• No results found

De toekomende tijd EEN ONDERZOEK NAAR GEBRUIK EN BETEKENIS VAN DE TOEKOMENDE TIJD IN DE NEDERLANDSE TAAL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De toekomende tijd EEN ONDERZOEK NAAR GEBRUIK EN BETEKENIS VAN DE TOEKOMENDE TIJD IN DE NEDERLANDSE TAAL"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jeanine Drijfhout

S2052660

MA Ler vo 1° gr Nederlandse Taal en Cultuur

Faculteit Letteren

Rijksuniversiteit Groningen

Scriptiebegeleider:

Prof. dr. J. Hoeksema

23-08-2016

De toekomende tijd

EEN ONDERZOEK NAAR GEBRUIK EN BETEKENIS VAN DE

(2)

1

Abstract

(3)

2

Inhoudsopgave

Abstract ... 1

1. Inleiding ... 3

2. De toekomstaanduiders van het Nederlands ... 5

2.1. Zullen + infinitief ... 5

2.2. Gaan + infinitief ... 7

2.3. Futurale presens ... 9

3. De verdeling van de toekomstaanduiders in de Nederlandse taal ... 11

3.1. Werkwijze ... 11

3.2. Resultaten ... 12

3.3. Analyse ... 18

4. Epistemische modaliteit ... 22

4.1. Modaliteit in het Nederlands ... 22

4.2. Het werkwoord zullen ... 23

4.3. Temporeel of modaal? ... 27

5. Conclusie ... 30

(4)

3

1. Inleiding

“Dat gaat anders worden” luidde de titel van een artikel in het tijdschrift Onze Taal in juli 2009.1 De

schrijfster, Margot Kraaikamp, sneed het onderwerp van de toekomende tijd in de Nederlandse taal aan. Volgens het artikel zou men tegenwoordig vaker dan vroeger de toekomende tijd uitdrukken met behulp van het hulpwerkwoord gaan. De studente linguïstiek aan de universiteit in Amsterdam is niet de eerste die dit onderwerp onder de aandacht brengt. De afgelopen decennia is meerdere malen aandacht gevraagd voor de constructie van de toekomende tijd in het Nederlands en het onderzoek is verre van voltooid.

In 1985 schreef De Rooij een artikel naar aanleiding van een corpusonderzoek dat hij verricht had over het uitdrukken van de toekomende tijd in de standaardtaal en dialecten van het Nederlandstalige grondgebied.2,3 De Rooij constateerde dat er drie constructies in de Nederlandse taal bestaan die de

toekomende tijd kunnen uitdrukken: zullen + infinitief (1), gaan + infinitief (2) of het futurale presens (3). Daarnaast kunnen tijdsbepalingen als morgen, volgende week, ooit, etc. bijdragen aan een futurale interpretatie van zinnen, hoewel deze niet essentieel zijn.

1) Emma zal volgende week naar Amerika vliegen. 2) Emma gaat binnenkort trouwen.

3) Emma komt straks naar het feest.

Naast een uitgebreide analyse van de constructies voor de toekomende tijd op basis van bestaande literatuur, introduceerde De Rooij eveneens een eigen onderzoek op dit gebied. Met behulp van een corpusonderzoek en enquêtes in Amsterdam en Leuven trachtte De Rooij de gegevens uit de literatuur te toetsen aan de werkelijkheid. Het belangrijkste resultaat was dat de zinscontext en het hoofdwerkwoord bepalend zijn voor een keuze in de gebruikte constructie voor de toekomende tijd. Zo komt het hulpwerkwoord gaan vooral voor in combinatie met handelingswerkwoorden als maken of reizen, terwijl voor het futurale presens de zinscontext (bijv. in de vorm van tijdsbepalingen) een sterke rol speelt. Een tweede conclusie van De Rooij is dat in Nederlandstalig België, met name in West-Vlaanderen, het gebruik van gaan veel gebruikelijker is dan in Noord-Nederland en in sommige situaties is het zelfs de enige mogelijkheid.

In navolging op het artikel van De Rooij deed de Gentse professor Colleman in 2000 eveneens onderzoek naar wat hij noemt de ‘toekomstaanduiders’ in het Nederlands.4 Ook Colleman komt tot de

conclusie dat de semantische context van een zin bepalend is voor het gebruik van de toekomstaanduiders. Daarnaast erkent hij de verschillen tussen noordelijk- en zuidelijk Nederland wat betreft de frequentie van bepaalde constructies. Colleman plaatst echter wel kanttekeningen bij de resultaten. Allereerst brengt de onderzoeksmethode beperkingen met zich mee. Zowel De Rooij als Colleman hebben gebruik gemaakt van een corpusonderzoek waarbij uit een grote database (verschillend per onderzoek) alle zinnen zijn geselecteerd met een tijdsbepaling. Deze zinnen zijn

1Kraaikamp, M. „Gaan als hulpwerkwoord van de toekomende tijd.” Onze Taal, 7/8, 2099: 208-209. 2

De Rooij, J. „De toekomst in het Nederlands I.” Taal en Tongval, 37, 1985: 96-123. 3

De Rooij, J. „De toekomst in het Nederlands II.” Taal en Tongval, 38, 1986: 5-32.

(5)

4 vervolgens onderverdeeld in de drie bekende categorieën: zullen + infinitief, gaan + infinitief en futurale presens. Hoewel deze methode een grote dataset kan realiseren, is het niet volledig. Het is immers ook mogelijk naar de toekomst te verwijzen zonder daarbij gebruik te maken van een tijdsbepaling (zin 4-5).5

4) Emma zal naar Amerika vliegen. 5) Emma gaat trouwen.

Een tweede kanttekening die Colleman maakt bij zijn artikel is dat het onderzoek vooral gericht was op het in kaart brengen van de verschillende gebruikskeuzes in het Nederlandstalige gebied. Ondanks de interessante theorieën die zijn opgeworpen met betrekking tot noord- en zuid Nederland, heeft deze keuze ertoe geleid dat de semantische achtergrond van de toekomstaanduiders is onderbelicht in het artikelen van Colleman en De Rooij.

In het huidige onderzoek heb ik mij willen richten op deze twee kanttekeningen. Enerzijds wil ik het gebruik van de toekomende in het Nederlands onder de loep nemen met een dataset die zinnen bevat met én zonder tijdsbepalingen. Als tweede wil ik de betekenis van de verschillende constructies verder uitwerken door onder andere de link te leggen met de modaliteit van de hulpwerkwoorden. De onderzoeksvraag die centraal staat luidt: “Welke verdeling en verschillen in betekenis zijn waar te nemen bij de constructies van de toekomende tijd in de Nederlandse taal?”

Om tot een antwoord op deze vraag te komen zal ik dit artikel in drie onderdelen splitsen. In het tweede hoofdstuk geef ik een nadere verantwoording van het gebruik van de drie toekomstaanduiders op basis van de literatuur. In het derde hoofdstuk komt het uitgevoerde onderzoek aan bod. Ik zal dan ingaan op de werkwijze, de resultaten en de analyse. Ook zal ik in dit hoofdstuk de gevonden resultaten toetsen aan de bevindingen van eerdere onderzoeken (o.a. Colleman (2000) en De Rooij (1985-86)). Daaropvolgend zal ik in het vierde hoofdstuk de resultaten van hoofdstuk 3 in een breder verband trekken en aandacht vragen voor een semantische invalshoek. Tot slot vormt het vijfde hoofdstuk een conclusie en discussie van dit artikel.

5 Hoewel op dit punt geen zin is gegeven van het futurale presens zonder een tijdsbepaling is de constructie

(6)

5

2. De toekomstaanduiders van het Nederlands

Zoals in de inleiding al genoemd is, kent het Nederlands drie manieren om naar de toekomst te verwijzen: zullen + infinitief, gaan + infinitief en het futurale presens. In dit hoofdstuk wil ik op elk van de drie constructies ingaan en de kenmerken uiteenzetten zoals die in de literatuur beschreven worden. Ik zal hiervoor vooral gebruik maken van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) uit 1997 voor zover deze toereikend is. Indien er informatie afkomstig is uit andere bronnen zal dit vermeld staan in de voetnoten.

2.1. Zullen + infinitief

Van de drie mogelijke constructies voor de toekomende tijd is het gebruik van het hulpwerkwoord zullen voor veel mensen het meest typerend als toekomstaanduider. Dit is te danken aan de vele schoolboekjes waarin zullen wordt geïdentificeerd als het standaard werkwoord voor het uitdrukken van de toekomst. Ook in de ANS wordt zonder toelichting het werkwoord zullen ingezet als voorbeeld voor het futurum. Hieronder zal ik het hulpwerkwoord zullen belichten vanuit zijn temporele en semantische functies.

2.1.1. Temporele functies

Naast de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (o.t.t.t.) die in de inleiding al geïntroduceerd is, kent het Nederlands eveneens een futurum praeteriti, futurum exactum en futurum exactum praeteriti (zin 6-9).

6) Tim zal vertrekken. (futurum)

7) Tim zou (toen) vertrekken. (futurum praeteriti) 8) Tim zal (dan) vertrokken zijn. (futurum exactum)

9) Tim zou (dan) vertrokken zijn. (futurum exactum praeteriti)

Het onderscheid tussen deze temporele werkwoordtijden ligt in de plaatsing van het referentiepunt (R) op de tijdas ten opzichte van het moment van spreken (S) en de uitvoering/werking van de handeling (W).6 In figuur 1 zijn de tijdassen van de vier werkwoordtijden weergegeven.

