• No results found

C.J. Kieviet, Pim en Kim · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C.J. Kieviet, Pim en Kim · dbnl"

Copied!
149
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C.J. Kieviet

bron

C.J. Kieviet, Pim en Kim. Met illustraties van W.F. Heskes. Valkhoff & Co., Amersfoort 1927

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kiev001pime01_01/colofon.php

© 2017 dbnl / erven W.F. Heskes

i.s.m.

(2)

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(3)

Eerste hoofdstuk.

Wie Pim en Kim waren en hoe zij aan hun naam kwamen.

Pim en Kim woonden vlak naast elkander op een mooi, groot dorp in een boschrijke streek.

Zij waren naaste buren, maar woonden al eenige maanden naast elkander, eer zij daar erg in hadden. Dat was geen wonder, want toen waren zij nog maar

wiegkindertjes, die nog niet verder keken, dan hun neus lang was. Pim was een dikke jongen, toen hij op de wereld kwam, en hij lag altijd heel kalm en bedaard in zijn wieg. Schreien deed hij weinig of nooit; hij nam tot dat middel alleen zijn toevlucht, als hij honger had, en dat overkwam hem nog al eens, maar àls hij er eenmaal toe overging, deed hij het met een stem, die men door het heele huis hooren kon.

Overigens echter lag hij dag en nacht bijna onbeweeglijk in zijn wieg, zonder ergens bijzonder veel aandacht aan te schenken. Zijn vader, die dokter was en een groote praktijk had, vond hem in één woord een wonderkind, en het was zijn gewoonte, dat niet onder stoelen of banken te steken.

Kim was een meisje. Zij werd drie weken later geboren dan haar buurjongen en had maar de helft van zijn gewicht, maar in levendigheid en drukte-maken was zij hem verre de baas. Waar Pim bijna dag en nacht sliep, lag zij bijna dag en nacht wakker, en zij was haar ouders, maar haar moeder in de eerste plaats, een bron van veel zorg en moeite.

Gelukkig was haar vader directeur van een fabriek en geen dokter, zoodat hij den heelen nacht aan den slaap kon wijden en het niet erg was, als zijn spruit hem af en toe eens een half uurtje wakker hield. Heel dikwijls stond hij zelf op, om haar op haar andere zijde te leggen en haar

(4)

nog eens lekker toe te dekken. Want Kim lag geen oogenblik stil. Onophoudelijk trapte zij haar dek weg om met haar teentjes te spelen, die zij bijzonder vermakelijk scheen te vinden.

‘Net kwikzilver,’ zei Papa dikwijls. ‘Alles leeft aan haar en zij is geen oogenblik stil. Kijk, kijk, vrouwtje, daar steekt ze me zoowaar haar grooten teen in haar mond.

Net kwikzilver! Hoe is het op de wereld mogelijk. Dat doe jij haar niet na, Fré!’

‘Gelukkig niet, Frits,’ lachte zij terug.

De heer en mevrouw van Kampen bewoonden de villa ‘Braamhoeve’, en dr. van den Bosch en zijn vrouw villa ‘Rozenhof’. De tuinen grensden aan elkander en waren slechts gescheiden door een rustiek hek van gekruiste boomstammetjes, met klimrozen begroeid, welk hek maar ternauwernood een afscheiding vormde, want de openingen waren zoo groot, dat honden en katten er met gemak door konden kruipen.

De wederzijdsche ouders waren al dadelijk trouwe vrienden van elkander geworden, en de beide jonge moedertjes, Fré van Kampen en Ans van den Bosch, gingen met elkander om als zusters.

Iedereen zal wel begrijpen, dat de twee kleintjes eigenlijk geen Pim en Kim heetten.

Neen, in de eerste maanden van hun leven werd Pim Wim genoemd, en heette Kim Lisetje, maar later, toen zij een beetje begonnen te praten, zeide Wim, die eigenlijk Willem heette naar zijn grootvader, altijd Pim, als zij hem vroegen, hoe hij heette, en zoo was hij aan dien naam gekomen. Het woord

Wim kon hij toen nog niet uitspreken. Blijkbaar had hij minder moeite met de P dan met de W. En zoo was het gewoonte geworden om hem Pim te noemen.

Met Lisetje was het anders gegaan. Zij kon al kruipen eer Pim er nog over dacht om zich eenige lichaamsbeweging te veroorloven, en haar Moeder

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(5)

zag zich al heel gauw genoodzaakt om haar in een box te zetten, want zij kroop de heele kamer door, gooide aanzettafeltjes omver, kwam te dicht bij de warme kachel en liep daardoor groot gevaar om zich te branden, trok de kat aan zijn staart en speelde met de theestoof, die de trots van haar moeder was. In de box kon zij natuurlijk niet veel kwaad. Heel dikwijls zat zij daar te spelen te midden van haar speelgoed, bestaande uit een pop, twee beren, een paard voor een wagentje, een schaapje op wieltjes, een paar ballen van verschillende grootte, een hond, een kat,

eenige ledige garenklossen en sigarettendoozen en nog een tal van andere voorwerpen.

Met dat speelgoed kon zij zich soms langen tijd vermaken. Zij wierp alles

achtereenvolgens over den rand van de box, of werkte het tusschen de sporten door, om het een oogenblik later weer naar binnen te sjorren. Of wel, zij trok zich aan de sporten van de box overeind, tot zij stond, en verdiepte zich in loopoefeningen.

Honderdmaal viel zij dan, waarbij zij terecht kwam op haar beren, of haar

paard-enwagentje, of op iets anders, en het spreekt vanzelf, dat zij zich daarbij nog al eens bezeerde, maar daar gaf zij niet om. Zoo dikwijls kon zij niet vallen, of zij heesch zich weer dadelijk aan de sporten omhoog, om haar loopoefeningen voort te zetten. Eens had zij een voetenbankje in de box gekregen, om er mede te spelen, maar toen haar moeder even

(6)

naar boven gegaan was, naar de slaapkamer, ging Kim op het kussen staan, en hing zoover mogelijk over den rand van de box gebogen om haar bal te grijpen, dien zij maar net met den top van haar langste vingertje bereiken kon. Zij boog zich nog verder over, verloor plotseling haar evenwicht en kwam met een bons aan den anderen kant terecht, met haar

hoofdje op den vloer. Eerst bleef zij beteuterd even liggen, want zij begreep in de verste verte niet, wat er eigenlijk gebeurd was, daarna wreef zij met haar handje over den bult, die op haar hoofdje te voorschijn kwam, en kroop toen lustig de kamer door. Ha, de deur stond open en zij kroop de gang in. Daar zag zij nog een deur, die open stond, 't was die van de vestiaire, en even later was Kim daarin verdwenen.

Daar amuseerde zij zich best, want zij trok de sjaals en doeken van den kapstok naar beneden en zat er zich mooi mede te maken. Zij hield er altijd verbazend veel van om zich op te schikken; met een mooie sjaal kon zij zich wel een uur lang vermaken zonder zelfs een kik te geven.

Moeder haastte zich boven in het geheel niet met haar werk, want Lisetje kon immers geen kwaad? Maar toen zij na een groot half uur in de kamer terugkeerde en de box leeg vond, sloeg haar een geweldige schrik om het hart. Met de armen ten hemel geheven, gilde zij:

‘O, mijn kind! Mijn kind! 't Is weg!’

Zij keek vliegensvlug de heele kamer rond, zocht achter stoelen en onder tafels, maar - van Lisetje was geen spoor te vinden.

De deur naar de veranda stond open.

O, er bleef haar geen twijfel over, of haar lieveling was gestolen. En ja, nu zij het zich goed indacht, herinnerde zij zich, dat er kort geleden een kermiswagen

voorbijgereden was.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(7)

Ach, o, haar lieveling was gestolen, haar kindje was weg!

Zij slaakte een gil en sloeg zich de handen voor de oogen.

Toen riep zij met al de kracht, waarover zij kon beschikken:

‘Lisetje, waar ben je? Lisetje! O, - o, - Lisetje, waar ben je?’

Kim gaf geen antwoord. Zij zat heel prettig met haar sjaal te spelen. Maar Mina, het dienstmeisje, kwam in allerijl uit de keuken naar binnen gevlogen. De stem van Mevrouw had haar zoo schril in de ooren geklonken, dat zij er heelemaal van ontdaan was.

‘Wat is er, Mevrouw? Is er wat gebeurd?’ vroeg zij, en angstig keek zij haar Mevrouw aan, die zoo wit zag als krijt en in vertwijfeling zich de handen wrong.

‘Waar is het kind! Waar is het kind!’ gilde zij.

‘Het kind?’ herhaalde Mina ontsteld, terwijl zij van de wieg naar de box keek en van de box naar Mevrouw. ‘Het kind? - Ik zie het niet.’

‘Neen, o, neen, ik zie het niet, nergens, nergens!’ snikte Mevrouw. ‘En 't kan toch niet zelf uit de box komen. O, 't is gestolen, - 't is gestolen! Die kermiswagen -!’

‘Kermiswagen?’ stamelde Mina, terwijl zij haar oogen door de kamer liet ronddwalen, alsof die wagen daar ergens te vinden moest zijn.

‘Ja, ja, er is een kermiswagen voorbij gegaan, O, er is geen twijfel

(8)

mogelijk, zij hebben mijn kind geroofd! Loop, - vlieg, Mina, - ga naar de politie, - zeg, wat er gebeurd is! Laten zij dien wagen achtervolgen met een auto, - o, ik weet me geen raad -! Lisetje! Lisetje!’

Kim speelde rustig door. Zij kroop naar den paraplu-bak.

‘Maar ga dan toch!’ riep Mevrouw het meisje toe, terwijl zij met

haar voet op den vloer stampte. ‘Ga dan toch, zeg ik! Elk oogenblik kan het te laat zijn!’

Mina keerde zich om en wilde juist de kamer verlaten, toen er in de vestiaire een geweldig lawaai werd gehoord, als van omvallende voorwerpen, hetwelk onmiddellijk gevolgd werd door een luid geschreeuw van de verloren Kim.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(9)

‘Ik hoor haar, ik hoor haar!’ gilde Mina in de grootste vreugde.

