kennistoets 92
9.1.1. Kennistest – geslacht 94
9.1.2. Kennistest – studiejaar 95
9.1.3. Kennistest – onderwijstype 95
9.1.4. Kennistest – gezinssituatie 95
9.1.5. Kennistest – afkomst 95
9.1.6. Kennistest – financiële achtergrond gezin 95 9.2. Kennis van prijzen en loonverwachting 96 9.2.1. Kennis van prijzen en loonverwachting- geslacht 98 9.2.2. Kennis van prijzen en loonverwachting- studiejaar 98 9.2.3. Kennis van prijzen en loonverwachting- onderwijstype 99 9.2.4. Kennis van prijzen en loonverwachting- gezinssituatie 99 9.2.5. Kennis van prijzen en loonverwachting- afkomst 99 9.2.6. Kennis van prijzen en loonverwachting- financiële achtergrond
gezin 100
9.3. Financiële kennis: welke factoren zijn het meest predictief100
10. Financiële vaardigheden 103
10.1. Algemeen omgaan met geld 103
10.2. Vaardigheden- verschillende domeinen 103
10.2.1. Vaardigheden- geslacht 105
10.2.2. Vaardigheden- studiejaar 106
10.2.3. Vaardigheden- onderwijstype 106
10.2.4. Vaardigheden- gezinssituatie 107
10.2.5. Vaardigheden- afkomst 108
10.2.6. Vaardigheden- financiële achtergrond gezin 108 10.3. Financiële vaardigheden – multivariate analyses 108
10.4. Kennis en vaardigheden? 110
11. Financieel gedrag en risicogedrag 112
11.1. Lenen, kopen op afbetaling, spelen om geld, online kopen, sms-
betalen 112
11.1.1. Lenen 112
11.1.2. Kopen op afbetaling 119
11.1.3. Spelen voor geld 123
11.1.4. SMS betalen 128
11.1.5. Online kopen 133
11.2. Compulsief kopen 137
11.3. Geld uitgeven dat je niet hebt 140
11.4. Risicovolle coping met geldgebrek 143
11.5. Risicogedrag: totaal risicogedrag en samenhang van de indicatoren
voor risicogedrag 147
12. Financiële moeilijkheden 152
12.1. Ervaren financiële moeilijkheden 152
12.1.1. Geld tekort komen 152
12.1.2. Financiële zorgen en redenen tot bezorgdheid 154
12.2. Financieel nadelige uitkomsten 159
12.2.1. Schulden 159
12.3. Overzicht van de prevalenties van financieel nadelige uitkomsten 160
13. De financiële toekomst 162
13.1. Zorgen over de toekomst op financieel vlak 162 13.2. Zorgen over de financiële toekomst- schaalscore 162
13.2.1. Zorgen en geslachtsverschillen 163
13.2.2. Zorgen volgens studiejaar 163
13.2.3. Zorgen volgens onderwijstype 163
13.2.4. Zorgen volgens gezinssituatie 163
13.2.5. Zorgen volgens afkomst 163
13.2.6. Zorgen volgens financiële achtergrond gezin 163 13.2.7. Zorgen over de financiële toekomst – multivariate analyses164 14. Attitudes over sparen en schulden en materialisme 165
14.1. Attitudes tegenover schulden en sparen 165
14.2. Materialisme 165
14.3. Verschillen tussen groepen 166
14.3.1. Geslacht 166
14.3.2. Studiejaar 166
14.3.3. Onderwijstype 166
14.3.4. Gezinssituatie 167
14.3.5. Afkomst 167
14.3.6. Financiële achtergrond gezin 167
14.3.7. Financiële attitudes – multivariate analyses 167
15. Financiële opvoeding 170
15.1. Ouders 170
15.1.1. Geslacht 171
15.1.2. Studiejaar 171
15.1.3. Onderwijstype 171
15.1.4. Gezinssituatie 171
15.1.5. Afkomst 171
15.1.6. Financiële achtergrond gezin 171
15.1.7. Financiële opvoeding ouders – multivariate analyse 171
15.2. School 172
15.1. Verschillen tussen groepen 175
15.1.1. Geslacht 175
15.1.2. Studiejaar 175
15.1.3. Onderwijstype 176
15.1.4. Gezinssituatie 176
15.1.5. Afkomst 176
15.1.6. Financiële achtergrond gezin 176
15.1.7. Financiële opvoeding op school – multivariate analyse 176
16. Modeltoetsing 178
16.1. Financiële risicogedragingen als voorspellers van financiële
problemen 178
16.2. Financieel risicogedrag en ervaringen met geld. 180 16.3. Financieel risicogedrag voorspeld op basis van de clusters van
mogelijke beïnvloedende factoren 184
16.4. Financieel nadelige uitkomsten voorspeld op basis van de clusters van mogelijke beïnvloedende factoren en financieel risicogedrag
188
17. Synthese resultaten en conclusies 191
17.1. Inkomen en uitgaven 191
17.2. Financiële kennis en vaardigheden 193
17.3. Prevalentie van risicogedrag 194
17.4. Prevalentie van financiële moeilijkheden 195 17.5. Financieel risicogedrag en financiële moeilijkheden voorspellen op
basis van verschillende mogelijke beïnvloedende factoren197
17.5.1. Risicogroepen 197
17.5.2. Andere beïnvloedende factoren 198
17.6. Moeten we ons zorgen maken over de jongeren van vandaag? 200 17.7. Beschermt ervaring met geld tegen risicogedrag? 201 17.8. Risicofactoren of risicogroepen- implicaties? 202 17.9. Belang van financiele opvoeding thuis en op school 203
Lijst tabellen
Tabel 1: Verdeling van de respondenten over de provincies ... 26
Tabel 2: Verdeling van de respondenten over inrichtende machten ... 26
Tabel 3: Verdeling van de scholen over inrichtende machten en provincies ... 27
Tabel 4: Verdeling van de respondenten over verschillende leerjaren ... 27
Tabel 5: Verdeling van de respondenten volgens onderwijstype ... 27
Tabel 6: Geslacht en voltijds/deeltijds ... 28
Tabel 7: Gezinssituatie van de respondenten ... 29
Tabel 8: Primaire verblijfplaats(en) van jongeren waarvan de ouders niet meer samenwonen. ... 29
Tabel 9: Verdeling van de respondenten volgens gezinssituatie ... 30
Tabel 10: Nationaliteit(en) van de jongeren... 31
Tabel 11: Afkomst van vader en moeder van de jongere ... 31
Tabel 12: Gezin is huurder of eigenaar ... 33
Tabel 13: Woonsituatie per gezinstypes ... 33
Tabel 14: Woonsituatie volgens afkomst ... 34
Tabel 15: Mate waarin het gezin comfortabel kan leven met het huidige gezinsinkomen ... 35
Tabel 16: Gemiddelde subjectieve welvaart per onderwijstype ... 36
Tabel 17: Arbeidssituatie vader en moeder ... 36
Tabel 18: Arbeidssituatie gehercodeerd als Inkomen ... 37
Tabel 19: Inkomen van vader en moeder gecombineerd, hercodering... 38
Tabel 20: Verdeling van de respondenten volgens inkomen uit arbeid ... 38
Tabel 21: Gemiddelde (M) en standaardafwijking (SD) voor subjectieve ervaren welvaart volgens ‘inkomen’. ... 39
Tabel 22: Gemiddeld gezinsinkomen voor jongeren uit de verschillende onderwijstypes ... 40
Tabel 23: Antwoorden op de vraag naar schulden bij de ouders ... 40
Tabel 24: Frequentie van uitgaan naar café, jeugdhuis, fuif en discotheek ... 43
Tabel 25: Frequentie van uitgaan naar bioscoop, podiumkunsten of muziekoptreden ... 43
Tabel 26: Frequentie van uitgaan en cultuuruitstappen ... 44
Tabel 27: Uitgaan in functie van achtergrondvariabelen ... 45
Tabel 28: Prevalentie van roken het afgelopen jaar ... 46
Tabel 29: Roken volgens geslacht ... 46
Tabel 30: Roken volgens studiejaar ... 47
Tabel 31: Roken volgens onderwijstype ... 47
Tabel 32: Roken volgens gezinssituatie ... 48
Tabel 33: Roken volgens afkomst ... 48
Tabel 34: Roken in functie van achtergrondvariabelen ... 49
Tabel 35: Prevalentie van cannabis en XTC gebruik het afgelopen jaar ... 50
Tabel 36: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens geslacht ... 50
Tabel 37: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens studiejaar ... 50
Tabel 38: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens onderwijstype ... 51
Tabel 39: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens gezinstype ... 51
Tabel 40: Gebruik van cannabis en/of XTC volgens afkomst ... 52
Tabel 41: Softdruggebruik in functie van achtergrondkenmerken ... 52