6 De terminologie die hier gebruikt wordt, is overgenomen uit de ANS (ANS (1997): 115, 126-127). Het vindt zijn

(7)

6

Figuur 1. Tijdas per werkwoordtijd met referentiepunt, moment van spreken en werking.

Volgens de ANS vallen het moment van spreken en het referentiepunt bij het futurum (de o.t.t.t.) referentiepunt samen. De werking (het vertrekken van Tim) ligt echter op een later punt in de tijdas. De divergentie tussen R,S en W leidt tot een futurale lezing. Hoewel deze omschrijving van het futurum een goede weergave geeft, is de ANS niet volledig. In het geval van het futurum wil ik wijzen op een tweede beschrijving van het futurum, zoals die gegeven is in de theorie van Reichenbach (1947) waarop de uitleg van de ANS gebaseerd is. De ANS stelt dat R en S op een gelijkwaardig moment geplaatst moeten worden. Dit besluit heeft consequenties voor zinnen met een toegevoegde tijdsbepaling, zoals zin 10.

10) Tim zal morgen vertrekken.

Door de toevoeging van de tijdsbepaling morgen is het referentiepunt verschoven op de tijdlijn naar het punt waar het samenvalt met de werking. Morgen is het moment waarop Tim zal vertrekken. In het geval van zin 10 vallen dus niet R en S samen, maar R en W (zie figuur 1, Reichenbach, 1947). Vergelijkbaar met het futurum maakt het futurum exactum (de v.t.t.t.) gebruik van een tegenwoordige verbuiging van het hulpwerkwoord (namelijk zal). Bij het futurum exactum ligt het referentiepunt echter verder op de tijdbalk dan het moment van spreken en de werking. Op dat punt in de tijd (R) zal de werking (W) al voltrokken zijn. Het moment van spreken kan in dit verband al dan niet samenvallen met de werking. Dit maakt voor de wijze van vervoeging geen verschil. Er wordt verwezen naar een toekomstige situatie waarin de gebeurtenis al beëindigd is.

(8)

7 het voltooide element is er een tweede referentiepunt (R’) nodig. Voor dit punt R’ geldt dat er in de toekomst een moment R is waarop Jan vertrokken zal zijn. De werking ligt dus in feite tussen twee referentiepunten in.

2.1.2. Semantische functies

Hoewel elk van deze vier werkwoordtijden een toekomstig element bevat, mag duidelijk zijn dat de futurale lezing niet in elke zin even prominent aanwezig is. De ANS zegt hierover: “(…) het futurum praeteriti en het futurum exactum praeteriti kunnen modale functies vervullen, ter uitdrukking van niet-werkelijkheid, bijvoorbeeld in een conditionele zin of in een wenszin, of om een voorzichtige omschrijving te geven.” 7 Verderop in de ANS wordt uitgebreider stil gestaan bij de gebruikswijzen van

het werkwoord zullen.8 Zin 11 en 12 geven voorbeelden van het uitdrukken van niet-werkelijkheid en

een conditionele zin/wens.

11) Als Emma geld had, zou ze op vakantie gaan. (niet-werkelijkheid)

12) Zou ik even mogen bellen? (verzoek/wens)

Onder de mogelijkheden wordt ook het uitdrukken van waarschijnlijkheid of vermoeden genoemd, meestal in combinatie met het woordje wel (zin 13), en het inbouwen van onzekerheid door het gebruik van de verledentijdsvorm (zin 14).

13) Tim zal (wel) dorst hebben met die warmte. (waarschijnlijkheid) 14) Bij de brand zouden alle bewoners zijn omgekomen. (onzekerheid)

De verschillen tussen de betekenisvormen zijn subtiel en in veel gevallen is er in feite geen sprake meer van een echte verwijzing naar de toekomst. Professor Theo Janssen (Vrije Universiteit Amsterdam) pleit er dan ook voor zullen te kwalificeren als een hulpwerkwoord van epistemische modaliteit in plaats van een temporeel hulpwerkwoord.9 Ik zal hier in hoofdstuk 4 op terugkomen bij de bespreking

van het semantische aspect van de toekomstaanduiders in het Nederlands.

2.2. Gaan + infinitief

In de inleiding is al genoemd dat de constructie gaan + infinitief in Nederlands-België meer gebruiksmogelijkheden kent dat in Nederland. Dit wil echter niet zeggen dat de constructie in het noordelijk gebied ondergesneeuwd wordt. In tegenstelling, de constructie wordt zeer regelmatig gebruikt, met name in de spreektaal. In de literatuur is veel aandacht besteed aan het gebruik van het werkwoord gaan als toekomstaanduider. Zo wordt er onder andere een link gelegd met het Franse aller en het Engelse be going to.10 Ik zal in dit huidige artikel echter niet uitweiden over de

gebruiksverschillen met Nederlands-België en de relaties met andere Romaanse of Germaanse talen. Het gaat mij in de eerste plaats om het schetsen van een beeld van de temporele en semantische functies van de constructie zoals we die in Nederland aantreffen.11

7 ANS (1997): 117 8 ANS (1997): 994-996

9Janssen, T.A.J.M. „Het temporele systeem van het Nederlands: drie tijden en tweetijdscomposities.” GLOT, 6,

1983: 45-104. Zie ook: Colleman (2000): 52

10 O.a. Colleman (2000): 54

11 Het onderzoek dat in hoofdstuk 3 wordt uitgewerkt, is gebaseerd op data uit Nederland en kent

(9)

8 2.2.1. Temporele functies

Hoewel de constructie gaan + infinitief dus vrij gewoon is in het Nederlands worden er door de ANS wel enkele beperkingen opgelegd in het gebruik van de constructie.12 Allereerst benoemt de ANS dat

gaan als toekomstaanduider alleen kan voorkomen bij bepaalde type werkwoorden. Hieronder vallen werkwoorden die weersgesteldheid aanduiden, werkwoorden die een overgangsbetekenis impliceren of werkwoorden die een verplaatsing in de toekomst aanduiden (zin 15-17).

15) Morgen gaat het hard waaien. (weersgesteldheid) 16) Emma gaat komende maand trouwen. (overgangsbetekenis) 17) Tim gaat volgend jaar in Utrecht wonen. (verplaatsingsbetekenis)

Er is nog een vierde type zin, waarbij er sprake is van het ‘beginnen te’ of ‘overgaan tot’, een zogenaamd inchoatief aspect (18). De ANS is echter van mening dat dit niet valt onder een toekomstverwijzing.

18) Pas na de rust ging hij echt voetballen.

Behalve bij de genoemde soorten werkwoorden wordt de constructie gaan + infinitief minder gebruikelijke gevonden door de ANS. Voor de combinatie met de werkwoorden hebben, zijn en gaan geldt zelfs dat deze niet mogelijk zijn, evenals de verbinding met hulpwerkwoorden van modaliteit (dienen, (be)horen en durven). De Rooij voegt hier nog aan toe dat ook het werkwoord worden vrijwel niet voorkomt in combinatie met gaan, hoewel het wel mogelijk is.13 Wil men met een van deze

werkwoorden refereren naar de toekomst dan zal men daarvoor zullen + infinitief of het futurale presens moeten gebruiken.

Verder geldt voor het werkwoord gaan dat het geen werkwoordelijke aanvulling in de vorm van het werkwoord zullen kan krijgen, terwijl het omgekeerde wel acceptabel is. Vergelijk zin 19 en 20.

19) Om de investeringen te financieren zal de maatschappij een lening gaan sluiten van twee miljoen.

20) * Om de investeringen te financieren gaat de maatschappij een lening zullen sluiten van twee miljoen.

Zullen kan in zin 20 dienen als finiet werkwoord met als aanvulling gaan (sluiten). Zin 20 toont aan dat een omkering van de werkwoorden niet mogelijk is in de Nederlandse taal. De combinatie gaat zullen is hier uitgesloten.

Tot slot behoort het werkwoord gaan tot een groep van dynamische koppelwerkwoorden die niet een toestand aanduiden, maar een verandering van toestand. In zin 21 en 22 kan het moment van dood gaan en beklimming zowel in het nu als in de toekomst geplaatst worden. Dit lijkt in zekere zin op het futurale presens dat eveneens afhankelijk is van de context voor de keuze in lezing.

21) Deze boom gaat dood.

22) De renners gaan stuk op die laatste beklimming.

(10)

9 2.2.2. Semantische functies

De stelligheid waarmee de ANS temporele functies (en restricties) toekent aan de constructie gaan + infinitief vloeit voort uit de semantische interpretatie ervan. In de literatuur is echter veel discussie over de juiste semantische functies van het werkwoord gaan in combinatie met de woordgroepen die hierboven al benoemd zijn.

De Schryver (1979) brengt de werkwoorden die met gaan gecombineerd kunnen worden onder één noemer: handelingswerkwoorden. In het onderzoek dat De Schryver uitvoerde, besteedde hij eveneens aandacht aan de futurale functies van gaan. 14 Van de 91 werkwoorden die gecombineerd

werden met gaan om naar de toekomst de verwijzen, bleken slechts 15 niet-handelingswerkwoorden te zijn. De uitzonderingen werden gevormd door de werkwoorden slapen, rusten en wonen. Deze werkwoorden kunnen in een constructie met gaan wel een handelingskarakter vertonen. Verder maakt De Schryver een onderscheid tussen het ingressieve aspect (‘beginnen te’) en het inchoatief aspect (‘overgaan tot’). De Rooij keurt het besluit van de ANS om deze twee aspecten onder één noemer te plaatsen (inchoatief aspect) niet af, maar benadrukt wel de speciale positie van werkwoorden als trouwen.15 Op basis van zijn onderzoek stelt De Rooij dat dergelijke

handelings-werkwoorden met een betekeniselement, waarbij er sprake is van een overgang van de ene naar de andere toestand, een duidelijk voorkeur hebben voor de constructie gaan + infinitief. De Rooij verbindt dit betekeniselement eveneens aan werkwoorden van weersgesteldheid, omdat het ook bij die werkwoorden gaat om een overgangssituatie. Zinnen die met behulp van het werkwoord gaan naar de toekomst verwijzen, maar geen gebruik maken van handelingswerkwoorden, kunnen volgens De Rooij vaak een ingressief geïnterpreteerd worden.

