• No results found

De Stieltjes-integraal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Stieltjes-integraal"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Stieltjes-integraal

Sibel Kalkan

Bachelorscriptie

Scriptiebegeleider: Dr. O. van Gaans

4 juli 2016

Mathematische Instituut, Universiteit Leiden

(2)

Inhoudsopgave

1 Inleiding 2

2 Voorbereidende stellingen en definities 3

3 Stellingen en definities in een Banachruimte 17

4 Stieltjes-integreerbaarheid van discontinue functies in een Banachruimte 19

(3)

1 Inleiding

De Stieltjes-integraal is een generalisatie van de Riemann-integraal die vernoemd is naar Thomas Johannes Stieltjes. Deze integraal heeft hij tijdens zijn onderzoek naar kettingbreuken ontwikkeld.

De Stieltjes-integraal is algemener dan de Riemann-integraal en maakt gebruik van een zogenaamde integrator. Dit is een functie g en fungeert als een gewichtsfunctie en bepaalt hoe sterk een functiewaarde van de integrand meetelt in de integraal. In de Riemann-integraal is de integrator de identieke functie, namelijk g(t) = t. Een toepassing van deze integraal is vooral te vinden in de waarschijnlijkheidsleer, waar g dient als een verdelingsfunctie.

Het is een algemeen bekend resultaat dat iedere continue functie Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van een stijgende functie. We hebben ons afgevraagd of een discontinue functie ook Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van een stijgende functie en of er nog variaties hierop zijn.

In hoofdstuk 2 geven we een aantal definities en stellingen die we nodig hebben voor het bewijs van de algemene stelling en bekijken we ook de Stieljes-integreerbaarheid van discontinu functies en de variaties daarop. We laten zien dat een begrensde functie f die in ´e´en punt p niet continu is, Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van een stijgende functie g, als g in dat punt p wel continu is. Het is ook voldoende als f in p rechtscontinu is en g in p linkscontinu. We kunnen dit resultaat uitbreiden naar eindig veel discontinu¨ıteiten en functies g van begrensde variatie.

In hoofdstuk 3 behandelen we integranden met waarden in een Banachruimte. We sluiten dit hoofdstuk af door naar de Stieltjes-integreerbaarheid van functies in een Banachruimte te kijken ten opzichte van functies van begrensde variatie.

Tenslotte bekijken we in hoofdstuk 4 f re¨eel en g met waarden in een Banachruimte. Het stijgend zijn van g heeft dan geen betekenis. In plaats daarvan bekijken we een geschikte definitie van begrensde variatie.

(4)

2 Voorbereidende stellingen en definities

Definitie 2.1. Laat a, b ∈ R met a < b. Een partitie P van het interval [a, b] is een eindige verzameling P = {t0, t1, ..., tn} van punten uit [a, b] met de eigenschap dat

a = t0≤ t1≤ ... ≤ tn= b.

Met andere woorden verdeelt een partitie P het interval [a, b] in deelintervallen.

Definitie 2.2. Zij P een partitie van het interval [a, b] met P = {t0, t1, ..., tn}, dan is het getal µ(P ) = max {(ti− ti−1)|1 ≤ i ≤ n} de maaswijdte van P .

De maaswijdte is de lengte van het grootste deelinterval.

Definitie 2.3. Als P1 en P2 beide partities zijn van het interval [a, b] en P1 ⊆ P2 dan is P2 een fijnere partitie dan P1.

Definitie 2.4. Een strooiing Q bij de partitie P = {t0, t1, ..., tn} is een verzameling punten Q = {si|ti−1≤ si≤ ti, 1 ≤ i ≤ n} .

We kijken eerst naar het speciale geval van de Riemann-integraal en vervolgens defini¨eren we de Stieltjes-integraal.

Definitie 2.5. Zij f : [a, b] → R een functie. Is Q = {s1, ..., sn} een strooiing bij een partitie P = {t0, ..., tn} dan heet de som

Sf(Q, P ) =

n

X

i=1

f (si)(ti− ti−1) de Riemann-som van f over het interval [a, b].

Definitie 2.6. Zij f : [a, b] → R een functie. De functie f is Riemann-integreerbaar over het interval [a, b] als er een getal I ∈ R bestaat met de eigenschap: bij iedere ε > 0 is er een δ > 0 zodat voor iedere partitie P met maaswijdte µ(P ) < δ en iedere strooiing Q bij P voor de Riemann- som geldt

|Sf(Q, P ) − I| < ε.

Het getal

I =:

Z b a

f (t) dt

heet dan de Riemann-integraal van f over het interval [a, b].

Definitie 2.7. Zij f, g : [a, b] → R beide functies. Is Q = {s1, ..., sn} een strooiing bij een partitie P = {t0, ..., tn} dan heet de som

Sf,g(Q, P ) =

n

X

i=1

f (si)(g(ti) − g(ti−1)) de Stieltjes-som van f ten opzichte van g over het interval [a, b].

Definitie 2.8. Zij f, g : [a, b] → R beide functies. De functie f is Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van de functie g als er een getal I ∈ R bestaat met de eigenschap: bij iedere ε > 0 is er een partitie Pε van [a, b] zodat voor iedere fijnere partitie P van Pε en iedere strooiing Q bij P voor de Stieltjes-som geldt

|Sf,g(Q, P ) − I| < ε.

(5)

Het getal

I =:

Z b a

f (t) dg(t)

heet dan de Stieltjes-integraal van f ten opzichte van g over het interval [a, b].

Net als in Definitie 2.6 hadden we een definitie met een maaswijdte δ kunnen geven. Echter, met de formulering als in Definitie 2.8 zijn er meer integreerbare functies.