Tabel 42: Zakgeld krijgen of niet ... 54
Tabel 43: Hoe krijg je dit zakgeld? ... 55
Tabel 44: Van wie krijg je zakgeld (meerdere antwoorden mogelijk) ... 56
Tabel 45: Wat doe je met je zakgeld? ... 56
Tabel 46: Wat moet je zelf helemaal of gedeeltelijk betalen van je zakgeld? (meerdere antwoorden mogelijk) ... 56
Tabel 47: Zakgeld – jongens en meisjes ... 57
Tabel 48: Wat moet je zelf betalen met je zakgeld- verschillen tussen jongens en meisjes ... 58
Tabel 49: Al of niet zakgeld krijgen volgens studiejaar ... 59
Tabel 50: Gemiddeld zakgeld volgens studiejaar ... 59
Tabel 51: Zakgeld krijgen volgens onderwijstype ... 60
Tabel 52: Bedrag zakgeld volgens onderwijstype ... 61
Tabel 53: Wat zelf betalen met zakgeld volgens onderwijstype ... 61
Tabel 54: Zakgeld krijgen volgens gezinssituatie ... 62
Tabel 55: Bedrag zakgeld volgens gezinssituatie ... 62
Tabel 56: Wat zelf betalen met zakgeld volgens gezinssituatie ... 62
Tabel 57: Zakgeld krijgen volgens afkomst ... 63
Tabel 58: Wat zelf betalen met zakgeld volgens afkomst ... 64
Tabel 59: Bedrag aan zakgeld in functie van achtergrondkenmerken ... 65
Tabel 60: Bedrag aan zakgeld in functie van extra achtergrondkenmerken ... 66
Tabel 61: Krijg je geld om thuis klusjes te doen? ... 66
Tabel 62: Wat doe je meestal met je klusjesgeld? ... 67
Tabel 63: Werk je tijdens de schoolvakantie(s)? ... 68
Tabel 64: Werk je tijdens de week of in het weekend tijdens het schooljaar? .... 68
Tabel 65: Wat voor vakantiewerk werd gedaan? ... 68
Tabel 66: Wat doe je met het geld dat je verdient met vakantiewerk ... 69
Tabel 67: Wanneer werk je tijdens het schooljaar? ... 69
Tabel 68: Wat doe je met het geld van je weekendwerk? ... 70
Tabel 69: Wat voor weekendwerk wordt gedaan ... 70
Tabel 70: Vakantiewerk volgens geslacht ... 71
Tabel 71: Weekendwerk volgens geslacht ... 71
Tabel 72: Verdiensten vakantiewerk volgens geslacht ... 71
Tabel 73: Verdiensten weekendwerk volgens geslacht ... 72
Tabel 74: Vakantiewerk volgens studiejaar ... 72
Tabel 75: Weekendwerk volgens studiejaar ... 72
Tabel 76: Verdiensten vakantiewerk volgens studiejaar ... 73
Tabel 77: Verdiensten weekendwerk volgens studiejaar ... 73
Tabel 78: Vakantiewerk volgens onderwijstype ... 74
Tabel 79: Weekendwerk volgens onderwijstype ... 74
Tabel 80: Verdiensten vakantiewerk volgens onderwijstype ... 75
Tabel 81: Verdiensten weekendwerk volgens onderwijstype ... 75
Tabel 82: Vakantiewerk volgens gezinstype ... 75
Tabel 83: Weekendwerk volgens gezinstype ... 76
Tabel 84: Verdiensten vakantiewerk volgens gezinstype ... 76
Tabel 85: Verdiensten weekendwerk volgens gezinstype ... 76
Tabel 86: Vakantiewerk volgens afkomst ... 77
Tabel 87: Weekendwerk volgens afkomst ... 77
Tabel 88: Verdiensten vakantiewerk volgens afkomst ... 77
Tabel 89: Verdiensten weekendwerk volgens afkomst ... 77
Tabel 90: Werken volgens achtergrondkenmerken ... 78
Tabel 91: Werken volgens levensstijl- achtergrondkenmerken ... 79
Tabel 92: Beschikken over bankproducten ... 80
Tabel 93: Sparen: wie spaart? ... 80
Tabel 94: Het geld dat jongeren voor zichzelf sparen is bedoeld voor… ... 81
Tabel 95: Hoe vaak spreek je je spaargeld aan bij geldtekort ... 81
Tabel 96: Spaargeld aanspreken volgens geslacht ... 81
Tabel 97: Spaargeld aanspreken volgens studiejaar ... 82
Tabel 98: Spaargeld aanspreken en onderwijstype ... 82
Tabel 99: Spaargeld aanspreken en gezinstype ... 82
Tabel 100: Spaargeld aanspreken en afkomst ... 83
Tabel 101: Spaargeld aanspreken volgens achtergrondkenmerken ... 83
Tabel 102: Spaargeld aanspreken volgens levensstijl ... 84
Tabel 103: Wie betaalt gewoonlijk welke uitgaven? ... 85
Tabel 104: Gemiddelde en mediane maandelijkse uitgaven voor elke categorie voor jongeren die tenminste deels zelf instaan voor het bekostigen van deze uitgaven ... 87
Tabel 105: Gemiddelde maandelijkse uitgaven voor elke uitgave-categorie voor alle jongeren ... 88
Tabel 106: Verhouding tussen inkomsten en uitgaven volgens achtergrondkenmerken ... 90
Tabel 107: Verhouding tussen inkomsten en uitgaven in functie van levensstijl- achtergrond ... 91
Tabel 108: Antwoorden op de test rond financiële kennis ... 92
Tabel 109: Antwoorden op de vragen naar prijzen ... 96
Tabel 110: Schatting van eerste loon en het nodige inkomen ... 97
Tabel 111: Schatting van eerste nettoloon volgens onderwijstype ... 99
Tabel 112: Resultaten regressie-analyses financiële kennis ... 100
Tabel 113: Eigen ervaringen met geld en financiële opvoeding als voorspellers van financiële kennis ... 101
Tabel 114: Kan je goed met geld omgaan? ... 103
Tabel 115: Financiële vaardigheden ... 103
Tabel 116: Resultaten regressie-analyses financiële vaardigheden ... 108
Tabel 117: Eigen ervaringen met geld en financiële opvoeding als voorspellers van financiële vaardigheden ... 109
Tabel 118: Leen je wel eens geld van anderen? ... 112
Tabel 119: Heb je ooit al eens meer dan 50 Euro geleend? ... 112
Tabel 120: Van wie leen je? (meerdere antwoorden mogelijk) ... 113
Tabel 121: Waarvoor leen je (meerdere antwoorden mogelijk ... 113
Tabel 122: Al of niet lenen volgens geslacht ... 114
Tabel 123: al of niet groot bedrag geleend volgens geslacht ... 114
Tabel 124: Al of niet lenen volgens studiejaar ... 115
Tabel 125: Al of niet een groot bedrag lenen volgens studiejaar ... 115
Tabel 126: Al of niet geld lenen volgens onderwijstype ... 115
Tabel 127: Al dan niet groot bedrag lenen volgens onderwijstype ... 116
Tabel 128: Al of niet geld lenen volgens gezinssituatie ... 116
Tabel 129: Al dan niet een groot bedrag geleend volgens gezinstype ... 117
Tabel 130: Al dan niet geld lenen volgens afkomst ... 117
Tabel 131: Al dan niet een groter bedrag lenen volgens afkomst ... 117
Tabel 132: Frequentie van lenen en geleend bedrag volgens achtergrondkenmerken ... 118
Tabel 133: Frequentie van lenen en geleend bedrag volgens extra
achtergrondkenmerken ... 119
Tabel 134: Kopen op afbetaling ... 119
Tabel 135: Waar gekocht op afbetaling? ... 120
Tabel 136: Bedrag dat maandelijks afbetaald moet worden ... 120
Tabel 137: Kopen op afbetaling volgens geslacht ... 120
Tabel 138: Kopen op afbetaling volgens studiejaar ... 121
Tabel 139: Kopen op afbetaling volgens onderwijstype ... 121
Tabel 140: Kopen op afbetaling volgens gezinssituatie ... 122
Tabel 141: Kopen op afbetaling volgens afkomst ... 122
Tabel 142: Kopen op afbetaling in functie van achtergrondkenmerken ... 123
Tabel 143: Spelen voor geld- frequenties ... 123
Tabel 144: Spelen voor geld – bedragen per week ... 124
Tabel 145: Spelers en niet-spelers - frequenties ... 125
Tabel 146: Spelen voor geld volgens geslacht ... 125
Tabel 147: Spelen voor geld volgens studiejaar ... 125
Tabel 148: Spelen voor geld volgens onderwijstype ... 126
Tabel 149: Spelen voor geld volgens gezinssituatie ... 126
Tabel 150: Spelen voor geld volgens afkomst ... 126
Tabel 151: Frequentie van spelen voor geld volgens achtergrondkenmerken ... 127
Tabel 152: Frequentie van spelen voor geld volgens extra achtergrondkenmerken ... 127
Tabel 153 : Betalen via SMS - frequentie ... 128
Tabel 154: Wat wordt betaald met SMS ... 128