Wat betreft het onderscheid met de constructie zullen + infinitief werpt De Rooij in zijn tweede artikel voorzichtig op dat gaan + infinitief meer neigt naar de interpretatie dat de handeling niet te vermijden is, terwijl dit bij de eerstgenoemde niet vastligt.16 De ANS sluit hierbij aan door te constateren: “Zeer

in het algemeen is dit betekenisverschil weer te geven in termen van ‘onzekerheid’ en ‘zekerheid’. Uiteraard is de toekomst per definitie nog niet zeker, maar de manier waarop men (zich) de toekomst voorstelt kan meer of minder zeker zijn. Geringere zekerheid wordt dan uitgedrukt door zullen, (…) grotere zekerheid door het presens en gaan + infinitief.” 17

2.3. Futurale presens

De derde constructie voor de toekomende tijd is het futurale presens. Hiermee wordt een constructie bedoeld waarbij men gebruikt maakt van een werkwoordvervoeging in de onvoltooid tegenwoordig tijd (het presens). De context van de zin of de aanwezigheid van tijdsbepalingen geven de constructie een futurale lezing (zie zin 23 en 24).18

23) Emma doet de brieven morgen op de post. 24) Emma rijdt mij naar het feest.

14De Schryver, J. Het gebruik van de hulpwerkwoorde gaan en zullen in hedendaags Nederlands journalistiek

proza. Ongepubliceerde licentieverhandeling, Universiteit Gent, 1979.

(11)

10 In zin 23 is de futurale lezing te danken aan de aanwezigheid van de tijdsbepaling morgen. Bij zin 24 is er meer context geboden. Als deze zin wordt uitgesproken op het moment dat de spreker zich met Emma in de auto bevindt, is er geen sprake van een toekomstaanduiding, maar een simpele tegenwoordige tijd. De uitspraak kan echter ook gedaan worden op een eerder moment op de dag. Bijvoorbeeld, persoon A vraagt in de ochtend aan persoon B hoe deze ’s avonds naar het feest denkt te gaan. Persoon B antwoordt vervolgens met de woorden van zin 24 dat Emma hem naar het feest rijdt. In deze context bevat de uitspraak een toekomstelement. Zoals in de inleiding al vermeld is, zijn dergelijke zinnen (een futurale presens zonder tijdsbepaling) niet eerder meegenomen in onderzoek. Voor het vinden van deze zinnen in een database is nauwkeurige lezing nodig. Immers, niet elke zin met een presens verwijst naar de toekomst. Het vinden van geschikte zinnen voor een dataonderzoek zal meer tijd vergen als men eveneens wil letten op toekomst-zinnen zonder tijdsbepaling. Dit zal ten koste gaan van het volume van de dataset. Het is echter wel interessant om juist deze zinnen te betrekken in het onderzoek. Er is weinig literatuur naar de gebruiksmogelijkheden van het futurale presens, maar wanneer de term genoemd wordt, lijkt het unaniem geaccepteerd te worden als een mogelijke constructie voor de toekomende tijd. Colleman (2000) gaat zelf zover te stellen dat het futurale presens altijd in plaats kan komen van de constructies zullen + infinitief en gaan + infinitief, mits er geen pragmatische redenen zijn die een correcte lezing in de weg staan.19 In het volgende

hoofdstuk waarin ik mijn onderzoek presenteer, zal ik daarom de drie constructie voor de toekomende tijd (zullen + infinitief, gaan + infinitief en het futurale presens) op gelijk voet behandelen. Bovendien zal ik zowel aandacht geven aan zinnen met een tijdsbepaling als zonder om een eerlijk beeld te kunnen schetsen van de gebruikswijze van de toekomende tijden.

(12)

11

3. De verdeling van de toekomstaanduiders in de Nederlandse taal

In dit hoofdstuk zal het corpusonderzoek centraal staan dat is uitgevoerd. Het doel van het onderzoek was te achterhalen welke verdeling van de drie constructies voor de toekomende tijd er in de Nederlandse taal is en in hoeverre deze verdeling eerder onderzoek bevestigd of ontkent. Ik zal in de eerste paragraaf ingaan op de werkwijze die gehanteerd is tijdens het onderzoek. Vervolgens zal de ik resultaten benoemen en waar nodig voorbeelden tonen. In de laatste paragraaf zal ik deze resultaten analyseren en vergelijken met bevindingen uit eerder onderzoek.

3.1. Werkwijze

Zoals eerder vermeld, was het de intentie om in dit onderzoek een zo compleet mogelijk beeld te schetsen van de verdeling van de drie constructies in het Nederlands. Belangrijk daarbij was de toevoeging van zinnen met een toekomende tijd die geen tijdsbepaling bevatten naast de zinnen die dat wel hadden. Een dergelijk onderzoek kost meer tijd, omdat de bronnen waar de data uit afkomstig is, nauwkeuriger moet worden bestudeerd. Om het tijdsbestek enigszins binnen de perken te houden, is in dit onderzoek de bestudering van Belgisch-Nederlandse taalgebied achterwege gelaten.

Voor het verkrijgen van de data is gebruikt gemaakt van twee opeenvolgende krantenedities van De Volkskrant. Het betrof de edities van maandag 16 februari 2015 en dinsdag 17 februari 2015, inclusief de bijlages die op de betreffende dagen opgenomen waren in de kranten. Aangezien de krantenartikelen door verscheidene personen zijn geschreven, mag verwacht worden dat een samenvoeging van de artikelen een globaal beeld zal geven van verdeling van toekomende tijd constructies in de Nederlandse taal. De ene spreker zal wellicht meer neigen naar vormen met zullen + infinitief, terwijl een ander meer voorkeur heeft voor het futurale presens. Bovendien is het mogelijk dat de inhoud van een artikel bepalend is voor het type constructie. Door de gehele krant te nemen is er rekening gehouden met een eventuele beïnvloeding door schrijver of type tekst.

Beide kranten zijn van voor tot achter doorgelezen en alle zinnen waarbij sprake is van toekomende tijd zijn geselecteerd. De zinnen bevatten elk een van de drie constructies voor de toekomende tijd (zullen + infinitief, gaan + infinitief of het futurale presens), maar er waren geen criteria voor verleden of tegenwoordige tijd van het finiete werkwoord of de aan/afwezigheid van tijdsbepalingen. Zinnen die wel gebruik maakten van een toekomstaanduider, maar waarvan uit de context bleek dat deze niet naar de toekomst verwezen, zijn uit de dataset gehaald. Ook zijn zin 25 en 26 apart genomen.

25) De geldkraan, door moeder jaren op discutabele wijze gaande gehouden, gaat dicht. 26) Athene krijgt vier dagen, dan gaat de geldkraan dicht.

(13)

12 De zinnen die wel voldeden, een totaal van 349 items, zijn vervolgens verwerkt in Microsoft Access en samengevoegd tot één overzichtelijke dataset. Aangezien er binnen een zin soms meerdere toekomstverwijzingen plaatsvonden, zal in het vervolg de term ‘item’ gebruikt worden wanneer er gerefereerd wordt naar een opzichzelfstaande constructie. Van elk item zijn enkele gegevens genoteerd in Microsoft Access: de bron, het citaat waarin het item opgenomen was, de volledige werkwoordgroep, het type constructie (zullen + infinitief, gaan + infinitief of futurale presens), de gebruikswijze en eventuele tijdsbepalingen die aanwezig waren. Daarnaast is van elk item aangegeven of het finiete werkwoord in de tegenwoordige- of de verledentijd stond en of er sprake was van gesproken taal of niet. Met gesproken taal worden in dit verband citaten bedoeld die afkomstig zijn uit bijvoorbeeld een interview, waarvan duidelijk is dat het gaat om een letterlijke overname van de spreektaal.

Aangezien er in de literatuur meerdere termen of begrippen worden gebruikt voor het beoordelen van de gebruikswijze van de toekomstaanduiders heb ik in dit onderzoek de datazinnen niet gerangschikt naar de matrixen van anderen. In plaats daarvan heb ik voor de gebruikswijze eigen termen gebruikt die naar mijn mening de lading van de toekomende tijd constructies dekken. Ik zal in de bespreking van de resultaten uiteraard deze termen weer terugkoppelen naar het werk van anderen, maar het is mijn bedoeling in eerste instantie niet te vervallen tot het wegstoppen van items in vooraf vastgestelde hokjes. Daarbij komt dat de interpretatie van de zinnen sterk context afhankelijk is en lang niet altijd binnen vaste terminologie te plaatsen is. Wel heb ik getracht constructies die een vergelijkbare interpretatie bevatten onder dezelfde noemer te scharen. De drie grootste categorieën die zijn onderscheiden zijn: simpele toekomst, conditionele toekomst en mogelijke toekomst.

3.2. Resultaten

In het vergelijken van de data is een onderscheid gemaakt tussen werkwoordgroepen met een finiet werkwoord in de tegenwoordige en in de verleden tijd. Deze verdeling is gemaakt met het oog op het verschil in betekenis zoals die onder meer door de ANS wordt gegeven. Bovendien hebben eerdere onderzoekers zich enkel gericht op het bestuderen van constructies met een finiet werkwoord in de tegenwoordige tijd. Een vergelijking met deze onderzoeken kan slechts adequaat worden uitgevoerd als in dit artikel dezelfde scheiding gemaakt wordt. In totaal bevatten 242 items een finiet werkwoord in de tegenwoordige tijd tegenover 107 items met een finiet werkwoord in de verleden tijd.