In dit onderzoek bekijken we de Stieltjes-integreerbaarheid van discontinue functies. Hierbij hebben we eigenschappen van rechtscontinu en linkscontinu nodig die we hieronder defini¨eren.

Definitie 2.9. Zij f een functie gedefinieerd op een interval (a, b). Als voor iedere ε > 0 een δ > 0 bestaat, zodanig dat voor alle y met 0 < a − y < δ geldt dat |b − f (y)| < ε, dan heeft de functie f een linkerlimiet b in x = a.

Dit noteren we als volgt

lim

x↑af (x) = b.

Definitie 2.10. Een functie f heet rechtscontinu in a als limx↑af (x) bestaat en lim

x↑af (x) = f (a).

Definitie 2.11. Zij f een functie gedefinieerd op een interval (a, b). Als voor iedere ε > 0 een δ > 0 bestaat, zodanig dat voor alle y met 0 < y − a < δ geldt dat |b − f (y)| < ε, dan heeft de functie f een rechterlimiet b in x = a.

Dit noteren we als volgt

lim

x↓af (x) = b.

Definitie 2.12. Een functie f heet linkscontinu in a als limx↓af (x) bestaat en lim

x↓af (x) = f (a).

Het volgende lemma zullen we tweemaal gebruiken in het bewijs van Stelling 2.14.

Lemma 2.13. Zij f, g : [a, b] → R met g stijgend. Zij P1 en P2 twee partities van het interval [a, b] met P1⊆ P2en zij Q1 een strooiing van P1 en Q2 een strooiing van P2. Dan

|Sf,g(Q2, P2) − Sf,g(Q1, P1)| ≤ max

i∈{1,...,n} max

σ,s∈[ti−1,ti]|f (σ) − f (s)|(g(b) − g(a)).

Bewijs. Zij P1= {t0, t1, ..., tn} met ti∈ [a, b] waar i ∈ {0, ..., n} zo dat a = t0≤ t1≤ ... ≤ tn= b.

De partitie P2 is fijner dan de partitie P1, dus voor iedere k ∈ {1, ..., n} zijn er τk,i ∈ [a, b] met i = {0, .., mk} zo dat

tk−1= τk,0≤ τk,1≤ ... ≤ τk,mk= tk

en

P2=

n

[

k=1

k,0, ..., τk,mk} .

Zij Q1 = {s1, ..., sn} een strooiing van P1, dan si ∈ [a, b] met i ∈ {1, ..., n} en voor iedere k ∈ {1, ..., n} geldt sk ∈ [tk−1, tk]. Zij Q2 een strooiing van P2. Dan zijn er voor iedere k ∈ {1, ..., n}

en i ∈ {1, ..., mk} σk,i∈ [τk,i−1, τk,i] met

(6)

Q2=

n

[

k=1

k,0, ..., σk,mk} .

Dan geldt

|S(Q2, P2) − S(Q1, P1)| =

n

X

k=1 mk

X

i=1

f (σk,i)(g(τk,i) − g(τk,i−1)) −

n

X

k=1

f (sk)(g(tk) − g(tk−1))

=

n

X

k=1 mk

X

i=1

f (σk,i)(g(τk,i) − g(τk,i−1)) −

n

X

k=1 mk

X

i=1

f (sk)(g(τk,i) − g(τk,i−1))

=

n

X

k=1 mk

X

i=1

(f (σk,i) − f (sk))(g(τk,i) − g(τk,i−1))

n

X

k=1 mk

X

i=1

|f (σk,i) − f (sk)| |(g(τk,i) − g(τk,i−1))|

≤ max

k∈{1,...,n}

max

σ,s∈[tk−1,tk]

|f (σ) − f (s)|

n

X

k=1 mk

X

i=1

(g(τk,i) − g(τk,i−1))

≤ max

k∈{1,...,n}

max

σ,s∈[tk−1,tk]

|f (σ) − f (s)|(g(b) − g(a)).

Stelling 2.14. [2] Zij f, g : [a, b] → R twee functies. Als f continu en g stijgend is op het interval [a, b], dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Bewijs. Om de stelling te kunnen bewijzen, kiezen we eerst een rij van partities en we willen laten zien dat de rij van de bijbehorende Stieltjessommen een Cauchy rij is. Om de notaties iets te vereenvoudigen, nemen we zonder verlies van algemeenheid aan dat [a, b] = [0, 1]. We kiezen voor n ∈ N partitie Pn = k

2n : k ∈ {0, 1, ..., 2n} . Daarnaast kiezen we een strooiing Qn bij Pn. We merken op dat voor m ≥ n de partitie Pmeen fijnere partitie is dan de partitie Pn.

We laten eerst zien dat het rijtje (S(Qn, Pn))n=1een Cauchy rij is in R.

Volgens Lemma 2.13

|S(Qn, Pn) − S(Qm, Pm)| ≤ max

k∈{1,...,2n} max

σ,s∈h

2k−1

2n ,2k2ni|f (σ) − f (s)|(g(1) − g(0))

≤ max

σ,s∈[0,1],|σ−s|≤2n1

|f (σ) − f (s)|(g(1) − g(0)).

Als f continu is op het interval [0, 1], dan is f uniform continu, omdat [0, 1] compact is. Dit betekent nu dat |S(Qn, Pn) − S(Qm, Pm)| → 0 als m, n → ∞. Hiermee bewijzen we dat (S(Qn, Pn))n een Cauchy-rij is in R.

Uit de volledigheid van R volgt nu dat er een I ∈ R bestaat zo dat I = lim

n→∞S(Qn, Pn).