Tabel 155: Gebeurt het wel eens dat je veel meer van zulke sms’jes stuurt dan je gepland hebt? ... 129
Tabel 156: SMS betalen volgens geslacht ... 129
Tabel 157: SMS betalen volgens studiejaar ... 130
Tabel 158: SMS betalen en onderwijstype ... 130
Tabel 159: SMS betalen volgens gezinssituatie ... 131
Tabel 160: SMS betalen volgens afkomst ... 131
Tabel 161: SMS betalen in functie van achtergrondkenmerken ... 132
Tabel 162: SMS betalen in functie van levensstijl ... 132
Tabel 163: Online kopen- frequentie... 133
Tabel 164: Wat wordt online gekocht ... 133
Tabel 165: Gebeurt het wel eens dat je meer geld online uitgeeft dan je van plan was? ... 134
Tabel 166: Komt het wel eens voor dat je uiteindelijke aankoop duurder is dan gepland ... 134
Tabel 167: Online kopen volgens geslacht ... 134
Tabel 168: Online kopen volgens studiejaar ... 135
Tabel 169: Online kopen volgens onderwijstype ... 135
Tabel 170: Online kopen volgens gezinssituatie... 136
Tabel 171: Online kopen volgens afkomst ... 136
Tabel 172: Frequentie van online kopen volgens achtergrondkenmerken ... 137
Tabel 173: Frequentie van online kopen volgens levensstijl-kenmerken ... 137
Tabel 174: Antwoorden op de vragen naar compulsief kopen ... 138
Tabel 175: Compulsief kopen volgens achtergrondkenmerken ... 139
Tabel 176: Compulsief kopen en levensstijl ... 139
Tabel 177: Geef je wel eens geld uit dat je eigenlijk niet hebt? ... 140
Tabel 178: Geld teveel uitgeven volgens geslacht ... 140
Tabel 179: Geld teveel uitgeven volgens studiejaar ... 141
Tabel 180: Geld teveel uitgeven volgens onderwijstype ... 141
Tabel 181: Geld teveel uitgeven volgens gezinssituatie ... 141
Tabel 182 : Geld teveel uitgeven volgen afkomst ... 142
Tabel 183: Geld teveel uitgeven volgens achtergrondkenmerken ... 142
Tabel 184: Geld teveel uitgeven volgens extra levensstijl - achtergrondkenmerken ... 143
Tabel 185: Wat doe je als je iets erg graag wil kopen maar je op dat moment het geld ervoor niet hebt? (hier kon men meerdere antwoorden aanduiden) .... 143
Tabel 186: Risicovolle coping volgens geslacht ... 144
Tabel 187: Risicovolle coping volgens studiejaar ... 144
Tabel 188: Risicovolle coping volgens onderwijstype ... 145
Tabel 189: risicovolle coping volgens gezinstype ... 145
Tabel 190: Risicovolle coping volgens afkomst ... 146
Tabel 191: Risicovolle coping volgens achtergrondkenmerken ... 146
Tabel 192: Risicovolle coping volgens levensstijl - achtergrondkenmerken... 146
Tabel 193: Aantallen en percentages jongeren die risicovol gedrag vertonen. ... 147
Tabel 194: Correlaties tussen diverse risicogedragingen ... 149
Tabel 195: Verdeling van de antwoorden op de vraag ‘ Kom je wel eens geld tekort’ ... 152
Tabel 196: Geld tekort komen – multivariate analyse ... 153
Tabel 197: Geld tekort komen en levensstijl ... 154
Tabel 198: Verdeling van de respondenten op de vraag ‘Hoe tevreden ben je zelf met hoe je er op dit moment met je geld voorstaat?’ ... 154
Tabel 199: Proportie respondenten die wel of helemaal wel eens was met uitspraken rond geldzorgen ... 155
Tabel 200: Proportie respondenten die bevestigend antwoordden op de verschillende redenen voor ontevredenheid/zorgen. ... 155
Tabel 201: Financiële zorgen en redenen tot ontevredenheid volgens achtergrondkenmerken ... 158
Tabel 202: Heb je op dit moment geld geleend dat je nog moet terugbetalen? .. 159
Tabel 203: Heb je het wel eens moeilijk met het terugbetalen van je lening(en)? ... 160
Tabel 204: Aantal en percentage jongeren met nadelige financiële uitkomsten . 160 Tabel 205: Zorgen over de financiële toekomst ... 162
Tabel 206: Zorgen over de financiële toekomst– multivariate analyses ... 164
Tabel 207: Zorgen over de financiële toekomst- levensstijl ... 164
Tabel 208: Attitude-items schulden en sparen ... 165
Tabel 209: Materialisme- items ... 166
Tabel 210: Attitudes tov schulden, sparen en materialisme ... 168
Tabel 211: Financiële opvoeding door de ouders ... 170
Tabel 212: Financiële opvoeding in functie van achtergrondkenmerken ... 172
Tabel 213: Financiële educatie op school- rapportering door de jongeren zelf ... 173
Tabel 214: Belang financiële educatie ... 173
Tabel 215: Gewenste aandacht aan financiële educatie ... 174
Tabel 216 : Financiële opvoeding op school – multivariate analyse ... 177
Tabel 217: Relaties tussen financieel risicogedrag en financiële uitkomsten, na controle voor demografische en levensstijl-kenmerken ... 179
Tabel 218: Financieel risicogedrag en achtergrondkenmerken, levensstijl en ervaringen met een eigen inkomen ... 180 Tabel 219: Financieel risicogedrag en achtergrondkenmerken, levensstijl en
ervaringen met een eigen inkomen (vervolg) ... 181 Tabel 220: Principale componentscores financieel risicogedrag en
achtergrondkenmerken, levensstijl en ervaringen met een eigen inkomen .. 182 Tabel 221: Financieel risicogedrag voorspeld op basis van clusters van mogelijke
beïnvloedende factoren ... 184 Tabel 222: Financieel risicogedrag en voorspeld op basis van clusters van
mogelijke beïnvloedende factoren (vervolg) ... 186 Tabel 223: Financieel risicogedrag voorspeld op basis van clusters van mogelijke
beïnvloedende factoren (vervolg) ... 187 Tabel 224: Financieel nadelige uitkomsten voorspeld op basis van de clusters van
mogelijke beïnvloedende factoren en financieel risicogedrag ... 189
Lijst figuren
Figuur 1: Wie betaalt wat? ... 86 Figuur 2: Gemiddelde uitgaven ... 89 Figuur 3: Verdeling van de scores financiële kennis ... 94 Figuur 4: Schatting van het eerste netto maandloon en geld nodig om zelfstandig
te leven. ... 98 Figuur 5: Gemiddelde scores financiële vaardigheden ... 105
Factsheet : Financieel gedrag van jongeren
2447 jongeren uit de derde graad van het secundair onderwijs in ASO, TSO, BSO, BUSO OV3 en OV4 en DBSO-richtingen van 63 Vlaamse scholen namen in 2013 deel aan een online of schriftelijke bevraging over financieel gedrag. In deze factsheet rapporteren we de belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek.
Inkomen
Zakgeld
78 % van de jongeren krijgt zakgeld
Gemiddeld bedrag is € 20 per WEEK
72 % geeft het zakgeld meestal meteen uit
Volgende groepen rapporteren een hoger bedrag aan zakgeld: jongeren uit gezinnen met een sterkere financiële achtergrond, jongens, jongeren die vaker uitgaan en rokers
Werken
70% doet vakantiewerk
42% werkt tijdens de week of (vooral) in het weekend
Gemiddeld verdiend bedrag via vakantiegeld bedraagt € 1238 per jaar met vakantiewerk en € 213 per maand met een studentenjob tijdens het schooljaar
Heel grote variatie in verdiensten, duur en activiteiten
Jongere uit DBSO en jongeren die vaker uitgaan verdienen meer met werken tijdens het schooljaar, jongeren uit ASO/KSO, jongere scholieren en jongeren die minder uitgaan verdienen minder met vakantiewerk
Klusjes
23% krijgt geld om thuis klusjes uit te voeren, gemiddeld € 14 per week Globaal inkomen
Het gemiddeld jaarinkomen van jongeren bedraagt € 2544 (€ 2394 zonder leerlingen DBSO)
4.5% rapporteert geen enkele bron van ‘inkomsten’, dit zijn voornamelijk jongeren die weinig uitgaan
Uitgaven
Wie betaalt wat?
