• No results found

Van jongerenpanel tot escape room

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Van jongerenpanel tot escape room"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van

jongerenpanel tot escape room

Hoe kunnen musea en erfgoedsites

tieners bereiken?

Een onderzoek met analyse van

bemiddelingspraktijken uit Nederland en Engeland

Lode Vermeersch

(2)

STUDIE

Van jongerenpanel tot escape room

Hoe kunnen musea en erfgoedsites tieners bereiken?

Een onderzoek met analyse van bemiddelingspraktijken uit Nederland en Engeland

Lode Vermeersch (april 2020)

In opdracht van Toerisme Vlaanderen

COMMENTAAR IS WELKOM lode.vermeersch@kuleuven.be

KU Leuven

HIVA - ONDERZOEKSINSTITUUT VOOR ARBEID EN SAMENLEVING Parkstraat 47 bus 5300, 3000 LEUVEN, België

hiva@kuleuven.be http://hiva.kuleuven.be

D/2020/4718/013 – ISBN 9789088361098

© 2020HIVA-KU Leuven

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

(3)

Inhoud

1 | Wat willen we weten? 5

2 | Tieners en musea/erfgoedsite: een moeilijke match? 7

2.1 Verklaringen bij tieners 9

2.1.1 Psychocognitieve ontwikkeling van het puberbrein (psychocognitieve

mismatch) 9

2.1.2 Veranderende interesses van tieners (interessedrempels) 10

2.1.3 Sociale druk en prestatiedruk (sociale drempels) 10

2.1.4 Beperkte mogelijkheden in termen van tijd, geld en mobiliteit (situationele

drempels) 11

2.2 Verklaringen bij het aanbod 12

2.2.1 Gebrek aan gerichte informatie/contacten (informatiedrempels) 12 2.2.2 “Low trust” benadering (sociaal-psychologische drempels) 12 2.2.3 Cognitieve overload, fatigue, option paralysis (sociaal-cognitieve drempels) 14

2.2.4 Traag museum, snelle jongeren (culturele mismatch) 15

3 | Moeten tieners wel naar musea en erfgoedsites? 17

3.1 Een kwestie van moeten? 17

3.2 tienerbezoek: best met school of in de vrije tijd? 17

4 | Een typologie van bemiddelingspraktijken 19

4.1 Generieke inhoudelijke bemiddelingspraktijken 21

4.1.1 Bekende thema’s/kunstenaars/kunstwerken/curatoren 21

4.1.2 De interactiviteit en multi-sensorialiteit van kunst of erfgoed 21

4.1.3 De aansluiting bij de kennis en leefwereld van tieners 22

4.2 Generieke vormelijke bemiddelingspraktijken 22

4.2.1 Aantrekkelijke locaties voor tieners 22

4.2.2 Scenografische ingrepen die tieners fascineren/activeren 23 4.3 Specifiek op tieners gerichte bemiddelingsactiviteiten: duurzaam en lokaal 23

4.3.1 Tienerzones, tienermusea en tienertijden 23

4.3.2 Tiener games, opdrachten, wedstrijden, tours en andere tools 24 4.3.3 Tiener boards, teen-led programs, tieners als tijdelijke

curator/leider/gids/stagiair 25

4.4 Specifieke op tieners gerichte bemiddelingsactiviteiten: duurzaam en online 26

4.4.1 Websites en webtools voor tieners 26

4.5 Specifieke op tieners gerichte bemiddelingsactiviteiten: tijdelijk en lokaal 26

4.5.1 Eendaagse/unieke events 26

4.5.2 Meerdaagse events/campagnes 26

5 | Waarom en hoe musea en erfgoedsites tieners kunnen bereiken? 27

5.1 Waarom die tieners? Voorafgaandelijke vragen 27

5.1.1 Waarom willen we als museum/erfgoedsite tieners aantrekken? 27

5.1.2 Past het bij de kern van wat we doen? 28

5.1.3 Hebben we als museum of erfgoedsite wel de juiste ingrediënten om tieners

aan te spreken? 28

5.1.4 Is er draagvlak om een werking voor tieners te introduceren? 29

5.2 Visieontwikkeling 29

5.2.1 Beslis waar je heen wil en wat je voor jou succes is (en hoe je dat wil

evalueren) 29

5.2.2 Differentieer (volgens leeftijd en generatie) en personaliseer 30 5.2.3 Denk na over je profilering en communicatie naar de tieners 35 5.2.4 Maak een keuze: ontwikkel ofwel iets “voor tieners” ofwel “óók voor tieners”? 35

(4)

5.2.5 Een visie ontwikkelen “voor tieners”, betekent (meestal) ook “door en met

tieners” 36

5.3 Praktijkontwikkeling 37

6 | Beschrijving van interessante praktijken (Nederland en Engeland) 45

6.1 Illuminate 45

6.2 Tate collective (producers)/Tate Late 47

6.3 Blikopeners 49

6.4 Young office (YO) 51

6.5 NPG Youth Forum 53

6.6 Take Over Day 54

6.7 Kick The Dust programme (KtD) 56

6.8 Prospero’s island/Against Captain’s orders 57

6.9 The eye as witness/the forever project 59

6.10 Podcast Prince Albert: his life and legacy 61

6.11 Snapguide 62

6.12 Kijkwijzers 64

6.13 Gouden App 66

6.14 De Proefkolonie – thema-route 68

6.15 FORUM 70

6.16 Wonderkamers 72

6.17 Escape Loevestein 73

6.18 Rijksmuseum escape game 74

6.19 Offshore experience 76

7 | Aanbevelingen 79

7.1 Musea en erfgoedsites 79

7.2 Vlaamse overheid 79

bijlage 1 Informanten 81

Referenties 83

(5)

Wat willen we weten?

In deze publicatie staan we stil bij de vraag hoe musea en erfgoedsites tieners (trachten te) bereiken en enthousiast (te) maken voor een geslaagd (herhaald) bezoek. We benaderen deze vraag vanuit de bestaande wetenschappelijke onderzoeksliteratuur, expertinterviews en we nemen interessante prak- tijken onder de loep.

Deze bundel is een weergave van studiewerk dat plaats vond in de periode november 2019 - februari 2020. De focus lag op twee landen: Engeland en Nederland. Er werd gekozen voor deze twee landen omdat ze beide als ‘voorbeeldlanden’ kunnen worden gezien op het vlak van publieksbemiddeling en curatoriële praktijk voor jongeren. Om verschillende redenen zijn het ook de landen waar we vanuit Vlaanderen eerst naar kijken om innovatief werk op het vlak van museumeducatie (en breder: kunst- educatie) op het spoor te komen.

De centrale vraag in deze publicatie is:

Hoe ervaren/evalueren musea en erfgoedsites in Nederland en Engeland hun specifieke praktijken gericht op tieners (10-18 jaar)? Wat maakt die praktijken tot een succes?

Het is belangrijk aan te geven dat we de begrippen ‘musea’ en ‘erfgoedsites’ daarbij breed inter- preteren. Onder ‘musea’ verstaan we zowel kunstenmusea, historische musea als wetenschapsmusea.

Erfgoedsites zijn alle sites waar roerend of onroerend cultureel erfgoed wordt bewaard en gekoesterd, maar tegelijk ook kan worden ervaren en levendig gehouden. Erfgoedsites variëren van monumenten en gebouwen (zoals kerken en archieven) tot archeologische sites.

Waarom is de bovenstaande vraag relevant? Wie tijdens de tienerjaren zelden of nooit een museum of erfgoedsite bezoekt, maakt een grotere kans om op volwassen leeftijd weinig of geen interesse te vertonen voor deze plekken. Participatie tijdens de formatieve tienerjaren is met andere woorden een goede voorspeller voor levenslange participatie (Novak-Leonard & Brown, 2011; Lievens, Siongers, Waege, 2014). Of korter gezegd: jong geleerd is oud gedaan. In die vaststelling schuilt een peda- gogisch argument gericht op de tieners, maar ook een participatie-argument voor de instellingen.

Tieners vormen voor musea en erfgoedsites het (potentieel) publiek van de toekomst. Het is dus deels uit eigenbelang dat musea en erfgoedinstellingen hun blik op die jongeren kunnen richten

(6)

(Schwartz, 2005). Het is daarnaast ook een keuze die in de lijn van hun maatschappelijke opdracht ligt. De veelal publiek gefinancierde instellingen zijn er voor alle bevolkingsgroepen en moeten er daarom ook trachten voor iedereen te zijn, van jong tot oud. Dat lukt echter niet altijd even goed. In de participatiecijfers blijken net tieners vaak een ondervertegenwoordigde demografische groep (Mason & McCarthy, 2006; Striepe, 2013).

(7)

Tieners en musea/erfgoedsite: een moeilijke match?

Wie afgaat op het (schaarse) participatiestudieskan er moeilijk naast kijken: musea en cultureel erfgoedsites zijn doorgaans niet erg populair bij tieners. Recent onderzoek in Vlaanderen toont aan dat middelbare scholieren in hun vrije tijd minder vaak naar een museum, tentoonstelling of galerij gaan, dan dat ze op een concert, festival of in een bibliotheek te vinden zijn (Beunen, Siongers, Lievens, 2016a; 2016b). Ze gaan maar liefst drie keer meer naar een bioscoop dan naar een museum.

