• No results found

Vraag nr. 74 van 16 januari 2004 van de heer ANDRE-EMIEL BOGAERT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 74 van 16 januari 2004 van de heer ANDRE-EMIEL BOGAERT"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 74 van 16 januari 2004

van de heer ANDRE-EMIEL BOGAERT Gemeentefinanciën – Evolutie

Uit het derde jaarverslag van Dexia, waarbij tel-kens gepoogd werd om de mogelijke toekomstige evolutie van de gemeentefinanciën in kaart te b r e n g e n , blijkt toekomstgericht een zeer duidelijke en ernstige waarschuwing om een ontsporing van de financiële mogelijkheden van steden en ge-meenten te vermijden. De studie gaat telkens uit van enerzijds de historische evolutie en anderzijds de kwantificering van de voornaamste op til zijnde ontwikkelingen (dit alles bij een ongewijzigd ge-meentelijk, gewestelijk en federaal beleid).

Uit de studie blijkt vooreerst een duidelijk herstel van de gemeentefinanciën in 2003 en 2004, en dit na de blijvende negatieve tendens van de voor-gaande jaren. Spijtig genoeg is deze verbetering in hoofdzaak het gevolg van het tussen 2001 en 2003 optrekken van fiscale tarieven (60 % van de ge-meenten verhoogden hun aanslagvoet inzake aan-vullende personenbelasting (APB) en 85 % inzake opcentiemen onroerende voorheffing (OV ) ) . D e studie stelt verder dat dit herstel in de toekomst wellicht niet aangehouden kan worden.

Behalve voor de compensatie van de effecten van de fiscale hervorming inzake APB heeft de studie ook en vooral aandacht voor de bijkomende druk op de gemeentefinanciën, hierbij vooral uitgaande van de gevolgen van de liberalisering van de ener-g i e m a r k t , onener-geacht de compensatie via de E l i a-h e f f i n g. Op het einde van de rit blijven sub-stantiële minderontvangsten over. Behalve de ge-stage groei van de personeelsuitgaven, zullen ook stijgende gemeentetoelagen aan de OCMW's en aan de politiezones zorgen voor een aangehouden groei in deze uitgavencategorieën.

De conclusie van deze studie liegt er niet om : " D e projectie van de verscheidene uitgaven- en ont-v a n g s t e n-categorieën tot 2007 toont een sterke ont- ver-traging van de gemeentelijke ontvangsten tegen-over een aangehouden groei van de uitgaven. H i e r-door treden jaarlijks wederkerende en stijgende te-korten op (saldo eigen dienstjaar), die de gereali-seerde globale overschotten (saldo algemeen to-taal) van de gemeenten aantasten om uiteindelijk uit te monden in een gecumuleerd tekort vanaf 2005".

Eerlijkheidshalve dient wel te worden gewezen op het feit dat het uitgangspunt van ongewijzigd

be-leid van de studie de voorspellingswaarde ervan ui-teraard sterk uitholt. De Dexia-studie wil blijkbaar een beeld geven van de druk die in de komende jaren op de Vlaamse gemeentefinanciën zal wegen. Ervaringen uit het verleden leren ons echter dat het beleid in veel gevallen wel wordt bijgestuurd en dat het dus uiteraard moeilijk is te vertrekken van ongewijzigd beleid om bepaalde pijnpunten bloot te leggen. Deze bijsturingen hebben immers dikwijls verregaande gevolgen op het eindresul-taat.

Dit alles belet niet dat de gemeenten voor enorme uitdagingen staan en dat zowel de federale als de gewestelijke overheid zelden voldoende de gevol-gen van hun beslissingevol-gen voor de lokale besturen in het algemeen en de gemeenten in het bijzonder inschatten.

1. Welke lessen trekt de Vlaamse regering uit de krachtlijnen van de actualisatiestudie van Dexia m . b. t . de evolutie van de Vlaamse gemeentefi-nanciën en de projectie tot 2007 ?

2. In hoeverre heeft de federale overheid zich tot op heden gehouden aan de beloofde compensa-tie via de Elia-heffing voor de gevolgen van de liberalisering van de energiemarkt ?

3. In welke mate houdt de Vlaamse regering reke-ning met het financiële draagvlak van de ge-meenten bij het uitstippelen van het eigen be-leid en bij het nemen van beslissingen met volgen – financiële en andere – voor de ge-meenten ?