3.2.1. Finiete werkwoord: tegenwoordige tijd versus verleden tijd

(14)

13

Figuur 2 - Verdeling van de toekomstaanduiders met een finiet werkwoord in de tegenwoordige tijd.

Uit figuur 2 blijkt dat binnen de gevonden dataset het futurale presens met meeste voorkwam met een totaal van 107 items, op de voet gevolgd door de constructie zullen + infinitief met 96 items. Het aantal items voor de constructie gaan + infinitief is beduidend minder en komt niet eens op de helft van het aantal items (totaal 39). Naast het verschil is frequentie van de constructies is er ook een discrepantie te zien tussen de aan- en afwezigheid van de tijdbepalingen bij de drie toekomstaanduiders. In tegenstelling tot de constructies zullen + infinitief en gaan + infinitief is bij het futurale presens het aantal items zonder een tijdsbepaling opvallend kleiner dan de items met tijdsbepaling (respectievelijk 20-81, 12-27 en 101-6). Een chi-square test laat zien dat verschil tussen de constructies met een infinitief en het futurale presens op het gebied van tijdsbepalingen sterk significant is (p < 0.0001). De sterkere voorkeur voor zinnen zonder een tijdsbepaling bij zullen + infinitief in verhouding tot gaan + infinitief is daarentegen niet significant (P = 0.2601). Bij het futurale presens zijn er in totaal zes zinnen waarbij een tijdsbepaling afwezig is. De werkwoordsgroepen van deze zinnen werden gevormd door de werkwoorden worden, krijgen, komen en gebeuren.

Figuur 3 - Verdeling van de toekomstaanduiders met een finiet werkwoord in de verleden tijd.

Een blik op de zinnen met een finiet werkwoord in de verleden tijd laat een heel ander beeld zien (figuur 3). Feitelijk is de enige constructie die gebruik maakt van een finiet werkwoord in de verleden tijd de constructie zullen + infinitief (106 items). Van de verledentijdszinnen is in het over grote deel van de gevallen geen sprake van een afzonderlijke tijdsbepaling (100/106). De enige andere

15 12 101 81 27 6 96 39 107 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110

Zullen + infinitief Gaan + infinitief Futurale presens

Toekomstaanduiders (tegenwoordige tijd)

Met tijdsbepaling Zonder tijdsbepaling Totaal

6 0 1 100 0 0 106 0 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110

Zullen + infinitief Gaan + infinitief Futurale presens

Toekomstaanduiders (verleden tijd)

(15)

14 constructie die in de verleden tijd voorkomt is het futurale presens en slechts bij 1 item, hieronder weergegeven als zin 27.

27) Stel je eens voor: straks zat ROC Leiden niet meer in achttien armoedige panden verspreid over de stad, maar geconcentreerd op twee A-locaties.

Het is opvallend dat op slechts één zin na alle verledentijdsvormen samengaan met de constructie zullen + infinitief. Een directe verklaring kan op dit moment nog niet gegeven worden.

3.2.2. Het werkwoord gaan

De beperkingen die opgelegd worden aan de constructie gaan + infinitief in de literatuur pleitten voor een uitgebreidere bestudering van de werkwoorden die bij deze constructie gevonden zijn in het huidige onderzoek. Tabel 1 geeft een overzicht van de alle werkwoorden die in de huidige dataset voorkomen in de constructie gaan + infinitief.

Tabel 1 - Voorkomen werkwoord bij de constructie gaan + infinitief

Werkwoord: gaan + infinitief

benoemen hebben nadenken schaatsen verdienen (2x)

bepalen joelen opgeven schijnen (2x) werken

bouwen komen (2x) overheersen shorttracken winnen

brengen leiden praten signeren zeggen (3x)

doen (3x) lukken (2x) rijden solliciteren

gebeuren (5x) mokken samenwerken veranderen

Tabel 1 bevestigt dat de constructie gaan + infinitief niet samengaat met de werkwoorden zijn, gaan en worden of met modale werkwoorden. De enige vreemde eend in de bijt is het werkwoord hebben. Volgens de ANS zou het werkwoord hebben eveneens niet mogelijk zijn in deze constructie. Bij de bestudering van de data werd echter zin 28 aangetroffen.

28) Zij gaan in elk geval deze zomer een flinke portie huiswerk hebben.

Uit het onderzoek van De Rooij (1985) blijkt dat de combinatie van gaan met het werkwoord hebben onder de respondenten van Amsterdam niet mogelijk werd geacht, terwijl 23% van de studenten uit Leuven de constructie wel acceptabel achtte. Zin 28 is een citaat uit een interview, gesproken door een Brabantse wereldkampioen. Wellicht is de zuidelijke afkomst een verklaring voor de opvallende combinatie van werkwoorden.

3.2.3. Gesproken versus geschreven taal

(16)

15 verleden finiete werkwoord bij de constructie zullen + infinitief te vermijden zijn dergelijke items niet meegenomen.

Figuur 4 - Verdeling van de toekomstaanduiders tussen gesproken en geschreven taal

Het aantal items in gesproken taal van de drie constructies ligt dicht bij elkaar (15 voor zullen + infinitief, 16 voor gaan + infinitief en 11 voor het futurale presens). Als echter gekeken wordt naar de verhouding tussen gesproken en geschreven taal, valt op dat twee van de drie constructies een sterkere voorkeur hebben voor geschreven taal ten opzichte van gesproken taal, namelijk bij de constructies zullen + infinitief en het futurale presens. Een chi-square berekening laat zien dat de voorkeur van deze twee constructies ten opzichte van de constructie gaan + infinitief significant is (p=0.0028). Het feit dat geschreven taal in deze dataset sowieso de voorkeur verdient, is te wijten aan de bron van de data. Men mag verwachten dat in een krant meer ‘gewone’ tekst zal worden opgenomen dan citaten uit een interview.

3.2.4. Gebruikswijze toekomstaanduiders

Het interessantste, maar waarschijnlijk ook het moeilijkste onderdeel van dit onderzoek betreft de verschillende gebruiksmogelijkheden van de toekomstaanduiders. Zoals in de methodebeschrijving is genoemd, is in eerste instantie afstand gedaan van de verschillende categorieën die door eerdere onderzoekers ter hand zijn genomen. Door zonder bril naar de verschillende items te kijken en steeds met behulp van de context te toetsen wat de betreffende gebruikswijze is geweest, was het mogelijk een eigen onderverdeling te maken. De verdeling van verschillende gebruikswijze, zoals die hier gepresenteerd zal worden voor de huidige dataset, zal in de analyse weer gekoppeld worden aan eerdere onderzoeken.

Het vaststellen en definiëren van de verschillende gebruikswijzen van de toekomstaanduiders is lastig werk. Lang niet elk item is even eenduidig. Bovendien kan het onderscheid tussen zinnen zeer subtiel zijn. Vergelijk zin 29 en 30.

29) Via een lastenverlichting van 15 miljard euro op arbeid, zo is het idee, zou het fiscaal zoveel voordeliger worden om te werken dan om niet te werken, dat er binnen tien jaar tot wel honderdduizend nieuwe banen moeten ontstaan.

81 23 96 15 16 11 96 39 107 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110

Zullen + infinitief Gaan + infinitief Futurale presens

Geschreven versus gesproken taal

(17)

16 30) En dat is gek, want voor het alcoholische intermezzo begon, besloten we nog wijselijk dat we

ditmaal toch echt maar één glas zouden drinken.

In beide zinnen is sprake van een gewenste toekomst. Het verschil is echter dat deze gewenste toekomst in zin 29 nog in vervulling kan gaan, maar in zin 30 al verleden tijd is. De verleden tijd ligt in dit geval niet aan het finiete werkwoord. Deze is in beide zinnen verleden tijd. Het gaat om de interpretatie en de context van de zin die het onderscheid maken tussen ‘nog mogelijk’ en ‘gebeurd’. Ik zal in deze paragraaf dan ook alleen een kort overzicht geven van de verdeling die gemaakt is voor de gebruikswijzen in dit onderzoek. Een uitgebreide analyse van de verdeling van gegeven worden in paragraaf 3.3.

Tijdens de bestudering van de items zijn de volgende categorieën tot stand gekomen: simpele toekomst, conditionele toekomst, gewenste toekomst, mogelijke toekomst, onvervulde toekomst, verleden toekomst, weersvoorspelling, onzekerheid en onbepaaldheid. Tabel 2 geeft van enkel categorie een voorbeeld.

Tabel 2 - Classificering van gebruikswijzen met voorbeeldzinnen

Gebruikswijze Voorbeeldzin

Simpele toekomst Mede vanwege de krokusvakantie zal de spits normaal tot rustig verlopen.

Conditionele toekomst "Als het dreigingsniveau afneemt, zullen de militairen voor de synagogen weggaan en worden we weer doelwit."

Mogelijke toekomst Het zou een fabrikant van elektrische auto's kunnen overnemen. Gewenste toekomst Via een lastenverlichting van 15 miljard euro op arbeid, zo is het idee,

zou het fiscaal zoveel voordeliger worden om te werken dan om niet te werken, dat er binnen tien jaar tot wel honderdduizend nieuwe banen moeten ontstaan.