Ongeveer driekwart (75,2%) van de jongeren tussen 15 en 20 jaar zegt niet naar musea te gaan (Beunen, Siongers, Lievens, 2016a; 2016b; De Baere, 2020). En jongeren die dat wel doen, doen dat eerder occasioneel. Erg verrassend zijn deze vaststellingen niet, jongeren zijn nooit de meest trouwe groep geweest onder de bezoekers van musea en erfgoedsites. Die vaststelling moet echter niet per se alarmerend zijn, met de leeftijd kan de interesse en de deelname(frequentie) toenemen. Maar omgekeerd kan de groep van jonge bezoekers natuurlijk ook gaandeweg kleiner worden. Dat is wat men het risico op “ontgroening” noemt. De zelfversterkende systematiek daarachter is simpel: hoe minder jongeren spontaan naar musea en erfgoedsites gaan, hoe minder ze die plaatsen kennen, hoe minder ze zich erdoor zullen aangesproken voelen, hoe lager de motivatie om te gaan, …

Wat zeggen de cijfers?1

 De erkende musea in Vlaanderen trekken jaarlijks een kleine 3 miljoen bezoekers. In de periode 2009-2016 was er een stijging van 0,8 miljoen.

 Het aandeel volwassenen dat over de termijn van één jaar geen enkele tentoonstelling, museum of galerie in België bezoekt, daalde van 64% (in 2011) tot 57% (in 2018). Museumbezoek zit dus in de lift bij volwassenen.

 De participatiesurvey van 2014 toont aan dat 51.8% van de 15-tot-17 jarigen in de zes maanden voorafgaand aan de bevraging geen enkel historische gebouw of monument bezocht. Deze tieners doen het echter niet slechter dan andere (volwassen) leeftijdsgroepen die soms een veel groter aandeel niet-bezoekers kenden. Hetzelfde geldt voor het bezoek aan kunstmusea of

1 DIt kaderstuk is gebaseerd op deze bronnen: -https://statistieken.vlaanderen.be ; http://rwebtool.ugent.be/pas2014 ; Beunen,

(8)

-tentoonstellingen. Het aandeel niet-bezoekers ligt ook daar relatief laag bij de leeftijdsgroep 15-tot-17 jarigen (71,1%). Bij de leeftijdsgroep 18-25 jarigen bijvoorbeeld tellen we al 81,4% dat in de zes maanden voor de bevraging niet naar een kunstmuseum of kunsttentoonstelling was geweest. Tieners gaan dus wel naar erfgoedsites en musea, zij het niet erg frequent. Meer dan bij andere leeftijdsgroepen zijn ze echt occasionele of zelfs sporadische bezoekers.

 Een bevraging bij Pukkelpop-bezoekers tussen 15 en 35 jaar bevestigt die tendens. 40% van de min-20-jarige festivalgangers, geeft aan bij museumbezoek een emotionele drempel te ervaren en zegt zich niet thuis te voelen in een museum. Ook de kennisdrempel (‘ik weet er te weinig van’) is een belangrijke deelnamedrempel.

 Ook onderzoek over cultureel erfgoed toont aan dat jongeren minder geïnteresseerd zijn dan oudere leeftijdsgroepen, al is dat afhankelijk van het soort erfgoed. Gecanoniseerde culturele instellingen lijken alleszins bij de jongere generaties weinig in trek.

 In het pukkelpop-2019-onderzoek konden tieners (15-20 jarigen) ook aangeven wat hen zou kunnen overtuigen om (meer) naar musea te gaan.

Deze antwoorden scoorden het hoogst:

o Live concerten of dj-sets (83,5%)

o Sociaal evenement met hapjes en drankjes (69,1%) o Theater of dansvoorstellingen (66%)

 Klassieke rondleidingen zijn minder populair bij 15-20-jarigen dan bij oudere leeftijdsgroepen. Workshops of actieve middeling zijn dan weer meer populair.

 Onderzoek bij 12-tot-22 jarigen geeft een verdeling van de populariteit van culturele plekken bij deze leeftijdsgroep. Bioscopen, bibliotheken, festivals en concerten zijn plaatsen waar jongeren frequenter komen dan in een museum, tentoonstelling, galerij of bezienswaardig gebouw. Er zijn echter ook plekken waar jongeren (nog) minder te vinden zijn, zoals ballet- of dansvoorstellingen, literaire evenementen of klassieke concerten.

 ASO-leerlingen gaan in hun vrije tijd beduidend meer naar een museum (35,3%) dan TSO-leerlingen (18%) en BSO-leerlingen (16,7%).

(9)

 Scholen kunnen een verschil maken en kunnen de perceptie die jongeren hebben met betrekking tot cultuur beïnvloeden. De perceptie van leerlingen die een kunstmuseum bezochten met school is doorgaans positiever na het bezoek dan ervoor.

In de context van een bezoek aan een museum of erfgoedinstellingen worden jongeren, en zeker tieners, gemakkelijk getypeerd als een “moeilijk te bereiken leeftijdsgroep” of zelfs kortweg als een

“moeilijke doelgroep”. Dergelijke uitspraken leggen – bewust of onbewust - de verantwoordelijkheid bij de jongeren zelf. Dat lijkt ons wat eenzijdig, want het gaat veeleer om een ‘problematische relatie’

tussen de jongeren en de musea/erfgoedsituaties. Die relatie gaat in beide richtingen. Om na te gaan waarom “de klik” tussen beide er vaak niet is, loont het daarom de moeite zowel te kijken naar de tieners als groep als naar de praktijken en inspanningen van de musea/erfgoedsites zelf.

2.1 Verklaringen bij tieners

2.1.1 Psychocognitieve ontwikkeling van het puberbrein (psychocognitieve mismatch)

Jongeren tussen 10 en 18 jaar ondergaan een enorme psychocognitieve ontwikkeling. Deze ontwik- keling is voornamelijk het gevolg van de groei van het lichaam, en met name de hersenen, alsook hormonale veranderingen (Swaab, 2016). Het brengt een aantal veranderingen met zich mee die als positief kunnen worden beschouwd in het licht van een bezoek aan een museum of erfgoedplek (Banks Beane, 2000; Berk, 2010; Struyven et al., 2009; Vermeersch et al., 2016):

- tieners zijn, in tegenstelling tot jongere kinderen, steeds beter in staat zich voor langere tijd op iets te concentreren;

- hun herinneringsstrategieën worden beter;

- ze kunnen steeds beter denken aan de hand van principes en waarden. Ze leren dus abstracter te denken en gaan dus voorbij het direct waarneembare (bv. iets is direct “mooi” of “lelijk”);

- hun repertoire aan probleem-oplossende strategieën wordt uitgebreider en meer gesofisticeerd;

- ze worden steeds taalvaardiger waardoor ze verschillende kenmerken van wat ze waarnemen steeds beter kunnen beschrijven;

- zeker in de midden en late adolescentie ontstaat steeds meer behoefte aan debat en discussie;

- …

Van zodra de puberteit haar intrede doet (gemiddeld op de leeftijd van elf à twaalf jaar voor respec- tievelijk meisjes en jongens), komt er echter ook vaak een onzekerheid en besluitloosheid in het denken van jongeren. De jongeren hebben twijfels over wie ze zijn en over wie ze willen worden. Ze

(10)

voelen dat hun persoonlijkheid aan het veranderen is, maar ze weten nog niet waar die transitie toe zal leiden en evenmin ervaren ze die veranderingen als slechts een fase (Illeris, 2005). Dat maakt hen gemakkelijk emotioneel en – mede door de veranderende hormoonspiegels – vatbaar voor stem- mingswisselingen.

De jongeren worden ook langzaamaan kritischer ten aanzien van hun ouders en andere autoriteits- figuren en gaan dus niet zomaar alle bestaande regels, verklaringen en keuzes aanvaarden (Struyven et al., 2009). Soms gaan ze er zich zelfs tegen verzetten, zeker in de midden en late adolescentie.

Tieners vertonen daardoor ook vaak de neiging om zich wat terug te plooien op de eigen, reeds gekende culturele interacties en vaste, betrouwbare scenario’s (de subculturele gewoontes van leef- tijdsgenoten, digitale media, …). Als gevolg daarvan neemt de nieuwsgierigheid en interesse in nieuwe hobby’s en bezigheden soms gewoon af (Duh, Zupančič, Čagran, 2014).

2.1.2 Veranderende interesses van tieners (interessedrempels)

De wereld van musea en erfgoedsites wordt door tieners niet of niet langer als “hun wereld”

beschouwd, maar als de leefwereld van anderen: die van hun ouders, leerkrachten, kunstkenners of andere groepen waar ze niet toe kunnen of willen behoren (Mason & McCarthy, 2006). Ze herkennen zich dus niet meer in het aanbod, begrijpen de context niet en voelen zich er ook niet meer door gerepresenteerd, terwijl net dat belangrijke triggers zijn voor culturele participatie (Da Milano, 2013;

Van Even & Vermeersch, 2019). De inhoud die de musea en andere culturele instellingen bieden/tonen (bv. de kunstwerken, geschiedkundige artefacten, een gebouw) sluit bovendien in vele gevallen nauwelijks aan bij de leefwereld van de tieners. Er is dus geen match qua interesse, en het aanbod wordt vaak als niet-aantrekkelijk ervaren (Laaksonen et al., 2010). Natuurlijk zijn deze vaststellingen niet te veralgemenen en zijn er net zo goed jongeren die grote interesse vertonen en het aanbod wel als aantrekkelijk ervaren. Toch spreken de cijfers die Vlaams onderzoek hieromtrent verzamelde wel van een duidelijke tendens: 83% van jongeren in het secundair onderwijs zegt niet in de vrije tijd naar een museum te gaan wegens een gebrek aan interesse (Pasculli, 2015; Van Steen &

Lievens, 2009). Geen wonder dus dat op dat moment het aantal spontane bezoeken aan musea en erfgoedsites beperkt is.