We hebben nu een kandidaat gevonden voor de Stieltjes-integraal I en gaan laten zien dat f Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g. Laat ε > 0. Kies δ > 0 zo dat

|s − σ| < δ ⇒ |f (s) − f (σ)| < ε 2(g(1) − g(0)). Kies nu N zodat voor alle n ≥ N

1 2N < ε

2 en |S(Qn, Pn) − I| < ε 2.

(7)

Neem Pε= PN en laat P een fijnere partitie zijn dan Pε en Q een strooiing bij P . Dan geldt er met behulp van Lemma 2.13

|S(Q, P ) − S(QN, PN)| ≤ max

|σ−s|< 1

2N

|f (σ) − f (s)|(g(1) − g(0)) < ε 2. Met behulp van de driehoeksongelijkheid krijgen we nu het volgende

|S(Q, P ) − I| = |S(Q, P ) − S(QN, PN) + S(QN, PN) − I|

≤ |S(Q, P ) − S(QN, PN)| + |S(QN, PN) − I|

< ε 2 +ε

2 = ε.

Dus de functie f is Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g en I =Rb

a f (t)dg(t).

Hieronder bekijken we een voorbeeld waar de functie f die continu is op het interval [0, 3] Stieltjes- integreerbaar is ten opzichte van de stijgende functie g.

Voorbeeld 2.15. Bekijk de functie g : [0, 3] → R gegeven door

g(t) =

0, t ∈ [0, 1) 1, t ∈ [1, 2) 2, t ∈ [2, 3] .

Als f : [0, 3] → R continu is, dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g, vanwege Stelling 2.14. Bovendien geldt in dit geval dat

I = Z 3

0

f (t)dg(t) = f (1) + f (2).

We zijn ge¨ınteresseerd in de functies f die discontinu zijn in meerdere punten. Eerst introduceren we een lemma, dat we nodig zullen hebben voor het bewijs van Stelling 2.18.

Lemma 2.16. Zij f, g : [a, b] → R twee functies en p1, p2∈ (a, b) met p1< p2. Als g stijgend is op het interval [a, b] en f is Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g op [a, p1] en [p2, b], dan bestaat er voor iedere ε > 0 een partitie P van het interval [a, b] zo dat voor iedere strooiing Q van P geldt dat

S(Q, P ) − Z p1

a

f dg − Z b

p2

f dg

≤ ε + max

w∈[p1,p2]

f (w)(g(p2) − g(p1)).

Bewijs. Zij ε > 0. De functie f is Stieltjes integreerbaar ten opzichte van de functie g op het interval [a, p1] en [p2, b]. Dus er bestaan partities P1 en P2 van de intervallen [a, p1] en [p2, b] zo dat voor iedere strooiing Q1voor partitie P1 en iedere strooiing Q2voor P2 geldt dat

S(Q1, P1) − Z p1

a

f dg

< ε 2 en

S(Q2, P2) − Z b

p2

f dg

< ε 2.

Vervolgens willen we een partitie P over het hele interval [a, b] nemen en dat doen we door P = P1∪ P2.

Voor een willekeurige strooiing Q die hoort bij de partitie P kiezen we Q1= Q ∪ [a, p1] en Q2= Q ∪ [p2, b] .

Er is ´e´en punt in Q ∩ [p1, p2] dat niet bij Q1 of Q2 hoort en dat punt noemen we q.

We weten dat

S(Q, P ) = S(Q1, P1) + f (q)(g(p2) − g(p1)) + S(Q2, P2).

(8)

Dan krijgen we de volgende afschatting:

S(Q, P ) − Z p1

a

f dg − Z b

p2

f dg

≤ |S(Q, P ) − S(Q1, P1) − S(Q2, P2)| +

S(Q1, P1) − Z p1

a

f dg +

S(Q2, P2) − Z b

p2

f dg

< max

w∈[p1,p2]|f (w)|(g(p2) − g(p1)) + ε.

Lemma 2.17. Zij f, g : [a, b] → R twee functies. Als de functie f Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van de functie g en g is stijgend, dan geldt er

Z b a

f dg

≤ sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(b) − g(a)).

Bewijs. Zij ε > 0. Dan bestaat er een partitie P zodat voor iedere strooiing Q voor partitie P geldt dat

S(Q, P ) − Z b

a

f dg

< ε.

Verder merken we op dat g stijgend is en

|S(Q, P )| =

n

X

k=1

f (sk)(g(tk) − g(tk−1))

n

X

k=1

|f (sk)|(g(tk) − g(tk−1)).

Daarnaast weten we ook dat f begrensd is en merken op dat we een telescoopsom krijgen

n

X

k=1

|f (sk)|(g(tk) − g(tk−1)) ≤ sup

w∈[a,b]

|f (w)|

n

X

k=1

(g(tn) − g(tn−1))

= sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(b) − g(a)).

Hierdoor krijgen we

Z b a

f dg

Z b a

f dg − S(Q, P )

+ |S(Q, P )|

< ε + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(b) − g(a)).

Omdat ε willekeurig klein is, betekent dit dat

Z b a

f dg

≤ sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(b) − g(a)).

Stelling 2.18. Zij f, g : [a, b] → R twee functies en p ∈ (a, b). Als f begrensd is op het interval [a, b] en continu op [a, p) ∪ (p, b] en de functie g is stijgend op het interval [a, b] en continu in p, dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Bewijs. Laat n ∈ N. Allereerst bekijken we de linkerkant van het punt p, het intervala, p −n1.

(9)

We kiezen een partitie Pn1van dat interval zodat voor iedere gekozen strooiing Q1n van partitie Pn1 geldt

S(Q1n, Pn1) − Z p−1n

a

f dg

< 1 n.

Voor de rechterkant van het punt p, het interval [p +n1, b] kiezen we een partitie Pn2van dat interval zodat voor iedere strooiing Q2n van partitie Pn2 geldt

S(Q2n, Pn2) − Z b

p+n1

f dg

< 1 n.