4. Kunnen de gemeenten op termijn de stijgende uitgavenspiraal inzake gemeentetoelagen aan OCMW en politiezone blijven dragen zonder bijkomende compensaties vanuit het federale en/of gewestelijke niveau ?

Antwoord

1. Ik zal niet ontkennen dat de jongste jaren de druk op de gemeentelijke financiën sterk is toe-g e n o m e n , ten toe-gevoltoe-ge van onder meer de poli-t i e h e r v o r m i n g, de vrijmaking van de energie-markt en de federale hervorming van de perso-n e perso-n b e l a s t i perso-n g. Die druk zal operso-ngetwijfeld ook de komende jaren blijven stijgen, te meer omdat een aantal hervormingen slechts een geleidelijk effect ressorteert.

(2)

voorspel-lingswaarde ervan sterk uitholt. Het beleid is echter geen statisch maar een dynamisch gege-ven en vergt een continue feedback en bijstu-ring en dat op alle niveaus, zowel de hogere als de lagere.

2. Om de Elia-heffing of de compensatie die de fe-derale overheid aan de gemeenten heeft be-loofd voor de dividendverliezen ten gevolge van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt, m o-gelijk te maken, moeten nog een aantal proce-durefasen worden doorlopen.

De eerste fase, namelijk de aanpassing van de e l e k t r i c i t e i t s w e t , werd eind 2003 afgerond. D e tweede fase bestaat in een wijziging van de bij-zondere financieringswet, omdat de federale overheid niet meer bevoegd is voor de financie-ring van de gemeenten.

De federale regering keurde eind 2003 het voor-ontwerp goed en stuurde het voor advies naar de Raad van State. Daarna moet in het federale parlement een tweederde meerderheid worden g e v o n d e n . Ten slotte kan de verdeling slechts gebeuren op basis van een koninklijk besluit, dat de verdelingscriteria en andere details vast-legt.

3. De Vlaamse regering engageerde zich in de re-geringsverklaring en het bestuursakkoord tus-sen het V l a a m s, provinciaal en lokaal bestuurs-niveau van 25 april 2003 tot het systematisch en structureel meten van de effecten van haar be-slissingen voor de financiën van de lokale bestu-r e n , de zogenaamde "lokale effectbestu-rappobestu-rte- effectrapporte-ring".

Bij omzendbrief van 18 mei 2001 (VR 2001/39) werd een methodiek vastgelegd om die finan-ciële weerslag in kaart te brengen. Conform die omzendbrief moet elke nota aan de Vlaamse re-gering de paragraaf met betrekking tot de finan-ciële weerslag op de lokale besturen bevatten. De omzendbrief is een verbijzondering van arti-kel 7, § 2, l ° , van het huishoudelijk reglement van de Vlaamse regering dat stelt dat een nota aan de Vlaamse regering slechts ontvankelijk is indien de berekening van de eventuele weerslag van het voorstel van beslissing op de financiën van de lokale besturen wordt vermeld.

Kwantitatief wordt de financiële inschatting goed opgevolgd; de kwaliteit is weliswaar nog voor verbetering vatbaar. Het operationaliseren van de effectmeting is evenwel niet zo gemak-k e l i j gemak-k . Dat is een factor waaraan in het debat vaak voorbijgegaan wordt.

Effectmeting veronderstelt vooreerst een aan-zienlijke data garing. Vele data zijn in de V l a a m-se administratie aanwezig; andere data bevin-den zich bij gespecialiseerde instellingen (zoals de banken) of de lokale besturen zelf. De uit-bouw en systematische verwerking van de data verschillen grondig naargelang de beleidssector waarop ze betrekking hebben. E f f e c t m e t i n g vergt trouwens een bijzondere kennis van de specifieke kenmerken van de beleidssectoren waarbij lokale besturen betrokken zijn. Dat gaat nagenoeg over alle sectoren.

De effectmeting roept ook methodologische vragen op. Een van de belangrijkste daarbij is de grote differentiatie tussen lokale besturen. Zo kunnen bepaalde beleidsmaatregelen, b i j-voorbeeld op het fiscale of sociale vlak, v o o r sommige gemeenten, vanwege hun sociale of demografische kenmerken, grote gevolgen heb-ben en voor andere gemeenten niet. Tot op welk niveau van meting moeten de effecten in kaart worden gebracht om een nuttig afwegingsinstru-ment te vormen?