‘Daar is ze! Ik hoor haar!’ gilde ook Mevrouw, en beiden vlogen meer dan ze liepen naar de vestiaire, waar zij Kim vonden spartelen onder den omgetrokken paraplu-bak, wandelstokken en regenschermen. Zij was getooid in de mooiste sjaal van haar moeder.

Haastig werd Kim uit haar benauwde positie verlost en in de

box teruggebracht. Maar na dien tijd was het niet mogelijk, haar daarin tegen haar zin opgeborgen te houden. Zij trok zich doodkalm met haar sterke armpjes omhoog, klom met haar knietjes en voetjes hooger en hooger, tot zij over den rand hing, en buitelde dan op goed geluk naar den anderen kant.

Van dien tijd af was Lisetje herhaaldelijk zoek, en klonk de stem van de verschrikte moeder naar de keuken:

‘Waar is het kind? Is het kind bij jou, Mina?’

En toen Lisetje eenigen tijd later al een beetje begon te praten, antwoordde zij dan al zelf:

‘Kim is hiel.’

Zij zei hiel, omdat zij de r niet kon uitspreken, en van kind maakte zij voor het gemak Kim.

Zoo kwam Lisetje aan dien vreemden naam.

Toen mijnheer bij zijn thuiskomst hoorde, hoe Kim zoek geweest was en welk een schrik zich van de moeder had meester gemaakt en het verloren kind eindelijk onder den omgetrokken paraplu-bak met inhoud teruggevonden was, zei hij opgetogen lachend:

‘Nou, vrouwtje, wat heb ik je gezegd? 't Kind is één en al leven, net kwikzilver!’

(10)

Tweede hoofdstuk.

Verdere vorderingen van Pim en Kim.

't Is wel jammer, dat er uit het eerste levensjaar van Pim zoo weinig verteld kan worden, maar met den besten wil van de wereld kan er haast niets anders van hem worden gezegd, dan dat hij al dien tijd sliep. Hij lag als een blok dag en nacht in zijn wieg en werd alleen wakker om te eten, waartoe hij zijn verlangen door een

oorverdoovend geschreeuw kenbaar maakte. Hij zag er overigens bijzonder

goedmoedig uit en liet alles gewillig met zich doen. Den korten tijd, dien hij in die twaalf maanden wakker was, had hij benut om een paar woordjes te leeren. Hij kon namelijk papa zeggen en mama en heppe. Dat laatste woord beteekende hebben en hij sprak het herhaaldelijk uit, als hij op de tafel een banaantje of een lekkere peer zag, waar hij een groot liefhebber van was. Dan strekte hij zijn dikke handjes uit, en riep zonder ophouden: ‘heppe, heppe, heppe,’ net zoolang, tot hij kreeg, wat hij hebben wilde. Ook kon hij Pim zeggen, als men hem vroeg, hoe hij heette. Zijn vader was daar bijzonder trotsch op en noemde hem dan opgetogen een wonderkind.

‘Die jongen heeft een professorshoofd, Ans,’ zei hij meermalen tot zijn vrouw, als Pim 's avonds na het diner een poosje op zijn knie zat, wat hij graag deed. 't Was eigenlijk het eenigste uurtje van den heelen dag, dat hij goed wakker was. Dan deed zijn vader allerlei spelletjes met hem en liet Pim gewillig met zich sollen. Hij reed met een goedmoedig gezicht op vaders knie naar Opa toe, ging schuitje-varen over de zee, en dan glinsterden zijn oogjes en speelde er een glimlachje om zijn mond.

Ja, dan genoot hij in stilte, want zelf gaf hij geen kik. Alleen als zijn vader hem een keer of tien vroeg:

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(11)

‘Hoe heet mijn kleine vent?’

Dan zei hij eindelijk, omdat Papa niet ophield met vragen:

‘Pim.’

‘En wie is dàt?’ vroeg dan Papa, terwijl hij naar Moeder wees.

Na lang aanhouden klonk het dan, om zijn Vader tevreden te stellen:

‘Mamma.’

‘En wie ben ik?’

Geen antwoord.

‘Wie ben ik? Toe, kereltje, zeg eens, wie ik ben?’

Geen antwoord.

‘Kom vent, wie ben ik? Wie ben ik?’

‘Pappa,’ klonk het dan eindelijk met een diepen zucht, en dan was Pim blijkbaar erg vermoeid, want gewoonlijk volgde er dan een geweldige geeuw ten bewijze, dat hij het tijd vond, om naar bed te worden gebracht.

Kim was een heel wat drukker en beweeglijker persoontje. Zij kon om dien tijd al heel goed loopen en trippelde met het grootste gemak de heele kamer rond. Maar zij keek heel weinig uit, waar zij liep, met het gevolg dat zij herhaaldelijk in gevoelige botsing kwam met stoelen en tafelpooten, over de theestoof en voetkussens struikelde, en wel honderdmaal op een dag op den vloer terecht kwam. 't Moest echter al heel erg zijn, als zij er om schreide. Gewoonlijk zei ze alleen maar, want zij begon al aardig te praten:

(12)

‘Bomlaliele!’ Of kortweg: ‘Bom!’

Dan stond zij weer op, en zette haar loopoefeningen voort. In klauteren en klimmen was zij een eerste baas. Zij klom niet alleen met het grootste gemak op de canapé, maar rustte weldra al niet meer, voor zij ook op de leuning daarvan zat.

De box was al naar den zolder verhuisd, want daar was Kim niet in te houden, of zij moest vastgebonden worden. Haar Mama had dat dan ook geprobeerd en 't ging een poosje goed, maar op een keer, toen zij in de kamer kwam, vond zij Kimmy bijna gestikt. Het kind had al spelende het koord een paar maal om haar halsje gedraaid en was toen over haar paard-en-wagentje gestruikeld met het gevolg, dat het koord vast om haar halsje snoerde en Kim bont en blauw werd van benauwdheid. Mama kwam juist bijtijds binnen, om haar voor verstikking te behoeden. Wat of die moeder schrok!

Zij belde dadelijk om Mina, en droeg haar op, de box onmiddellijk uit elkaar te nemen en naar den zolder te brengen.

‘'t Kind was haast gestikt!’ zei ze. ‘Zet hem maar boven in een hoekje van den zolder.’

Ook in den tafelstoel was Kimmy verre van rustig. Zij werd er door middel van een stevigen riem om zoo te zeggen in vastgezet, zoodat zij haar lichaampje haast niet bewegen kon. Maar dan werkte zij des te drukker met haar armpjes en beentjes.

Haar alluminium bordje kwakte zij met rinkelend lawaai tegen den grond en haar zilveren beker werd het met bekwamen spoed nagezonden. Die beide voorwerpen zaten dan ook al heel gauw vol deuken en builen.

't Was haar ten eenen male onmogelijk, om lang stil te blijven zitten, en zij begreep zeer goed, dat het de breede, stevige riem was, die haar in haar bewegingen

belemmerde. Herhaaldelijk trok zij dan ook aan het losse einde, om er zich van te bevrijden. Wel honderd maal mislukte het haar, maar eindelijk toch schoot de riem uit de gesp. Dat was een vreugde voor Kimmy.

‘Los! Los! Liem los!’ riep zij in vervoering, en in minder dan geen tijd stond zij met haar eenen voet in het potje en vervolgens met beide voeten op het tafeltje van den kinderstoel, natuurlijk met negen en negentig kansen van de honderd om te vallen en een arm of been te breken. Gelukkig zag Vader wat er aan de hand was en greep haar stevig vast.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(13)

‘Net kwikzilver, Fré,’ riep hij zijn vrouw toe, terwijl hij Kimmy op den grond zette.

‘Dat kleine ding is met touwen noch riemen in bedwang te houden.’

Na dien tijd hielp de riem ook al niet meer, want Kim maakte hem nog gauwer los, dan Moeder hem vastgemaakt had. Neen, zij was alleen in den kinderstoel te houden, als zij dat zelf wilde, en men kon haar geen moment uit het oog verliezen.

Na het middagmaal kwam voor haar, evenals voor Pim, het prettigste uurtje van den dag, want dan mocht zij op Vaders knie zitten en deed hij allerlei spelletjes met haar. Dan werd er ook schuitje gevaren en paardje gereden, en 't ging haar nooit te dol.

Dan begon Papa heel langzaam:

Hop, hop, hop, hop, paardje, Met je vlassen staartje, Met je koperen voetjes, Paardje, wat loop je zoetjes.

En dan opeens ging het in snellen draf verder, zoodat Kim het uit-schaterde van pret:

Paardje, jij moet harder loopen, Dan zal ik 'n mandje met haver koopen.

Paardje liep al op een draf, Toen 'k een mandje met haver gaf.

't Duurde maar kort, of Kim kende de versjes al van buiten. Eerst begon zij de slotwoorden van elken regel uit te galmen, maar weldra brabbelde zij de regels soms al in hun geheel mede.

‘Hop, hop, hop -’ begon Papa.

‘hop, paaldje!’ riep Kim.

‘Met je -’

‘Vasse staaltje!’ klonk het dan.

‘Met je -’

‘kopelen voetjes!’

‘Paardje, wat loop je -’

‘zoetjes!’

(14)

‘Paardje, jij moet -’

‘haldel loopen!’

‘Dan zal ik -’

‘mandje havel koopen!’

‘Paardje, dat liep -’

‘Op del dlaf!’

‘Toen ik 'n -’

‘Mannetje havel gaf!’

‘Prachtig, Kim, goed gedaan!’ riep Papa haar dan toe. ‘Nu nog een ander versje:

‘Mijn neusje ge -’

‘bluiken!’ riep Kim.

‘Om bloemetjes -’

‘te luiken!’

‘Dat mag ik -’

‘wel doen!’

‘Maar als -’

‘gloote menschen speken,’

‘Daar mijn neusje -’

‘inne steken,’

‘Dat is -’

‘geen fesoen niet.’

Soms wilde Kim wel eens dwingen, als zij haar zin niet kreeg, bij voorbeeld als zij een banaantje wilde hebben en haar Moeder het niet geven wilde, omdat zij meende, dat Kim al vruchten genoeg gehad had, en dan probeerde Kim haar zin door te drijven, door luidkeels te gaan schreeuwen.