2.1.3 Sociale druk en prestatiedruk (sociale drempels)

Kinderen onder de tien à twaalf jaar gaan musea en erfgoedsites vaak nog bezoeken in gezinsverband, simpelweg omdat de ouders die keuze maken (Wu, Holmes, Tribe, 2010). De meer zelfstandige tiener – zeker die boven de leeftijd van vijftien à zestien jaar - kan de keuze voor zo een bezoek meer autonoom maken. Anders gezegd: hij of zij kan zelf kiezen om (mee) te gaan of thuis te blijven. De

(11)

druk van de ouders bij die beslissing wordt steeds minder groot of minder overtuigend. Samen met de afnemende invloed van ouders op de interessevelden van tieners, neemt de invloed van leeftijds- genoten toe. De voorkeuren op het vlak van bijvoorbeeld beeldcultuur, muziek en mode die via de peers worden aangebracht, komen sterker op de voorgrond. Het zijn de leeftijdsgenoten die de normen en culturele rituelen bepalen (Banks Beane, 2000). Zeker jonge tieners (10-14 jaar) hebben de neiging daarop te navigeren en zich daar ook aan te conformeren. Er is daartoe ook een impliciete of expliciete sociale druk. Op deze manier ontstaat een eigen ‘jeugdcultuur’ als een vorm identiteits- beleving die drastisch en soms opzettelijk anders is dan die van andere leeftijdsgroepen. Dat betekent echter niet dat de volwassenen helemaal uit beeld verdwijnen. Zij blijven op velerlei manieren een invloed uitoefenen op de culturele tijdsbestedingspatronen van jongeren. Naast peers en leerkrachten blijft het gezin één van de meest invloedrijke actoren voor jongeren. Opvallend is dat hoewel de peer pressure bij de jonge adolescenten erg hoog is, ze het net ook erg belangrijk vinden een eigen unieke persoonlijkheid te ontwikkelen en uit te dragen. Ze beseffen immers dat die persoonlijke identiteit maakbaar is en – veel minder dan vorige generaties jongeren – niet louter sociaal bepaald door bv.

sociale klasse, het beroep van de ouders, enz. Ze gaan daardoor ook bewust nadenken en experimen- teren met de veelheid aan interesses en voorkeuren - op het vlak van o.a. muziek, mode, seksualiteit – die voor hen toegankelijk is. Dus hoewel de jongeren zich altijd trachten te conformeren, zijn ze tegelijk ook erg cultureel bevrijd (Illeris, 2005).

2.1.4 Beperkte mogelijkheden in termen van tijd, geld en mobiliteit (situationele drempels)

Door hun drukke agenda hebben tieners, zeker vanaf de middelbare schoolleeftijd, vaak niet de tijd om veel nieuwe culturele gewoontes te laten inslijten. Zowel de feitelijke schooltijd als de aan school gerelateerde tijd (bv. tijd voor huiswerk, studiewerk, verplaatsingstijd) bepalen voor veel jongeren in belangrijke mate hun tijdsbesteding, ook in de zogenaamde ‘vrije tijd’. Naast de school is er ook nog een hele vrijetijdsindustrie die naar de aandacht en tijd van tieners dingt (Gofman, Moskowitz &

Mets, 2011). Vanzelfsprekend gaat daarbij bij veel jongeren heel wat tijd naar digitale media. Het gebrek aan tijd of op zijn minst het gevoel geen tijd te hebben, mag dan ook als een belangrijke situationele drempel worden gezien die de culturele participatie van jongeren kan hinderen (Laaksonen et al., 2010).

Een andere barrière die vaak in één adem wordt genoemd met het gebrek aan tijd is een gebrek aan geld. Hoewel de uitdrukking ‘tijd is geld’ wellicht sterker opgaat voor volwassenen dan voor jongeren, wijst onderzoek er toch op dat we niet blind mogen zijn voor het feit dat hun budget sterk de vrije- tijdsbesteding van jongeren stuurt. Ook al hebben veel cultureel erfgoedinstellingen een aangepaste prijs voor minderjarigen, toch valt de kostprijs voor (herhaald) bezoek vaak niet binnen het normale

(12)

bestedingspatroon van jongeren. Het is echter belangrijk de financiële drempel als een relatieve drem- pel te zien. Er is zeker geen grens te bepalen vanaf wanneer een deelnamebedrag een niet te nemen drempel vormt voor jongeren. Veel hangt af van de inhoud. Voor sommige tentoonstellingen zijn jongeren bereid meer te betalen dan voor andere. Dat hangt ook af van de situatie. In een “dure maand”, waarin de jongere in kwestie al veel uitgaf aan hobby’s, nieuwe kledij, gsm, e.d., zal die individuele betalingsbereidheid lager liggen dan in andere maanden.

Ook al zijn tijd en geld belangrijke factoren, toch mogen we ze ook niet overschatten. Voor de jon- geren zelf lijken ze ook relatief gezien van minder doorslaggevend belang in de beslissing om een museum of erfgoedsite te bezoeken dan hun persoonlijke interesse en het feit of ze er heen kunnen met vrienden of familie (Mason & McCarthy, 2006).

Een laatste situationeel aspect dat gelinkt is aan zowel tijd als geld, is mobiliteit. Vooral de afstand tussen de woonplaats en het cultureel aanbod van voorkeur kan voor tieners een drempel vormen.

Zeker jonge tieners kunnen verre verplaatsingen niet altijd zelfstandig maken (Vermeersch &

Groenez, 2015). Ze moeten daarvoor een beroep doen op anderen. Wie in minder verstedelijkt gebied woont zal ook vaak gewoon minder opties hebben tot culturele participatie nabij. Die combinatie van een beperkte mobiliteit en een grote geografische afstand kan zeer ontmoedigend werken.

2.2 Verklaringen bij het aanbod

2.2.1 Gebrek aan gerichte informatie/contacten (informatiedrempels)

Tieners overtuigen voor een bezoek aan een museum of erfgoedsite vraagt om een gerichte commu- nicatiestrategie. Ze op exact dezelfde manier aanspreken als volwassenen heeft doorgaans weinig zin.

Jongeren moeten op een slimme manier geïnformeerd en warm gemaakt worden voor het aanbod.

Dat betekent ook dat musea en erfgoedsites moeten weten door te dringen in de ‘informatie-obese’

leefwereld van de jongeren. Lang niet alle musea en erfgoedsites doen vandaag die moeite, dat blijkt ook uit de gesprekken met museum- en erfgoedmedewerkers die in het kader van deze studie plaats vonden. In hun gediversifieerde communicatiemix geven ze doorgaans meer aandacht aan kinderen onder de tien jaar dan aan hen boven de tien jaar (bv. via afzonderlijke museumwebsites voor kin- deren).

2.2.2 “Low trust” benadering (sociaal-psychologische drempels)

Een belangrijk aspect in de communicatie naar jongeren bestaat uit het slechten van de psycholo- gische barrières die veel tieners automatisch ervaren in een culturele setting zoals een museum. Het

(13)

gaat om het zich oncomfortabel voelen, al dan niet gecombineerd met het gevoel niet volledig aan- vaard of zelfs vertrouwd te worden door de omgeving waarin zij zich bevinden. Vele elementen spelen daarin een rol, van de uitstraling van de architectuur van het gebouw en de inrichting ervan tot de strenge blikken van het zaalpersoneel. In hun boek Puberbrein Binnenstebuiten beschrijven Nelis en van Sarck (2010) een klein lokaal onderzoekje waarbij aan tieners werd gevraagd tips voor exposi- ties en communicatiematerialen te geven. De jongeren antwoordden dat ze het gevoel hadden dat ze in het museum extra in de gaten werden gehouden door het beveiligingspersoneel en dat ze minder informatie kregen dan andere bezoekers. Wanneer jongeren het gevoel krijgen dat ze negatief bena- derd worden, dan blijft dat lang hangen, zo schrijven de auteurs. Het omdraaien van een dergelijke low trust-benadering naar een high trust-benadering vergt veel inspanning (Nelis & van Sarck, 2010).

Het is iets dat een organisatie moet uitstralen tot in de kleinste details en dus iets dat veel verder gaat dan de officiële communicatiekanalen. Het voorzien van plaatsen en sferen die gelijken op de ver- trouwde vrijetijdsplekken van tieners, zoals bv. een cafetaria waar ze kunnen rondhangen, kan daarbij helpen (Gofman, Moskowitz & Mets, 2011).

