• No results found

Risico’s en protectieve factoren

17. Synthese resultaten en conclusies

Met dit survey-onderzoek wilden we het financieel gedrag van een representatieve groep Vlaamse jongeren uit de derde graad secundair onderwijs anno 2014 in kaart te brengen. Hierbij beogen we vooral te beschrijven hoe het inkomen en uitgaven van deze jongeren eruit ziet, en in hoeverre dit verschilt volgens een aantal demografische kenmerken. Daarnaast trachten we zich te krijgen op het mogelijke risicovol financieel gedrag van deze groepen jongeren, zowel wat betreft de prevalentie ervan als mogelijke beïnvloedende factoren.

In totaal namen 2447 leerlingen uit 63 scholen deel aan het onderzoek, waarvan echter niet steeds volledig ingevulde vragenlijsten ontvangen werden (vandaar dat de steekproefgrootte voor verschillende indicatoren zeer verschillend kan zijn). Het betreft voor een groot stuk ook zelfrapportering, wat maakt dat we voor de betrouwbaarheid van de gegevens slechts kunnen hopen dat de leerlingen deze vragenlijsten ernstig ingevuld hebben. Voor de flagrant ‘niet ernstige’ invullers werden de vragenlijsten vooraf al verwijderd, maar in een aantal gevallen werd ook informatie gegeven waarvan het twijfelachtig is of deze steeds accuraat is. Voor een aantal indicatoren werden daarom ook nog een aantal respondenten verwijderd die extreme antwoorden gegeven hadden. Tenslotte hebben we ook een herweging toegepast omdat uit de eerste analyses bleek dat onze steekproef niet representatief bleek voor opleidingstype (waarbij er vooral een oververtegenwoordiging van TSO leerlingen en een ondervertegenwoordiging van BSO leerlingen op te merken viel) en studiejaar (omdat vooral 6e-jaarsleerlingen bevraagd waren). Met deze bedenkingen in gedachten willen we toch een aantal van de bevindingen die uit deze bevraging naar voor komen nog eens aanhalen.

17.1. Inkomen en uitgaven

Het inkomen van jongeren bestaat vooral uit zakgeld en geld verdiend met vakantiewerk. Vier op vijf jongeren krijgt zakgeld en dit bedraagt ongeveer 20 euro per week. Hoeveel zakgeld jongeren krijgen hangt af van de financiële gezinssituatie, het geslacht van jongeren en het soort gezin waarin ze leven.

Kinderen uit originele tweeoudergezinnen krijgen een lager bedrag dan nieuw samengestelde gezinnen. Het zakgeld wordt vooral gegeven door de ouders, maar daarnaast krijgt 13% van hen ook nog eens zakgeld van grootouders, bovenop het geld dat ze van hun ouders krijgen. Driekwart van de respondenten geeft de helft of meer van het zakgeld op korte termijn weer uit, de rest spaart het grootste deel of alles. Met het zakgeld worden vooral zaken uit de ontspanningssfeer betaald : alles wat te maken heeft met uitgaan en leuke dingen doen. Daarnaast zegt ook meer dan een derde van de jongeren dat ze hun zakgeld gebruiken (of geacht worden te gebruiken) voor het bekostigen van festivaluitgaven, cadeautjes, games, hardware (zoals laptop, telefoon), muziek/filmuitgaven, snoep en snacks en alcohol. Jongeren uit 3e graad DBSO die al met een voet in de arbeidsmarkt staan

krijgen minder vaak zakgeld, maar de gemiddelde bedragen liggen wel hoger en het geld wordt vaker besteedt aan de meer utilitaire uitgaven voor auto, rijlessen of brommer eerder dan aan uitgaan. Een grotere groep jongeren uit het DBSO geeft ook aan dat het zakgeld besteedt wordt aan alcohol, dit heeft hoogstwaarschijnlijk deels ook te maken met het feit dat deze iets oudere groep ook makkelijker (en vaker) legaal sterke drank kan consumeren.

Participatie aan vakantiewerk ligt in deze steekproef vrij hoog, meer dan twee derde (70%) van de steekproef zegt gewerkt te hebben tijdens de zomervakantie.