In Figuur 1 wordt de verdeling weergegeven van de uitgaven tussen jongeren en hun ouders. Hieruit blijkt dat uitgaven die school gebonden zijn of uitgaven voor vakantie, kleding, verzorging of vervoer voornamelijk door ouders betaald worden, terwijl de uitgaven voor ontspanning grotendeels door de jongeren zelf gefinancierd worden of gedeeld worden tussen ouderen en jongeren.
Jongeren die softdrugs gebruiken (17%, waarvan 5% wekelijks) of roken (26%, waarvan 15% dagelijks) betalen dit gebruik vrijwel integraal zelf. Ook de uitgaven voor alcohol, games en festivals worden door een aanzienlijk aantal jongeren zelf betaald.
Figuur 1: Verdeling van uitgaven tussen jongeren en ouders
Noot: De categorieën zijn geordend volgens de proportie van de eigen bijdrage (van klein naar groot). De lengte van de balken geeft aan hoeveel jongeren deze vraag
beantwoord hebben, m.a.w. een grotere groep jongeren beantwoordde de vraag naar wie kleding en uitgaan betaalt dan het aantal jongeren die de vraag naar wie het roken of middelengebruik betaalt. Het gaat hier dus niet over de bedragen die hieraan uitgegeven worden.
Hoeveel geven jongeren uit?
De hoogste bedragen worden uitgegeven aan uitgaan, kledij en snacks.
De gemiddelden liggen hoger wanneer we enkel kijken naar jongeren die deze uitgaven ook effectief (gedeeltelijk) zelf betalen. Dan valt vooral op dat kosten voor auto/brommer, vakantie, roken en kleding een flinke hap uit het budget betekenen.
Bijna 40% van de jongeren rapporteert hogere uitgaven dan inkomsten
Figuur 2: Gemiddelde maandelijkse uitgaven voor alle jongeren en jongeren die de uitgaven rapporteren
Noot: De uitgaven zijn geordend volgens het aantal jongeren dat deze uitgave rapporteerde. Het gemiddelde van de totale steekproef bevat ook jongeren die deze uitgave niet rapporteren. Het gemiddelde voor ingevulde antwoorden omvat
enkel de jongeren die zelf ten minste gedeeltelijk een bepaalde uitgave financieren.
Financiële kennis
Op een test van 13 meerkeuzevragen scoren jongeren gemiddeld 5.93 of 46%.
Een eenvoudige rekenoefening, waarin geld verdeeld moet worden, beantwoorden bijna alle jongeren juist, maar slechts 9% weet dat wanneer je met een TAK21 product spaart je eerder weinig risico loopt.
Er zijn meer jongeren die de juiste definitie van inflatie kennen (55%) dan jongeren die weten wat dit in de praktijk betekent (42%)
Jongens, leerlingen uit het ASO/KSO en jongeren uit eenoudergezinnen scoren hoger; jongeren uit BSO en BUSO en jongeren met een andere dan Belgische/Nederlandse achtergrond scoren lager.
Ervaring met vakantiewerk, ouders die praten met de jongere over geld en aandacht op school voor financiële educatie verhogen de financiële kennis
Financiële vaardigheden
8 % van de jongeren zegt van zichzelf niet goed met geld te kunnen omgaan
Jongeren schatten hun eigen vaardigheid om verleidingen te weerstaan en prioriteiten te kunnen stellen het hoogst in
Overzicht houden over inkomsten en uitgaven wordt het minst goed beoordeeld.
Financiële opvoeding thuis en op school blijken belangrijke voorspellers van vaardigheden, veel belangrijker dan achtergrondkenmerken.
Risicogedrag
Lenen
25% van de jongeren leent wel eens geld van anderen. In deze groep bedraagt het gemiddelde leenbedrag per maand € 10. De variatie in geleend bedrag is zeer groot. Over alle respondenten bekeken leent de gemiddelde scholier maandelijks € 3.75.
19% van de scholieren heeft al eens een bedrag van meer dan € 50 geleend
Er wordt vooral geld geleend bij vrienden, maar in de helft van de gevallen wordt toch ook geleend bij de ouders
In meer dan de helft van de gevallen wordt het geld geleend voor snoep, snacks en uit eten gaan, een derde leent geld om leuke dingen te doen (uitgaan, cinema, café, …)
Geld lenen is vooral geassocieerd met uitgaan: jongeren die vaker uitgaan lenen frequenter en grotere bedragen.
Sms betalen
35 % van de jongeren betaalt wel eens iets per sms, dit wordt vooral gebruikt om bus/tram mee te betalen
1/10 van de jongeren die via SMS betaalt geeft zo onbedoeld teveel geld uit, dit zijn dan vooral de jongeren die SMS gebruiken om andere dingen dan openbaar vervoer te betalen (stemmen, virtuele dingen kopen, …)
Gemiddeld wordt door SMS-betalers € 4 per maand uitgegeven via SMS.
Jongeren uit ASO/KSO en jongeren die vaak uitgaan betalen vaker via SMS, bedragen die via SMS uitgegeven worden liggen hoger bij jongeren uit DBSO en jongeren die vaak uitgaan.
Online kopen
68% koopt wel eens online, 18% doet dit maandelijks of vaker.
Vooral kleding of schoenen en tickets (voor festivals, optredens, reizen, …).
Jongeren die online kopen geven gemiddeld ongeveer € 24 per maand uit aan online kopen
Van de jongeren die online koopt geeft bijna 1 op 5 wel eens meer geld uit dan gepland en bij bijna 1 op 3 is de uiteindelijke aankoop duurder dan gepland.
Jongeren die het thuis financieel breder hebben en jongens doen meer aan online kopen
Spelen voor geld
Meer dan 25% van de jongeren houdt met vrienden weddingschappen voor geld
10% koopt enkele keren per jaar een kraslot, gokt op uitslagen of speelt spelletjes voor geld
20% van de ‘spelers’ geeft hieraan wekelijks € 5 of meer uit
8 % speelt minstens eens per maand voor geld
Spelen voor geld komt meer voor bij jongens, oudere scholieren en jongeren die vaker uitgaan of verdovende middelen gebruiken.
Ander risicovol gedrag
Ongeveer 10% vertoont kenmerken van compulsief kopen (dingen die niet nodig zijn, andere mensen vinden dat ze veel kopen en groot deel van hun leven draait rond kopen). Jongens rapporteren minder compulsief koopgedrag en jongeren met een andere dan Belgische/Nederlandse achtergrond, jongeren die vaker uitgaan, softdrugs gebruiken en jongeren met een minder goede gezondheid rapporteren meer compulsief koopgedrag.
6 % geeft wel eens geld uit dat er niet is. Dit komt vaker voor bij jongeren met een minder gunstige financiële achtergrond, oudere jongeren, jongeren die vaak uitgaan, rokers, en jongeren met een slechtere gezondheid
20% van de jongeren rapporteert primair risicovolle strategieën om met geldgebrek om te gaan (bv. geld lenen of vragen i.p.v. te sparen of extra te werken). Dit komt vaker voor bij rokers, jongeren uit eenoudergezinnen en meisjes.
Ongeveer 13% van de jongeren zegt soms of vaker zijn/haar spaargeld aan te spreken wanneer er geldtekort is. Dit zien we in gezinnen met een minder gunstige financiële achtergrond, bij meisjes en bij iets oudere jongeren.
Financiële moeilijkheden
Schulden: 10% heeft op dit moment geld geleend dat nog terugbetaald moet worden, de gemiddelde schuld bedraagt € 35. Vooral jongeren die vaker uitgaan, behoren tot deze groep. De hoogte van het schuldbedrag is voornamelijk geassocieerd met uitgaansfrequentie. Van de groep die op dit moment nog schulden heeft, zegt 20% het soms tot vaak moeilijk te hebben met het terugbetalen van deze leningen, dit zijn dan vooral de jongeren uit minder gunstige financiële gezinssituaties.
12% van de jongeren is ontevreden over hoe ze er met hun geld voorstaan.
Ongeveer een kwart van de jonger€en is ontevreden met de hoeveelheid spaargeld. Slechts een zeer beperkte groep van ongeveer 3% zegt ontevreden te zijn omdat de ouders het financieel moeilijk hebben of omdat ze zelf meer schulden hebben dan gewenst.
6% komt vaak of heel vaak geld tekort en heeft geldzorgen.
Oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het financieel minder gemakkelijk hebben en jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen geven vaker aan geld tekort te komen terwijl jongeren uit het DBSO minder geld tekort komen. Ook jongeren die vaker uitgaan, rokers, jongeren met minder goede gezondheid en softdruggebruikers zeggen vaker geld tekort komen.