(14)

‘Why museums suck’

Why museums suck. Onder die veelzeggende titel schreef de 15-jarige Amerikaan Howard Hwang enkele jaren geleden een blogpost op de Amerikaanse blogwebsite LAYouth (‘the newspaper by and about teens’). De blogpost geeft een eerlijke en bij momenten hilarische inkijk in hoe een tiener in de midden adolescentie musea ervaart. Het oordeel van Howard is hard en toont vooral aan hoe hij het gevoel heeft dat musea geen enkele moeite doen om aantrekkelijk en bereikbaar te zijn voor zijn leeftijdsgroep. Hij wijst in zijn tekst op tal van dingen, zoals de moeilijke bereikbaarheid van de instellingen, de gids die zijn kunsthistorische kennis op overdreven wijze etaleert, de te hoge prijs van de hotdogs, de eenzijdigheid van de collectie, …

“(…) naked people on horses, naked men wearing helmets, naked women on rocks, a naked woman with a piece of cloth across her lap—they were pretty graphic sculptures. I don’t get it, why would a naked man wear a protective helmet when he should be protecting something more important? I wouldn’t say it’s bad art, because those artists sculpted pretty good—it’s just boring.”

De blogpost is natuurlijk de anekdotische ervaring van één tiener, maar zal wellicht herkenbaar zijn voor veel van zijn leeftijdsgenoten. De review van Hwang bracht in Amerika vrij veel reactie teweeg, ook vanuit musea en museumeducatoren die aangaven de mening van Hwang wel vaker te horen. In het artikel ‘Why museums don’t suck’ geeft museumeducator Mike Murawski aan dat veel musea net erg goede programma’s hebben voor tieners. Dus misschien is Howard Hwang gewoon de verkeerde musea binnengestapt …

- http://www.layouth.com/why-museums-suck/

- https://artmuseumteaching.com/2012/10/28/why-museums-dont-suck/

2.2.3 Cognitieve overload, fatigue, option paralysis (sociaal-cognitieve drempels)

Sociaal-cognitief gezien is het belangrijk dat musea en erfgoedsites aansluiten bij de kennis en erva- ringen van de jongeren. Ook dat is geen gemakkelijke oefening voor organisaties, zeker als ze gespe- cialiseerd zijn in hermetisch artistiek werk of historische thema’s. Die thema’s hebben het risico om saai te worden bevonden, net omdat veel jongeren meer geïnteresseerd zijn in het heden en de toe- komst dan in het verleden (Bartlett & Kelly, 2000). Ook de manier waarop de thema’s worden geka- derd is belangrijk. Tieners knappen af op informatie die te kinderlijk of niet authentiek wordt gebracht. Ook een overload aan nieuwe informatie werkt negatief, zoals te lange muurteksten of een

(15)

te gedetailleerde uitleg van een gids. Ook informatie die als te intellectueel of highbrow wordt ervaren, zal weinig enthousiasmerend werken. Verder kan ook het feit dat musea en erfgoedsites vaak erg veel tentoon stellen al eens voor museum fatigue of keuze stress zorgen.

2.2.4 Traag museum, snelle jongeren (culturele mismatch)

Tot slot merken we de op dat er een kloof gaapt tussen het veelal historische erfgoed dat wordt tentoon gesteld en de manier waarop dat wordt gepresenteerd enerzijds (bv. in statische exhibits) en de snel veranderende digitale en mediale wereld waar jongeren dagelijks mee geconfronteerd worden anderzijds. Veel musea en erfgoedsites staan nogal op rust, stilte en contemplatie, terwijl jongeren vaak gewoon zijn aan en dus ook op zoek zijn naar immersieve, multimediale en multi-sensoriële ervaringen (Van Even & Vermeersch, 2019). Het museum of de erfgoedsite wordt dan ervaren als een “trage plek”, en geen plek van beleving. Dat maakt musea en erfgoedsites in deze jachtige tijden voor veel mensen interessante plekken voor vertraging en reflectie. Hoewel ook dat jongeren kan aanspreken, lijkt er op dat punt toch ook sprake te zijn van een culturele mismatch tussen de leeftijdsgroep van tieners en de sfeer, uitstraling en reputatie van musea en erfgoedsites.

(16)
(17)

Moeten tieners wel naar musea en erfgoedsites?

3.1 Een kwestie van moeten?

Zoals al eerder aangegeven (hoofdstuk 1), lijkt het een vanzelfsprekendheid dat tieners worden toe- geleid naar musea en erfgoedsites. Niet alleen is het goed voor de organisaties (meer en gegarandeerd toekomstig publiek) ook de jongeren zelf kunnen er heel wat ervaren en opsteken.

Tegelijk kan er ook een probleem zijn met dat “moeten”. Te veel dwang en drang werkt zelden motiverend, zeker bij deze doelgroep. De verplichtende ondertoon van de uitspraak dat “meer tieners naar musea en erfgoedsites zouden moeten gaan”, legt ook een druk op een leeftijdsgroep die wat betreft vrijetijdsbesteding al veel maatschappelijke druk ervaart. Jongeren “moeten” niet alleen cultu- reel actief zijn, de directe omgeving en de bredere samenleving verwacht ook dat ze voldoende bewegen en sporten, veel sociale contacten leggen en onderhouden (offline en online), zich maat- schappelijke betrokken weten en hun overtuigingen ook uiten, enz. Kortom, een hele agenda vol impliciete verplichtingen waar jongeren ook nog eens weloverwogen keuzes in moeten maken.

Daarom is het misschien beter niet in termen van “verplichtingen” te denken, maar eerder in termen van “mogelijkheden”. Daarmee bedoelen we dat het geen zin heeft jongeren in hun interesse te for- ceren, maar eerder elke ontluikende interesse te stimuleren en – zeker op dat moment – de mogelijk- heid op een geslaagd bezoek zo groot mogelijk te maken.

3.2 tienerbezoek: best met school of in de vrije tijd?

Binnen het leerplichtonderwijs worden impliciete verwachtingen vaak expliciet en dwingend gemaakt.

Veel jongeren worden door hun school verplicht tot een bezoek aan een museum of erfgoedsite. Dat kan door een schooluitstap maar ook op andere manieren. Zo worden in Nederland veel jongeren in het kader van het middelbare schoolvak CKV (Culturele en Kunstzinnige Vorming) verplicht om een aantal culturele bezoeken te doen en daar ook een verslag over te schrijven. De verplichting komt van de school, maar het bezoek zelf gebeurt op eigen houtje in de vrije tijd. Leerlingen hebben daarbij doorgaans de vrijheid de artistieke discipline en plaats van bezoek te kiezen.

Of een bezoek wordt aangestuurd door een school dan wel een eigen initiatief is, maakt een groot verschil. Uit gesprekken met experten uit de museum- en erfgoedsector leren we dat wanneer een

(18)

bezoek door een school wordt geregeld en zelfs verplicht, dan accepteren tieners gemakkelijker dat er een duidelijke educatieve component aan vast zit. Ze verwachten dan niet dat ze geëntertaind zullen worden maar ze verwachten een zekere directieve benadering. Leerlingen kijken er dan zelfs mogelijk op neer als de inhoud te veel wordt “opgeleukt” en opdrachten te “vrij” zijn. Wanneer het bezoek in de vrije tijd plaats vindt, zonder enige verplichting van de school, verwachten ze dan weer duidelijk een leuke beleving die niet te belerend is. Musea en erfgoedsites die niet voor die beleving kunnen zorgen, kunnen die ofwel zoeken en creëren ofwel voor die meer didactische aanpak opteren.

“De hele ervaring moet ofwel duidelijk didactisch zijn - ik kom hier om te leren en als ik dat gedaan heb, dan heb ik het volbracht - ofwel moet het een ervaring zijn die je van begin tot eind het gevoel geeft dat het bijzonder is.” (Barend Verheijen, Studio Louter)

“Ga niet met tieners in hun vrije tijd rond een tafel zitten. Doe iets. (…) Geef ze een kans te leren zonder dat er een leeruitkomst moet zijn. Het is geen test. Ze moeten niet goed zijn in iets. Het is een kwestie van gentle learning” (Rosny Hayward, Illuminate - Nottingham Museum)

(19)

Een typologie van bemiddelingspraktijken

Hoe musea/erfgoedsites tieners aanspreken en warm maken voor (recurrent) bezoek, is erg verschil- lend (Striepe, 2015). In alle fasen van de visitor’s journey kunnen inspanningen worden gedaan om meer jongeren aan te spreken. Dat gaat van de verspreiding van informatie over het aanbod (bv. via sociale mediacampagnes) en verlaagde toegangsprijzen tot methodische omkadering bij het feitelijke bezoek (bv. escape rooms in het museum) en events (bv. optredens of festivals). Het gaat van structurele ingrepen (bv. een aangepaste route of audioguide voor tieners, vaste jongerenpanels, tienerambassa- deurs) tot korte projecten (bv. tienercuratoren cureren een tentoonstelling, events voor tieners, Teen Twitter Take Overs, enz.). Om inzicht te krijgen in die veelheid van het aanbod, maken we hieronder een grofmazige typologie van bemiddelingspraktijken in musea en erfgoedsites, specifiek gericht op tieners. We geven telkens ook enkele voorbeelden.

De typologie heeft als ambitie inzicht en overzicht te creëren, het doet geen uitspraak over de waarde van de praktijken. Evenmin wil deze typologie elke praktijk in één specifiek type dwingen. Sommige praktijken zullen kenmerken vertonen van meerdere types.