Onvervulde toekomst Het stuk zou in première gaan tijdens het Holland Festival van 2010. Verleden toekomst Na drie jaar studie gaf ik dan ook de moed op en vertrok naar Moskou,

waar ik geruime tijd zou doen alsof ik fotograaf was, overigens zonder succes.

(18)

17 hebben plaatsgevonden. Bij weersvoorspellingen gaat het eveneens om een ‘simpele’ toekomstaanduiding, maar dan wel specifiek met betrekking tot het weer. Verder bevonden zich in de dataset zinnen waarbij de aanwezige toekomstaanduider niet werd ingezet om te verwijzen naar een bepaalde toekomst, maar eerder tot functie had aan te duiden dat er over feit X een grote onzekerheid bestond. Tot slot is er nog een categorie die enigszins buiten de boot valt. Bij gebrek aan een beter benaming is deze categorie voorlopig gedoopt als onbepaaldheid. Het betreft items waarbij de toekomstduider werd ingezet om een mening of stelling te veralgemeniseren.

Tabel 3 - Verdeling van de gebruikswijzen uitgesplitst naar de verschillende toekomstaanduiders

Gebruikswijze Zullen + inf. Gaan + inf. Futurale presens Totaal

Simpele toekomst 81 (46%) 32 (18%) 64 (36%) 177 Conditionele toekomst 20 (47%) 4 (9%) 19 (44%) 43 Mogelijke toekomst 31 (94%) 1 (3%) 1 (3%) 33 Gewenste toekomst 6 (100%) - - 6 Onvervulde toekomst 17 (100%) - - 17 Verleden toekomst 21 (95%) - 1 (5%) 22 Weersvoorspelling 1 (4%) 2 (8%) 23 (88%) 26 Onzekerheid 21 (100%) - - 21 Onbepaaldheid 4 (100%) - - 4 Totaal 202 39 108 349

Tabel 3 geeft een overzicht van de verschillende categorieën van gebruikswijzen onderverdeeld naar de drie constructies voor de toekomstaanduiders. Zoals verwacht mag worden, bestaat het overgrote deel van de constructies uit een simpele toekomst. De verdeling van de constructies lijkt op het eerste gezicht tegenstrijdig te zijn met het totaalbeeld zoals dat is geschetst in grafiek 1. In totaal van de dataset is het futurale presens de meest voorkomende constructie. In de huidige tabel lijkt deze verhouding voor de simpele toekomst niet het geval te zijn. De meest voorkomende constructie is zullen + infinitief. Dit verschil tussen het totaalplaatje en de meest gebruikelijke/frequente gebruikswijze is echter maar schijn. Zoals hiervoor genoemd zijn de weersvoorspelling als aparte categorie geselecteerd. Ondanks dat deze categorie een duidelijk eigenlijk karakter heeft, zijn ook de weersvoorspellingen een vorm van de ‘simpele toekomst’. Er wordt een voorspelling gedaan over de toekomst zonder andere intenties. Als de data van de simpele toekomst en de weersvoorspelling samen worden genomen zien we de totaalverdeling terug in deze twee categorieën. Wel is het goed om op te merken dat het percentage van het futurale presens bij het totaaloverzicht voor een groot deel bepaald is door de weersvoorspellingen. Het is zelfs bij verre de meest gebruikelijke constructie binnen deze categorie.

De bijzondere positie van de constructie zullen + infinitief komt sterk naar voren in tabel 3. Op de simpele toekomst en de weersvoorspellingen na zijn er slechts drie categorieën die voorkomen in combinatie met de toekomstaanduiders gaan + infinitief en het futurale presens: de conditionele toekomst, de mogelijke toekomst en de verleden toekomst. In alle andere categorieën is er uitsluitend sprake van de constructie zullen + infinitief. Het meest opvallende item wordt gevormd door een verleden toekomstverwijzing in het futurale presens (zin 31).

31) Stel je eens voor: straks zat ROC Leiden niet meer in achttien armoedige panden verspreid over de stad, maar geconcentreerd op twee A-locaties.

(19)

18 en de aanwezigheid van de tijdsbepaling straks is er in deze zin sprake van een verleden toekomst die alleen op basis van de context vastgesteld kan worden. Het ROC Leiden heeft zich daadwerkelijk verspreid over de stad en is gevestigd op twee A-locaties. De voorspelling is op een moment in het verleden uitgesproken en de vervulling daarvan is al voltrokken.

Tabel 4 - Verdeling van de gebruikswijzen uitgesplitst naar tijd van finiete werkwoord

Gebruikswijze Tegenwoordige tijd Verleden tijd Totaal

Simpele toekomst 175 2 177 Conditionele toekomst 34 9 43 Mogelijke toekomst 6 27 33 Gewenste toekomst 1 5 6 Onvervulde toekomst - 17 17 Verleden toekomst - 22 22 Weersvoorspelling 25 1 26 Onzekerheid - 21 21 Onbepaaldheid 1 3 4 Totaal 242 107 349

Tot slot kan uit tabel 4 opgemaakt worden dat sommige categorieën een duidelijke voorkeur hebben voor de tijd waarin het finiete werkwoord staat. Bij de simpele toekomst, de conditionele toekomst en de weersvoorspellingen geldt een voorkeur voor het finiete werkwoord in de tegenwoordige tijd. Bij de andere categorieën wordt het finiete werkwoord in de verleden tijd geprefereerd.

3.3. Analyse

Welke conclusies kunnen we verbinden aan de besproken data? En hoe verhouden deze resultaten zich tot eerdere onderzoeken? In deze paragraaf zal ik een korte analyse van de bevindingen geven en de resultaten eveneens in verband brengen met de literatuur die besproken is in hoofdstuk 2.

3.3.1. Verdeling van de toekomstaanduiders

In de ANS wordt een voorzichtige uitspraak gedaan over de verdeling van de toekomstaanduiders in het Nederlands. De auteurs verwoorden dat “in het feitelijke taalgebruik, althans in Nederland en vooral in gesproken taal” het futurale presens de meest frequenter constructie voor het verwijzen naar de toekomst.20 Dat het futurale presens de meest voorkomende constructie is als het gaat om de

toekomende tijd wordt in dit onderzoek bevestigd. Er wordt daarmee aangesloten bij eerdere onderzoekers van De Schryver (1979), De Rooij (1985-86) en Colleman (2000). Waarin het huidige onderzoekt echter afwijkt, is de sterke voorkeur voor het futurale presens in gesproken taal. Het onderscheid tussen geschreven en gesproken taal is echter lastig te vergelijken met de eerdergenoemde onderzoeken door de gebruikte methode. Gesproken taal in het huidige onderzoek bestond uit citaten van interviews, terwijl gesproken taal in de andere onderzoeken bestond uit chatberichten. Toch is het opmerkelijk dat er in de resultaten van figuur 4 niet eens een lichte voorkeur is voor het futurale presens in gesproken taal. De constructie waarbij het percentage gesproken taal het grootste is, blijkt de constructie gaan + infinitief te zijn en zelfs de constructie zullen + infinitief scoort nog hoger dan het futurale presens.

(20)

19 3.3.2. Het werkwoord gaan

Als er gesproken wordt over de toekomende tijd is het werkwoord gaan steeds een terugkerend besprekingspunt. Niet alleen de afkomst van het werkwoord, maar ook de combinatie van gaan met andere werkwoorden. De ANS stelt onder meer dat de toekomstaanduider gaan + infinitief meer voorkomt in gesproken taal dan in geschreven taal. In tabel 5 zijn de resultaten van grafiek 4 nogmaals weergegeven, ditmaal met toevoeging van de percentages.

Tabel 5 - Percentages items verdeeld over gesproken en geschreven taal

Geschreven taal Gesproken taal

Zullen + infinitief 81 (40%) 15 (36%) Gaan + infinitief 23 (12%) 16 (38%) Futurale presens 96 (48%) 11 (26%)

Totaal 200 (100%) 42 (100%)

De percentages bevestigen de uitspraak van de ANS. In tegenstelling tot de constructies zullen + infinitief en het futurale presens ligt het percentage gesproken taal bij de constructie gaan + infinitief hoger dan het percentage geschreven taal (respectievelijk 38% en 12%).

Vanuit de literatuur wordt eveneens gesproken over de beperkte vrijheid van de constructie gaan + infinitief als het gaat om verwijzingen naar de toekomst. De ANS stelt dat het werkwoord gaan een duidelijke voorkeur heeft voor werkwoorden die betrekking hebben op het weer, werkwoorden die een overgangsbetekenis impliceren of werkwoorden die een verplaatsing in de toekomst aanduiden. Daarnaast is er een groep werkwoorden met de door De Schryver (1975) genoemde naam: inchoatieve werkwoorden. Hieronder worden de werkwoorden verstaan waarbij er sprake is van het ‘beginnen te’ of ‘overgaan tot’. In tabel 1 (paragraaf 3.2.2) was een overzicht gegeven van alle werkwoorden die in de huidige dataset samengingen met het werkwoord gaan. Bij tabel 6 is getracht het overzicht van deze werkwoorden opnieuw weer te geven, maar dan onderverdeeld in de categorieën die onder meer door de ANS en De Schryver worden gegeven.

Tabel 6 - Voorkomen werkwoord bij de constructie gaan + infinitief

Weersgesteldheid Overgangsbetekenis Verplaatsing in

de toekomst

Beginnen te/ overgaan tot

schijnen (2x) bepalen rijden benoemen praten

hebben schaatsen bouwen signeren

komen shorttracken brengen solliciteren

lukken (2x) doen (2x) samenwerken

opgeven gebeuren (5x) werken

overheersen joelen winnen

veranderen leiden

verdienen (2x) mokken

zeggen (3x) nadenken

Bij het opstellen van tabel 6 werd echter al snel duidelijk dat het onderscheid tussen genoemde categorieën een grijs gebied is. Vergelijk de zinnen 32 en 33.