Vervolgens willen we een partitie Pn over heel dat interval [a, b] en nemen partitie Pn = Pn1∪ Pn2 en strooiing Qn = Q1n∪ Q2n∪ {q} met q ∈ p −n1, p +1n dan krijgen we de volgende afschatting

S(Qn, Pn) − Z p−n1

a

f dg − Z b

p+n1

f dg

S(Q1n, Pn1) − Z p−n1

a

f dg

+

S(Q2n, Pn2) − Z b

p+n1

f dg +

f (q)(g(p +1

n) − g(p − 1 n))

≤ 2

n + sup

w∈[a,b]

|f (w)| (g(p + 1

n) − g(p − 1 n)).

Dan krijgen we voor m ≥ n

|S(Qm, Pm) − S(Qn, Pn)|

S(Qm, Pm) − Z p−n1

a

f dg − Z b

p+n1

f dg

+

S(Qn, Pn) − Z p−1n

a

f dg − Z b

p+n1

f dg

S(Qm, Pm) − Z p−m1

a

f dg − Z b

p+m1

f dg

+

Z p−m1 a

f dg − Z p−n1

a

f dg +

Z b p+m1

f dg + Z b

p+n1

f dg

+

S(Qn, Pn) − Z p−n1

a

f dg − Z b

p+n1

f dg

S(Qm, Pm) − Z p−m1

a

f dg − Z b

p+m1

f dg

+

Z p−m1 p−n1

f dg

+

Z p+m1 p+n1

f dg +

S(Qn, Pn) − Z p−n1

a

f dg − Z b

p+n1

f dg

≤ 2

m + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p + 1

m) − g(p − 1 m)) +2

n + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p + 1

n) − g(p −1 n)) + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p − 1

m) − g(p − 1

n)) + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p + 1

m)) − g(p + 1 n)).

We merken op dat f begrensd is en als m, n → ∞ dan gaan de termen g(p +m1) − g(p − m1) en g(p+n1)−g(p−1n) naar 0, omdat g continu is in het punt p. Net zo gaan de termen g(p−m1)−g(p−n1) en g(p +m1) − g(p +n1) naar 0. Met andere woorden betekent dit dat (S(Qn, Pn)) een Cauchy rij is in R. Uit de volledigheid van R volgt nu dat er een I ∈ R bestaat zo dat

I = lim

n→∞S(Qn, Pn).

We hebben nu een kandidaat gevonden voor de Stieltjes-integraal I en gaan laten zien dat de functie f Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van de functie g.

Zij ε > 0. We kiezen δ > 0 zo dat

Voor alle x, y ∈ [a, b] met |x − y| < δ geldt |g(x) − g(y)| < ε

4(supw∈[a,b]|f (w)|).

(10)

We nemen N ∈ N zo dat 1 N <δ

4 en 1 N < ε

4 met |S(QN, PN) − I| < ε.

Daarnaast nemen we een partitie Pε1van het intervala, p − N1 zo dat voor iedere partitie P1die fijner is dan Pε1 en strooiing Q1 voor P1 geldt dat

S(Q1, P1) − Z p−N1

a

f dg

< ε 8.

Vervolgens nemen we een partitie Pε2 van het intervalp +N1, b zo dat voor iedere partitie P2die fijner is dan Pε2 en strooiing Q2 voor P2 geldt dat

S(Q2, P2) − Z b

p+N1

f dg

<ε 8.

Dan is Pε = Pε1 ∪ Pε2, waar Pε een partitie is van het interval [a, b]. Zij P een partitie van het interval [a, b] die fijner is dan Pε en strooiing Q voor de partitie P . Verder nemen we ook P1= P ∩a, p −N1 met Q1= Q ∩a, p −N1 en P2= P ∩p +N1, b met Q2= Q ∩p +N1, b.

De partitie P1 van het intervala, p −N1 is fijner dan Pε1. Vervolgens merken we op met p − 1

N = t0≤ t1≤ ... ≤ tk= p + 1 N

het deel van de partitie P inp −N1, p + N1 en sj ∈ [tj−1, tj] de bijbehorende punten van strooiing Q dat

S(Q, P ) = S(Q1, P1) + S(Q2, P2) +

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1)).

Daarnaast weten we

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1))

k

X

j=1

sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(tj) − g(tj−1))

= sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p + 1

N) − g(p − 1 N))

< sup

w∈[a,b]

|f (w)| ε

4(supw∈[a,b]|f (w)|)

= ε 4.

(11)

Dan geldt het volgende

|S(Q, P ) − I|

≤ |S(Q, P ) − S(QN, PN)| + |S(QN, PN) − I|

S(Q, P ) − Z p−N1

a

f dg − Z b

p+N1

f dg

+

S(QN, PN) − Z p−N1

a

f dg − Z b

p+N1

f dg

S(Q1, P1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2, P2) − Z b

p+N1

f dg

+

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1)) +

S(QN, PN) − Z p−N1

a

f dg − Z b

p+N1

f dg

S(Q1, P1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2, P2) − Z b

p+N1

f dg

+

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1)) +

S(Q1N, PN1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2N, PN2) − Z b

p+N1

f dg + |f (q)|(g(p + 1

N) − g(p − 1 N))

S(Q1, P1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2, P2) − Z b

p+N1

f dg

+

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1)) +

S(Q1N, PN1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2N, PN2) − Z b

p+N1

f dg + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p + 1

N) − g(p − 1 N))

< ε 8+ε

8 +ε 4 +ε

8+ε 8 +ε

4

= ε.