Deze cijfers komen grotendeels overeen met een recente studie uitgevoerd door de HUB (De miskende arbeidsmarkt? Toegang en kenmerken van deeltijds werk door Vlaamse scholieren, Stef Adriaenssens, Dieter Verhaest, Anja Van den Broeck,Karin Proost, Dries Berings, 2012), die 55% participatie door 16 jarigen, ongeveer 65% door 17-jarigen en 82% bij >17jarigen rapporteert. Gemiddeld wordt 5.5 weken gewerkt en 1238 Euro verdiend, en dit met zeer uiteenlopende jobs. Het inkomen uit het vakantiewerk wordt door ongeveer de helft van de jongeren vooral gespaard.

jongeren uit ASO/KSO, jongere scholieren en jongeren die minder uitgaan geven aan minder te verdienen met vakantiewerk.

Werken tijdens weekends of weekdagen gedurende het schooljaar komt bij minder dan de helft (42%) van de jongeren derde graad voor, bij diegene die werken rapporteert men ongeveer 213€ per maand te verdienen. Er zijn meer meisjes die dit soort werk rapporteren dan jongens, maar zij werken minder uren per maand en verdienen hierdoor gemiddeld minder, dit verschil valt waarschijnlijk vooral toe te schrijven aan de meer occasionele aard van het babysitwerk dat meisjes hoofdzakelijk uitvoeren. Het weekendwerk neemt ook toe met de studiejaren, de proportie jongeren die werkt tijdens het schooljaar is vergelijkbaar voor ASO, TSO en BSO. Jongeren uit gezinnen met beperktere financiële middelen werken iets vaker tijdens het schooljaar. Jongeren uit het DBSO verdienen meer met werken tijdens het schooljaar,

Dit alles samen maakt dat het gemiddeld jaarinkomen (combinatie van zakgeld, klusjes, vakantiewerk en werk tijdens het schooljaar) van de jongeren 3e graad (zonder DBSO) op 2394€ ligt. Wanneer we de leerlingen van het DBSO opnemen stijgt dit inkomen zelfs tot 2544 €. Tegelijk zien we ook een groep van ongeveer 12% die geen enkele vorm van inkomen rapporteert.

Heel wat jongeren hebben een aantal uitgaven die ze zelf betalen, een aantal uitgaven die zij zelf gedeeltelijk betalen en daarnaast zijn er zaken die volledig door de ouders betaald worden. Vooral zaken die door de ouders vermoedelijk niet steeds geweten zijn (zoals uitgaven voor genotsmiddelen zoals cannabis, roken en alcohol) worden door de jongeren zelf volledig bekostigd, maar het gaat hier natuurlijk slechts om een beperkte groep. Ook zaken uit de ontspanningssfeer zoals games, uitgaan en leuke dingen doen, festivals en muziek of film worden door meer dan de helft van de jongeren die hieraan geld uitgeven zelf volledig gefinancierd.

Onder de uitgaven die vaak gedeeld worden onder ouders en de jongeren zelf vallen grotere hardware-aankopen zoals laptop, telefoon, smartphone of gameconsole, kleding en schoenen, geld voor auto of brommer en festivaltickets. Daarnaast worden toch ook bij meer dan een derde van de jongeren kleinere uitgaven voor snacks, snoep of uit eten gaan, cadeautjes en uitgaan gedeeld. Bij de grote meerderheid van de jongeren worden uitgaven voor school, vakantie, vervoer (los van auto of brommer) en uitgaven in het kader van sport of hobby volledig door de ouders gedragen. Voor de uitgaven die de jongeren zelf volledig of tenminste gedeeltelijk betalen, zien we dat de grote groep die de kosten voor uitgaan voor zich neemt, hieraan een mediaan bedrag van 25 Euro per maand besteedt.

Wanner we de gegevens rond inkomsten en uitgaven naast elkaar leggen komen we tot de vaststelling dat bij bijna 40% van de jongeren hogere uitgaven dan inkomsten de uitgaven rapporteert. Dit kan echter aan verschillende zaken toe te schrijven zijn. Ten eerste is het niet steeds duidelijk of de gerapporteerde uitgaven voor zaken die gedeeltelijk door de ouders en gedeeltelijk door de jongere betaald worden, de volledige uitgaven betreft of slechts het deel dat de jongere zelf betaalt. Ten tweede gaven jongeren aan dat voor een aantal uitgaven categorieën het moeilijk was hier bedragen op te plakken, en dit in grote mate beroep deed op hun (niet steeds even betrouwbare) herinnering. Ten derde is het natuurlijk mogelijk dat er bij een aantal jongeren inderdaad een onevenwicht zit tussen de inkomsten en uitgaven. Indien dit effectief het geval is, zou dit een goede indicator voor financiële risico’s kunnen vormen. Aangezien er voor een aantal respondenten zeker ook plausibele andere verklaringen zijn voor de deze inbalans, hebben we ervoor geopteerd dit onevenwicht niet te hanteren als indicator voor financieel risicogedrag.