Dan nam Papa haar op en zette haar op zijn knie, om door zingen of spelen haar aandacht van het begeerde banaantje af te leiden. Maar dan ging Kim dwars tegen alles in en was er geen land met haar te bezeilen.

‘Kom Kim, gaan we paardje rijden?

Hop, hop, hop -’

‘Bè, bè, ba

naaaaaaantje! Kim wil banaaaantje!’

‘Met je vlassen -’

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(15)

‘Neen, niet staaltje! Bè, bè, Kim wil banaaaaantje!’

‘Met je koperen -’

‘Neen, niet kopelen voetjes! Kim wil banaaaaantje!’

‘Goed, dan een ander versje. Hoor eens, Kim:

‘Rijjen, rijjen naar -’

‘Neen, niet naal Opa toe!’

‘Opa heeft een -’

‘Opa niet bonte koe. Bè, bè, bè, Kim wil banaaaaantje!’

wil banaaaaantje!’

‘Hoor eens, Kim, dan weet ik een ander versje, o, zoo mooi:

Schuitje-varen over -’

‘Neen, niet ovel de zee! Mama, Kim wil -’

‘Breng een schuitje met -’

‘Appela's mee!’ zong Kim lachend, maar met tranen op haar wangen.

Eindelijk gaf zij den strijd op.

‘Appeltjes van -’

‘Ojannie!’

‘Peertjes -’

‘Vanne hooge boom, Sinnekasie beet oom!’

‘Prachtig, Kim, ga nu maar met je ballen spelen.’

Dan was al het verdriet over en speelde zij zoet, tot zij naar haar bedje werd gebracht.

Gelukkig had Kim zulke buien niet dikwijls en was zij over het geheel een lief kind, alleen was zij lastig druk en beweeglijk. Haar ledikantje was zoo hoog, dat zij er niet uit kon vallen of over den rand heen-klimmen.

Kim sliep op een bovenkamer, en beneden luisterden Papa en Mama dan, of zij haar niets hoorden, - maar neen, alles bleef stil, soms wel een uur lang. Eerst wisten haar ouders niet, dat Kim al dadelijk was gaan staan, zoodra Moeder de kamer verlaten had, en dat zij haar lakentje en dekentje, benevens haar kussen over den rand van haar ledikant

(16)

had heengewerkt. Maar na een groot uur hoorden zij boven een rollend geluid en klonk een zingend stemmetje tot hen door:

‘Gommelen, gommelen, - gommelen, gommelen.’

Wat gebeurde er? Het ledikant, waarvan de stijlen op wieltjes rustten, stond dicht bij den schoorsteen, en toen Mama heel zacht en ongemerkt de slaapkamerdeur open deed, zag zij, dat Kim met haar handjes tegen den schoorsteen drukte, waardoor het ledikant aan het rollen ging, en dan weer tegen de tafel duwde, om het naar den schoorsteenmantel te laten terugkeeren. En met een lief stemmetje zong zij:

‘Gommelen, gommelen, - gommelen, gommelen!’

Opeens bemerkte zij, dat Mama binnengekomen was, en vliegensvlug plofte zij op haar bedje neer en deed haar oogjes stijf toe.

‘Kim lekkel geslaapt! Kim lekkel geslaapt!’ riep zij.

‘Neen, Kim heeft niet lekker geslapen,’ zei Mama. ‘Mag Kim haar dekentjes en kussentje uit het bed gooien?’

‘Kim lekkel geslaapt! Kim lekkel geslaapt!’

‘En overeind gaan staan? Is Kim nu wel lief?’

‘Kim lief. Kim nooit weel doen.’

‘Goed. Wacht, dan zal Mama je nog eens lekker toedekken. Ga nu maar zoet slapen.’

‘Net kwikzilver, vrouwtje. Zoo gauw als water. 't Is een heerlijk kind,’ zei Papa, toen Moeder hem vertelde, wat er gebeurd was.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(17)

Derde hoofdstuk.

Pim krijgt visite en maakt groote vorderingen.

Mevrouw van Kampen kwam bij tante Ans binnen. 't Was nog vroeg in den morgen.

Pim was nog niet beneden, want hij sliep nog. De dokter was in zijn spreekkamer, en de patienten, die bij hem op bezoek kwamen, liepen af en aan.

‘Morgen, Ans.’

‘Morgen, morgen! Wat ben je al vroeg op de kust.’

‘Ja, 'k moet naar de stad. Mag ik straks Kim bij je brengen? Je weet, ik vertrouw haar geen oogenblik aan Mina toe. 't Kind is zoo gauw als water; zóó zie je haar, en op 't volgend oogenblik is zij spoorloos verdwenen. Mag ik? Of moet je misschien zelf uit?’

‘Neen, je kunt haar met alle pleizier hier brengen. Pim slaapt nog, maar hij zal nu wel gauw wakker worden, want het wordt tijd voor zijn ontbijt, en dan is hij altijd present. Ik ben blij, dat hij niet zoo beweeglijk is als Kim, want dan zou ik me geen raad weten, en 't is veel rustiger zoo. Als hij ontbeten heeft, leg ik hem in zijn box, en dan heb ik er geen kind meer aan, zoo zoet is hij. Zijn vader vindt hem gewoon een wonderkind.’

‘'t Is een schat van een jongen,’ beaamde tante Fré. ‘Nu, dan breng ik Kim over een uurtje bij je, als je 't goed vindt. Ik ga met de tram en blijf....’

‘Den heelen dag weg?’ vroeg Ans lachend.

‘Neen, neen, zeker niet. Langer dan één of anderhalf uur heb ik niet noodig.’

Toen Kim op den arm van haar Moeder haar triomfantelijken intocht deed bij tante Ans, die haar lachend tegemoet kwam, lag Pim languit

(18)

op zijn rug in de box te slapen te midden van zijn speelgoed, waar hij maar zelden of nooit naar omkeek. Het nuttigen van zijn ontbijt had blijkbaar zijn slaaplust weer opgewekt, en hij zag er zeer welgedaan uit, en niet minder welgemoed.

‘Dag Kim! Dag schat!’ riep tante Ans haar kleine gast toe. ‘Krijg ik een kusje van je?’

‘Daal is Pim! Daal is Pim!’ riep Kim, zonder te hooren, wat Tante haar vroeg. Zij was dol op Pim, en zoodra zij hem in de box ontwaarde, had zij alleen maar oogen voor hem. ‘Kim wil bij Pim! Kim wil bij Pim!’

‘Maar eerst krijgt Tante een kusje!’ zei tante Ans, terwijl zij Kim van haar Moeder overnam.

Haastig gaf Kim, waarom gevraagd werd, en riep toen:

‘Kim wil bij Pim! Dáál! Dáál!’ En zij wees met haar vingertje naar haar vriendje in de box.

‘Ho, kleintje, niet zoo wild!’ riep Tante. ‘Jij kleine robbedoes!’

‘Ja, - pas maar op,’ zei Kims Moeder. ‘Het kind is net kwikzilver. Maar daar hoor ik de tram! Dag! Dag! - Dag Kim!’

Kim zei niets en Mama verdween op een drafje uit de kamer. Toen zette Tante Kim in de box en riep:

‘Kijk eens, Pim, wie is hier? Word eens wakker, Pim! - Word wakker, Pim! Kijk eens, wie hier is.’

Maar Pim sliep rustig door.

Nauwelijks had Kim in de box vasten grond onder haar voeten gekregen, of zij liep met voor haar doen groote stappen op haar vriendje toe, met het noodlottige gevolg, dat zij over zijn mollige beenen struikelde en boven op Pims hoofd terecht kwam. Nu werd Pim in den regel heel moeilijk wakker, maar deze toer van Kim was hem toch wel wat al te sterk en hij schrok er zelfs min of meer van.

‘Hoepla!’ riep Kim, terwijl zij weer overeind krabbelde. Pim deed zijn oogen open en werd tot zijn groote vreugde gewaar, dat hij visite gekregen had. Nauwelijks wist hij goed, wat er aan de hand was, of Kim was bij hem neergeknield, sloeg hem haar beide armpjes om zijn dikken hals en gaf hem een kus.

‘Kim Pim kusje geven! Kim Pim kusje geven!’ riep zij. ‘Kijk Pim, hiel mooi paaldje!’ En zij duwde hem zijn eigen speelgoed tegen zijn bolle wangen. ‘Paaldje ook kusje geven.’

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(19)

‘Heppe! Heppe!’ riep Pim, terwijl hij het paardje met zijn beide handjes aangreep.

Kim trok het terug.

‘Neen, Kim paaldje hebben. Pim niet paaldje hebben.’

En met een ruk trok zij aan den harkerigen paardenstaart, zoodat het een wonder was, dat zij hem niet los trok.

‘Pim heppe! Pim heppe!’

En Pim kreeg hem, want Kim amuseerde zich nu met een hondje,

dat geluid gaf, als je het hard in zijn lijfje kneep, wat Kim dan ook deed.

‘Woefwoef zegt piep, woefwoef zegt piep!’ juichte Kim, die voor een gewoonte had om alles, wat zij zeide, een paar maal te herhalen. En Pim hield ook nog al van herhalingen.

‘Pim heppe! Pim heppe! Pim heppe!’

En Pim kreeg ook den hond, want Kim had hem nu al weer genoeg naar haar zin geknepen en laten piepen. Zij greep Pims zilveren rammelaar en klingelde ermede uit den treure. Pim had het paardje en den woefwoef tegen zich aangedrukt, en kreeg in 't volgende oogenblik den rammelaar op zijn gezicht, dien Kim weggooide, omdat zij een schaapje ontdekte in den hoek van de box. Zij kroop met handen en voeten over Pim heen om het schaapje te halen, en Pim vond alles, wat Kim deed, even mooi

(20)

en aardig. Hij keek haar overal na en zijn bolle gezicht was een en al glimlach.

Toen Kim ook van het schaapje genoeg had, liep zij op een draafje de box in het rond, maar telkens struikelde zij over een of ander stuk speelgoed en kwam dan weer boven op Pim terecht, wiens dikke ledematen wel de halve box in beslag namen, zoodat Kim hem haast niet mis kon vallen.