(20)

20HOOFDSTUK 4 | EEN TYPOLOGIE VAN BEMIDDELINGSPRAKTIJKEN

(21)

4.1 Generieke inhoudelijke bemiddelingspraktijken

4.1.1 Bekende thema’s/kunstenaars/kunstwerken/curatoren

Tieners aanspreken om een museum of erfgoedsite te bezoeken gebeurt vaak op basis van de inhoud van wat wordt getoond. Het thema en de spektakelwaarde van een tentoonstelling, de bekendheid van een kunstwerk of reeks kunstwerken, de naam en faam van de kunstenaars en/of curatoren, … spelen een bepalende rol in de aantrekkelijkheid. Tieners zijn ook gevoelig voor de celebrity-cultuur (bv. het werken met influencers of creatives) en thema’s die bij hun leefwereld passen (bv. tattoos).

Bekende thema’s en kunstwerken zorgen ook dat een bezoek erg instagrammable wordt, wat voor een groot deel van de tieners niet onbelangrijk is.

 Voorbeelden in Nederland: Banksy – Laugh now/Moco (Amsterdam), Anne Frank House (Amsterdam), Instagram-museum (Amsterdam), Van Gogh Museum (Amsterdam), Rijks- museum (Amsterdam), Let’s You Tube - Beeld en Geluid (Hilversum)

 Voorbeelden in Engeland: Madame Tussauds (Londen), Roald Dahl museum and story centre (Great Missenden)

Zie: 6.17 Escape Loevestein; 6.13 Gouden App

4.1.2 De interactiviteit en multi-sensorialiteit van kunst of erfgoed

De mate waarin de getoonde objecten (werken, materialen, gebouwen, …) uitnodigen tot interactivi- teit kan de aantrekkingskracht ervan verhogen voor tieners (Cesário, Trindade, Olim, Nisi, 2019).

Hetzelfde geldt voor het presenteren van werken op een multi-sensoriële manier. Voor veel kunsten- musea en erfgoedsites is dat zeker een uitdaging, net omdat de werken vaak niet mogen worden aangeraakt of in een veilige context geplaatst staan. Voor andere plekken is interactiviteit en multi- sensorialiteit net heel belangrijk. Zeker voor wetenschapsmusea is de interactie met de exhibits vaak cruciaal.

 Voorbeelden in Nederland: NEMO Science Museum (Amsterdam), Museum De Proef- kolonie (Frederiksoord), Naturalis Biodiversity Center (Leiden)

 Voorbeelden in Engeland: Science Museum (Londen)

Zie: 6.8 Prospero’s island/Against Captain’s Orders; 6.9 The eye as witness/the forever project

(22)

4.1.3 De aansluiting bij de kennis en leefwereld van tieners

Ook dat is een klassieke bemiddelingsstrategie om jongeren aan te trekken: zoeken naar thema’s waarmee tieners vertrouwd zijn, die deel uitmaken van hun leefwereld en aansluiten bij hun kennis (feitenkennis maar ook begripskennis, kennis over hoe je iets moet doen, en kennis over je eigen leerproces). Niet enkel in functie van de aantrekkelijkheid, maar ook in educatief perspectief lijkt dat een goed idee. De band met de persoonlijke omgeving en eigen leefwereld wordt algemeen gezien als een sterke motivator om bij te leren. Die band creëert immers een aangenaam gevoel van herken- baarheid en daardoor ook levensechtheid, en inhouden die als levensecht en authentiek worden ervaren zullen door de leerlingen gemakkelijker worden aangenomen en geïnternaliseerd. Niet enkel op het vlak van leermotivatie maar ook op het vlak van kennis- en vaardigheidsverwerving wordt vaak benadrukt dat het goed is te vertrekken van wat jongeren al kunnen en kennen. Het is immers in die “zone van de naaste ontwikkeling” (Vygotsky) dat men het gemakkelijkst bijleert. Dit betekent echter niet dat erfgoedsites en musea helemaal altijd binnen de voor jongeren gekende wereld moeten blijven. Soms kan het ook net goed zijn daar uit te breken en de kennis en leefwereld van jongeren

“open te trekken”, net door bestaande kennis- en contextvariaties te negeren en van een gelijk speel- veld te vertrekken (De Bruyckere & Simons, 2016). Zo voelen jongeren die van bijvoorbeeld van thuis minder culturele bagage of kennis meekregen zich ook niet meteen achteruit geschoven.

 Voorbeelden in Nederland: NEMO-science museum (Amsterdam), Micropia (Amsterdam)

Zie: 6.11 Snapguide; 6.14 Proefkolonie – thema-route; 6.19 Offshore experience

4.2 Generieke vormelijke bemiddelingspraktijken

4.2.1 Aantrekkelijke locaties voor tieners

De locatie maakt een verschil. De kracht en uitstraling van een plek kan de aandacht van tieners stimuleren. Wat maakt een locatie aantrekkelijk voor hen? Een opvallende architectuur, historische referenties, de bekendheid van de locatie (bv. door gebruik in films of series), de hightech omge- ving, …

(23)

 Voorbeelden in Nederland: Corpus (Oegstgeest), Slot Loevestein (Poederoijen), Museum STAAL (Almen), museum Voorlinden (Den Haag)

 Voorbeelden in Engeland: Tower of London (Londen), Tate Modern (Londen)

4.2.2 Scenografische ingrepen die tieners fascineren/activeren

De scenografie van de opstelling van een museum of erfgoedsite vraagt afstemming met het tiener- publiek. Hoogte, belichting, kleur, … spelen een rol, voor elke leeftijdsgroep. Een of ander groot scenografisch gebaar (een groot decorstuk, een indrukwekkend overzicht, …) kan de aandacht grijpen. Hetzelfde geldt voor het gebruik van bijzondere exhibits en digitale middelen (digiboards, green screens, VR-bril…). De scenografie van een tentoonstelling kan voorts ook uitnodigen om dingen te doen of te maken (re-enactment/pretend play, design, tekenen, …). Ook dat spreekt een deel van de tieners aan.

 Voorbeelden: Photobooths, eye-tracking devices, digiboards, 360 graden panoramafilm, interactieve en iteratieve installaties, mobiele installaties (bv. de Staring experience in Museum Staal), 3D printers, filmclips, pods, soundmaps, spectograms.

Zie: 6.9 The eye as witness/the forever project/6.19 Offshore experience

4.3 Specifiek op tieners gerichte bemiddelingsactiviteiten: duurzaam en lokaal

4.3.1 Tienerzones, tienermusea en tienertijden

Teenfriendly zones of tiener(vriendelijke)zones zijn plekken in musea/erfgoedsites die deels of helemaal voor tieners zijn ingericht. Ze houden rekening met de voorkeuren en het typische gedrag van de leeftijdsgroep. Tegelijk houden ze bepaald gedrag (bv. lawaai, rondlopen, luide muziek) en materiaal (bv. verf) uit de ruimtes die voor het brede publiek bedoeld zijn of waar dergelijk gedrag storend werkt. In vele gevallen is een tienervriendelijke zone een atelierruimte maar het kan ook om een cafetaria of binnentuin gaan of een andere “tussenplek” of “soft space” waar jongeren kunnen rond- hangen (“chillen”). De idee van een ruimte gemaakt en gedecoreerd voor een specifieke leeftijd is ook erg in zwang in bibliotheken.

Naast tiener(vriendelijke) zones bestaan er ook tiener(vriendelijke) tijdzones. Dat zijn specifieke tijd- stippen waarop het museum tieners met een specifiek aanbod aanspreekt of meer inbreng van tieners toelaat. Denk aan museumnachten voor jongeren of specifieke avondevents in musea.

(24)

 Voorbeelden in Nederland: Tropenmuseum Junior (Amsterdam), Rijksmuseum – Teekenschool (Amsterdam), Yo Space – Bonnefantenmuseum (Maastricht)

 Voorbeelden in Engeland: Late at Tate (of kortweg: Tate Late) - Tate musea (Londen)

Zie: 6.2 Tate collective (producers)/Tate Late; 6.15 FORUM; 6.16 Wonderkamers

4.3.2 Tiener games, opdrachten, wedstrijden, tours en andere tools

Musea en erfgoedsites kunnen ook (fysieke) tools inzetten die specifiek bedoeld zijn voor tieners. Het kan gaan om hele set aan mogelijke ingrepen. Het gebruik van games is vandaag common practice in veel musea en erfgoedsites (zie de voorbeelden in: Beale, 2011). We kunnen daarbij een onderscheid maken tussen deze types:

Digitale of virtuele games (bv. video- games op een smartphone, simulator, art memes)

Analoge games (bv. bordspelen, invul- bladeren)

Immersieve games (bv. games met VR) Desktop games (d.w.z. je bent je nog bewust van wat rondom je gebeurt) Individuele games (bv. zoektocht met

individuele vragen, kijkwijzers)

Collaboratieve games (bv. escape rooms)

Autonome games (d.w.z. te spelen zonder kennis van het museum/erfgoedsite)

Guided interaction games (d.w.z.

games die erop gericht zijn betekenis te

geven aan wat in het

museum/erfgoedsite te zien is) Plaatsgebonden games (bv. escape

games)

Niet-plaatsgebonden games (d.w.z.

spelen die je ook thuis kan spelen) Expliciete games (d.w.z. met één stan-

daard oplossingsstrategie)

Adaptieve games (d.w.z. met meerdere levels afhankelijk van het niveau van de spelers)

Audiovisuele spelvormen Games die maar één zintuig aan- spreken (bv. sound scape games zoals Ghosts in the Garden, Holburne Museum and Splash and Ripple)

Naast games, die altijd een element van competitie in zich hebben, zijn er ook nog andere tools voor handen. Denk aan storytellingtools (bv. via televisieschermen of hologrammen) en immersief theater (met acteurs in de culturele setting), maar ook op tieners afgestemde apps, audioguides, interactieve rondleidingen, tijdschriften, …. Al deze tools lijken zeker in de internationale museumsector op steeds meer belangstelling te kunnen rekenen.