Groepen die aangeven geldzorgen te hebben of ontevreden zijn over hun geld zijn vooral meisjes, oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het minder breed hebben, jongeren uit nieuw samengestelde en mengvormgezinnen jongeren met een minder goede gezondheid, rokers en jongeren die vaker uitgaan.
Hoe zien jongeren hun financiële toekomst tegemoet?
Jongeren lijken over het algemeen nogal optimistisch over hun financiële toekomst. Ongeveer 7% van de jongeren is bezorgd om in de nabije toekomst geldproblemen te hebben. Ongeveer een vijfde van de totale groep lijkt zich vooral over de verre toekomst zorgen te maken: Zal men de huidige manier van leven kunnen aanhouden met bijhorende keuzes? Zal men werk vinden dat deze levensstijl toelaat? Zal men voldoende kunnen sparen?
Meisjes, jongeren uit gezinnen die het minder breed hebben, jongeren uit het BSO en oudere jongeren kijken hun toekomst iets minder positief tegemoet. Daarnaast blijkt ook een slechtere gezondheid en druggebruik geassocieerd met meer zorgen over de toekomst.
Financiële opvoeding
Thuis
• 15 à 20% van de jongeren geeft aan weinig tot geen financiële opvoeding van thuis uit mee te krijgen (over geld praten en discussiëren).
• 50% van de jongeren ziet hun ouders als voorbeeld over hoe met geld om te gaan.
• Jongens zeggen minder met de ouders te praten over geld en zien hun ouders minder als voorbeeld, terwijl jongeren uit een gezin dat het financieel wat ruimer heeft geneigd zijn hun ouders iets meer als voorbeeld op financieel vlak te zien.
School
• Bijna 50% van de jongeren geeft aan in beperkte mate les te krijgen over hoe met geld om te gaan, ongeveer 1/3 leert een budget opmaken, zich inleven in een leven met een beperkt inkomen of leert hoe met geld om te gaan als belangrijk onderdeel van een vak of als focus van een activiteit buiten de schoolmuren.
• 20% van de jongeren weet niet wat er gebeurt op vlak van financiële educatie binnen de schoolmuren.
• 70% vindt financiële educatie op school belangrijk, 12% vindt het onbelangrijk, 50% vindt dat er meer tijd aan moet worden besteed.
• Jongeren die financiële educatie belangrijker vinden rapporteren ook dat er op school meer rond gewerkt wordt (onbekend maakt onbemind OF selectieve herinnering?)
• Jongeren uit het BSO en BUSO rapporteren meer aandacht voor financiële educatie op school. Tegelijk vinden jongeren uit het BSO en jongens financiële opvoeding op school minder belangrijk.
Risico’s en protectieve factoren
Leidt financieel risicogedrag tot financiële moeilijkheden?
Geld uitgeven dat er niet is, spaargeld aanspreken, frequenter lenen en compulsief kopen hangen significant samen met financiële zorgen en de ervaring van geldtekort. De ervaring van geldtekort is bovendien geassocieerd met het lenen van grotere bedragen, terwijl geldzorgen meer voorkomen bij jongeren die zeggen vaker op afbetaling gekocht te hebben.
Schulden lijken vooral samen te gaan met geld uitgeven dat er niet is en met frequenter lenen.
Ongeveer 20% van de variantie in geld tekort hebben kan worden verklaard door risicogedrag, voor schulden en geldzorgen ligt dit lager.
Beschermt ervaring met geld tegen risicogedrag?
• Al dan niet krijgen van zakgeld of zelf geld verdienen is niet duidelijk geassocieerd met mindere risicogedrag
Risicogroepen
Jongeren uit gezinnen die het financieel minder breed hebben: zij lenen vaker geld, kopen vaker op afbetaling, kopen minder online, geven frequenter geld uit dat ze niet hebben, ervaren meer dat ze geld tekort hebben, maken zich meer zorgen over hun huidige financiële toestand en over de financiële toekomst. Zij geven ook aan meer schulden te hebben dan gewenst, minder spaargeld te hebben dan gewenst, erg te moeten opletten met hun geld zonder veel extra te doen en te weinig geld te hebben voor leuke dingen, naast ontevredenheid omwille van het feit dat hun ouders het niet breed hebben.
Hoe frequenter jongeren uitgaan, hoe frequenter ze geld (en ook grotere bedragen) lenen, hoe meer ze spelen voor geld, via sms betalen, compulsief kopen, geld uitgeven dat ze niet hebben, ervaren dat ze geld tekort komen en ontevreden zijn met hun huidige financiële toestand.
Jongeren die softdrugs of andere middelen gebruiken en jongeren met een minder goede gezondheid zeggen meer schulden te hebben dan gewenst.
Andere achtergrondfactoren als onderwijstype, geslacht e.d. geven weinig consistente associaties
Andere beïnvloedende factoren van financieel risicogedrag en financiële uitkomsten
Financiële vaardigheden: kunnen weerstaan aan verleidingen en aanpassen van de uitgaven aan veranderende inkomsten beschermt tegen risicogedrag en is geassocieerd met minder geldzorgen en minder geldtekort.
Individuele verschillen, vooral op het vlak van impulsiviteit (vooral op het vlak van niet vooruit denken voor men iets doet) vormen een kwetsbaarheid voor financieel risicogedrag. Een tijdsperspectief op lange termijn hebben vormt een beschermende factor tegen globaal ‘extern’ geld uitgeven.
Jongeren die hun leeftijdsgenoten als een belangrijke en betrouwbare informatiebron zien vertonen meer financieel risicogedrag en meer financieel nadelige uitkomsten.
De ouders als rolmodel zien voor omgaan met geld is geassocieerd met minder compulsief kopen en globaal minder consumptie gericht op directe bevrediging.
Dagelijks langdurig tv kijken (en een grotere kans aan blootstelling aan reclame) is geassocieerd met financieel risicogedrag en schulden.
Jongeren die meer risicogedrag vertonen zijn geneigd eerder pessimistisch naar hun financiële toekomst te kijken en hebben minder vertrouwen in de eigen vaardigheden om goed met geld om te kunnen gaan.
Materialistische attitudes, het centraal en belangrijk vinden van bezittingen in het leven is geassocieerd met meer compulsief kopen, minder ervaren geldtekort te komen en minder zorgen over de financiële toekomst.
Jongeren die hun geluk laten afhangen van het bezitten van dure of hippe dingen ervaren vaker geldtekort en maken zich meer zorgen over hun financiële toekomst.
Eindbalans?
Grote groep jongeren vertoont geen bijzondere moeilijkheden
Ongeveer 12% vertoont aanzienlijk risicogedrag (tenminste 3 van de risicogedragingen) en de helft van deze groep ervaart al financiële moeilijkheden.
1. Introductie
Vanaf dat jonge mensen de leeftijd van 18 jaar bereiken gaan er heel wat deuren open om te kopen op afbetaling, onder nul te gaan, hypotheken aan te gaan, kredietkaarten en winkelkaarten aan te vragen en geld uit te geven dat men op dat moment eigenlijk niet ter beschikking heeft. Voor een groeiende groep jongeren is de verleiding om hiervan gebruik te maken erg groot en helaas slaagt niet iedereen van hen erin om de gemaakte schulden tijdig terug te betalen. Daarnaast blijkt vanuit verschillende (niet representatieve) bronnen dat er een aanzienlijke groep mensen over relatief beperkte financiële kennis en vaardigheden beschikt, terwijl de dagelijkse financiële realiteit steeds complexer wordt. Het is dus van groot belang om jongeren voldoende financieel weerbaar te maken om op een verstandige en doordachte manier om te kunnen gaan met deze complexe financiële werkelijkheid en alle mogelijkheden die er bestaan.
Jongeren financieel weerbaar maken vereist dan ook dat men via allerhande educatie-initiatieven jongeren opleidt om zowel economische begrippen te begrijpen als om weloverwogen beslissingen te kunnen maken zodat zij hun eigen budget op een gezonde manier kunnen beheren. Belangrijk is dat er op dit moment ook niet zoveel bekend is over hoe het financieel gedrag en risicogedrag van de groep jongeren die zich net voor die cruciale leeftijd van 18 jaar bevindt eruit ziet.
Daarenboven zijn er uit de literatuur weliswaar een aantal factoren af te leiden die mogelijk bepalend zijn voor de financiële weerbaarheid van jongeren tussen 16 en 18 jaar, maar de toetsing hiervan in onze lokale context ontbreekt grotendeels. Een grondige studie van deze beïnvloedende factoren zoals wij hier uitvoeren zal hopelijk bijdragen aan zowel het identificeren van bepaalde risicogroepen als het in kaart brengen van de cruciale componenten die bepalend zijn voor gezond financieel gedrag. De bedoeling van dit kwantitatieve onderzoeksluik was dan ook tweeledig.