Dus f is Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Hierboven bewezen we dat f Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g, waar f niet continu is in ´e´en punt p. Vervolgens bekijken we een functie f die niet continu is in meerdere punten en die nog steeds Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g. Voordat we dit bewijzen, introduceren we eerst een stelling die we nodig zullen hebben in het bewijs van Stelling 2.20.

Stelling 2.19. Zij f : [a, c] → R een functie en f is begrensd op het interval [a, c] en zij b ∈ [a, c]. Als f Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g op het interval [a, b] en f is ook Stieltjes- integreerbaar ten opzichte van g op het interval [b, c], dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g op het interval [a, c] met

Z b a

f dg + Z c

b

f dg = Z c

a

f dg.

Bewijs. Zij ε > 0. Dan bestaat er een partitie Pεvan het interval [a, b] zo dat voor iedere partitie P van [a, b] die fijner is dan Pεen iedere strooing Q1voor P geldt dat

Z b a

f dg − S(Q1, P ))

< ε 2.

Net zo nemen we een partitie Rεvoor het interval [b, c] zo dat voor iedere partitie R van [b, c] die

(12)

fijner is dan Rεen iedere strooiing Q2 voor R geldt dat

Z c b

f dg − S(Q2, P )

< ε 2.

Vervolgens nemen we Aε= Pε∪ Rε. Dan is Aεeen partitie van het interval [a, c].

Zij B een partitie van het interval [a, c] die fijner is dan partitie Aε. Daarnaast merken we op dat b ∈ B, omdat de eindpunten van de twee intervallen in de partitie Aεzitten.

We schrijven B = {t0, ..., tn−1, tn= c, tn+1, ..., tm} met de volgende eigenschap t0≤ t1≤ t2≤ ... ≤ tm.

Zij Q een strooiing voor B. Dan Q = {s1, ..., sm} met sk∈ [tk−1, tk]. Dan geldt er S(Q, B) =

m

X

k=1

f (sk)(g(tn−1) − g(tn))

=

n

X

k=1

f (sk)(g(tn−1) − g(tn)) +

m

X

k=n+1

f (sk)(g(tn−1) − g(tn)).

We splitsen de partitie B in P = {t0, ..., tn} van het interval [a, b] die fijner is dan Pεen een partitie R = {tn, ..., tm} van het interval [b, c] die fijner is dan partitie Rε. Daarnaast kiezen we de strooiing S1= {s1, ..., sn} bij partitie P en de strooiing S2= {sn+1, ..., sm} bij partitie R zo dat

S(Q, B) = S(S1, P ) + S(S2, R).

Daarnaast weten we

S(S1, P ) − Z b

a

f dg

< ε 2 en

S(S2, R) − Z c

b

f dg

< ε 2. Dus dit betekent dat

S(Q, B) − Z b

a

f dg + Z c

b

f dg

!

S(S1, P ) − Z b

a

f dg

+

S(S2, R) − Z c

b

f dg

< ε.

Dus f is Stieltjes-integreerbaar op het interval [a, c] ten opzichte van g en Z c

a

f dg = Z b

a

f dg + Z c

b

f dg.

Stelling 2.20. Zij f : [a, b] → R een begrensde functie en p1, ..., pl ∈ [a, b] zo dat f continu is op [a, b] \ {p1, ..., pl}. We nemen een functie g met g : [a, b] → R stijgend, waar g continu is in p1, ..., pl. Dan is f Stieltjes integreerbaar ten opzichte van g.

Bewijs. We nemen aan dat p1≤ p2≤ ... ≤ pl en kiezen a1∈ (p1, p2), a2∈ (p2, p3), a3∈ (p3, p4),

...

(13)

an−1∈ (pn−1, pn).

We bekijken [ak, ak+1] met k ∈ {1, ..., n − 1}. Op het interval [ak, ak+1] is f alleen discontinu in het punt pk+1. Verder weten we dat de functie g continu is in het punt pk+1. Met Stelling 2.18 volgt dat f op [ak, ak+1] Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g. Dit betekent dat f Stieltjes- integreerbaar is op [a, a1] en op [a1, a2] ten opzichte van g. Omdat f Stieltjes-integreerbaar is op [a2, a3] ten opzichte van g volgt ook met behulp van Stelling 2.19 dat f Stieltjes-integreerbaar is op [a, a3] ten opzichte van g. Met inductie volgt nu dat f Stieltjes-integreerbaar is op het interval [a, b] ten opzichte van g.

Er zijn ook variaties hierop. Hieronder geven we een bewijs dat f Stieljes-integreerbaar is ten opzichte van g als f linkscontinu en g rechtscontinu is in een punt p.

Stelling 2.21. Zij f, g : [a, b] → R met f begrensd en waar f continu is op het interval [a, p)∪(p, b].

Neem aan dat f rechtscontinu is in p en dat de functie g stijgend is op [a, b] en linkscontinu in p.

Dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Bewijs. Voor iedere n ∈ N is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g op a, p −n1, omdat f op dat interval continu is. Dit betekent dat er voor iedere n ∈ N een partitie Pn1 van het interval

a, p −n1 bestaat zo dat voor iedere strooiing Q1n van de partitie Pn1 geldt

S(Q1n, Pn1) − Z p−1n

a

f dg

< 1 n.

Daarnaast is f ook continu op het interval [p, b]. Dit betekent dat f ook op dat interval Stieltjes- integreerbaar is ten opzichte van g. Dus er bestaat een partitie Pn2 van [p, b] zo dat voor iedere strooiing Q2n van Pn2 geldt

S(Q2n, Pn2) − Z b

p

f dg

< 1 n.

Vervolgens willen we een partitie Pn over heel het interval [a, b] en nemen partitie Pn = Pn1∪ Pn2 en strooiing Qn = Q1∪ Q2∪ {q} met q ∈ p −n1, p voor Pn, zo dat

S(Qn, Pn) = S(Q1n, Pn1) + S(Q2n, Pn2) + f (q)(g(p) − g(p − 1 n)).