(25)

Tot slot vermelden we ook wedstrijden die jongeren uitnodigen een tekst, onderzoek of eigen kunst- werk in te sturen. Ook dat is een courante praktijk. Het Amsterdamse Rijksmuseum organiseert bij- voorbeeld De Rijksstudio Young Talent Award voor jongeren tot en met 21 jaar. Dit is een tweejaarlijkse kunst- en designprijs gericht op jongeren. Voor jongeren op de middelbare school heeft het Rijks- museum ook de Junior Fellowship. Dit is een prijs voor het beste ‘profielwerkstuk’ (d.i. een afstudeer- werkstuk) met een link naar (de collectie van) het Rijksmuseum. De winnaar krijgt een studiebeurs van €1500,- en een traineeship.

Zie: 6.8 Prospero’s island/Against Captain’s Orders; 6.9 The eye as witness/the forever project; 6.11 Snapguide;

6.12 Kijkwijzers; 6.13 Gouden App; 6.17 Escape Loevestein; 6.18 Rijksmuseum escape game; 6.19 Offshore experience

4.3.3 Tiener boards, teen-led programs, tieners als tijdelijke curator/leider/gids/stagiair

Steeds meer musea/erfgoedsites komen tot het besef dat het programmeren voor tieners het meest succesvol is als tieners ook zelf betrokken worden. Met het oog daarop zetten musea/erfgoedsites soms in op vaste of los-vaste tienergroepen die als adviesorganen opereren of zelf initiatieven orga- niseren (zgn. teen-led programs). Sommige groepen gaan ook zelf tentoonstellingen gidsen of cureren.

Nu en dan zijn dergelijke groepen ook gelinkt aan andere initiatieven (bv. stages, vakantiejobs).

 Voorbeelden in Nederland: Blikvangers – Stedelijk Museum (Amsterdam), Young Office – Bonnefantenmuseum (Maastricht),

 Voorbeelden in Engeland: Illuminate (Nottingham), NPG Youth Forum (National Portrait Gallery), Tate collective (Londen), Youth advisory panel - The Wallace Collection (Londen), Youth panel - Horniman Museum (Londen), Teen board- Manchester Museum (Manchester)

Zie: 6.1 Illuminate; 6.2. Tate collective (producers)/Tate Late; 6.3 Blikopeners; 6.4 Young Office (YO); 6.5 NPG Youth Forum

(26)

4.4 Specifieke op tieners gerichte bemiddelingsactiviteiten: duurzaam en online 4.4.1 Websites en webtools voor tieners

De vormgeving van de website van een museum/erfgoedsite kan rekening houden met een tiener- publiek. Dat impliceert op maat gemaakte digitale omgevingen. Denk bijvoorbeeld aan het cureren van een online tentoonstelling of het maken van een radio-uitzending of podcast. Of tieners die de sociale media van een museum overnemen. Ook hebben nogal wat organisaties een aanbod dat focust op Instagram, het maken van art memes, enz.

 Voorbeelden in Nederland: Rijks studio – Rijksmuseum (Amsterdam), www.tropen- museumjunior.nl, podcast ‘Decolonizing the archive’, Nemo-Kennislink - NEMO Science Museum, Amsterdam

 Voorbeelden in Engeland: Young people’s guide to selfportraiture (NPG, Londen), High Tea – Wellcome Collection (Londen)

Zie: 6.10 Podcast Prince Albert: his life and legacy; 6.12 Kijkwijzers; 6.13 Gouden App

4.5 Specifieke op tieners gerichte bemiddelingsactiviteiten: tijdelijk en lokaal

4.5.1 Eendaagse/unieke events

Een kort, al dan niet eenmalig evenement, ook dat kan een manier zijn om jongeren aan te spreken.

Het kan gaan om een optreden, festival, poetry slam, theaterstuk, lezing, fuif, brunch, museum nacht, filmvertoning, …

 Voorbeelden in Engeland: BP Portrait Award: Next Generation Young People’s Private View (NPG, Londen)

4.5.2 Meerdaagse events/campagnes

Meerdaagse events of langlopende initiatieven (zoals wedstrijden) kunnen jongeren aanspreken. Dit kan heel plaatselijk gebeuren, maar ook in de vorm van nationale campagnes

 Voorbeelden in Nederland: Take Over Day (Kids in Museums), Take Over Birmingham

Zie: 6.2 Tate collective (producers)/Tate Late; 6.6 Take Over Day; 6.7 Kick the Dust programme (KtD)

(27)

Waarom en hoe musea en erfgoedsites tieners kunnen bereiken?

In dit hoofdstuk gaan we na hoe musea en erfgoedsites meer tiener-vriendelijk kunnen worden. We baseren ons hiervoor op gesprekken met experts in binnen- en buitenland. In de analyse verwerken we ook sprekende citaten uit die interviews. Dit hoofdstuk kan gelezen worden als een ‘plan van aanpak’ dat door musea en erfgoedsites verder kan worden ingevuld.

5.1 Waarom die tieners? Voorafgaandelijke vragen

Alvorens musea en erfgoedsites zich de vraag stellen hoe ze tieners kunnen bereiken, is het belangrijk dat ze nagaan waarom ze die wel effectief willen bereiken. Deze waarom-kwestie gaat vooraf aan de visievorming en kan teruggebracht worden tot een aantal algemene reflectieve vragen.

5.1.1 Waarom willen we als museum/erfgoedsite tieners aantrekken?

Eerder (in hoofdstuk 3) stelden we de vraag of tieners wel naar musea en erfgoedsites moeten gaan.

We beantwoordden daar die vraag vooral vanuit het perspectief van de tieners. De kwestie kan echter ook bekeken worden vanuit het perspectief van de musea en erfgoedsites. Dat resulteert dan in de vraag: moeten de musea en erfgoedsites wel zo nodig proberen tieners aan te trekken? Dit lijkt een breed-maatschappelijke vraag met een evident antwoord: publiek gefinancierde instellingen moeten zich naar iedereen richten. Wanneer we de vraag stellen op het niveau van elk museum of erfgoedsite afzonderlijk – en we raden hen zeker aan zichzelf die vraag eens te stellen - dan is het antwoord mogelijk minder vanzelfsprekend. Niet elke organisatie heeft de zin, capaciteit, visie, mogelijkheid,

… om voor of met tieners te werken. De vanzelfsprekendheid van een tieneraanbod of tienerbeleid kan best door elke organisatie afzonderlijk worden bepaald. Bij het beantwoorden van de vraag kan het wel de moeite zijn een contextanalyse te doen en samen met andere instellingen te zoeken naar een regiodekkend aanbod.

“Als individueel museum moet je niet alles doen, niet alle leeftijdsgroepen aanspreken. Het zijn de musea samen die “dekkend” moeten zijn qua leeftijdsgroepen. Je moet gezamenlijk in staat zijn de doelgroep van tieners te bedienen, in elke regio. Het voordeel daarvan is dat niet alle jongeren in bus naar Amsterdam of Antwerpen moeten. De museumervaring kan ook dichtbij.” (Kees van der Meiden, Noorderlicht)

(28)

5.1.2 Past het bij de kern van wat we doen?

Om de (omvattende) vraag of een museum of erfgoedsite zich wel moet richten op tieners te beant- woorden, is het handzaam die vraag verder op te delen in drie deelvragen. Een eerste daarvan is de vraag of een werking voor of met tieners wel past bij de visie en missie van de organisatie. Een organisatie waarvan de missie is kenners en experts te boeien, moet zich niet verplicht voelen tieners aan te spreken. Voor een organisatie die zich richt tot het brede publiek is het wel vanzelfsprekend dat tieners worden verleid tot een bezoek.

“Je moet rekening houden met de missie, de ruimte en de historiek van het museum. Als je bijvoorbeeld een escape game maakt, en je houdt daar geen rekening mee, dan is wat je doet redundant. Het moet echt ingebed zijn. Het gaat om een verbinding zoeken.” (Josephine Machon, Middlesex University)

5.1.3 Hebben we als museum of erfgoedsite wel de juiste ingrediënten om tieners aan te spreken?

Een andere reflectieve deelvraag is of het museum of de erfgoedsite veel te bieden heeft voor tieners.

Voor sommige plekken zal dat – door het gebouw, de collectie, de aanpak, de locatie, … - duidelijk zo zijn, omdat ze bijvoorbeeld in de lijn liggen van de beeldcultuur van de huidige generatie tieners.

Voor andere organisaties is dat minder of niet het geval. Sommige organisaties zullen dus veel inspanningen moeten doen om zich aantrekkelijk te kunnen profileren naar tieners, omdat ze hun imago of een aantal kenmerken al tegen hebben.