Pim vond het verrukkelijk en kraaide van pleizier, dat het hoogste punt bereikte, toen Kim hem in zittende houding precies op zijn gezicht terecht kwam. 't Was wel een benauwd half-elfje voor Pim, maar zijn gesmoord lachen was toch duidelijk hoorbaar. 't Was zoo'n dwaas gezicht, dat zijn Moeder er ook om in een lach schoot.

‘Toe Pim, blijf daar toch niet altijd liggen als een blok,’ riep zij haar jongen toe, en zij zette hem wat overeind in een hoekje van de box, met zijn rug tegen de leuning.

Kim ging voor hem zitten, greep zijn beide handjes en trok zijn bovenlijfje naar zich toe, om hem op 't volgende oogenblik weer achterover in zijn hoekje te drukken.

En zij zong met haar liefste stemmetje:

‘Schuitie valen ovel zee Appela's meê, Appela's ojannie

Peeltes hooge boom Sinnikasie beet oom.’

‘Prachtig, Kimmy, mooi gedaan!’ riep tante Ans, die zat te schudden van het lachen om het leuke tafereeltje. En Pim lachte ook, al kreeg zijn hoofdje bom op bom tegen de leuning van zijn box. Eindelijk zakte hij meer en meer scheef en viel ten slotte als een blok omver. Kim greep hem met beide handjes aan om hem weer op te tillen, en Pim amuseerde zich zoo kostelijk, dat hij al zijn krachten inspande, om haar daarbij behulpzaam te zijn. Toch zou het Kim niet gelukt zijn, den dikken Pim weer in zijn vorige houding te plaatsen, als tante Ans niet geholpen had. Deze tilde hem overeind en zette hem weer in zijn hoekje. Toen liep zij snel naar de keuken, omdat Mina gewaarschuwd had, dat de groenteboer aan de deur was.

Voorzichtigheidshalve trok zij de kamerdeur achter zich dicht, want zij vertrouwde de woelige Kim voor geen cent. En daar had zij gelijk

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(21)

aan, want Kim stond nu overeind in de box, en vermaakte zich met het houden van klimoefeningen, daar het haar in de box al weer een beetje begon te vervelen. Pim was nog klaar wakker, wat ongetwijfeld te wijten was aan het rumoerige bezoek van zijn buurmeisje, waarvoor hij de grootste bewondering koesterde.

Tot Kims groote verwondering gelukte het haar niet over de leuning van de box naar buiten te vallen, waarvan de reden was, dat deze box het in hoogte aanmerkelijk won van de hare. Maar 't was geen groot bezwaar, want toen zij over den rand keek, ontdekte zij aan den hoek, waarin Pim zat, een koperen kettinkje met een spie aan het einde, welke in een oogje rustte. Met een vlugge beweging rukte zij de spie er uit, en toen was de box aan den bovenkant los. Dat zij bij dien arbeid op Pims mollige beentjes stond, viel haar niet op, zoo was zij in haar werk verdiept. Pim merkte het wèl, want haar leeren laarsjes deden hem pijn, maar hij gaf toch geen kik.

Alles wat Kim deed, vond hij goed.

‘Los! Ketting los!’ riep Kim.

Maar de box ging nog niet open, daar een tweede spie aan het ondereinde nog in het oogje stak. Kim ging daarom dwars over haar vriendje liggen, stak haar handje tusschen twee sporten door, drukte tegen den kant van de box, en op 't zelfde oogenblik ging het hekwerkje open met het gevolg, dat Pim, die met zijn rug in dien hoek zat, achterover naar buiten rolde.

Kim klapte in haar handjes van pleizier, en de dikke Pim lag op zijn rug te lachen, dat hij schudde. Kim liep over Pim heen de box uit, en riep:

‘Box open! Box open! Kom Pim, box open!’

Zij sjorde zoo lang aan Pims dikke ledematen, tot hij een halven slag omdraaide en op zijn buikje terecht kwam. Daar lag hij te spartelen met armen en beenen, en stootte daarbij in de vreugde zijns harten allerlei kreten uit.

Kim knielde bij hem neer en duwde hem met haar beide handjes voort.

‘Vooluit, vooluit, kluipen!’ riep zij Pim toe.

Pim spartelde, wat hij kon, tot opeens zijn rechterbeentje onder zijn linker terecht kwam en hij, voortgeduwd door Kim, een eindje vooruit schoof.

(22)

Dat was een vreugde!

Kim gilde het uit van pleizier, en Pim kroop luidkeels lachende verder en verder.

Kim stond op en liep naar de tafel. Daar ging zij op haar hurkjes zitten, stak als een moedertje Pim haar armpjes toe, en riep:

‘Kluipen! Kluipen! Kluipen! Kom, Pim, kom hiel!’

En Pim kroop zonder ophouden. Hij vond het verrukkelijk en kreeg hoogroode wangen van pleizier en van de voor hem ongewone inspanning.

Aan slapen dacht hij niet meer. Hij kroop maar, kroop maar, en snoof daarbij als een kleine stoommachine.

Bom, daar kwam hij met zijn dikken bol tegen een tafelpoot terecht, maar hij nam er niet de minste notitie van en kroop verder, onder de tafel door, tot de theestoof hem in zijn vaart stuitte. Toen hij merkte, dat hij onmogelijk verder kon, werkte hij zich een kwartslag in de rondte, en kroop weer met inspanning van al zijn krachten verder. Bij de minuut ging het beter en vlugger.

Kim sprong van blijdschap om hem heen en riep maar:

‘Pim kluipen! Pim kluipen! Pim kluipen!’

Opeens ging de deur open en kwam tante Ans binnen. Wie beschrijft haar verbazing, toen zij de box open en haar dikken lieveling, met de meeste animo kruipende, midden op den vloer vond.

‘Pim kluipen! Pim kluipen! Pim kluipen!’ klonk haar het stemmetje van Kim toe.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(23)

‘Wel verbazend!’ roep Pims moeder verrast uit. ‘Ja ja, zoo waar: Pim kluipen! Heb jij hem dat geleerd, kleine schat?’

En verrukt hurkte zij neder op eenigen afstand van Pim, en riep hem toe:

‘Goed zoo, Pim, goed zoo! Kom bij Mama! Kom bij Mama! Ha, wat heerlijk, dat je kruipen kunt. Nu zul je ook wel gauw leeren loopen! Kom bij Mama, Pim!’

En Pim maakte een kwartslag rechtsom en kroop welgemoed en met hoogroode wangen op zijn Moeder toe, die hem met open armen afwachtte.

Juist kwam de dokter binnen en hij staarde verrukt en met open mond naar zijn jongen, die zich nu al met veel gemak over den vloer voort-schoof.

‘Maar Ans, dat is verwonderlijk! Dat is een sterk stuk van den jongen. Wat heb ik je altijd gezegd? 't Is een wonderkind! Ik heb nog nooit een kind zoo zien kruipen.

't Is fameus!’

‘Pim kluipen! Pim kluipen!’ juichte Kim.

‘Ja lieverd,’ zei tante Ans, ‘en dat heb jij hem geleerd. Maar zeg eens, kleintje, wie heeft de box open gemaakt?’

‘Kim box gemaakt,’ zei Kim. ‘Zoo!’ En zij dribbelde naar de box en trok de ketting met de spie in de hoogte. ‘Kim box gemaakt.’

‘Ja, open gemaakt bedoel je, hè, kleine handje-gauw. Ha, daar hoor ik Mama. Ja, ja, daar is ze. Dag! Kijk eens, Pim kruipt, Pim kruipt! Dat heeft Kim hem geleerd.

Terwijl ik even in de keuken was, heefr dat kleine ding de spietjes uit de box getrokken en is er met Pim uitgegaan. Is het niet vermakelijk?’

‘Dat is het zeker. Kijk me die Pim eens kruipen. Hahahaha, 't is grappig om te zien. Zeg Ans, nu zal zijn slaapperiode wel gauw voorbij zijn. Kom Kimmetje-lief, we moeten naar huis, kind. Dank je wel, Ans. Tot wederdienst bereid.’

Pim was haast niet meer in zijn box te houden na dien gedenkwaardigen morgen.

Zijn grootste lust was het, overpoosd door de kamer rond te kruipen, en zelfs 's middags kon zijn Moeder hem niet dan met moeite naar zijn bedje krijgen om een poosje te slapen.

Hij had, onder leiding van Kim, groote vorderingen gemaakt.

(24)

Vierde hoofdstuk.

Kim leert een mooi versje en Pim wijdt zich aan zijn verdere ontwikkeling.

Zoolang Pim bijna dag en nacht had geslapen, had hij maar weinig tijd kunnen vinden, om zich met zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling bezig te houden, maar dat werd nu anders. Ja, hij verviel nu zelfs in een ander uiterste, want niet alleen wilde hij 's morgens in het geheel niet meer naar bed, maar zelfs 's middags had zijn Moeder de grootste moeite, om hem een dutje te laten doen. En van de box had hij een volslagen afkeer gekregen. In die gevangenis wilde hij niet meer opgesloten worden.

Neen, hij deed niet anders dan kruipen, altijd maar kruipen, met het gevolg dat hij in minder dan geen tijd al een broekje versleten had.

En weldra was hij met kruipen alleen niet meer tevreden. Mama moest hem van achteren onder zijn beide armpjes vasthouden, en dan trappelde hij zoo hard met zijn voetjes op den vloer, dat Mina in de keuken hem wel hooren kon.

‘Loopen! Loopen!’ riep hij dan.

Die loopoefeningen duurden hem nooit te lang.

Ook in dezen voor Pim nieuwen tak van sport maakte hij snel groote vorderingen.

Na een paar weken kon hij zelfs al langs den muur en achter een wagentje loopen, zonder vastgehouden te worden, en nog enkele dagen later stak hij plotseling van wal en liep, met beide armpjes balanceerende en met een goedmoedigen glimlach op zijn bolle toetje, dwars de kamer door, 't Gebeurde 's middags na den maaltijd.