32) Ik ga straks achter de merchandise balie spullen signeren.

(21)

20 Is er in zin 32 sprake van een overgangsbetekenis of het overgaan tot een bepaalde actie? Enerzijds pleit de toevoeging straks voor een lezing waarbij de betreffende ik-persoon op een later moment in de toekomst (straks) overgaat tot een bepaalde actie. Anderzijds is er iets voor te zeggen om signeren onder de categorie ‘overgangsbetekenissen’ te plaatsen. Op het moment van spreken zijn de spullen nog niet gesigneerd, straks wel. In zin 33 is het vreemd om te spreken over het ‘overgaan tot’ of ‘beginnen te’ lukken. Dat zou betekenen dat lukken onder een overgangsbetekenis valt. De ANS, maar ook De Rooij (1986), spreekt echter van woorden als trouwen en verhuizen als het gaat om overgangsbetekenis. Het werkwoord lukken valt gevoelsmatig niet direct in dat rijtje thuis. Het werkwoord lukken bepaald niet welke overgang er plaats vindt, maar hetgeen dát lukt (in dit geval dat aids in 2030 geen bedreiging van de mondiale volksgezondheid meer is).

De categorisering van de werkwoorden leidt dus tot enige twijfel, maar ook de verspreiding van de werkwoorden over de drie toekomstaanduiders lijkt niet synchroon te lopen met eerdere onderzoeken. In paragraaf 3.2.2. (tabel 1) is al aangekaart dat het werkwoord hebben volgens o.a. De Rooij niet gecombineerd zou kunnen worden met de constructie gaan + infinitief. De aanwezigheid van hebben kan wellicht verklaard worden door de achtergrond van de spreker, maar het blijft een opvallend item. Daarnaast noemt Colleman (2000) dat we “gaan ook dikwijls vinden in combinatie met werkwoorden die een weersgesteldheid uitdrukken”.21 In het huidige onderzoek is slechts twee keer deze combinatie

aangetroffen en wel met hetzelfde werkwoord schijnen. Naast deze twee items en een eenmalige variant met zullen, worden verder alle weersvoorspellingen uitdrukt met behulp van het futurale presens. Tot slot is het de vraag of de categorieën geschetst in tabel 6 daadwerkelijk een sterke voorkeur hebben voor de constructie gaan + infinitief. Een groot deel van deze werkwoorden komt eveneens voor met het werkwoord zullen - in sommige gevallen zelfs vaker en de dataset bevat daarnaast werkwoorden met een duidelijke overgangsbetekenis die wel in de laatste groep gevonden worden, maar niet in combinatie met gaan + infinitief (tabel 7).

Tabel 7 - Werkwoorden gecombineerd met zullen en gaan

Werkwoorden die alleen met gaan zijn aangetroffen

Benoemen, bepalen, bouwen, joelen, lukken, mokken, nadenken, overheersen, praten, schaatsen, schijnen, shorttracken, signeren, solliciteren, verdienen

Werkwoorden die zowel met gaan als zullen zijn aangetroffen

Brengen, doen, gebeuren, hebben, komen, leiden, opgeven, rijden, veranderen, (samen)werken, winnen, zeggen Werkwoorden met een duidelijke

overgangsbetekenis die alleen met zullen zijn aangetroffen

Beërven, begraven, beschadigen, breken, inruilen, slagen, sluiten, sterven, stoppen, verkopen, verkrachten

3.3.3. Gebruikswijze toekomstaanduiders en het finiete werkwoord

Als laatste in deze analyse wil ik ingaan op de gebruikswijzen van de toekomstaanduiders en de rol van het finiete werkwoord. Aan de hand van tabel 3 is in paragraaf 3.2.4. geconcludeerd dat de constructie zullen + infinitief in alle categorieën van gebruikswijzen aanwezig was, terwijl de constructie gaan + infinitief en het futurale presens vooral gebruikt werden voor de simpele toekomst, de conditionele toekomst en de weersvoorspellingen. Opvallend is echter dat een vergelijking met tabel 4 laat zien dat juist deze drie categorieën een sterke voorkeur hebben voor een finiet werkwoord in de tegenwoordige tijd, terwijl de andere gebruikswijzen vaker voorkomen met een finiet werkwoord in de verleden tijd. In tabel 8 zijn de gegevens van tabel 3 en 4 samengevoegd.

(22)

21

Tabel 8 - Verdeling van de gebruikswijzen over de drie toekomstaanduiders en de tijd van het finiete werkwoord

Gebruikswijze Zullen + inf. Gaan + inf. Futurale

presens Tegenwoordige tijd Verleden tijd Simpele toekomst 81 (46%) 32 (18%) 64 (36%) 175 (99%) 2 (1%) Conditionele toekomst 20 (47%) 4 (9%) 19 (44%) 34 (79%) 9 (21%) Mogelijke toekomst 31 (94%) 1 (3%) 1 (3%) 6 (18%) 27 (82%) Gewenste toekomst 6 (100%) - - 1 (17%) 5 (83%) Onvervulde toekomst 17 (100%) - - - 17 (100%) Verleden toekomst 21 (95%) - 1 (5%) - 22 (100%) Weersvoorspelling 1 (4%) 2 (8%) 23 (88%) 25 (96%) 1 (4%) Onzekerheid 21 (100%) - - - 21 (100%) Onbepaaldheid 4 (100%) - - 1 (25%) 3 (75%) Totaal 202 39 108 242 107

Een voorzichtige verklaring kan zijn dat de betekenis van de mogelijke, gewenste, onvervulde en verleden toekomst samen met de categorieën onzekerheid en onbepaaldheid wordt gevormd door de aanwezigheid van een finiet verleden werkwoord. Er lijkt een verband te zijn tussen de tijd van het finiet werkwoord, de gebruikte constructie en de gebruikswijze/betekenis van de items.

De Rooij (1986) stelt in zijn artikel dat gaan gebruik wordt om een grotere onzekerheid uit te drukken. Deze uitspraak wordt met de huidige data tegen gesproken. Als er sprake was van het uitdrukken van onzekerheid werd die in alle 21 gevallen gedaan met behulp van het werkwoord zullen en wel als finiet werkwoord in de verleden tijd. Er is voor het uitwerken van de bovengenoemde conclusies desondanks wel iets te zeggen voor de term ‘onzekerheid’ in combinatie met de verleden tijd. De categorieën mogelijke toekomst, gewenste toekomst en onzekerheid hebben als gemeenschappelijke eigenschap dat er geen gegarandeerde uitspraken worden gedaan. Uiteraard kan men – als spreekt over de toekomende tijd – nooit een bewering met 100% zekerheid uitten, maar de stelligheid van de simpele toekomst, conditionele toekomst of weersvoorspellingen is wel groter. De onvervulde toekomst of verleden toekomst bevatten deze stelligheid weliswaar ook, maar door de aanwezigheid van het finiete werkwoord in de verleden tijd wordt duidelijk dat het gaat om een gebeurtenis die niet verwijst naar de toekomst, maar naar het verleden. Dit doet het vermoeden rijzen dat de verleden tijd van het werkwoord zullen afhankelijk van de context twee uitwerkingen heeft. Allereerst drukte het twijfel uit ofwel over het verleden (de categorie ‘onzekerheid’) ofwel over de toekomst (de categorieën ‘mogelijke toekomst’ en ‘gewenste toekomst’). Als tweede richt het de aandacht op een toekomst in het verleden die ofwel uitgekomen is (de categorie ‘verleden toekomst’) ofwel nooit uit zal komen (de categorie ‘onvervulde toekomst’). De enige categorie die buiten de boot valt, is ‘onbepaaldheid’. Het werkwoord zullen kan eveneens dienen om een uitspraak te veralgemeniseren. Hiermee blijkt de omvangrijke variatie van het werkwoord zullen in tegenstelling tot het werkwoord gaan of het futurale presens.

(23)

22

4. Epistemische modaliteit

Uit het huidige onderzoek blijkt de bijzondere positie van de constructie zullen + infinitief ten opzichte van gaan + infinitief en het futurale presens als het gaat om de temporele gebruiksfunctie. Op drie items na worden de constructies gaan + infinitief en het futurale presens enkel gebruikt voor een simpele verwijzing naar de toekomst (waaronder weersvoorspellingen) en voor een conditionele toekomst. Het gebruik van zullen is echter ruimer. Met de constructie zullen + infinitief kan verwezen worden een toekomst die (on)mogelijk of (on)gewenst is, een toekomst die al vervuld is of er kan extra onzekerheid gegeven worden aan een uitspraak. Deze grote variatie voor het werkwoord zullen doet de vraag rijzen in hoeverre dit werkwoord daadwerkelijk geschaard moet worden onder de toekomstverwijzers. Er gaan stemmen op om zullen niet te bestempelen als een temporeel werkwoord, maar eerder als werkwoord van epistemische modaliteit. In dit hoofdstuk wil ik nagaan in hoeverre deze benadering aansluiting vindt bij de resultaten van dit onderzoek. Ik zal beginnen met een korte uitleg over epistemische modaliteit in het algemeen.22 Vervolgens zal ik deze kennis toespitsen op het

werkwoord zullen en tot slot de verbinding leggen met het huidige onderzoek.

4.1. Modaliteit in het Nederlands

Sprekers kunnen in hun uitingen variëren in de graad van overtuiging en betrokkenheid. De manier waarop zij dat doen – met behulp van bijwoorden of hulpwerkwoorden – wordt in de semantiek de modaliteit genoemd. Vergelijk zin 34-38.