17.2. Financiële kennis en vaardigheden

Op een test die financiële kennis aan de hand van 13 meerkeuze- vragen meet haalden de jongeren 3e graad een gemiddelde score van 5.93 op 13 (omgerekend 4.6 op 10). Slechts 46% van de leerlingen heeft minstens zeven van de dertien vragen juist. Het begrip inflatie is door ongeveer de helft van de jongeren gekend, maar blijkbaar is de definitie ervan door meer jongeren gekend dan de praktische implicatie ervan. De berekening van interest voor één jaar lukt bij de meerderheid van de leerlingen derde graad, over een aantal jaren heen blijkt dit voor meer dan de helft van de jongeren te moeilijk. Zaken die te maken hebben met beleggingen, woonleningen en verzekeringen zijn door meer dan de helft van de jongeren weinig gekend. Jongeren scoren duidelijk beter op vragen die peilen naar meer praktische prijzenkennis, gemiddeld heeft men drie van de vier vragen correct beantwoord.

Jongens, leerlingen uit het ASO/KSO en jongeren uit eenoudergezinnen scoren hoger; jongeren uit BSO en BUSO en jongeren met een andere dan Belgische/Nederlandse achtergrond scoren lager. Ervaring met vakantiewerk, ouders die praten met de jongere over geld en aandacht op school voor financiële educatie dragen bij aan financiële kennis.

Jongeren schatten hun eigen financiële vaardigheden sterk in, maar toch zegt 8%

over zichzelf dat ze niet goed met geld kunnen omgaan. Jongeren uit de derde graad vinden zichzelf vooral goed in het weerstaan van verleidingen en vinden dat ze in staat om prioriteiten te stellen. Administratieve vaardigheden en overzicht houden worden door aanzienlijk grotere groepen jongeren als minder goed beoordeeld. Een belangrijke bevinding hier is dat financiële vaardigheden vrij onafhankelijk lijken te zijn van achtergrondkenmerken, maar vooral samenhangen met financiële opvoeding thuis en op school.

17.3. Prevalentie van risicogedrag

Ondanks het feit dat jongeren zelf aangeven weinig positief te staan tegenover geld lenen (meer dan 85% heeft hier toch enig probleem mee), blijkt dit wel zeer vaak voor te komen. Ongeveer 25% van de jongeren zegt dit soms of vaker te doen, en ongeveer 1 op 5 heeft al meer dan €50 geleend. Jongeren lenen vrij kleine bedragen, gemiddeld €3.75 per maand over alle respondenten heen bekeken), vooral van vrienden en ouders. In meer dan de helft van de gevallen wordt het geld geleend voor snoep, snacks en uit eten gaan, een derde leent geld om leuke dingen te doen (uitgaan, cinema, café, …). Geld lenen is vooral geassocieerd met uitgaan: jongeren die vaker uitgaan lenen frequenter en grotere bedragen. Kopen op afbetaling (waarvan de officiële vorm eigenlijk niet mogelijk is voor jongeren onder de 18) wordt naar eigen zeggen door 12% van de derde graad jongeren ooit al eens gedaan, maar het is niet duidelijk of al deze jongeren ook effectief begrepen wat hiermee bedoeld werd, zoals blijkt uit de antwoorden op de vraag naar wat er op afbetaling gekocht is (vaak gaat het om informele leningen).

Een aantal jongeren speelt om geld: weddingschappen met vrienden voor geld komen het vaakst voor, ongeveer een vierde van de groep jongeren geeft aan dit een paar keer per jaar of vaker te doen. Het kopen van een kraslot, spelletjes spelen voor geld en gokken op bv uitslagen van sportwedstrijden komt bij ongeveer 10%

van de jongeren voor. Dit is slechts een relatief klein percentage en lager dan de proporties ‘deelname aan betalende kansspelen’ uit de studie uit 2011 uitgevoerd door het OIVO. Desondanks gaat hier toch over een niet onaanzienlijke groep jongeren, zeker gezien het feit dat dit voor jongeren onder 18 jaar eigenlijk verboden is. 8% van de jongeren van 17 jaar geeft aan tenminste een paar keer per jaar een kraslot te kopen. Een groep ongeveer 10% van alle leerlingen 3e graad koopt enkele keren per jaar een kraslot, gokt op uitslagen of speelt spelletjes voor geld.