Ten eerste was het de bedoeling om het financieel gedrag van Vlaamse jongeren uit de derde graad anno 3013 in kaart te brengen. Hierbij beogen we vooral te beschrijven hoe het inkomen en uitgaven van een representatieve groep Vlaamse jongeren eruit ziet. Het gaat dan over zaken als zakgeld, geld voor klusjes en het verrichten van betaald werk aan de inkomenszijde, en het zelf-gerapporteerde uitgavengedrag voor verschillende categorieën. De laatste studie die hierrond in België werd uitgevoerd dateert uit 2010, in dit rapport worden meer recente cijfers voorgesteld aan de hand van een aantal beschrijvende analyses, waarbij we ook steeds aandacht hebben voor verschillende patronen in verschillende groepen.
Daarnaast focussen we specifiek op een aantal, dat uit de literatuur als mogelijk financieel risicogedrag naar voor komen, evenals mogelijke indicatoren voor financiële moeilijkheden bij jongeren uit deze levensfase. Er zal nagegaan worden wat de frequentie en de ernst is van het voorkomen van zowel financieel risicogedrag als financieel nadelige uitkomsten, zowel voor de volledige groep derdegraads leerlingen als voor verschillende subgroepen.
Ten tweede wilden we nagaan in welke mate de factoren die uit de literatuurstudie naar voor kwamen als mogelijke antecedenten of beïnvloedende factoren, ook bij onze Vlaamse jongeren ook geassocieerd blijken te zijn met financieel risicogedrag en/of het ervaren van financiële moeilijkheden. Hierbij gaan we onder meer na hoe risicovol risicogedrag’ is en welke risicogedragingen gelinkt zijn aan financiële nadelige uitkomsten, en welke factoren bijdragen aan of beschermen tegen risicogedrag. We kijken hier naar een aantal clusters van factoren die we groeperen op basis van het model dat we uit de literatuurstudie distilleerden. Het model dat we hanteren is gebaseerd op maar zeker niet beperkt tot het Theory of Planned Behavior Model. Dit model voorspelt gedrag en gedragsintenties op basis van attitudes, subjectieve normen en waargenomen controle. Bij onze invulling van dit model kiezen we er voor om vooral te focussen op financieel risicogedrag (eerder dan gedragsintenties) en voegen we financiële moeilijkheden toe als ultieme uitkomstvariabelen. De financiële risicogedragingen en financiële moeilijkheden zullen we dan proberen te voorspellen op basis van een aantal factoren die uit de literatuurstudie naar voor kwamen. Het gaat dan om demografische kenmerken, economische bronnen, individuele verschillen, (vooral deze die te maken hebben met impulsiviteit, toekomst oriëntatie en risicoaversie), attitudes tegenover schulden en sparen, en materialistische attitudes of de centraliteit van materiële bezittingen voor zichzelf en het belang van consumeren, financiële kennis (begrijpen van bepaalde economische en financiële concepten en kennis van financiële mogelijkheden en instrumenten), financiële vaardigheden en competenties (overzicht kunnen houden op geldzaken, bewust aankopen, de eigen administratie regelen, sparen, lenen en omgaan met verleidingen), controle, biases of vertekeningen (overdreven optimisme, mental accounting), subjectieve normen van de omgeving waarin jongeren zich bevinden (reclameblootstelling en de gevoeligheid hiervoor, familiale omgeving en invloed van leeftijdsgenoten). De invloed van het geheel van deze factoren bekijken we aan de hand van multivariate regressie en structurele vergelijkingsmodellen.
2. Methode
Het was onze bedoeling om een representatief beeld te vormen van het financiële gedrag en risicogedrag van Vlaamse jongeren uit de derde graad van het secundair onderwijs. Het reguliere voltijds onderwijs is (tot nu toe) opgedeeld in verschillende types, met name ASO, TSO, BSO, KSO en BUSO. Dit laatste type richt zich op jongeren met bijzondere noden en het was om praktische redenen niet mogelijk om hieruit een representatief staal te bevragen. Er werd daarom geopteerd om enkel leerlingen uit opleidingsvormen 3 en 4 (gericht op de integratie in een gewoon leef- en werkmilieu) in de steekproef op te nemen. Naast het voltijds onderwijs volgen in Vlaanderen ook heel wat jongeren Deeltijds Beroepsonderwijs, waarbij een traject van leren en werken gecombineerd wordt. Ook de derdegraads leerlingen van dit deeltijds beroepsonderwijs werden betrokken in ons onderzoek. Het steekproefkader1 bestond dus uit leerlingen van de derde graad ASO< TSO, BSO, KSO, BUSO OV3 en OV4 en de derde graad DBSO.
Er werd geopteerd voor indirecte steekproeftrekking waarbij scholen geselecteerd werden en een groep leerlingen binnen deze school deelneemt. Deze vorm van steekproeftrekking heeft praktische voordelen, en het grote voordeel dat al dan niet deelnemen aan de studie niet afhankelijk is van kenmerken van de individuele respondent. Er werd gestratificeerd op provincie, schoolnet en onderwijstype. Op basis van een ‘probability proportional to size’ steekproeftrekking werden in eerste instantie 95 scholen geselecteerd en gecontacteerd voor deelname. Van deze 95 scholen was slechts een zeer beperkte groep bereid om deel te nemen aan het onderzoek. De meest geciteerde redenen om deelname te weigeren was het overbevraagd zijn van de scholen. Daarnaast bleek het ook bijzonder moeilijk om in een aantal scholen een verantwoordelijke te pakken te krijgen. In een tweede en derde fase werden daarom nog eens 334 scholen gecontacteerd met de vraag tot deelname. In totaal 63 scholen van de in totaal 429 scholen die aangeschreven werden namen uiteindelijk deel, dit is 15%. De scholen mochten vrij invullen welke derdegraads leerlingen deelnamen, en kregen de keuze uit het afnemen van de online vragenlijst of het laten invullen van de vragenlijsten op papier. In een aantal scholen werden de vragenlijsten tijdens een lesuur ingevuld, in andere scholen koos men hiervoor uren uit waar de leerlingen geen les hadden. De gegevens van de online bevraging werden rechtstreeks opgeslagen en centraal verzameld, de ingevulde vragenlijsten werden na afloop van de bevraging opgehaald in de scholen en ingevoerd in een databestand dat later gekoppeld werd aan dit van de online- bevraging.
1 Wij wensen hierbij uitdrukkelijk het Vlaams Minsterie van Onderwijs en Vorming te danken voor het ter beschikking stellen van het steekproefkader.
3. Beschrijving steekproef
3.1. Deelnemende scholen
In totaal namen 2447 leerlingen uit 63 scholen deel aan het onderzoek. Deze scholen waren verspreid over de verschillende provincies en netten, een verdeling die u hieronder kan terugvinden in Tabel 1, Tabel 2 en Tabel 3.
Als referentiecijfers hanteren we in de eerste van de onderstaande tabellen de cijfers over de schoolbevolking van de derde graad voltijds onderwijs van het schooljaar 2011-2012, omdat we deze cijfers ook oorspronkelijk gebruikt hadden om het steekproefkader vast te leggen. Deze cijfers omvatten geen leerlingen ingeschreven in het deeltijds beroepsonderwijs en geen leerlingen uit het buitengewoon onderwijs.
Wij hebben echter ook leerlingen uit deze twee laatste groepen bij het onderzoek betrokken, vooral leerlingen uit de derde graad DBSO en leerlingen van het Buitengewoon Secundair onderwijs uit OV 3 en 4). De referentiecijfers voor onderwijstype en leerjaar zijn gebaseerd op de gegevens voor het schooljaar 2012- 2013, zoals deze aangeleverd werden door het Departement Onderwijs.
Tabel 1: Verdeling van de respondenten over de provincies
aantal % referentiecijfers voltijdse schoolbevolking 2011-2012 (derde graad)
Antwerpen 581 24% 39818 28%
Brussel 11 0% 3989 3%
Limburg 459 19% 20603 14%
Oost-Vlaanderen 575 23% 31983 22%
Vlaams-Brabant 401 16% 19622 14%
West-Vlaanderen 420 17% 28071 19%
Tabel 2: Verdeling van de respondenten over inrichtende machten aantal % referentiecijfers voltijdse
schoolbevolking 2011-2012 (derde graad)
Privaatrechtelijk 1817 74% 106881 74%
Go! 496 20% 25234 18%
Provincie 63 3% 5290 4%
Gemeentelijk 71 3% 6574 5%
Tabel 3: Verdeling van de scholen over inrichtende machten en provincies Referentiecijfers
PR Go! Prov. Gem PR Go! Prov. Gem
Antwerpen 7 5 1 1 183 49 7 23
Brussel 1 1 19 13 0 2
Limburg 7 2 100 32 9 2
Oost-Vlaanderen 9 2 1 1 133 50 9 6
Vlaams-Brabant 8 2 1 91 31 2 8
West-Vlaanderen 10 3 1 142 42 1 1
Tabel 4: Verdeling van de respondenten over verschillende leerjaren
steekproef referentiecijfers
aantal %
5e jaars 899 37% 70762 46%
6e jaars 1241 51% 63234 41%
7e jaars 144 6% 15163 10%
3e graad DBSO 78 3% 3923,5 3%
andere graden/leerjaren 50 2%
We zien dat ongeveer de helft van de respondenten 6e-jaars waren. De overige leerjaren waren vooral 4e-jaars en 2e graad DBSO leerlingen, die eigenlijk niet in eerste instantie tot de doelgroep behoorden. Er is dus sprake van een ondervertegenwoordiging van de leerlingen uit het 5e en 7e jaar.