34) Koen is vertrokken.

35) Marie komt waarschijnlijk naar het feest. 36) Je moet deze boeken vandaag terugbrengen. 37) Niemand mag dit verder vertellen.

In zin 34 en 35 is er sprake van een zekerheid tegenover onzekerheid. De spreker geeft met behulp van het bijwoord waarschijnlijk aan dat zijn kennis over de feiten (of Marie naar het feest komt) niet volledig is. Door de afwezigheid van dergelijke bijwoorden komt zin 34 stelliger over. De spreker stelt hier dat – naar zijn weten – het een feit is dat Koen vertrokken is. De graad van kennis is bepalend voor de zekerheid of overtuiging van de uitspraken van de spreker. Dit wordt epistemische modaliteit

genoemd.

Zin 36 en 37 laten een vorm van deontische modaliteit zien. Hierbij gaat het niet om de kennis van de spreker, maar om de graad van betrokkenheid. In feite laat de spreker zich uit over sociale factoren als verplichting, verantwoordelijkheid of toestemming. In zin 36 en 37 komt deze deontische modaliteit tot stand dankzij de modale hulpwerkwoorden moeten en mogen.

Zoals uit de zinnen 34-37 blijkt, zijn er verschillende linguïstische methoden voor het integreren van modaliteit. Allereerst kan gebruikt gemaakt worden van bijwoorden of bijvoeglijke naamwoorden die modaliteit uitdrukken (bijvoorbeeld: zeker, waarschijnlijk, mogelijk, toch). Een andere methode is het integreren van een werkwoord in de hoofdzin dat de graad van kennis uitdrukt, zoals in zin 38 en 39. Het verschil tussen weten en denken is bepalend voor de stelligheid van de bijzin. Of Koen vertrokken is, lijkt in zin 38 aannemelijker dan in zin 39.

38) Pieter weet dat Koen vertrokken is. 39) Pieter denkt dat Koen vertrokken is.

22 De uitleg van modaliteit (paragraaf 4.1) is ontleend aan Saeed (2009): 138-147.

Epistemisch

(24)

23 Tot slot kan gebruik worden gemaakt van modale hulpwerkwoorden om de zekerheid of betrokkenheid van de spreker weer te geven. De gradatie van zekerheid of betrokkenheid is afhankelijk van het gekozen modale hulpwerkwoord (zie 40-43).

40) Zij moet op tijd thuis zijn. 41) Zij wil op tijd thuis zijn. 42) Zij mag op tijd thuis zijn. 43) Zij kan op tijd thuis zijn.

De hulpwerkwoorden in zin 40-43 lijken vrij eensluidend te zijn wat betreft het modale karakter. In het licht van de voorgaande hoofdstukken is dit echter het juiste moment om wat discussie op gang te brengen. Er zouden namelijk ook zinnen als 44 of 45 toegevoegd kunnen worden aan het rijtje:

44) Zij zal op tijd thuis zijn. 45) Zij zou op tijd thuis zijn.

Het grootste deel van de Nederlandse sprekers – zo niet alle – voelt aan dat de stelligheid van 44 groter is dan die van 45. Het feit dat het werkwoord zullen net als andere modale hulpwerkwoorden inherent iets zegt over de zekerheid van de gedane uitspraak pleit ervoor om dit werkwoord van een niet (enkel) als temporeel werkwoord (als toekomstaanduider) te beschouwen, maar (ook) als een werkwoord van modaliteit.

4.2. Het werkwoord zullen

In de afgelopen decennia is veel gediscussieerd over de rol van zullen binnen het modale systeem. Twee onderzoekers die zich al meerdere malen over dit onderwerp hebben gebogen zijn Hans Broekhuis en Henk Verkuyl. In hun artikel ‘Binary tense and modality’ uit 2014 beargumenteren zij dat zullen geen temporele rol heeft als een direct gevolg van de principes van een binair tempussysteem, ontleend aan Te Winkel (1866).23,24

4.2.1. Het binaire tempussysteem

In het binair tempussysteem wordt niet de voor de hand liggende onderscheiding van verleden-heden-toekomst gemaakt, maar worden er zes operatoren ingezet in een drieledig binaire verdeling, zoals weergegeven in 46a-c.

46) a. Heden (PRES) vs. Verleden (PAST) b. Synchroon (SYN) vs. Posterieur (POST) c. Imperfect (IMP) vs. Perfect (PERF)

Broekhuis & Verkuyl uitgangspunt is een tempusloze zin p die vervolgens gemerkt wordt door de drie van de zes operatoren volgens het binaire systeem uit 46. Allereerst wordt van p vastgesteld of het vóór het moment van spreken (t) plaatsvindt (PAST) of niet (PRES). Vervolgens wordt bepaald of p gelijktijdig is met t (SYN) of volgt op (POST). Tot slot is p voltooid (PERF) of onvoltooid (IMP). De combinaties van deze zes operatoren leidt tot de acht werkwoordstijden die we in het Nederlands kennen, afgebeeld in tabel 9.25

23

Broekhuis, H. & Verkuyl, H. “Binary tense and modality.” Natural language & linguistic theory, 32, 2014: 973-1009.

(25)

24

Tabel 9 - De acht werkwoordstijden volgens het binaire tempussysteem

PRES PAST

SYN IMP 1. Onvoltooid tegenwoordige tijd Elsa loopt

PRES(SYN)(IMP)p

2. Onvoltooid verleden tijd Elsa liep

PAST(SYN)(IMP)p PERF 3. Voltooid tegenwoordig tijd

Elsa heeft gelopen PRES(SYN)(PERF)p

4. Voltooid verleden tijd Elsa had gelopen

PAST(SYN)(PERF)p P0ST IMP 5. Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd

Elsa zal lopen PRES(POST)(IMP)p

6. Onvoltooid verleden toekomende tijd Elsa zou lopen

PAST(POST)(IMP)p PERF 7. Voltooid tegenwoordige toekomende tijd

Elsa zal hebben gelopen PRES(POST)(PERF)p

8. Voltooid verleden toekomende tijd Elsa zou hebben gelopen

PAST(POST)(PERF)p

Een groot voordeel van de benadering van Broekhuis & Verkuyl ten opzichte van bijvoorbeeld Reichenbach’s uitleg (zoals beschreven in de ANS en uitgewerkt in paragraaf 2.1.) is dat het binaire systeem het moment van spreken en het heden strikt gescheiden houdt. Daardoor is het mogelijk de werkwoordstijd als een veranderend gegeven te zien, want “shifting the speech time does not necessarily lead to shifting the presens.”26 Het heden i wordt gesplitst in een gerealiseerd gedeelte i

a

(=actualized) en een nog-te-realiseren gedeelte i◊ met als scheidingslijn het moment van spreken n.

Figuur 5 is een visuele weergave van deze benadering van het moment van spreken.

Figuur 5 – Present simple (Broekhuis & Verkuyl, 2014: 979)

De j in figuur 5 staat voor een tweede domein dat al dan niet overlap heeft met domein i om zo het onderscheid te maken tussen synchroon en posterieur (46-b). Aangezien figuur 5 een afbeelding is van de onvoltooid tegenwoordige tijd is er een duidelijke overlap tussen domein i en j. De gebeurtenis k wordt gelokaliseerd direct voor het moment van spreken n of in het domein i◊ om een onderscheid te

maken tussen gebeurtenissen die voltooid of nog niet voltooid zijn (46-c).27

26 Broekhuis & Verkuyl (2014): 978

27 In de benadering van Broekhuis & Verkuyl wordt de IMP gekarakteriseerd als een gebeurtenis k die voorafgaat

(26)

25 Door de scheidinglijn van n en de splitsing van ia en i◊ is het mogelijk om een zin als 47 zowel te plaatsen

als een activiteit die gerealiseerd is als een die nog gerealiseerd wordt. Met andere woorden, zin 47 kan zowel naar het nu als naar een toekomst verwijzen. De verwijzing naar de toekomst met behulp van een tegenwoordige tijd is wat in hoofdstuk 2 werd omschreven als het futurale presens.

47) Wybe wandelt.

48) Wybe wandelt morgen.

49) Wij zijn vandaag en morgen thuis.

Ondanks het feit dat zin 47 ambigu lijkt, is de tegenwoordige tijd zelf niet ambigu. De dubbele lezing is het gevolg van een gebrek aan informatie over het al dan niet voltooien van gebeurtenis k. Met de toevoeging van een bijwoord van tijd wordt de extra informatie gegeven die nodig is om k te lokaliseren in ia of i◊, zoals in 48. De vraag om extra informatie komt voort uit de maximen van Grice.

Een spreker moet na de uiting van zin 49 extra informatie geven om de luisteraar voldoende in te lichten. Zonder context is het niet duidelijk of de spreker op dit moment ook al thuis is of dat met ‘vandaag’ slechts een gedeelte van de dag wordt bedoeld (bijv. de avond en nacht).

4.2.2. Classificering van zullen

Nu het basisprincipe van het binaire tempussysteem is uitgelegd, kan gekeken worden naar het werkwoord zullen.28 Zin 47 en 48 zijn voorbeelden van de onvoltooid tegenwoordige tijd. Zodra het

werkwoord zullen aan een zin wordt toegevoegd, spreken de Nederlandse schoolboeken over een toekomende tijd. Dat is wat kinderen van jongs af aangeleerd krijgen. Maar waarom vatten we een zin als 50 niet ook op als een vorm van de tegenwoordige tijd van het Nederlands?