De dokter had een half uurtje met hem gespeeld en gezongen, en zat nu de courant te lezen.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(25)

Opeens schrikte hij op door een luiden kreet van zijn vrouw, die hem toeriep:

‘Kijk eens, Gert, neen maar, kijk eens, Pim loopt los!’

‘Wel heb ik van mijn leven!’ riep de dokter opgetogen uit, terwijl hem de krant uit de handen viel. - ‘Neen maar, dat is fameus! Dat is kolossaal! Die jongen - die jongen is een wonderkind!’

En opstaande riep hij, Pim gehurkt de armen toestekende:

‘Goed zoo, Pim! Kom nu hier, naar Papa! - Kijk eens, vrouwtje, daar komt hij!

Daar komt hij! Is het niet fameus? - Ha, goed gedaan, kereltje, - daar heb ik je. Nu naar Mama, ja, ja, toe maar, vooruit, naar Mama!’

‘Stap, stap!’ klonken Pims laarsjes, en een oogenblik later was hij in de veilige armen van zijn juichende Moeder beland.

Opeens nam de dokter, wiens hart zwol van vadertrots, zijn dikken spruit met twee armen op, en zei opgetogen:

‘Kom mee, vrouwtje, dan gaan we naar hiernaast. Dàt moeten ze zien. Wat zullen ze groote oogen opzetten.’

En met hun drietjes verlieten zij de kamer om naar Villa Braamhoeve te gaan.

Daar stond Kim boven op de tafel een versje op te zeggen.

‘Van Mina geleeld,’ zei ze. ‘Mooi velsie.’

Met de r stond zij nog altijd op voet van oorlog.

‘Goed, laat maar hooren, Kim, dat mooie versje.’

Toen zong Kim:

Bim bam,

De kolken die luije, Wie is tel dood,

Kippetje met ze ééne poot!’

En bij den laatsten regel tilde zij haar eene beentje zoo hoog op, dat het met het andere een rechten hoek maakte.

Vader en Moeder schoten in een luiden lach om het dwaze liedje en de malle vertooning.

‘Mooi velsie?’ vroeg Kim, ook lachend.

‘Of het mooi is!’ riepen Papa en Mama om het hardst uit.

‘En heb jij dat mooie versje van Mina geleerd?’ vroeg Papa, maar

(26)

voordat Kim gelegenheid had om te antwoorden, kwamen de buren binnen.

‘Wat is dat? Ben jullie daar? En op dit uur? Wat kom je doen?’ vroeg Mevrouw van Kampen in één adem.

‘We komen je een kunststuk van Pim laten zien,’ zei de verrukte Vader.

Deze zette zijn jongen op den grond, hurkte op eenigen afstand met uitgebreide armen neder, en riep:

‘Kom Pim, - kom bij Papa!’

‘Daal is Pim!’ riep Kim, terwijl zij zich zóó haastte om bij haar vriendje te komen, dat zij ongetwijfeld van de tafel gevallen zou zijn, als haar Vader haar niet nog net bijtijds gegrepen had. Hij zette Kim op den grond en keek naar het kunststuk, dat Pim zou vertoonen.

‘Kom bij Papa, Pim, kom bij Papa!’ riep de dokter.

Maar Pim hield zijn vriendinnetje strak in het oog, en liep regelrecht naar haar toe.

‘Pim loopen! Pim loopen! Pim loopen!’ juichte Kim, terwijl zij Pims handje greep.

‘Neen maar, daar kan hij nu ineens loopen ook!’ riep Mevrouw van Kampen verwonderd uit. ‘En geen drie weken geleden lag hij nog als een blok in zijn wieg!

't Is verbazend, zoo hard als hij in de laatste dagen vooruit gaat.’

‘Ja, is het niet fameus?’ zei de dokter, die met stralende oogen naar Pim keek. ‘'t Is een wonderkind. Daar stak hij een half uurtje geleden zoo maar geheel uit eigen beweging van wal, en hij loopt met een zekerheid, of hij het al jaren lang gedaan heeft.’

Kim hield Pims handje stevig vast en riep haar vriendje toe:

‘Pim loopen met Kim, gloote wandeling maken.’

Dat vond Pim blijkbaar prachtig, want hij ging dadelijk op stap tot groot vermaak van Kim, die hardop liep te lachen. En toen begon Pim

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(27)

ook te schateren, hoe langer hoe harder, tot ten slotte de wederzijdsche ouders ook in een lach schoten om het vermakelijke tafereeltje.

Opeens werd het geval echter van meer ernstigen aard, want Kim, die eerst heel langzaam geloopen had, bleek al weldra de krachten van haar vriendje te overschatten, en trok hem met groote stappen met zich voort, met het gevolg, dat Pim, die zijn uiterste krachten inspande om haar bij te houden, zijn evenwicht verloor en met zijn hoofdje tegen een tafelpoot terecht kwam. 't Gaf een geduchten bom, en iedereen verwachtte, dat een geweidige huilpartij er het gevolg van zou zijn, natuurlijk alleen van Pims kant, want Kim stond er hard om te lachen.

Tot ieders verbazing echter slaakte Pim geen enkelen kreet; hij trachtte zich aan den tafelpoot op te richten en riep:

‘Pim loopen Kim!’

Kim pakte hem bij zijn handje en toen begon de wandeling opnieuw.

‘Niet zoo hard, Kim, Pim kan nog niet hard loopen,’ riep haar Moeder haar toe.

‘Is het niet fameus?’ vroeg de dokter herhaaldelijk. ‘En zoo hard als hij met praten aanleert, - neen maar, 't gaat mijn begrip te boven. Iederen dag opnieuw sta ik verbaasd over zijn vorderingen. En zeg, Van Kampen, nu het voorjaar in het land is en de kinderen uit den aard van de zaak veel in den tuin zullen zijn, moeten we samen een grooten zandbak laten maken. Daar kunnen ze heerlijk in spelen en meteen van de buitenlucht genieten, dat is gezond.’

‘Ja maar, als het regent....’ viel tante Ans in.

‘Geen bezwaar,’ zei haar buurman. ‘We laten een grooten bak maken en dien overkappen, dan zitten ze droog, ook als het regent.’

‘Een pracht-idee!’ vond de dokter, die opgetogen over het plan was.

‘Bij wien in den tuin moet hij komen?’ vroeg zijn vrouw.

‘Wel, in allebei de tuinen,’ zei Kims Vader. ‘We nemen een klein gedeelte van het scheidingshek weg en maken hem daar, half in jullie tuin en half in den onzen.

Dan kunnen ze er van beide kanten inkomen.’

‘Ja ja, dat is leuk,’ vonden de dames. ‘Dat is goed bedacht.’

‘En nog wat,’ hernam de dokter. ‘Nu ze beiden kunnen loopen, moest er wat op gevonden worden, dat zij ons niet ontsnappen en zich op de straat begeven. Daar is het levensgevaarlijk voor hen, en 't zou toch licht kunnen gebeuren, niet waar?’

(28)

‘'t Is al gebeurd,’ zei tante Fré. ‘Gistermorgen liep Kim al op straat om een kindje, dat met haar moeder passeerde, een handje te geven. Gelukkig bleef zij nog op het wandelpad, maar dat neemt niet weg, dat ik me haast een ongeluk schrok.’

‘Zoo zie je - 't is veel te gevaarlijk,’ zei de dokter.

‘En gemakkelijk afdoend te verhelpen,’ zei Kims Vader. ‘We laten morgen aan den dag van onze huizen af zijwaarts vlechtdraad zetten, desnoods met een klein hekje er in, zoodat wij er door kunnen. Dan is de achtertuin geheel afgesloten en loopen zij geen gevaar. Die hekjes voorzien wij van een sterke drangveer, zoodat zij vanzelf dicht klappen.’

‘Heerlijk,’ zei de dokter. ‘Zeg amice, zou jij op je willen nemen om er voor te zorgen? Je weet, hoe druk ik het gewoonlijk heb, en op 't oogenblik zijn er juist vele zieken. Kan ik er op rekenen? Zooals je doet, is vooraf al goedgekeurd.’

‘Goed, dat is afgesproken,’ zei Mijnheer van Kampen. ‘Ik zal er dadelijk werk van maken.’

En zoo gebeurde het ook, want Mijnheer van Kampen ging dienzelfden avond nog naar den smid en den timmerman, om de zaak met hen te bespreken.

Al vroeg in den morgen werd met het werk aangevangen. De smid zette de beide villa's in het verlengde van den voorgevel met sterk vlechtdraad af, zoodat de voortuinen op afdoende wijze van de achtertuinen gescheiden werden, en maakte naast elk huis een poortje, dat door een sterke drangveer vanzelf weer dichtviel, als er iemand doorgegaan was. Tegelijkertijd namen twee timmerlieden een gedeelte weg uit het rustieke hek, dat de tuinen scheidde, om op het vrijgekomen terreintje een grooten Zandbak te maken.

Na enkele dagen waren èn de smid èn de timmerlieden met hun werk klaar, en konden de kinderen onbezorgd in den achtertuin aan hun lot overgelaten worden.

Natuurlijk werd er altijd eenig toezicht gehouden, maar men behoefde geen vrees meer te koesteren, dat zij ongemerkt op de straat zouden komen en daar een ongeluk krijgen.

En toen de eerste mooie voorjaarsdag in het land kwam met gouden zonneschijn en zingende vogeltjes, werd de mooie groen-geverfde zandbak ingewijd.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(29)

Vijfde hoofdstuk.

Pim, Kim, en de zandbak.

Toen die eerste mooie voorjaarsdag in het land kwam, had het juist wel veertien dagen aan één stuk geregend van den morgen tot den avond en van den avond tot den morgen, zoodat Pim en Kim niet buiten hadden kunnen spelen. De mooie zandbak was wel overdekt, maar die geduchte regenbuien waren vergezeld gegaan van een hevigen kouden wind, zoodat zij toch niet droog gezeten zouden hebben. Neen, zij hadden al dien tijd zich binnenshuis moeten vermaken en waren dikwijls bij elkander op visite geweest.

Maar nu was het voorjaar dan eindelijk toch gekomen, ja, het leek zelfs wel een zomersche dag. De zon scheen heerlijk, de voorjaarsbloempjes ontplooiden haar knopjes en prijkten weldra in vollen dos, en de vogeltjes kwinkeleerden in de boomen of sleepten ijverig veertjes en takjes aan, om hun nesten in orde te brengen.