Dan krijgen we met behulp van afschatten

S(Qn, Pn) − Z p−n1

a

f dg − Z b

p

f dg

S(Q1n, Pn1) + S(Q2n, Pn2) + f (q)(g(p) − g(p −1 n)) −

Z p−n1 a

f dg − Z b

p

f dg

S(Q1n, Pn1) − Z p−n1

a

f dg

+

S(Q2n, Pn2) − Z b

p

f dg

+

f (q)(g(p) − g(p − 1 n))

< 2

n+ sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p) − g(p − 1 n)).

(14)

Voor m ≥ n krijgen we

|S(Qm, Pm) − S(Qn, Pn)|

S(Qm, Pm) − Z p−n1

a

f dg − Z b

p

f dg

+

S(Qn, Pn) − Z p−n1

a

f dg − Z b

p

f dg

S(Qm, Pm) − Z p−m1

a

f dg − Z b

p

f dg

+

Z p−m1 a

f dg − Z p−1n

a

f dg +

S(Qn, Pn) − Z p−n1

a

f dg − Z b

p

f dg

S(Qm, Pm) − Z p−m1

a

f dg − Z b

p

f dg

+

Z p−m1 p−n1

f dg +

S(Qn, Pn) − Z p−n1

a

f dg − Z b

p

f dg

≤ 2

m + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p) − g(p − 1 m)) +2

n + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p) − g(p − 1 n)) + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p − 1

m) − g(p − 1 n)).

We merken op dat f begrensd is en als m, n → ∞ dan gaan de termen g(p)−g(p−m1) en g(p)−g(p−

1

n) naar 0, omdat g linkscontinu is in het punt p. Net zo gaan de termen g(p −m1) − g(p −1n) naar 0. Met andere woorden betekent dit dat (S(Qn, Pn)) een Cauchy rij is in R. Uit de volledigheid van R volgt nu dat er een I ∈ R bestaat zo dat

I = lim

n→∞S(Qn, Pn).

We hebben nu een kandidaat gevonden voor de Stieltjes-integraal I en gaan laten zien dat de functie f Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van de functie g.

Zij ε > 0. We kiezen δ > 0 zo dat

Voor alle x ∈ [a, p] met |x − p| < δ geldt |g(p) − g(x)| < ε

4 · supw∈[a,b]|f (w)|. We nemen N ∈ N zo dat

1 N <δ

4 en 1 N < ε

4 en |S(QN, PN) − I| < ε.

Daarnaast nemen we een partitie Pε1van het intervala, p − N1 zo dat voor iedere partitie P1die fijner is dan Pε1 en strooiing Q1 voor P1 geldt dat

S(Q1, P1) − Z p−N1

a

f dg

< ε 4.

Vervolgens nemen we Pε2 van het interval [p, b] zo dat voor iedere partitie P2 die fijner is dan Pε2 en strooiing Q2 voor P2 geldt dat

S(Q2, P2) − Z b

p

f dg

<ε 4.

Dan is Pε= Pε1∪Pε2, waar Pεeen partitie is van het interval [a, b]. Zij P een partitie van het interval [a, b] die fijner is dan Pεen strooiing Q voor de paritie P . Verder nemen we P1= P ∩a, p − N1 met Q1= Q ∩a, p − N1 en P2= P ∩ [p, b] met Q2= Q ∩ [p, b].

(15)

Vervolgens merken we op met

p − 1

N = t0≤ t1≤ ... ≤ tk = p

het deel van de partitie P inp −N1, p en sj∈ [tj−1, tj] de bijbehorende punten van de strooiing Q, dat

S(Q, P ) = S(Q1, P1) + S(Q2, P2) +

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1)).

Daarnaast weten we

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1))

k

X

j=1

sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(tj) − g(tj−1))

= sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p) − g(p − 1 N))

< ε 4. Dan geldt het volgende

|S(Q, P ) − I|

≤ |S(Q, P ) − S(QN, PN)| + |S(QN, PN) − I|

S(Q, P ) − Z p−N1

a

f dg − Z b

p

f dg

+

S(QN, PN) − Z p−N1

a

f dg − Z b

p

f dg

S(Q1, P1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2, P2) − Z b

p

f dg

+

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1)) +

S(QN, PN) − Z p−N1

a

f dg − Z b

p

f dg

S(Q1, P1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2, P2) − Z b

p

f dg

+

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1)) +

S(Q1N, PN1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2N, PN2) − Z b

p

f dg

+ |f (q)|(g(p) − g(p − 1 N))

S(Q1, P1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2, P2) − Z b

p

f dg

+

k

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1)) +

S(Q1N, PN1) − Z p−N1

a

f dg

+

S(Q2N, PN2) − Z b

p

f dg + sup

w∈[a,b]

|f (w)|(g(p) − g(p − 1 N))

< ε 8 +ε

8+ε 4 +ε

8 +ε 8+ε

4

< ε.

Dus f is Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Vervolgens zijn we ge¨ınteresseerd of de functie f nog steeds Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g als g van begrensde variatie is.

(16)

Definitie 2.22. Zij g : [a, b] → R een functie. De functie g is van begrensde variatie als sup

( n X

i=1

|g(ti) − g(ti−1)| : a = t0≤ t1≤ ... ≤ tn= b )

< ∞.

Met andere woorden is het supremum van de sommen van de verschillen van g op de deelintervallen over alle partities is niet oneindig.

Eerst introduceren we een lemma dat we nodig zullen hebben in het bewijs van Stelling 2.24.