50) Joyce zal (op dit moment/dan) werken. PRES(POST)(IMP)

Bij zin 50 zijn de drie operatoren toegevoegd die volgens het binaire tempussysteem van toepassing zijn op wat in de schoolboeken omschreven wordt als de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd. Door de aanwezigheid van de PRES-operator laat deze zin – net als in de simpele tegenwoordige tijd van paragraaf 4.2.1. – zich niet uit over exacte moment van gebeurtenis k. Afhankelijk van de context die tussen haakjes gegeven is, kan Joyce op dit moment aan het werk zijn of op een later tijdstip.

51) Joyce zal haar baas ongetwijfeld bellen om haar ontslag in te dienen.29

Zin 51 kan in een context worden uitgesproken waarin de spreker Joyce ziet bellen en uit haar gedrag afleidt dat ze haar baas aan het bellen is om haar ontslag in te dienen. Het kan echter ook zo zijn dat de spreker Joyce hoort bellen met iemand anders en uit de losse flarden van het gesprek opmaakt dat Joyce straks (na het telefoontje) haar baas zal opbellen om haar ontslag in te dienen. Zonder de aanwezigheid van het werkwoord zullen kunnen uit de zin dezelfde twee situaties gehaald worden. Het verschil is echter dat de afwezigheid van zullen leidt tot een stelliger uitspraak. Met of zonder het werkwoord zullen zijn de context en/of toevoegde bijwoorden van tijd bepalend voor de plaatsing van gebeurtenis k in ia of i◊: in het nu of in de toekomst.

28 Aangezien de focus in dit artikel ligt op de toekomende tijd wordt in dit hoofdstuk voornamelijk ingegaan op

de tegenwoordige tijd als voorbeeld en de toekomende tijd als hoofdonderwerp, terwijl de bespreking van de andere werkwoordstijden slechts sporadisch genoemd worden. Voor een volledige behandeling van de werkwoordstijden in het binaire tempussysteem wordt verwezen naar Broekhuis & Verkuyl (2014).

(27)

26 Deze redenering leidt tot de conclusie dat PRES-operator verantwoordelijk is voor de verwijzing naar de toekomst en niet het werkwoord zullen op zichzelf. Zullen dient hier enkel om de stelligheid van bewering af te zwakken; het dient een modale functie.

Een soort gelijke stap kan gemaakt worden voor de verleden toekomende tijd. Broekhuis & Verkuyl maken voor de verleden tijd gebruik van een schema dat parallel loopt aan dat van de tegenwoordige tijd, met de toevoeging van een verleden i’ en een virtueel moment van spreken in deze i’, namelijk n’. Figuur 6 geeft een weergave van dit schema.

Figuur 6 – Simple past (Broekhuis & Verkuyl, 2014: 986)

Dankzij de parallellen met de PRES-operator geldt ook voor de POST-operator dat zinnen die gekarakteriseerd worden als SYN op twee manieren gelezen kunnen worden. Broekhuis & Verkuyl merken in dit verband wel op dat in de verleden tijd de context nog meer bepalend is dan in de tegenwoordige tijd.

52) Ze vertelde me woensdag dat ze ’s avonds naar het theater ging. 53) Wybe zou op dat moment wandelen.

54) Wybe zou op dat moment die tien kilometer wandelen.

Door de aanwezigheid van vertelde kan de bijzin van 52 gezien worden als de verwijzing naar een toekomst i’◊ in het verleden i’. Op dezelfde wijze kan van 53 en 54 gezegd worden dat ze ofwel

betrekking hebben op een situatie in i’a ofwel in i’◊. Het werkwoord zullen dient dan wederom als

indicator voor het modale aspect van de zin (de onzekerheid van de uiting) in plaats van als drager van de temporele informatie.

Toch lijkt er een probleem op te treden bij de benadering van Broekhuis & Verkuyl als het gaat om de PAST-operator bij zullen. Vergelijk zin 55 en 56.

55) Marie zou gister werken. 56) Marie zou morgen werken.

Uit figuur 6 is op te maken dat bij de PAST-operator i’ altijd vooraf gaat aan n. Bij zin 55 is dit het geval. De gebeurtenis k wordt door de aanwezigheid van de tijdsbepaling gisteren in ia geplaatst. In zin 56

werpt de aanwezigheid van morgen echter een probleem op. Morgen lokaliseert k in een periode volgend op n. Broekhuis & Verkuyl verklaren dit door de definitie van i’ te specificeren als: “there is a past domain i’ such that i’ harbours the present j of k in i’◊, which is that part of i’ that follows n’, with

n’ preceding n.” Omdat i’ in deze definitie niet vooraf hoeft te gaan aan n is zin 56 mogelijk.

(28)

27 het heden te splitsen in een gerealiseerd gedeelte en een nog-te-realiseren gedeelte met behulp van de dynamische scheiding van het moment van spreken is het binaire tempussysteem eveneens goed te rijmen met modaliteit. Saeed (en velen met hem) spreekt bij modaliteit over mogelijke werelden. Modaliteit stelt ons instaat om de echte wereld te vergelijken met verschillende hypothetische variaties daarop. Afhankelijk van de overeenkomsten met de werkelijke wereld kan een bepaalde mate van stelligheid en verwachting geuit worden.30 Binnen de semantiek wordt hierbij het onderscheid

gemaakt tussen noodzakelijkheid/necessity (□) en mogelijkheid/possibility (◊). Als een propositie p noodzakelijk waar is dan bestaat p niet alleen in de echte wereld, maar ook in elke mogelijke wereld. Als p mogelijk waar dan is er tenminste één mogelijke wereld waarin p bestaat. Binnen het binaire tempussysteem dient het moment van spreken n als startpunt van de verschillende mogelijke werelden.31 Vandaaruit beargumenteren Broekhuis & Verkuyl dat de modale werkwoorden moeten,

kunnen en zullen op een schaal gezet kunnen worden op basis van de kennis van de spreker.32 In de

zinnen 57-59 wordt steeds een verwachting uitgesproken die nu of in de toekomst kan plaatsvinden. In zin 57 is de verwachting het sterkst, in zin 58 het zwakst en zin 59 vormt een tussenstation.

1) Dat huis op de hoek moet instorten.

= □ (dat huis op de hoek is nu aan het instorten/zal op een later moment instorten) 2) Dat huis op de hoek kan instorten.

= ◊ (dat huis op de hoek is nu aan het instorten/zal op een later moment instorten) 3) Dat huis op de hoek zal instorten.

= ZULLEN (dat huis op de hoek is nu aan het instorten/zal op een later moment instorten) De onderzoekers stellen dat de modaliteit van deze werkwoorden past in de structuur die ondergeschikt is aan de temporele interpretatie: “If i is to be seen as a temporal domain containing i◊,

there is no objection against saying that access to a world (w) requires some form of linearity harmonizing with the sense of posteriority expressed bij the PRES- (or PAST-)operator.”33 Samengevat

heeft het werkwoord zullen, volgens Broekhuis & Verkuyl, dus geen temporele functie, maar juist een modale functie: het uitdrukken van de mate van kennis van de spreker met betrekking tot de propositie.

4.3. Temporeel of modaal?

De benadering van Broekhuis & Verkuyl is veel besproken en nader belicht, niet in de eerste plaats door de onderzoekers zelf. De benadering lijkt goed gestoeld te zijn, zowel in de visie op het tempussysteem als in de semantische interpretatie van modale werkwoorden, maar is eveneens controversieel. De stelligheid waarmee de onderzoekers zullen als enkel een werkwoord van modaliteit classificeren leidt tot veel discussie. Het is in dit artikel niet mijn bedoeling om de theorie van Broekhuis & Verkuyl uitgebreid te toetsen op eventuele knelpunten. Wel wil ik een aantal punten onder de aandacht brengen die mijns inziens niet volledig passen binnen de theorie.

Hoewel de constructie gaan + infinitief als verwijzer naar de toekomst minder gebruikelijk is (zoals in hoofdstuk 3 is aangetoond), lijkt er wel een stijgende lijn in de frequentie van deze constructie bij sommige werkwoorden. Een voorbeeld hiervan is de frequentie van gaan/zullen + nadenken. Een klein testje op basis van het krantencorpus Delpher laat de volgende percentages zien (tabel 10):

30 Saeed (2009): 140

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

oplossingen worden bedacht voor de uitdagingen die door nieuwe regels hun intrede hebben gedaan. In deze sessie aandacht voor: 1) een afleidschema ter onderbouwing van de keuze

In de jaren 1952-1955 zette de Nederlandse regering zelfs in op een ontmoedigingsbeleid v.w.b. de komst van Indische Nederlanders. Volgens de regering zouden zij slecht kunnen

Vanuit het bottom-up perspectief ontstond de verwachting dat de lezer, binnen een specifiek genre (nieuwsbericht of reportage), een grotere betrokkenheid bij de tekst ervaart

We hopen aan te tonen dat bij deze vorm van myasthenia gravis de type 4 antistoffen verantwoordelijk zijn voor de schade aan de spieren en niet de type 1 antistof.. We willen

Er is alleszins reden om te geloven dat dit ook het geval is met sommigen in deze vergadering; zij ontvlieden wanneer hun vrienden vlieden, maar zien achter zich om,

Open en respectvol vertellen wie we zijn en waarvoor we staan, ook in de katholieke godsdienstlessen, is dat niet de eer- lijkste en oprechtste

Want hoewel ik toen ook wist dat ik dit werk niet lang zou doen, heeft het mij wel de ogen geopend voor hoe eenzaamheid zich kan tonen.. Op je fiets de stad door en achter elke

We concluderen dat de Vlaamse arbeidsmarkt tot voor kort aan de beterhand was, maar dat de kloof ten aanzien van het precrisisniveau nog niet gedicht is. Bovendien duiken er