Mama bracht Pim naar den zandbak, en alsof het afgesproken was, verscheen daar op hetzelfde oogenblik ook Mevrouw van Kampen met Kim. Ha, dat was een vreugde!

Pim en Kim wierpen zich juichend op den zandberg en graaiden met beide handjes in het mulle goedje, dat tegen het achterschot nog geheel droog bleek te zijn.

Handenvol wierpen zij in de hoogte, zoodat het wel een regen van zand leek, en toen begroef Kim haar beide armpjes er in, wel tot aan de elleboogjes toe. Dat vond Pim grappig, dus deed hij het ook.

‘Pims handjes weg!’ riep hij opgetogen.

‘Kims handjes ook weg!’ juichte Kim.

En op 't volgende oogenblik wierpen zij weer handenvol zand omhoog,

(30)

zoodat de beide Mama's een paar stappen achteruit moesten gaan, om niet de volle laag in hun gezicht te krijgen.

Wat zag het er in den zandbak leuk uit. Een gedeelte van den bodem was bedekt met een houten vloer, waarop Pim en Kim poffertjes konden bakken, en er waren schopjes om te scheppen en lepels voor hetzelfde doel, en kopjes en schaaltjes om gebakjes te maken, en twee jukken, elk met twee emmertjes, en twee prachtige kruiwagentjes, van buiten geel en van binnen rood, o, 't was een lust om te zien.

‘Een lepel, een lepel!’ juichte Kim, en nu wierp zij geen handenvol maar lepelsvol de lucht in. 't Kwam alles bovenop Pim terecht, maar die vond het wel grappig.

‘Meer! Meer!’ riep hij.

‘Meeg! Meeg!’ riep Kim, die gedurende de regendagen de r had leeren uitspreken met dien verstande, dat zij thans sterk brouwde en er meer een g dan een r van maakte.

‘En een mooi kguiwagentje!’ riep Kim.

‘Ja, een mooi wuikagentje!’ zei Pim, die over dat lange woord struikelde, doordat het hem nog te machtig was.

‘Neen, niet wuikagentje!’ verbeterde Kim. ‘'t Is kguiwagentje!’

‘Hoort eens, kindertjes,’ zei tante Ans. ‘Nu gaan we poffertjes bakken. Lusten jullie wel poffertjes?’

‘Ggaag!’ zei Kim. ‘Kim lust ggaag poffegtjes!’

‘Pim ook koffertjes lusten!’ riep Pim.

‘Kijk,’ zei tante, ‘dat doe je zóó! Dan neem je zoo'n kopje en dat doe je vol zand.

Dat druk je goed vast en dan zet je alles omgekeerd hier op den houten vloer. Dàn til je het kopje op, - en ha, kijkt eens, daar staat het lekkere poffertje. Ziet het er niet prachtig uit? Kijkt eens, hoe mooi!’

‘Ja, Kim vinden pgachtig,’ zei Kim. ‘Kim opeten.’

‘Pim ook opeten!’ riep Pim.

En wel vier handjes graaiden in het poffertje, en op 't volgende oogenblik zaten de beide mondjes vol zand.

‘Lekkeg!’ zei Kim lachend.

‘Pim ook lekker!’ bauwde Pim na.

‘Neen, neen, niet doen! Niet doen!’ riepen de moeders om het hardst hun kindertjes toe. ‘Geen zand in je mondje steken. Bah, dat is vies!’

‘Kim vinden lekkeg!’ hield Kim vol, terwijl haar het zand tusschen

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(31)

de tandjes knarste. En Pim zat met zooveel smaak te kauwen, of hij het lekkerste koekje van de wereld verorberde.

‘Niet vies! Lekkeg!’ zei Kim eigenwijs.

Maar de moeders veegden hun zoo goed en zoo kwaad als het ging het zand uit de mondjes weg, en zeiden:

‘Nu gaan we nog meer poffertjes bakken, een heele rij, maar niet meer in je mondje steken, want dan word-je ziek, heel erg ziek.’

‘Dan Oom Dok komt,’ beweerde Kim wijs.

‘Ja, dan komt Oom Dokter en die geeft je een leelijk drankje om in te nemen,’ zei tante Ans. ‘Kijk eens, wat een mooi poffertje! Prachtig,

hè? Nu nog een, - zoo, - en dan nog een, - kijk, nu komt tante Fré ook helpen, - ha, dat wordt een lange rij heerlijke poffertjes.’

Kim begon zin te krijgen om mede te doen.

‘Kim ook poffegtjes bakken!’ riep zij, en haar Moeder gaf haar een kopje en hielp haar voort, om het te leeren.

‘Pim ook bakken,’ zei Pim. ‘Pim ook koffertje bakken.’

En toen bakten de twee kleuters poffertjes uit den treure, van allerlei vorm en grootte. Zij waren weldra geheel in hun spelletje verdiept, waarom de twee moeders zich ongemerkt verwijderden en een wandelingetje in den tuin gingen maken. Zij vonden het beter, de kinderen thans op eigen wieken te laten drijven.

(32)

't Ging dan ook een poosje heel goed. Zij werkten met den grootsten ijver voort; hun oven werd om zoo te zeggen geen oogenblik koud. Soms plakten zij wel eens twee poffertjes boven op elkander, zoodat het heele baksel mislukte, maar dat hinderde niet. Dan schoven zij het overtollige zand weg en bakten weer nieuwe. Van tijd tot tijd keken de Mama's eens om een hoekje, maar als zij zagen, dat alles goed ging, trokken zij zich weer ongemerkt terug.

Eindelijk kreeg Kim genoeg van het bakken, en zij schepte de emmertjes vol. Ook kregen de kruiwagentjes een volle lading, waarbij Pim ijverig medehielp. En toen zoowel de emmertjes als de kruiwagens niets meer bergen konden, klom Kim boven op den zandberg.

‘Kom Pim,’ riep zij, ‘dat is allemaal wateg. Wij gaan handjes wasschen.’

Dat leek Pim leuk gevonden en hij ging bij Kim zitten. Zij grepen twee handjes vol zand en waschten, of zij in hun badje zaten, en samen hadden zij veel pret.

‘Handjes wogden mooi schoon, Pim,’ zei Kim trotsch, terwijl zij Pim haar zanderige handen toestak.

‘Mooi schoon,’ beaamde Pim.

‘Nu gezichtje wasschen,’ stelde Kim voor. En zij wreef zich geducht in met handenvol zand. Zij zag er in minder dan geen tijd ontoonbaar uit.

Pim deed het haar natuurlijk onmiddellijk na, zoodat zijn mondje weer propvol zand kwam.

‘En haagtjes wasschen,’ zei Kim. ‘Wateg oveg haagtjes gieten, met den lepel.’

‘Ja, ja, met den lepel!’ riep Pim.

Zij schepten alle twee, wat zij konden, en ledigden lepel na lepel over hun lange page-haar. 't Zand lag er weldra dik op. Zij vonden het in één woord verrukkelijk.

Soms legden zij de lepels neer, om het zand er eens goed in te wrijven, en dan gleed er een laag bij hun halsje neer en kwam tusschen hun kleertjes en op hun bloote lijfjes terecht.

‘Lekkeg,’ zei Kim, ‘dat kgiebelt lekkeg.’

‘Erg lekker,’ vond Pim. ‘Pim mooi spelen.’

Dan namen zij de lepels weer ter hand en legden er opnieuw eenige schepjes op.

Pim werd zoo vriendelijk, om Kim ook eens de volle laag te geven, wat Kim heel prettig vond en met de grootste gulheid op dezelfde wijze beantwoordde.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(33)

Dat spelletje vonden zij verbazend interessant, nog veel prettiger dan het poffertjes bakken, en zij gingen er langen tijd ongestoord mede voort.

Ja, ongestoord, want de beide Moeders waren al in eenigen tijd niet naar hun lievelingen komen kijken. De reden daarvan was, dat Kims grootouders gekomen waren, om een bezoek te brengen.

Zij woonden op hetzelfde dorp, maar Grootpa had rheumatiek in zijn rug gehad, wat hem geducht pijn deed en hem het loopen onmogelijk had gemaakt. Maar nu was de pijn zoo goed als geweken, en maakte hij van het mooie weer gebruik, om eens over te wippen en naar zijn kleindochtertje te komen kijken. Toen Opa en Oma van Mina hoorden, dat Mevrouw en Kim op Rozenhof waren, hadden zij zich naar deze villa begeven en stonden nu al een poosje met de beide Mama's te praten.

Zoo doende hadden dezen hun kindertjes gedurende eenige minuten aan hun lot overgelaten. Och, waarom ook niet? Zij konden immers in hun zandbak toch geen kwaad?

Eindelijk zakten zij allen te zamen al pratende naar den zandbak af. Grootvader leunde nog op zijn stokje, want Opa was wel weer heel wat beter, maar de pijn was nog niet geheel weg.

Nauwelijks waren zij den zandbak genaderd, of tot hun schrik bemerkten zij, wat er aan de hand was. Onder luid gelach gooide Pim lepelsvol zand op het hoofdje van Kim, en Kim bewees Pim denzelfden dienst. Hun gezichtjes, hun hoofdjes, hun kleertjes en handjes, 't was àlles één en al zand, verschrikkelijk voor de Moeders om aan te zien, want hoe moesten zij dat alles weer in orde krijgen? 't Was haast onmogelijk.

‘Verschrikkelijk nog toe!’ riep Pims Moeder uit, terwijl zij haar handen in vertwijfeling in elkander sloeg.

‘Vreeselijk, wat een toestand!’ zuchtte Kims Mama. ‘Hoe bedenken die kinderen het. Ze zien er in één woord ontoonbaar uit. En die haren, - dat is nog het ergste!’

‘Ja, dat is het ergste!’ zuchtte tante Ans. ‘We zullen ze af moeten knippen, vrees ik.’

Nauwelijks had Kim Opa en Oma opgemerkt, of zij stond op en vroeg met een lief stemmetje:

‘Nu Opa niet meeg pijn in den gug?’