Toch lijkt het voor elk museum of erfgoedsite wel mogelijk een goede band op te bouwen met tieners, zo geven de meeste experts aan. Wie in de vaste opstelling geen direct aanknopingspunt (thema, werkvorm, …) vindt bij de leefwereld van tieners, of niet meteen kan inspelen op herkenbaarheid, zal dat via tijdelijke opstellingen of aparte exhibits moeten doen. Dat betekent niet dat er aparte tiener- producten of tiener-opstellingen moeten worden gemaakt. Eerder gaat het om de zoektocht om de collectie of inhoud relevant te maken voor de adolescenten.

“De keuze die je maakt in je tentoonstellingsprogramma, daarvan weet je bij voorbaat wie je daarmee uitsluit of daar zeker mee aantrekt. Ook daar kan een museum over nadenken: als ik die groep [tieners] wil bereiken, wat zou ik dan als thema kunnen nemen?” (Hildegarde Van Genechten, FARO)

(29)

5.1.4 Is er draagvlak om een werking voor tieners te introduceren?

“Soms laten kunstenwerken wel iets toe, maar de musea niet,” zo stelt Josephine Machon, Senior Research Fellow van de Middlesex University in Londen. Met haar uitspraak verwijst ze naar het feit dat, ook al zijn de juiste ingrediënten aanwezig, niet elk museum of elke erfgoedsite enthousiast zal zijn om tieners te werken. Of preciezer: niet elke medewerker van elk museum of erfgoedsite zal hetzelfde enthousiasme voor die leeftijdsgroep etaleren. Het is niet ondenkbaar dat sommige cura- toren vrezen voor de veiligheid van de getoonde stukken, dat zaalpersoneel wanorde ver(w)achten, dat gidsen bang zijn voor geluidsoverlast. Alvorens als instelling voluit de kaart te trekken van het tienerpubliek, is het daarom cruciaal een intern draagvlak te hebben of te creëren. Een organisatie waar veel personeelsleden niet geloven in het positief effect van tienerbezoeken of programma’s voor tieners, zal vaak voor tieners een low trust omgeving blijven. Verschillende interviewees geven aan dat de creatie van een intern draagvlak wel tijd vraagt. Verder, zo wordt ook opgemerkt, is het ook geen schande om te zeggen geen tieners te willen bereiken of daar geen gerichte inspanningen te willen voor doen.

“Soms laat je bewust een bepaalde leeftijdsgroep links liggen. Of spreek je ze maar zeer zijdelings aan.

Bijvoorbeeld studenten. Je kan zeggen: we bieden enkele stageplaatsen aan en daar stopt het.” (Kees van der Meiden, Noorderlicht)

Als je als museum of erfgoedsite, op basis van voorgaande vragen, hebt beslist sterker op het bereiken van tieners in te zetten, dan is het zaak niet meteen een of meerdere activiteiten te gaan opzetten, maar om eerst een duidelijke visie uit te bouwen.

5.2 Visieontwikkeling

5.2.1 Beslis waar je heen wil en wat je voor jou succes is (en hoe je dat wil evalueren)

Voor tieners werken is een kwestie van duidelijk engagement. Je gaat dus niet zomaar “iets doen voor tieners”. Precies definiëren wat je wil doen en wat voor je organisatie een succes is, is een belangrijke stap in de visievorming. Wil je vooral veel tieners over de vloer? Wil je dat ze zich amuseren? Opgaan in een beleving? Of wil je dat ze iets opsteken? Waarover wil je dat ze iets opsteken, over de inhoud, historiek, compositie (bv.

elementen van beeldanalyse zoals bij de Gouden App van het Mauritshuis)? Hoe belangrijk is het dat ze terugkeren of mik je op eenmalig bezoek? …

Het antwoord op deze vragen zal de praktijken van het museum of de erfgoedsite in belangrijke mate sturen. Met een jeugdforum of jongerenpanel kan je een langetermijnrelatie opbouwen. Met inter-

(30)

escape room is prima als entertainment. Met muurteksten op maat of een aangepaste gidsbeurt (bv.

door tieners) kan je het leren stimuleren.

Twee belangrijke zaken mogen musea en erfgoedsites hierbij niet uit het oog verliezen. Ten eerste is het moeilijk om op verschillende terreinen tegelijk grote winst te boeken. En voor een beleving zorgen, én entertainment bieden, én groepsversterkend werken, én leerrijk zijn, ... al die dingen samen verwezenlijken is vaak moeilijk (maar misschien niet uitgesloten). Eén praktijk zal vaak één dominant doel hebben. Ten tweede is het niet altijd aangewezen het precieze doel (te) expliciet te maken. Ook als je jongeren iets wil bijleren, is het niet altijd een goed idee dat op voorhand aan hen aan te kon- digen, en al zeker niet om hen meteen te overladen met kennis. Vaak is het zelfs beter een “omweg- aanpak” te gebruiken.

Verder – en misschien zelfs bovenal – is werken voor en met tieners ook een kwestie van realistische verwachtingen hebben. Tieners zijn een flexibele en ten dele ook onvoorspelbare doelgroep. De experts die intensief met hen werken geven het allemaal aan: soms blijven ze terugkomen, soms blijven ze ook onverwacht weg. Om dan, na lange tijd, ook onverwacht terug te komen. Hoewel het verleidelijk is dergelijk gedrag te vatten met woorden als “afhaken”, wordt dat zeker door de tieners zelf niet zo ervaren. Het is eigen aan de leeftijd.

“Ik wil graag een museum zijn waar tieners welkom zijn, dat een plek is voor tieners, maar dit is ook gewoon een leeftijd waar ze vooral bezig zijn met eerste liefde, met vriendschappen, met jongerencultuur, waar het museum vaak niet zo’n rol in speelt. (…) Ik ben gewoon blij als ze er zijn en als ze er plezier blijven in houden.” (Femke Hameetman, Mauritshuis)

5.2.2 Differentieer (volgens leeftijd en generatie) en personaliseer

Ken je publiek. Ken de tieners van vandaag. Dat begint bij twee cruciale inzichten. Ten eerste: de tienergroep is geen homogene groep. Ten tweede: de generatie tieners vandaag is niet identiek aan vorige generaties tieners.

We spreken over ‘tieners’ (10-18 jaar), maar eigenlijk is dat een zeer brede en diffuse groep is. Diffuus omdat het een leeftijdsgroep in snelle ontwikkeling is. Daarom is het belangrijk te differentiëren en te personaliseren. Want één visie ontwikkelen voor alle tieners is moeilijk doenbaar. Jonge adolescen- ten kan je nog benaderen als kinderen, in de midden en late adolescentie kan dat zeker niet. Maar jongeren boven de 16 jaar zijn ook nog geen volwassenen en hebben dus niet de interesses en parate kennis die veel volwassenen wel hebben.

(31)

Hoe segmenteer je als museum of erfgoedinstelling deze brede groep? Uit de expertgesprekken maken we op dat er meestal een harde cesuur wordt gemaakt rond de leeftijd van 15 à 16 jaar, zeker wanneer het gaat om jeugdfora en jongerenpanels. De meeste initiatieven richten zich ofwel op tie- ners die jonger (meestal zelfs niet ouder dan 12 jaar) ofwel op tieners die ouder zijn dan 15 à 16 jaar.

Waar je de “knip” maakt, hangt natuurlijk wel af van wat je als erfgoedsite of museum precies beoogt.

Daarenboven is het belangrijk de leeftijdsvork niet te breed te maken. Een 10-jarige zal weinig affi- niteit hebben met de leefwereld van een 15-jarige, een 15-jarige evenmin met die van een 22-jarige.

“Wij noemen ze geen tieners. We noemen ze gewoon ‘jonge mensen’.” (Juno Rae, National Portrait Gallery)

(32)

De tienerleeftijd: drie groepen onder dezelfde noemer

Onderzoek over de ontwikkeling van tieners onderscheidt drie opeenvolgende fases:

 De vroege of jonge adolescentie (10 tot 12 à 14 jaar). Het gaat om jongeren die op het punt staan om te (beginnen) puberen. Ze hebben doorgaans nog een vrij positief zelfbeeld en gedragen zich – zeker ten opzichte van leeftijdsgenoten – conformistisch en sociaal wen- selijk. Hoewel ze de regels of conventies nog niet actief in vraag stellen, reageren jonge adolescenten lang niet altijd enthousiast op de keuzes van de ouders. Omdat ze op deze leeftijd nog te jong zijn voor autonoom museumbezoek, gaan ze vaak in familieverband naar musea of erfgoedsites. Ze reageren daar vaak vrij lauw op wat ze zien en worden door museumeducatoren al eens als de moeilijkste groep van de tieners beschouwd. Dat betekent niet dat er geen inrijpoorten zijn voor deze leeftijd. Gaming, sociale media, vriendschappen, hobby’s, … het kunnen allemaal aanleidingen zijn om deze groep aan te spreken. Ook kunnen de jongsten van deze groep zeker nog op hun rijke verbeelding worden aangesproken.

 De midden adolescentie (12 à 14 tot 16 jaar). Dit is leeftijdsperiode waarin de puberteit zich voluit doorzet. De jongeren beginnen zichzelf en hun omgeving steeds meer te bevragen en uit te dagen. Er is een groeiende behoefte aan discussie en debat. Regels en conventies worden steeds meer in vraag gesteld. Een revolterende maar ook een cynische houding is niet uitzonderlijk. Tijdens deze fase kunnen de meeste jongeren zelf beslissen of ze een museum of erfgoedsite willen bezoeken of niet.