Naast de methodologische problematiek roept de effectmeting ook procedurele vragen op. D e stapel effectmetingen die de laatste jaren het licht hebben gezien (milieueffecten, g e z i n s e f f e c-t e n , . . . ) , kan conc-traproducc-tief werken, door hec-t beslag dat gelegd wordt zowel op de beleids-voorbereiding als op de snelheid waarmee be-leidsprogramma's tot stand komen.

Verder rijst de vraag in welke fase van de be-leidsvorming de effectmeting het best concreet vorm krijgt. Moet dat al gebeuren tijdens de eerste voorstellen of ideeën van beleid of hele-maal op het einde van de beleidsvoorbereiding? Komt de screening te vroeg, dan is ze wellicht te algemeen om nuttig te zijn voor beleidsaanpass-i n g e n , komt ze helemaal op het ebeleidsaanpass-inde, dan beleidsaanpass-is het beleidsproces wellicht te ver gevorderd om nog fundamenteel bij te sturen. Ideaal zou zijn dat de effectmeting een continu proces wordt, m a a r dat verhoogt opnieuw de moeilijkheidsgraad van de operationalisering en vertraagt de be-sluitvoering.

In uitvoering van het bestuursakkoord van 25 april 2003 stelt de Vlaamse regering zich in elk geval tot doel zich te beraden over een aantal kwaliteitsvereisten inzake de lokale effectrap-portering en de omzendbrief terzake aan te pas-sen.

(3)

wijzen dat de Vlaamse overheid de laatste jaren serieuze inspanningen heeft geleverd om de be-stuurskracht van de gemeenten te verhogen. Zo is vanaf 1 januari 2003 het nieuwe Gemeen-tefonds in werking getreden. Niet alleen voor de g e m e e n t e n , maar ook voor de Vlaamse begro-ting en meerjarenplanning is de groei van het Gemeentefonds aanzienlijk. Met het nieuwe Gemeentefonds verleent de Vlaamse regering aan de gemeenten ook meer autonome beleids-ruimte : de middelen worden toegekend volgens bij decreet vastgestelde criteria, maar in tegen-stelling tot wat het geval is voor specifieke, doelgerichte financiering, beslissen de lokale besturen volledig vrij over de besteding van die m i d d e l e n , ook over de middelen die afkomstig zijn uit het vroegere Investeringsfonds en Soci-aal Impulsfonds.

De Vlaamse regering heeft zich ook geënga-geerd om een deel van de bijkomende middelen die zij in 2005 zal ontvangen ten gevolge van de L a m b e r m o n t a k k o o r d e n , te gebruiken ter on-dersteuning van het gemeentelijk beleid.

Verder wil ik erop wijzen dat de Vlaamse over-heid niet steeds kan worden aangesproken om te voorzien in compensaties voor de negatieve gevolgen van maatregelen die door andere overheden worden getroffen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De uitbreiding van het aantal gemeenten dat geautomatiseerd stemt, zal in de praktijk ten vroegste mogelijk zijn na de verkiezingen van het Vlaams Parlement in 2004, dus

Deze verte- genwoordiger van de VR ontvangt hiervoor jaar- lijks een forfaitaire vergoeding van

Ter aanvulling en actualisatie van vraag 5 deel ik de Vlaams volksvertegenwoordiger nog mee dat voor de zaken aanhangig gemaakt bij het A r b i t r a- gehof sinds 2002, naast

Er kan hierbij verwezen worden naar afschui- vingen van de oevers en dijken ten gevolge van voorbijvarende schepen (waar nodig worden er dan snelheidsbeperkingen opgelegd in

Bij de proef- projecten Willebroek-Noord en Balmat Mol zal de Vlaamse overheid, gelet op het zomerak- koord van 21 juni 2002, een substantiële bijdra- ge leveren om

Zoals ook uiteengezet in het Europees Klimaat- programma en vertaald in vele (ontwerp)richt- lijnen en verordeningen, zal de Unie dan ook haar strijd tegen klimaatverandering

De huidige werken, namelijk de heraanleg van de Leien en de St.-Bernardse- steenweg in Antwerpen en de Statielei in Mort- s e l , werden immers nog voor de oprichting van de

Reeds op dezelfde dag van de principiële goed- keuring door de federale ministerraad, heb ik mijn collega's van de Vlaamse regering hierover geïnformeerd via de mededeling waarbij