‘Neen, klein zwart torretje,’ zei Opa, ‘Opa heeft nu niet meer pijn in zijn rug.’

(34)

‘Laat 's kìjken,’ vroeg Kim.

Opa draaide haar zijn rug toe.

‘Zie je wel?’ vroeg hij, terwijl allen om het malle verzoek van Kim in een lach schoten.

‘Neen, Opa nu beteg,’ zei Kim, nadat zij Opa's jas aan een nauwkeurig onderzoek had onderworpen. ‘Kim ziet niet pijn meeg. Kim Opa kusje geven.’

Zij stak Opa haar vuile toetje toe, waarop zelfs met een vergrootglas geen enkel blank plekje te ontdekken viel, en stak haar armpjes naar hem uit.

‘Maar eerst moet de spons er over!’ riep Opa lachend, terwijl hij haar bij een handje nam en naar Betje in de keuken bracht. En tante Ans volgde hem met Pim, die in de beste stemming van de wereld een van zijn zwarte wangen tegen de wang van zijn Mama drukte. Oma en tante Fré volgden hen lachend, en nu kregen de Moeders het druk, om de twee kleintjes weer toonbaar te maken.

De gezichtjes, handjes en armpjes kregen een kolossale beurt, maar de haren waren haast niet schoon te krijgen. De hoofdjes waren bedekt met een dikke laag zand, dat zich maar heel moeilijk liet verwijderen.

‘En vanavond in bad,’ zei tante Fré.

‘Natuurlijk,’ zei tante Ans. ‘Als zij een maand lang door een woestijn hadden gereisd, zonder zich ooit te wasschen, had het niet erger gekund. Van dien zandbak zullen we niet veel pleizier beleven, vrees ik.’

‘Och, 't went wel,’ meende Oma. ‘'t Is nu nog een nieuwtje, en zij zullen langzamerhand wel wijzer worden.’

‘'t Is mogelijk,’ zei Kims Mama, ‘maar ik vrees, dat zij er voorloopig nog te jong voor zullen blijken. Zij kunnen nog niet zonder toezicht spelen.’

Dat was inderdaad het geval, maar 't wende toch spoediger, dan de beide Moeders gedacht hadden. Reeds na enkele weken konden zij er

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(35)

soms uren lang heel prettig spelen, zonder tot groote buitenissigheden te vervallen.

Maar een feit bleef het, dat zij er altijd ontoonbaar uitzagen, als zij er hun vermaak hadden gezocht.

Intusschen bleek de zandbak een gezonde speelplaats te zijn, want de twee kindertjes groeiden zeer voorspoedig op. Pim werd grooter dan Kim, en bleef bedaarder en kalmer dan zijn vriendinnetje, maar toch was hij even ondernemend van aard als zij, en hij volgde haar overal, waar zij liep. Blijkbaar koesterde hij een groote bewondering voor haar en vond hij alles mooi, wat zij deed. Dag aan dag waren zij in elkanders gezelschap te vinden.

(36)

Zesde hoofdstuk.

Pim en Kim gebruiken hun twaalf-uurtje en maken een uitstapje met de tram.

't Werd een heel mooi voorjaar en een nog mooier zomer. De kinderen speelden heerlijk dag-in en dag-uit in de twee tuinen, en soms gingen de beide Moeders met hen uit naar een naburig dorp. Ook de zandbak was een bron van groot vermaak.

Eens hadden de dames afgesproken met de kleintjes 's middags, na de koffie, een ritje met de tram te gaan maken, omdat Pim en Kim dat zoo prettig vonden. Dan konden zij op een dorp, een groot uur daar vandaan, een wandeling maken, want de natuur was daar bijzonder mooi.

Kim zat in haar stoel aan de tafel. Mama deed haar best, om haar een boterhammetje te voeren, maar dat was altijd een moeilijk geval, want Kim wilde nooit eten. 't Moest haar altijd met kunst- en vliegwerk in haar mondje gestopt worden, en altijd vroeg zij om wat anders, dan haar gepresenteerd werd. Zij zat geen oogenblik stil en dreigde herhaaldelijk uit haar tafelstoel te zullen vallen.

Als Papa niet op reis was, was hij met koffie-drinken ook altijd thuis. Dezen keer was dat ook het geval.

‘Hap!’ zei Mama, terwijl zij Kim een stukje brood met jam voor haar mondje hield. Maar Kim hapte niet.

‘Neen, Kim lust niet jam, Kim wil kaas,’ zei Kim.

‘En toch krijgt Kim jam,’ zei Mama. ‘Hap, Kim, kijk eens hoe lekker!’

‘Neen, niet lekkeg, Kim lust niet jam.’

‘Kijk eens, wat een groote vlieg aan de lamp,’ riep Papa.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(37)

Kim hief het hoofdje op en zag de vlieg. Mama maakte van de gunstige gelegenheid gebruik, om haar een flinken hap in het geopende mondje te steken. Kim had daar niet eens erg in en at met smaak van de jam, die zij ‘niet lustte’.

‘De vlieg loopt, Papa,’ riep Kim, terwijl zij naar de vlieg wees. Opeens sprong zij overeind in haar stoeltje en deed een poging, om de vlieg te pakken. Maar zij kon er in de verste verte niet bij.

‘Hap, kwikzilver!’ riep Papa, terwijl hij haar een dobbelsteentje brood in het mondje stopte.

Zoo ging het elken dag. Voortdurend moest haar aandacht afgeleid worden, om haar wat te laten eten. Alleen van vruchten was zij een groot liefhebster. Aardbeien, kersen, bessen, bananen, sinaasappelen, peren en druiven peuzelde zij met den grootsten smaak op. Maar ditmaal stonden er alleen noten op tafel. De notenkraker lag er naast.

‘Kim wil nootje,’ riep Kim, toen haar broodje met jam eindelijk met veel moeite naar binnen was.

‘Ja, straks,’ zei Mama. ‘Eerst krijgt Kim nog een sneedje met kaas, heerlijke, lekkere kaas. Hap, Kim!’

‘Kim lust niet kaas, Kim wil ggaag nootje. Blief Mama, Kim wil nootje.’

Haar stemmetje klonk allerliefst vleiend, doch haar zin kreeg zij toch niet.

‘Maar eerst broodje met kaas,’ hield Mama vol. ‘Je lust immers zoo graag kaas?

Hap, Kim!’

‘Blief Mama, Kim wil ggaag mooi nootje,’ vleide Kim.

‘Hap dan,’ zei Mama. ‘Wat zit je haar in de war, Kim. Mama zal het glad strijken.’

Ze deed het ook, maar stopte Kim tegelijkertijd een stukje brood met kaas in den mond, dat Kim met smaak opat.

‘Nu Kims haagtje weeg mooi?’ vroeg Kim.

‘Bijna,’ zei Mama. En weer kreeg Kim een hapje, zonder dat zij er zelf erg in had.

‘Gaan we straks met de tram rijden?’ vroeg Mama. - ‘Hap! - En gaat tante Ans dan mede? En Pim ook? Wie is er altijd in de tram? - Hap!’

‘De conducteug!’ zei Kim. ‘Twee conducteugs! - Hap!’

(38)

‘Juist, twee conducteurs. Hier Kim, een lekkere beker melk. Dien mag Kim zelf vasthouden.’

‘Neen, Kim lust niet melk.’

‘Jawel, - proef maar, heerlijke melk. En dan krijgt Kim een lekker nootje.’

Kim dronk.

‘Ja, dan Kim een mooi nootje. Kim zelf doen met de kgaak,’ zei Kim, toen zij haast buiten adem was van het drinken en ermede ophield, om even uit te rusten.

Met de kgaak bedoelde zij den notenkraker.

Toen zij genoeg gegeten had, zei Papa:

‘Wil Papa nu een mooi nootje voor Kim kraken?’

‘Mag Kim zelf kgaken met de kgaak?’ vroeg Kim. ‘Kim wil zoo ggaag zelf kgaken.’

‘Maar dat kan Kim nog niet,’ zei Papa. ‘Hier, probeer het maar, dan zul-je 't zelf wel zien.’

Hij gaf Kim een noot in de eene en den kraker in de andere hand, en zag met belangstelling toe, wat er nu gebeuren zou.

‘Dat kan Kim toch nog niet,’ zei hij. ‘Kim is nog te klein.’

‘Dat kan Kimmy wèl, Kimmy is ggoot,’ zei Kim.

Zij deed de noot tusschen den kraker en drukte uit alle macht met beide handjes.

Ze werd er rood van, zoo spande zij zich in.

‘Zie je wel, dat het niet gaat?’ zei Papa.

‘Krak!’ deed opeens de noot. De stukken dop vlogen over de tafel. ‘Bomlaliege!’

riep Kim. ‘Kgak zegt de noot!’

‘Wel heb ik van mijn leven,’ riep Papa verbaasd uit. ‘Zie je dat, Fré, daar kraakt ze me zoo waar de noot aan gruzelementen! Zoo'n kleine kwikstaart.’

Kim zat lekker te peuzelen. Het nootje smaakte haar best.

‘Nog een kgaken, Kimmy nog een kgaken,’ vroeg Kim.

‘Daar heb je er nog een,’ zei Papa. ‘Kraak hem zelf maar.’

Dat deed Kim, en bij elke noot kreeg zij er meer vaardigheid in. 't Was een grappig gezicht, dat gemanoeuvreer met dien grooten, blinkenden notenkraker in die kleine handjes.

Intusschen gebruikte Pim in de villa daarnaast ook zijn twaalfuurtje, maar het ging er vrij wat rustiger toe, dan bij Kim. Hij zat doodkalm en

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(39)

bedaard in zijn tafelstoel en deed niet anders dan eten, het eene sneedje na het andere, onverschillig of het met jam of met wat anders gegarneerd was, ja zelfs een gewoon boterhammetje met alleen boter was hem van harte welkom. En toen de dokter hem voor de aardigheid een droog sneedje gaf, at hij het met dezelfde graagte op.

‘Wat een heerlijk gezonde jongen is hij toch!’ riep zijn Vader verrukt uit. ‘'t Smaakt hem alles even best.’

‘Ja, 't is een schat van een jongen,’ zei tante Ans.