Van deze groep ‘spelers’ geeft 20% hieraan wekelijks tenminste €5 uit. Het spelen voor geld zien we vaker bij jongens, oudere scholieren en jongeren die vaker uitgaan of verdovende middelen gebruiken. In tegenstelling tot de studie uit 2011 konden wij geen relatie zien tussen spelen voor geld en de financiële achtergrond van de jongeren.

Ongeveer een derde van de jongeren geeft aan wel eens iets via sms te betalen.

Het gemiddeld bedrag voor diegenen die met sms zaken betalen ligt op €4 per

maand en dit wordt vooral gebruikt om bus of tram te betalen. Toch zegt in totaal 3% van de totale groep derdegraads leerlingen dat ze soms tot vaak meer geld uitgeven via sms-betalen dan gepland, dit zijn dan vooral de jongeren die SMS gebruiken om andere dingen dan OV te betalen (stemmen, virtuele dingen kopen,

…). Jongeren uit ASO/KSO en jongeren die vaak uitgaan betalen vaker via SMS, bedragen die via SMS uitgegeven worden liggen hoger bij jongeren uit DBSO en jongeren die vaak uitgaan.

In totaal zegt 68% van de jongeren wel eens online zaken te kopen, 18% doet dit maandelijks of vaker. Vooral kleding of schoenen en tickets (zowel festival als vakantie) worden online aangeschaft. Jongeren die online kopen geven aan gemiddeld ongeveer €24 per maand hieraan uit te geven. Online kopen wordt vaak geassocieerd met zeer bewust aankopen omdat de directe stimulatie van een winkelomgeving ontbreekt en men in principe uitgebreid aan prijsvergelijking kan doen vooraleer iets aan te kopen. Toch geeft van de groep online-kopers 30% aan dat de uiteindelijke aankoop wel eens duurder uitvalt dan gepland, en zegt bijna een op vijf dat ze online soms tot heel vaak meer geld uitgeven dan gepland. Voor online kopen zien we dat dit vaker voorkomt bij jongeren uit gezinnen met een meer comfortabele financiële achtergrond en bij jongens.

Ongeveer 10% van de jongeren uit de derde graad secundair onderwijs vertoont kenmerken van compulsief koopgedrag, waarbij anderen hun koopgedrag als overmatig beoordelen, hun leven voor een aanzienlijk deel rond kopen draait en waarbij ze onnodige dingen kopen. Jongens rapporteren minder compulsief te kopen en jongeren met een andere dan Belgische/Nederlandse achtergrond, jongeren die vaker uitgaan, softdrugs gebruiken en jongeren met een minder goede gezondheid rapporteren meer compulsief koopgedrag. Geld uitgeven dat men eigenlijk niet heeft komt naar eigen zeggen bij ongeveer 6% van de jongeren soms tot heel vaak voor. Dit komt vaker voor bij jongeren met een minder gunstige financiële achtergrond, oudere jongeren, jongeren die vaak uitgaan, rokers, en jongeren met een slechtere gezondheid. We zien ook dat een aanzienlijke groep jongeren kiest voor risicovolle manieren om te gaan met de confrontatie van een bepaald verlangen iets te kopen en het gebrek aan geld om dit te kunnen kopen. Meer dan de helft van de jongeren geeft aan dat (een van de manieren) om dat conflict op te lossen erin bestaat om geld aan hun ouders te vragen. Tegelijk is de meest voorkomende strategie om te wachten en geld te sparen tot het gewenste gekocht kan worden. In totaal 20% van de jongeren rapporteert primair risicovolle strategieën om met geldgebrek om te gaan (bv. geld lenen of vragen i.p.v. te sparen of extra te werken). Dit komt vaker voor bij rokers, jongeren uit eenoudergezinnen en meisjes.

17.4. Prevalentie van financiële moeilijkheden

Ondanks het feit dat het grootste deel van de jongeren in deze groep van derde-graadsleerlingen weinig mogelijkheden heeft om formeel schulden te maken, in het

rood te gaan en dergelijk, zien we toch bij een aantal jongeren dat er regelmatig of aanzienlijk informele schulden zijn of dat er diverse vormen van risicogedrag aanwezig zijn. Het effectief ervaren van financiële moeilijkheden is in deze leeftijdscategorie vooral beperkt tot het registreren van de grootte van de informele schulden en de subjectieve ervaring van geldzorgen, geldtekort en dergelijke.