Tabel 5: Verdeling van de respondenten volgens onderwijstype
steekproef referentiecijfers
aantal %
ASO 776 32% 52636 34%
TSO 958 40% 47137 31%
BSO 352 15% 42226 28%
KSO 31 1% 3377 2%
DBSO 127 5% 3783 2%
BUSO 162 7% 3924 3%
Wanneer we de % ASO, TSO, BSO en KSO vergelijken met de referentiecijfers derde graad, zien we vooral een oververtegenwoordiging van TSO leerlingen en een ondervertegenwoordiging van BSO leerlingen.
Daarnaast hebben we er ook voor geopteerd om een aantal leerlingen uit het BUSO en DBSO te bevragen, wanneer deze mee opgenomen worden vertegenwoordigen zij samen ongeveer 12% van de steekproef, wat hoger is dan hun vertegenwoordiging in de schoolpopulatie.
Tabel 6: Geslacht en voltijds/deeltijds aanta
l
% referentiecijfers voltijdse schoolbevolking 2011-2012 (derde graad)
jongens 1236 51% 73283 51%
voltijdse leerlingen
2252 93% 144086 95%
Omdat onze steekproef niet volledig representatief is op het vlak van onderwijstype en studiejaar, wordt voor het vervolg van de analyses de steekproef gewogen volgens deze kenmerken. Omdat leerlingen uit het KSO een relatief kleine groep vormen, en op basis van andere studies gebleken is dat leerlingen uit deze groep qua achtergrond en profiel vergelijkbaar te zijn met leerlingen uit zowel ASO als TSO, hebben we hier geopteerd om hen te groeperen bij de groep ASO – leerlingen.
4. Beschrijving gezinssituatie
4.1. Ouders al dan niet samenwonend
De antwoorden op de vraag of de ouders al dan niet samenwoonden worden gepresenteerd in Tabel 7.
Tabel 7: Gezinssituatie van de respondenten
N %
Ouders wonen samen 1575 68%
Ouders wonen al heel lang niet meer samen 565 24%
Ouders wonen sinds kort (minder dan twee jaar) niet meer samen 74 3%
Een van de ouders is overleden 58 2%
Andere 58 2%
totaal 2331
Van de 68% respondenten die aangeven dat hun beide ouders samenwonen, geeft vrijwel iedereen, nl 1531 respondenten (99%) aan dat ze ook hierbij inwonen.
Tweeënveertig jongeren geven aan (ook) samen te wonen met een partner of vrienden, 21 jongeren zeggen samen te leven met andere familieleden (die mogelijk in huis met de ouders wonen), 2 jongeren geven aan een gedeelte van de tijd te verblijven bij een pleeggezin en 5 jongeren zeggen gedeeltelijk alleen te wonen.
Jongeren waarvan de ouders niet meer samenzijn representeren ongeveer een derde van de totale groep respondenten. Ook zij konden aangeven of zijn verbleven bij vader, moeder, beiden, al dan niet met nieuwe partners of een andere situatie.
Deze gegevens worden gepresenteerd in Tabel 8. Opgelet, aangezien jongeren konden aangeven dat zij zowel bij vader als moeder verbleven (bv. in geval van co- ouderschap) is het totaal aantal antwoorden hier heel wat hoger dan het aantal respondenten. In totaal zagen we bij 276 respondenten dat zij zowel een primair verblijf bij moeder (al dan niet samen met nieuwe partner) als bij vader (al dan niet samen met nieuwe partner) aangaven, en waar dus vermoedelijk een regeling van co-ouderschap in de praktijk geldt.
Tabel 8: Primaire verblijfplaats(en) van jongeren waarvan de ouders niet meer samenwonen.
N
Moeder 355
Moeder en nieuwe partner 258
Moeder en andere 2
Vader 160
Vader en nieuwe partner 160
Vader en andere 3
Partner/vrienden 28
Andere familie 20
Pleeggezin 7
Niemand 2
Andere 26
Voor een aantal van de volgende analyses zullen we de totale groep respondenten verdelen in een groep tweeoudergezinnen, eenoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen. De verdeling hiervan wordt weergegeven in Tabel 9.
Eenoudergezinnen zijn die gezinnen waarbij de jongere aangeeft bij dat hij of zij enkel bij vader zonder partner, moeder zonder partner of alleen woont.
Tweeoudergezinnen zijn gezinnen waar de beide ouders nog samen zijn, en nieuw samengestelde gezinnen zijn deze waarbij de jongere aangeeft bij een ouder met nieuwe partner te wonen. Tenslotte geeft een aantal jongeren ook aan om zowel bij een ouder zonder nieuwe partner als bij de andere ouder met nieuwe partner te wonen, dit zijn de mengvormen.
Tabel 9: Verdeling van de respondenten volgens gezinssituatie
N %
geen informatie 60 2,5
twee-ouder-gezin 1575 67,1
eenouder gezin 317 13,5
nieuw samengesteld gezin 258 11,0
mengvorm (een + twee-ouder gezin) 136 5,8
Totaal 2345
4.2. Broer en zussen
De meerderheid van de respondenten (758, 32%) heeft 1 broer of zus (of stief/half broer of –zus), 592 (25%) jongeren zijn enig kind, 536 (23%) jongeren hebben twee broers of zussen, 233 jongeren (10%) hebben drie broers of zussen en 251 jongeren (10%) heeft 4 of meer broers en zussen.
4.3. Nationaliteit
In Tabel 10 wordt gepresenteerd welke nationaliteit(en) de deelnemers hebben.
Aangezien er heel wat jongeren een dubbele nationaliteit hebben (143), is het aantal responses hier groter dan het aantal respondenten. In de totale groep van geldige responses bezitten 169 jongeren (7%) geen Belgische nationaliteit.
Tabel 10: Nationaliteit(en) van de jongeren
N
België 2258
Nederland 117
Marokko 39
Turkije 35
Italië 20
Frankrijk 15
Rusland 10
Polen 8
Ex-Joegoslavië (Servië, Bosnië Herzegovina, Slovenië, Kroatië, Macedonië) 4
Duitsland 7
Spanje 8
andere 87
Deze gegevens weerspiegelen de gegevens over de afkomst van de ouders. Zoals blijkt uit Tabel 11 is de grootste groep jongeren van vreemde afkomst diegene met een of meerdere ouders uit Nederland, gevolgd door Marokko en Turkije. Dit zijn ook de groepen die volgens de SVR de grootste groep mensen met vreemde afkomst in Vlaanderen uitmaken. ('De gekleurde samenleving' , Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2012).
Tabel 11: Afkomst van vader en moeder van de jongere
vader moeder
N % N %
België 1919 85,3 2002 85,6
Nederland 101 4,5 93 4,0
Marokko 49 2,2 45 1,9
Turkije 41 1,8 33 1,4
Italië 20 0,9 9 0,4
Frankrijk 9 0,4 10 0,4
Rusland 7 0,3 12 0,5
Polen 3 0,1 10 0,4
Ex-Joegoslavië (Servië, Bosnië Herzegovina, Slovenië, Kroatië, Macedonië)
7 0,3 6 0,3
Duitsland 6 0,3 8 0,3
Spanje 3 0,1 5 0,2
Andere 86 3,8 103 4,4
totaal 2251 2338
Voor het vervolg zullen we een onderscheid maken tussen jongeren van Belgische/Nederlandse afkomst (zowel vader als moeder van Belgische of Nederlandse afkomst, in totaal 2122 jongeren of 87% van de totale groep) en jongeren met roots buiten België en/of Nederland (zowel van Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië, Oost-Europese landen als Rusland, Polen, Ex-Joegoslavië en Marokko+ Turkije). Deze laatste groep bedraagt 328 jongeren of 13% van het totaal.
5. Economische situatie gezin
Er werden een aantal indicatoren opgenomen die toelaten een inschatting te maken van de economische situatie binnen het gezin. Er is zowel de subjectieve inschatting van de jongeren zelf over de mate waarin het gezin comfortabel kan leven met het huidige gezinsinkomen, het al of niet bezitten van een eigen woning, de arbeidssituatie van de ouder(s) en of de ouders volgens de jongere wel wat schulden hebben (uitgezonderd afbetaling eigen woning).