‘Een schat?’ vroeg Papa. ‘'t Is een wonderkind! In mijn heele praktijk ken ik zijn wederga niet, 't is waar, wat ik zeg.’

Om half drie stonden de beide dames met Pim en Kim aan de halte van de tram.

De kindertjes zagen er allerliefst uit en waren zoo keurig gekleed, dat ze wel door een ringetje gehaald konden worden. De moeders waren meer dan trotsch op hun lievelingen.

‘De tgam komt nog niet,’ zei Kim, die al haar best deed om haar hand los te maken uit die van haar Moeder.

‘Neen, tram komt nog niet,’ zei Pim. ‘Tram is stuk.’

‘Neen, de tram is niet stuk,’ zei tante Ans. ‘Straks zal hij wel komen. Heb maar even geduld.’

Dat had Pim ook, meer dan Kim, want die wilde met alle geweld op de straat loopen, waar wel tien auto's per minuut voorbij reden, om van de motor- en gewone fietsen maar niet eens te spreken.

‘Stil staan, Kimmy, hier blijven,’ zei haar moeder. ‘Je mag niet los, dan krijg je een ongeluk.’

‘Dáág komt de tgam, dáág, dáág!’ riep Kim opeens, en zij wees met haar vingertje heel, heel ver, waar de tram inderdaad in aantocht was. Het handige ding had hem het eerst van allen gezien.

Een minuut later stond het gevaarte stil. Met een enkelen oogopslag zagen de dames, dat de achterste wagen het minst bezet was, en dus besloten zij daar te gaan zitten. Pim en Kim werden er in getild, en tuut-tuut, daar gingen zij op reis.

Kim en Pim genoten. Zij stonden elk, leunend in een arm hunner Moeder, voor een raampje, en keken naar alles, wat bezienswaardig was.

‘Daag is een poes!’ riep Kim. ‘Dag lieve poes, dag lieve poes!’ En zij wuifde met haar handje.

‘En een woefwoef!’ riep Pim ‘Woefwoef is zoet!’

(40)

Zij waren in een allerliefste stemming.

‘Kim ook lief!’ beweerde zij zelf.

‘Pim ook lief!’ zei Pim, die voor zijn vriendinnetje niet onder wilde doen.

‘Ja ja,’ zei tante Ans, ‘jullie bent allebei schatjes.’

‘Kimmy wil loopen,’ zei Kim, en zij liet zich vlug van de bank afglijden. Pim vond dat een zeer navolgenswaardig voorbeeld en stond weldra naast haar. Nu liepen zij achter elkander het lange pad door, klommen op haast alle banken, keken door bijna alle ruiten, en liepen dan weer door het pad heen en weer.

Toen kwam de conducteur binnen. Hij bleef voor Kimmy staan en vroeg lachend, om een grapje te maken:

‘Waar gaat u naar toe, jongejuffrouw?’

‘Veg weg,’ zei Kimmy.

‘En jij, jongeheer?’ vroeg hij aan Pim.

‘Ook ver weg, heel erg ver,’ zei Pim.

‘Dan zal ik nog even wachten,’ zei de conducteur. ‘Waar naar toe, dames?’

De dames zeiden het, waarop de conducteur zijn blikken doos opende, er twee kaartjes uitscheurde en er met zijn blinkende tang gaatjes in knipte.

‘Mama,’ riep Kim, die al zijn bewegingen met de grootste aandacht gevolgd had,

‘Mama, de conducteug heeft óók de kgaak!’

‘Wat zeg je, Kimmy?’ vroeg Mama, die haar niet begreep.

‘De conducteug heeft óók de kgaak. Kimmy kan ook mooi nootje kgaken.

Conducteur heeft ook de kgaak!’

O, wat moesten de twee Moeders lachen, want nu begrepen zij wel, dat Kimmy de kniptang van den conducteur voor een notenkraker had aangezien. En de overige passagiers hadden er ook pret in. Zij vonden het blijkbaar een paar allerliefste kindertjes.

Eén van hen nam echter niet de minste nota van Pim en Kim. 't Was een heer met een dik gezicht, een grooten zwarten knevel en dikke borstelige wenkbrauwen. Er kwam geen lachje op zijn lippen, hoe schattig Pim en Kim ook deden. De man hield blijkbaar niet van kindertjes. Hij zat maar aldoor norsch voor zich uit te kijken.

C.J. Kieviet, Pim en Kim

(41)

Kim ging vlak voor hem staan, en keek hem peinzend aan.

Opeens begon zij een versje voor hem op te zeggen, en klonk het:

Bim bam,

De klokken die luien, Wie is 't eg dood,

Kippetje met zijn éénen poot.

En toen stak zij haar rechterbeentje weer omhoog, tot het met het linker een rechten hoek maakte.

Iedereen lachte er om, want het

was een allergrappigst gezicht. Alleen de norsche heer lachte niet.

Kim keek hem nog een poosje strak aan, keerde zich toen om, deed haar beide handjes op haar rug, en liep weg, terwijl zij haar moeder toeriep:

‘Mammie, wat een gage vent is dat!’

't is te begrijpen, hoe Mama schrikte, toen zij hoorde, wat Kim zei. Zij werd rood tot achter haar ooren van schaamte en wist niet, wat zij doen zou. Als zij er iets van zeide, maakte zij het misschien nog erger. Zij hoopte maar, dat de heer het niet gehoord zou hebben, en dat scheen wel het geval te zijn, want hij bleef in dezelfde houding zitten en keek maar recht voor zich uit. Zij besloot dus, om er het zwijgen maar toe te doen.

Tante Ans deed intusschen de wanhopigste pogingen, om haar lachen te verbergen, want lachen moest zij, of zij wilde of niet. Ook de andere passagiers in den wagen zaten te lachen.

Maar 't werd nog erger, want Pim wilde ook een duit in het zakje gooien en riep luidkeels:

‘Wat een rare vent is dat! Wat een rare vent is dat!’

Ten slotte riepen Pim en Kim het om het hardst, tot groote schaamte van hun respectievelijke Mama's. Dezen haastten zich, de beide kinderen

(42)

bij zich te nemen en voor het raam te zetten, terwijl zij alle pogingen in het werk stelden, om hun aandacht op iets anders te vestigen.

‘Kijk, daar vliegt een ooievaar, daar hoog in de lucht,’ zei Kimmy's Moeder.

‘De ooievaag bij Kimmy bgoegtje bgengen!’ riep Kim.

Gelukkig begon de tram op dit oogenblik te remmen voor een volgende halte, en de beide dames fluisterden elkander toe, dat zij zouden uitstappen en op een volgende tram wachten, want hier waren zij naar hun meening onmogelijk geworden. Juist wilden zij opstaan, om aan dat voornemen gevolg te geven, toen zij zagen, dat de heer met de borstelige wenkbrauwen aanstalten maakte, om te vertrekken. Tot hun onbeschrijfelijke opluchting was hij weldra inderdaad verdwenen, zoodat zij de reis verder ongestoord konden voortzetten. En veel rustiger, want de wagen was thans bijna geheel bezet, zoodat Pim en Kim wel verplicht waren rustig voor hun raampjes te blijven staan. Van zitten was geen sprake, want daartoe waren zij niet te bewegen, daar zij dan niet naar buiten konden zien.

De reis werd vervolgd, en op de bestemde plaats stapten zij uit, om een wandeling te gaan maken. 't Was een dorp met een bijzonder mooie omgeving, waarom het dan ook des zomers veel door vreemdelingen werd bezocht.

Ook Pim en Kim vonden het heerlijk, om daar te wandelen, en 't werd verder een genotvolle middag. Zij kwamen langs een vijver, waarin statige zwanen op het heldere nat dreven en af en toe met hun blanke vleugels klapwiekten. En vlugge eendjes zwommen snel heen en weer, en speelden krijgertje, of staken de kopjes onder water en hun achterlijf kaarsrecht in de hoogte, en taterden en snaterden, dat het een lust was om te hooren.

‘Kwaak, kwaak, kwaak, kwaak!’ taterden ook Pim en Kim.

Zij bleven met hun allen heel rustig en gezellig aan den kant van den vijver op een bank zitten. Zelfs Kim hield zich vrij bedaard, want zij vond de eenden en de zwanen heel mooi, en prettig om naar te kijken.

En 't werd nog aardiger, toen er drie meisjes kwamen, die dobbelsteentjes brood in het water wierpen, om hen te voederen. Toen werd het nog veel drukker in den vijver. De eendjes zwommen onder luid gesnater op het brood toe, om het op te happen, en zij, die niets bemachtigd hadden,

C.J. Kieviet, Pim en Kim

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ouders van gezinnen met een beperkt inkomen nemen deel aan de vergaderingen van de stuurgroep, aan de bijeenkomsten van de werkgroepen, ontwerpen en voeren de acties en

Deze dwaze maagden gedroegen zich, toen zÍ$ iets Blkrogen hadden, alsof ze een overvloed van genegenheid en lrrrl{frlonis bezaten; zÍ$ dachten dat ze zoo goed als

Looy- schelder: ‘Dat zijn bevoegde leerkrachten die een eigen bedrijf zijn gestart, bijvoorbeeld een coachingspraktijk, maar nog een paar da- gen per week in het onderwijs

Moeders met kinderen zijn nog altijd minder vaak aan het werk dan vaders, maar de voorbije tien jaar zijn ze wel steeds actiever ge- worden op de arbeidsmarkt (niet in figuur).

de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolde vrouwen en mannen ligt in Vlaanderen nóg lager dan het reeds lage Europese gemiddelde; de Vlaamse midden- en hooggeschoolden daarentegen

De belanghebbende moet, nadat hij de vereiste verklaring van de burgemeester van zijn woonplaats heeft verkregen, twee verzoeken indienen: het eerste bij het Bureau van Consultatie

Maar Peer had niet veel lust, zijn Heer daaromtrent nader bericht te geven, want immers, als hij de waarheid zeide, zou Vianen geene groote waarde hechten aan zijne verraderlijke

De schoorsteen wilde in het geheel maar niet trekken, en toen daar verbetering in kwam, en ze gauw de kopjes ging wasschen, terwijl het water dan vast aan de kook kon gaan, brak