Van alle leerlingen rapporteert 10% dat zij op dit moment schulden hebben, dus geld geleend dat ze nog moeten terugbetalen. Het gemiddelde bedrag hier is €35 (berekend voor de mensen met schulden). Jongeren die vaker uitgaan behoren vaker tot de groep met schulden. Van deze jongeren met schulden zegt 20% het soms tot heel vaak moeilijk te hebben met het terugbetalen van deze schulden, dit representeert ongeveer 2% van de totale groep en het gaat dan vooral om jongeren die het thuis financieel minder breed hebben.

In totaal 29% van alle jongeren geeft aan soms, vaak of heel vaak geld tekort te komen. Bij 6 % van de jongeren doet zich dat vaak of zeer vaak voor. Oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het financieel minder makkelijk hebben en jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen of mengvormen geven vaker aan geld tekort te komen terwijl jongeren uit het DBSO minder geld tekort komen. Ook jongeren die vaker uitgaan; rokers, jongeren met minder goede gezondheid en softdruggebruikers zeggen vaker geld tekort komen

Ongeveer 12% van de jongeren zegt ontevreden of heel erg ontevreden te zijn met hun huidige financiële toestand. Desondanks geeft deze ontevredenheid bij slechts 6 % van de jongeren aanleiding tot geldzorgen. Ongeveer een kwart van de jongeren is ontevreden met de hoeveelheid spaargeld. Slechts een zeer beperkte groep van ongeveer 3% zegt ontevreden te zijn omdat de ouders het financieel moeilijk hebben of omdat ze zelf meer schulden dan gewenst hebben. Ook hier zien we een aantal verschillen tussen groepen terugkeren, die voor een deel vergelijkbaar zijn met geld tekort komen. Vooral meisjes, oudere jongeren, jongeren uit gezinnen die het minder breed hebben, jongeren uit nieuw samengestelde en mengvormgezinnen jongeren met een minder goede gezondheid, rokers en jongeren die vaker uitgaan rapporteren een lagere tevredenheid en meer zorgen.

Tenslotte werd ook gepeild naar de financiële toekomst die jongeren voor zich zien.

Algemeen zien jongeren hun financiële toekomst vrij rooskleurig tegemoet.

Ongeveer 7% van de jongeren is bezorgd om in de nabije toekomst geldproblemen te hebben, terwijl een vijfde van de totale groep zich vooral over de verre toekomst zorgen maakt. Het gaat dan vooral bezorgdheid over of men de huidige manier van leven zal kunnen aanhouden met bijhorende keuzes, of men aan werk raakt dat deze levensstijl toelaat en of men voldoende zal kunnen sparen. Jongeren uit gezinnen die het financieel minder breed hebben maken zich duidelijk meer zorgen over hun financiële toekomst, net als meisjes, jongeren uit het BSO, iets oudere jongeren, jongeren met een minder goede gezondheid en druggebruikers.

17.5. Financieel risicogedrag en financiële moeilijkheden voorspellen op basis van verschillende mogelijke beïnvloedende factoren

17.5.1. Risicogroepen

In eerste instantie bekeken we hoe de verschillende indicatoren voor financieel risicogedrag samenhangt met het geheel van achtergrondvariabelen. Hieruit vallen een aantal bevindingen te noteren.

Bij jongens zien we meer spelen om geld en online kopen ;bij meisjes meer compulsief kopen, risicovolle coping en zorgen en ontevredenheid over geld.

Bij jongeren van andere afkomst zien we iets grotere neiging tot compulsief kopen.

Jongeren uit het ASO/KSO zeggen vaker geld te lenen, meer online te kopen en meer via sms te betalen, jongeren uit het DBSO lenen minder vaak en geven minder vaak geld uit dat ze niet hebben. Jongeren uit het BSO hebben minder zorgen over hun financiële toekomst, terwijl jongeren uit het BUSO minder online kopen, minder vaak via sms betalen en minder geneigd zijn tot compulsief koopgedrag.

Iets oudere jongeren uit de derde graad spelen vaker om geld, betalen meer via sms, zijn meer geneigd tot compulsief kopen en geld uitgeven dat er niet is. Zij ervaren ook vaker dat ze geld tekort hebben, zijn meer ontevreden over hun geldzaken en maken zich meer zorgen over hun toekomst op financieel vlak.

Jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen of combinaties van eenoudergezinnen

Jongeren uit nieuw samengestelde gezinnen of combinaties van eenoudergezinnen