 De late adolescentie (16 tot 18 jaar). Tijdens deze fase wordt de brug gemaakt naar de volwassenheid. De jongere krijgt steeds meer inzicht in hoe de wereld werkt en is steeds meer overtuigd over zijn eigen plaats in die wereld. Tegenstrijdigheden kunnen worden weggeredeneerd en leiden niet noodzakelijk nog tot een crisis. Dat betekent niet dat alle jongeren van die leeftijd enthousiaste museumbezoekers zijn. Of zoals een van de geïn- terviewden het verwoordde: “Ze blijven uiteindelijk toch vooral bezig met seks en voet- bal.”

Het is belangrijk voor erfgoedsites en musea enige kennis te hebben van de hierboven geschetste ontwikkeling van tieners. Dat zal hen zeker helpen de juiste keuzes te maken in hun bemiddelings- strategieën. Zo is het duidelijk dat een immersief theater dat kinderen aanspreekt op hun verbeelding meer iets is voor de vroege adolescentie en bij jongeren vaker als ‘belachelijk’ zal worden weggezet.

(33)

Terwijl een genuanceerd debat over grote maatschappelijke thema’s (bv. de rol van kunst in de wereldgeschiedenis) meer iets zal zijn voor de late adolescentie.

Belangrijke is wel dat de differentiatie best niet enkel en alleen gebeurt op de absolute leeftijd van de kinderen en jongeren. Sommige 12-jarigen hebben de mentale leeftijd van een 16-jarige en zullen best wel in het aanbod voor de oudere pubers kunnen meedraaien, terwijl sommige afgestudeerde jonge- ren zich nog net heel goed zullen voelen bij schoolgaande tieners.

Hoewel alle experten die we spraken het erover eens zijn dat enige differentiatie in de tienergroep nodig is, waarschuwen sommigen ook voor oversegmentatie. Zo maakte een van hen een analogie met een goede jeugdfilm of theaterstuk dat verschillende leeftijden tegelijk kan aanspreken en waar verschillende leeftijdsgroepen verschillende zaken uit halen. Dat kan net zo goed met de inhoud die musea of erfgoedsites presenteren.

“Je raakt mensen door iets relevant te maken voor hen. Iets is nooit alleen relevant voor een bepaalde leeftijds- groep. Wat relevant is voor een tiener kan dat ook zijn voor een bejaarde.” (Hans Vandamme, Alfa- vision)

Niet alleen de fysieke en mentale leeftijd is belangrijk, ook de generatie zelf. De post-millenials, Generatie Z, generatie Alpha… trendwatchers en marketeers hebben veel verschillende namen om de huidige generatie tieners te onderscheiden van vorige tienergeneraties. Wat het gebruik van dit soort namen alvast duidelijk maakt, is dat opeenvolgende tienergeneraties niet noodzakelijk sterk van elkaar verschillen (hoogstens een letter) maar dat ze nooit exact dezelfde zijn. De tieners vandaag zijn niet meer dezelfde als die van tien of twintig jaar geleden. Ze hebben een andere leefwereld en andere culturele bagage, niet omdat ze tiener zijn maar omdat ze vandaag tiener zijn. Een erfgoedinstelling of museum kan dus voor de huidige tieners niet hetzelfde aanbieden als wat ze vijf of tien jaar geleden al aanboden.

“Er is geen one-size-fits-all (…) Tot nu toe beperkt de gepersonaliseerde aanpak in musea zich vaak tot een aantal opties op de audioguide. Terwijl die gepersonaliseerde aanpak net de grote troef is.” (Hans Vandamme, Alfavison)

(34)

De hedendaagse tiener getypeerd

Wat is karakteristiek voor de tieners vandaag (de zgn. post-millenials) en wat betekent dat voor musea/erfgoedsites?

Enkele kenmerken van post-millenials

(geboren tussen 1997 en 2012) Enkele implicaties en ideeën voor musea/erfgoedsites

 Alles graag snel en tegelijk.

Multitasking is de boodschap.

 Opgegroeid in een omgeving die o.a.

ondernemerschap en STE(A)M stimuleert.

 Etnisch-culturele diversiteit is vol- strekt normaal. Het is overal.

 Een echte internetgeneratie.

Opgegroeid met touch screens en sociale media. Online dating is niet meer uitzonderlijk.

 Psychische problemen en leerstoor- nissen, en daar ook over praten. Ook voedselallergieën en obesitas komen in deze groep meer voor dan bij vorige tienergroepen.

 …

 GIFs/memes databases.

 Interactiviteit primeert. Idem voor het gebruik van de nieuwste sociale media. Vandaag Snapchat en Insta- gram, morgen…

 Sharing is caring. Jongeren willen hun bezoekerservaring delen.

 Nog steeds interesse in “grote thema’s”, zoals identiteit, rechten, ongelijkheid, …

 Niet alleen kijken, maar ook zelf maken en ondernemen.

 Zeker meer dan alleen maar kijken en zwijgen, maar een plek om verschil- lende types van activiteiten te

“blenden”: lezen, luisteren, eten, surfen, praten, enz.

 …

(35)

5.2.3 Denk na over je profilering en communicatie naar de tieners

Eenmaal een culturele organisatie kiest om inspanningen te doen om (bepaalde) jongeren aan te trekken en een interessante bezoekerservaring te bieden, komt de vraag van profilering op de voor- grond. Hoe wil je je als instelling tonen aan die doelgroep? In vele gevallen gebeurt dat bewust anders dan naar andere leeftijdsgroepen (kinderen, volwassenen, …). Het gebruik van bijvoorbeeld fictieve persona’s of archetypische bezoekers om de communicatie- en marketingmix van kunst- en erfgoeds- instellingen te diversifiëren is niet nieuw en wordt – zowel in Nederland als Engeland – vaak toege- past.

Binnen die profilering, zo wordt meegegeven, is het ook belangrijk je als instelling niet anders voor te doen dan dat je bent. Dat betekent niet dat je je afstandelijk of als “cultuurtempel” moet gedragen, maar ook niet dat je kost wat kost tracht te pleasen.

“Ik denk zelf: je moet niet maskeren wat een museum is. Dat is een plek waar je verhalen en objecten bewaart en deelt. Zodra je dat laat vallen omdat je zo graag in het gevlei wil komen bij een jongere doelgroep, dan begeef je je op glad ijs (…) je doel is om mensen van een jongere generatie te laten zien dat als ze straks wat ouder zijn, zullen beseffen dat musea belangrijk zijn voor de cultuur en voor de samenleving en het bewaren van wie je bent en hoe je over dingen denkt. Als je dat weg gaat strepen om het zo leuk mogelijk te maken dan ga je ver weg van je kerndoel als museum. (…) Kinderen zijn ook niet gek. Zo weten stiekem donders goed wat een museum is. (…) Heel snel zit je er naast. Jongerencultuur is constant in beweging. Uiteindelijk weten ze heel goed wanneer je het meent of het alleen maar als verleider gebruikt.” (Barend Verheijen, Studio Louter)

Ook opmerkingswaardig is dat je in de communicatie tieners niet – onbedoeld – een etiket gaat geven.

Het is een leeftijdsgroep die al te makkelijk wordt voorgesteld als moeilijk te bereiken of moeilijk te motiveren. Als die boodschap doorsijpelt in de communicatie dan haken ze meteen af.

5.2.4 Maak een keuze: ontwikkel ofwel iets “voor tieners” ofwel “óók voor tieners”?

Hoe specifiek wil je je richten op de tieners? Benader je ze als een apart groep of neem je ze mee in de inspanningen die je voor een breder publiek doet? Dat is het verschil tussen iets ontwikkelen ‘voor tieners’ of iets ‘óók voor tieners’. In de typologie van bemiddelingspraktijken in hoofdstuk 4 werd dat onderscheid al geïllustreerd. Ook met generieke bemiddelingspraktijken kan je voor en met tieners werken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

te herkennen dat dit sentiment veel speelt onder dakloze jongeren. Jongeren hebben er dus veel voor over om de relatie met hun begeleider goed te houden, maar dit maakt ook dat zij

Echter een groot deel van de potentiële lerenden die in het kader van levenslang leren willen verder studeren, zich willen omscholen of bijscholen in het hoger onder- wijs

depressieve effect direct na de start (ten dele) een placebo­effect zal zijn, is het op basis van deze informatie ook niet juist om te stellen dat een antidepressivum pas na

In de gang of de ruimte voor deze kamer, zullen ook een aantal puzzels opgelost moeten worden alvorens de kinderen “het laboratorium” kunnen betreden.. - In het eerste deel van

Voorbeelden van schade die bijvoorbeeld niet voor vergoeding in aanmerking komt zijn: het missen van omzet, winst of goodwill, schade door aanmelden, opschorten, verplaatsen

Als je er voor kiest om bij de JICN te komen werken, krijg je de mogelijkheid om te groeien.. Je krijgt namelijk na je inwerkperiode een basis beroepsopleiding (BEJO) van ons

En in Jezus Christus, Zijn enige Zoon, onze Heer;. die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de

biedt de overheid de mogelijkheid 24/7 in verbinding te blijven met alle buurten in Nederland en zorgt er voor dat onder andere politie, de gemeente en burgers samen