Lemma 2.23. Zij g : [a, b] → R een functie die linkscontinu en van begrensde variatie is op het interval [a, b]. Er bestaan twee stijgende functies g1 en g2 die beide linkscontinu zijn zo dat g = g1− g2.

Dit bewijs volgt uit Theorem 8-14 van Apostol [2].

Stelling 2.24. Zij f, g : [a, b] → R twee functies. Zij p1, ..., pl∈ [a, b] en neem aan dat f continu is op [a, b] \ {p1, ..., pl}. Als f rechtscontinu is in pj voor j = {1, ..., l} en als g van begrensde variatie is en linkscontinu in pj voor j = {1, ..., l}, dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Bewijs. Uit Lemma 2.23 weten we dat twee functies g1en g2 bestaan, die beide stijgend en links- continu zijn op het interval [a, b] met g = g1− g2. Uit Stelling 2.21 volgt (net als in het bewijs van Stelling 2.20) dat f Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g1 en ook ten opzichte van g2. Laat n ∈ N. We kiezen een partitie P1van het interval [a, b] zo dat voor iedere strooiing Q1 voor partitie P1 geldt

Sf,g1(Q1, P1) − Z b

a

f dg1

< ε 2.

Daarnaast nemen we een partitie P2van het interval [a, b] zo dat voor iedere strooiing Q2 voor P2

geldt

Sf,g2(Q2, P2) − Z b

a

f dg2

< ε 2.

Vervolgens willen we een partitie P over het interval [a, b] met P = P1∪ P2, dan geldt voor iedere strooiing Q voor P dat

Sf,g(Q, P ) − Z b

a

f dg1− Z b

a

f dg2

=

Sf,g1(Q, P ) − Sf,g2(Q, P ) − Z b

a

f dg1+ Z b

a

f dg2

Sf,g1(Q, P ) − Z b

a

f dg1

+

Sf,g2(Q, P ) − Z b

a

f dg2

< ε 2+ε

2 = ε.

Dus f is Stieltjes integreerbaar ten opzichte van g.

Hieronder geven we een voorbeeld waar f niet Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g als f en g beide rechtscontinu zijn.

Voorbeeld 2.25. We bekijken twee functies f en g die als volgt gegeven worden f (x) =1, 0 ≤ x < 12

0, 12 ≤ x ≤ 1 en g(x) =0, 0 ≤ x < 12 1, 12 ≤ x ≤ 1.

Zij P = {t0, ..., tn} een partitie met de eigenschap 0 = t0≤ t1≤ ... ≤ tn = 1 van het interval [0, 1].

(17)

Dan is

n

[

k=1

(tk−1, tk] = (0, 1]

disjunct. Dan bestaat er precies ´e´en k zodat 12∈ (tk−1, tk]. Verder nemen we p ∈ tk−1,12.

We bekijken twee strooiigen Q en R. Ten eerste kiezen we een strooiing Q = (sj) zo dat het punt sk ∈ [tk−1, tk] voldoet aan sk = 12. Daarnaast kiezen we een strooiing R = (rj) zo dat het punt rk ∈ [tk−1, tk] voldoet aan rk = p.

Voor j ≥ k + 1 geldt tj≥ tk+112 dus g(tj) = 1. Verder geldt voor j ≤ k − 1 dat tj ≤ tk−1< 12 dus g(tj) = 0.

We gaan de Stieltjessommen uitrekenen voor de strooiingen Q en R.

Voor de Stieltjessom met strooiing Q geldt S(Q, P ) =

n

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1))

= f (sk)(g(tk) − g(tk−1))

= f (1

2)(1 − 0)

= 0 · (1 − 0) = 0.

Voor de Stieltjessom met strooiing R geldt S(R, P ) =

n

X

j=1

f (rj)(g(tj) − g(tj−1))

= f (rk)(g(tk) − g(tk−1))

= f (p)(1 − 0)

= 1 · (1 − 0) = 1.

Het verschil van deze twee Stieltjessommen geeft

|S(Q, P ) − S(R, P )| =

n

X

j=1

f (sj)(g(tj) − g(tj−1)) −

n

X

j=1

f (rj)(g(tj) − g(tj−1))

= 1. (1)

Stel nu dat f wel Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g. We nemen ε = 14. Dan is er een partitie Pε zo dat voor iedere fijnere partitie ˜P en iedere strooiing ˜Q bij de parititie ˜P geldt dat

S( ˜Q, ˜P ) − Z 1

0

f dg

< ε.

We passen dit toe voor de partitie P en strooiing Q en voor de partitie P en strooiing R toe zo als boven. Dan volgt

S(Q, P ) − Z 1

0

f dg

< ε en

S(R, P ) − Z 1

0

f dg

< ε.

We bekijken nu het verschil van deze twee Stieltjessommen en krijgen

|S(Q, P ) − S(R, P )| ≤

S(Q, P ) − Z 1

0

f dg

+

S(R, P ) − Z 1

0

f dg

< 2ε = 1 2.

Dit geeft tegenspraak met (1). Dus f is niet Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

(18)

3 Stellingen en definities in een Banachruimte

In dit Hoofdstuk bekijken we een discontinue functie f met waarden in een Banachruimte over het interval [a, b] en een functie g op het interval [a, b]. We onderzoeken of deze functie f Stieltjes- integreerbaar is ten opzichte van g.

Definitie 3.1. Laat X een vectorruimte zijn over F. Een norm op X is een functie ||.|| → R zo dat voor alle x, y ∈ X en α ∈ F,

(i) ||x|| ≥ 0;

(ii) ||x|| = 0 dan en slechts dan als x = 0;

(iii) ||αx|| = |α|||x||;

(iv) ||x + y|| ≤ ||x|| + ||y||.