5.1. Eigen huis of huurwoning als indicator van financiële thuissituatie Er werd een combinatie gemaakt van de verschillende gezinnen waarin de jongere leeft (bv bij co-ouderschap). Het resultaat hiervan is terug te vinden in Tabel 12.
Hieruit blijkt dat de overgrote meerderheid in een woning leeft die eigendom is van de ouders (eventueel ook twee woningen die elk eigendom zijn van de gescheiden ouders). Een kleine groep woont bij de ene ouder in een eigen woning en bij de andere ouder in een huurwoning (de groep ‘combi’).
Tabel 12: Gezin is huurder of eigenaar
aantal %
huurhuis 317 14
combi huren/eigen woning 70 3
eigen woning 1835 83
totaal 2223
5.1.1. Eigen huis of huurwoning afhankelijk van gezinssituatie
Bij de tweeoudergezinnen vinden we de grootste proportie jongeren die in een eigen woning leeft. Ook de nieuw—samengestelde gezinnen vinden we overwegend terug in eigen eigendom. Bij eenoudergezinnen zie we de grootste proportie huurders, maar zelfs daar vinden we nog steeds een kleine meerderheid van de jongeren die verblijven in een woning die eigendom is van de ouder.
Tabel 13: Woonsituatie per gezinstypes twee-ouder-
gezin
eenouder gezin
nieuw samengesteld gezin
mengvorm
huurhuis 117 7,8% 114 37,3% 53 21,5% 22 16,5%
combi huren/eigen woning
1 ,0% 25 8,1% 18 7,2% 27 20,5%
eigen woning 1384 92,2% 166 54,6% 177 71,3% 83 63,1%
5.1.2. Eigen huis of huurwoning afhankelijk van afkomst
Bij de gezinnen van buitenlandse afkomst vinden we iets grotere proportie huurders.
Tabel 14: Woonsituatie volgens afkomst
Belgisch of Nederlands Andere
huurhuis 244 13% 73 26%
combi huren/eigen woning 64 3% 6 2%
eigen woning 1633 84% 202 72%
5.1.3. Eigen huis of woning – verschillen tussen onderwijstype
Als we de verdeling per onderwijstype bekijken zien we in ASO/KSO en TSO een hogere proportie eigenaars van eigen woningen, in vergelijking met jongeren uit het BSO, BUSO en DBSO.
N % N % N % N % N %
ASO/KSO TSO BSO DBSO BUSO
huurhuis 64 8% 100 11% 70 22% 53 43% 45 30%
combi huren/eigen
woning 29 4% 31 3% 10 3% 3 2% 4 3%
eigen
woning 681 88% 782 86% 242 75% 66 54% 99 67%
5.2. Subjectieve inschatting van welvaart
De mate waarin de ouders/het gezin comfortabel kan leven met het huidige gezinsinkomen werd bevraagd aan de hand van een schatting gemaakt door de jongere zelf.
Tabel 15: Mate waarin het gezin comfortabel kan leven met het huidige gezinsinkomen
N %
zeer moeilijk 23 1
moeilijk 42 2
eerder moeilijk 73 3
tussenin 352 15
eerder comfortabel 333 15
comfortabel 1024 45
zeer comfortabel 429 19
totaal 2275
We zien dat iets aangeeft dat zes procent van de jongeren aangeeft dat het gezin of de gezinnen waarin hij/zij woont zeer moeilijk, moeilijk of eerder moeilijk kunnen rondkomen met het gezinsinkomen.
5.2.1. Subjectieve welvaart en eigen woning/huurwoning
Wanneer we de link leggen met eigen woning of huurwoning zien we dat jongeren uit een gezin met een eigen woning significant hoger scoren op het vlak van de subjectieve inschatting van rondkomen, in vergelijking met jongeren uit gezinnen waar men huurt of waar slechts een van de gezinnen waarin men leeft, eigenaar is.
5.2.2. Subjectieve welvaart en gezinssituatie
Er blijkt ook een verschil te zijn in de inschatting die gemaakt wordt tussen jongeren afhankelijk van het type gezin waarin zij opgroeien- jongeren uit een (of meerdere) eenoudergezinnen geven aan dat hun gezin significant minder comfortabel kan leven met het beschikbare inkomen dan kinderen uit tweeoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen. Jongeren die opgroeien in zowel een eenouder als een nieuw samengesteld gezin vallen hier tussenin qua inschatting van de mate waarin er comfortabel geleefd kan worden.
5.2.3. Subjectieve welvaart en afkomst
Tenslotte blijkt er ook een verschil te zijn tussen jongeren in gezinnen van Belgische/Nederlandse afkomst en gezinnen met een andere afkomst- jongeren uit Belgische/Nederlandse gezinnen schatten de mate waarin hun gezin comfortabel kan leven met het gezinsinkomen significant hoger in dan jongeren in gezinnen van andere afkomst.
5.2.4. Subjectieve welvaart en onderwijstype
Wanneer we kijken naar de gemiddelde score voor jongeren uit de verschillende onderwijstypes zien we lichte verschillen tussen jongeren uit de verschillende onderwijstypes, weergegeven in Tabel 16. Jongeren uit ASO en KSO schatten de welvaart van hun gezin significant hoger in dan jongeren uit DBSO.
Tabel 16: Gemiddelde subjectieve welvaart per onderwijstype
M SD N
ASO en KSO a 5,69 1,20 786
TSO a , b 5,49 0,98 934
BSO a, b 5,29 1,83 330
DBSO b 5,07 1,19 123
BUSO a b 5,34 2,67 153
Totaal 5,49 1,39 2326
Noot: groepen met een verschillend superscript scoren significant verschillend
5.3. Arbeidssituatie ouders als proxy voor inkomen ouders
Zowel voor vader (voor zover aanwezig in het leven van de jongere, kon ook stiefvader zijn) en moeder (voor zover aanwezig in het leven van de jongeren, kon ook stiefmoeder zijn) werd de huidige arbeidssituatie bevraagd. Deze zullen we hanteren als een benadering voor het gezinsinkomen.
In onderstaande tabel worden deze gegevens gepresenteerd.
Tabel 17: Arbeidssituatie vader en moeder
vader moede
r aanta
l
% aantal %
is met pensioen 41 1,9 15 0,7
werkt niet 56 2,6 264 11,7
werkt deeltijds als bediende (kantoorjob, onderwijs,
verkoper,….) 50 2,3 360 15,9
werkt deeltijds als als arbeider (bv, technisch werk,
…) 60 2,8 133 5,9
werkt voltijds als bediende (kantoorjob, onderwijs,
verkoper,….) 534
24,
6 700 31,0
werkt voltijds als arbeider (bv, technisch werk,…)
572 26,
4 176 7,8
werkt als bediende, maar ik weet niet of dit voltijds of
deeltijds is 23 1,1 29 1,3
werkt als arbeider, maar ik weet niet of dit voltijds of
deeltijds is 33 1,5 24 1,1
werkt voltijds, maar ik weet niet of dit als arbeider of
bediende is 93 4,3 65 2,9
werkt deeltijds, maar ik weet niet of dit als arbeider
of bediende is 5 0,2 34 1,5
is zelfstandige (eigen bedrijf of zaak, vrij beroep, …)
496 22,
8 237 10,5 werkt normaal wel, maar heeft nu tijdelijk
loopbaanonderbreking genomen 21 1,0 36 1,6
werkt onregelmatig, soms wel, soms niet (bv. interim
werk) 10 0,5 15 0,7
weet ik niet 54 2,5 53 2,4
andere 125 5,8 122 5,4
totaal 2172 2262
Wanneer we deze gegevens hercoderen kunnen we komen tot een indeling van een categorie zonder vast inkomen uit arbeid (werkt niet, onregelmatig of loopbaanonderbreking), met een deeltijds inkomen uit arbeid of met een voltijds inkomen als werknemer of zelfstandige of pensioen. De groep ‘weet niet’ en de groep ‘andere’ worden hierbij dan buiten beschouwing gelaten.
Voor vader en moeder apart zien we in Tabel 18 duidelijk dat moeders aanzienlijk vaker beschikken over een deeltijds i.p.v. een voltijds inkomen, en dat de proportie zonder regelmatig inkomen bij vrouwen hoger ligt dan bij mannen.
Tabel 18: Arbeidssituatie gehercodeerd als Inkomen
vader % moeder %
werkt niet, onregelmatig,
loopbaanonderbreking 105 5,2 315 15,5
deeltijds inkomen 132 6,6 526 25,9
voltijds inkomen, pensioen
of zelfstandige 1777 88,2 1193 58,6