Definitie 3.2. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X een functie. Is Q een strooiing bij partitie P , dan heet de som

Sf(Q, P ) =

n

X

i=1

f (si)(ti− ti−1) de Riemann-som van f over het interval [a, b].

Definitie 3.3. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X een functie. De functie f is Riemann-integreerbaar over het interval [a, b] als er een I ∈ X bestaat met de eigenschap: bij iedere ε > 0 is er een δ > 0 zo dat voor iedere partitie P met maaswijdte µ(P ) < δ en iedere strooiing Q bij P voor de Riemann-som geldt

||Sf(Q, P ) − I|| < ε Het element

I =:

Z b a

f (t) dt heet dan de Riemann-integraal van f over het interval [a, b].

Definitie 3.4. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f [a, b] → X en g [a, b] → R. Is Q een strooiing bij partitie P , dan heet de som

Sf,g(Q, P ) =

n

X

i=1

f (si)(g(ti) − g(ti−1)) de Stieltjes-som van f over het interval [a, b].

Definitie 3.5. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X en zij g : [a, b] → R beide functies.

De functie f is Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van de functie g als er een I ∈ X bestaat met de eigenschap: bij iedere ε > 0 is er een partitie Pε van [a, b] zo dat voor iedere fijnere partitie P van Pεen iedere strooiing Q bij P voor de Stieltjes-som geldt

||Sf,g(Q, P ) − I|| < ε Het element

I =:

Z b a

f (t) dg(t) heet dan de Stieltjes-integraal van f over het interval [a, b].

Het blijkt dat de theorie van Hoofdstuk 2 ook geldt voor f met waarden in de Banachruimte X.

De enige aanpassing in de bewijzen die nodig is, is het vervangen van de absolute waarde |.| door de norm ||.||. We kopi¨eren de bewijzen niet, maar geven wel een lijst van de belangrijkste resultaten.

(19)

Lemma 3.6. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X en zij g : [a, b] → R met g stijgend.

Zij P1 en P2 twee partities van het interval [a, b] met P1 ⊆ P2 en zij Q1 een strooiing van P1 en Q2 een strooiing van P2. Dan

||Sf,g(Q2, P2) − Sf,g(Q1, P1)|| ≤ max

i∈{1,...,n} max

σ,s∈[ti−1,ti]||f (σ) − f (s)|| (g(b) − g(a)).

Stelling 3.7. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X. Zij g : [a, b] → R. Als f continu en g stijgend is op het interval [a, b], dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Lemma 3.8. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X en g : [a, b] → R en p1, p2∈ (a, b) met p1< p2. Als g stijgend is op het interval [a, b] en f is Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g op het interval [a, p1] en [p2, b], dan bestaat er voor iedere ε > 0 een partitie P van het interval [a, b] zo dat voor iedere strooiing Q van P geldt dat

S(Q, P ) − Z p1

a

f dg − Z b

p2

f dg

≤ ε + max

w∈[p1,p2]

||f (w)||(g(p2) − g(p1)).

Lemma 3.9. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X en g : [a, b] → R. Als de functie f Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g en g is stijgend, dan geldt er

Z b a

f dg

≤ max

w∈[a,b]||f (w)||(g(b) − g(a)).

Stelling 3.10. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X en g : [a, b] → R twee functies en p ∈ (a, b). Als f begrensd is op het interval [a, b] en continu op [a, p) ∪ (p, b] en de functie g is stijgend op het interval [a, b] en continu in p, dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Stelling 3.11. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, c] → X een functie en f is begrensd op het interval [a, c] en zij b ∈ [a, c]. Als f Stieltjes-integreerbaar is ten opzichte van g op het interval [a, b] en f is ook Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g op het interval [b, c], dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g op het interval [a, c] met

Z b a

f dg + Z c

b

f dg = Z c

a

f dg.

Stelling 3.12. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X begrensd. Zij p1, ..., pl ∈ [a, b]

zo dat f continu is op het interval [a, b] \ {p1, ..., pl}. We nemen een functie g met g : [a, b] → R stijgend, waar g continu is in p1, ..., pl. Dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Stelling 3.13. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X met f begrensd en waar f continu is op het interval [a, p) ∪ (p, b]. Zij g : [a, b] → R. Neem aan dat f rechtscontinu is in p en dat de functie g stijgend is op het interval [a, b] en linkscontinu in het punt p. Dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Stelling 3.14. Zij (X, ||.||) een Banachruimte. Zij f : [a, b] → X en zij g : [a, b] → R. Als f continu en g van begrensde variatie is, dan is f Stieltjes-integreerbaar ten opzichte van g.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Geef uitleg over je oplossingen, antwoorden zonder heldere afleiding worden als niet gegeven beschouwd.

Net zo als we met de integraal voor een gewone functie van ´e´en variabel de oppervlakte onder een grafiek berekenen, geeft de integraal voor een functie van twee variabelen het

[r]

Dan is f continu differentieerbaar op E desda alle parti¨ ele afgeleides van f bestaan en continu zijn op E.. Opgaven

Dat maak in principe niet veel uit; 't is maar met welke naam je de nulpunten aangeeft.. De raaklijn snijdt dus de grafiek van de functie in het

De richting van de lijn kan nu nog steeds worden gewijzigd (draaien rond het punt A) door de lijn te selecteren ( Deze lijn ) en de muis te verplaatsen, met ingedrukte linker

Verplaats de wijzer naar het punt D (witte pijl, knipperend punt) en selecteer weer F5, D.&amp;Length en kies dan de functie Angle (Hoek).. Druk op Í, verplaats de wijzer naar

- Al voor het uitbereken van de huidige crisis hebben we tijdens een debat inzake onze millennium gemeente over micro kredieten waaraan de banken ook meededen gewaarschuwd dat