• No results found

Vraag nr. 277 van 7 juli 2000 van de heer BRUNO TOBBACK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 277 van 7 juli 2000 van de heer BRUNO TOBBACK"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 277 van 7 juli 2000

van de heer BRUNO TOBBACK Dijle – Waterkwaliteit en visstand

De waterkwaliteit van de waterlopen is globaal ge-nomen slecht tot zeer slecht. De jongste jaren heb-ben grote saneringsinspanningen er wel toe geleid dat in heel wat waterlopen de kwaliteit verschoven is van zeer slecht naar slecht en van slecht naar m a t i g. Het aandeel aan goede en zeer goede kwali-teit blijft echter zeer beperkt ("Natuurrapport 1 9 9 9 . Toestand van de natuur in Vlaanderen : c i j-fers voor het beleid", Kuijken E. ( r e d . ) ,M e d e d e l i n-gen van het Instituut voor Natuurbehoud 6, B r u s-sel, 1999, blz. 41).

Een tiental jaar geleden gaf de bedenkelijke water-kwaliteit van het Kanaal Leuven-Dijle (Leuvense Vaart) geregeld aanleiding tot vissterfte. De voor-bije jaren echter zijn zowel de waterkwaliteit als de visstand er duidelijk op vooruitgegaan. Dit zou onder meer het gevolg zijn van kwaliteitsverbete-ring van de Dijle, die instaat voor de voeding van het kanaal. De Dijle stroomopwaarts van Leuven wordt tot een van de meest waardevolle riviertra-jecten (soortenrijke levensgemeenschappen) gere-kend (Vi s l i j n , Infoblad voor de openbare visserij in V l a a n d e r e n ,A m i n a l , afdeling Bos en Groen-Vi s s e-rijfonds, Jaargang 1998, blz. 6).

1. Wat is voor de Dijle de kwaliteitsverbetering ( f y s i c o-chemische en biologische kwaliteit) voor de jaren 1998 en 1999 ?

2. Welke vooruitgang verwacht men de komende jaren ?

Wanneer wordt een optimaal niveau van de wa-terkwaliteit verwacht ?

3. Op welke plaatsen is de visstand op de Dijle het grootst en op welke plaatsen bijna onbestaand ?

Antwoord

1. Een belangrijke parameter voor de beoordeling van de waterkwaliteit is de opgeloste zuurstof. De aanwezigheid van een voldoende hoge con-centratie aan opgeloste zuurstof is van zeer groot belang voor het (vis)leven in het water en speelt een grote rol in zelfzuiverende processen van de waterloop.

De Italiaanse onderzoeker Prati ontwikkelde voor verscheidene parameters een transforma-tieformule om een gemeten waarde om te

reke-nen naar een onderling vergelijkbare kwaliteits-i n d e x . Aan de hand van deze kwaliteits-index kan de kwa-liteitsklasse worden bepaald.

De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) ge-bruikt voor de beoordeling van de waterkwali-teit de Prati-index voor zuurstofverzadiging ( P I O ) . Deze index krijgt niet alleen een slechte score bij lage zuurstofspanningen, maar ook bij o v e r v e r z a d i g i n g ; die treedt immers op bij eu-trofiëring – een verschijnsel dat de waterkwali-teit aantast.

De verkregen resultaten krijgen de volgende be-oordeling :

Tabel 1 – Beoordeling van de waterkwaliteit op basis van de Prati-index voor opgeloste zuurstof

POI Klasse Kleur Beoordeling ("waterkwali-teitsklasse") 0 – 1 1 blauw niet verontreinigd >1 – 2 2 groen aanvaardbaar >2 – 4 3 geel matig verontreinigd >4 – 8 4 oranje verontreinigd >8 5 rood zwaar verontreinigd

Als bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de PIO-waarden van de meetplaatsen op de Dijle van 1990 tot 1999.

In vergelijking met 1990 is de waterkwaliteit van de Dijle verbeterd stroomafwaarts Leuven. Uit de vergelijking van 1999 en 1998 met de voorafgaande periode kan worden afgeleid dat de waterkwaliteit de laatste jaren stabiel is : stroomopwaarts Leuven "matig verontreinigd", stroomafwaarts "verontreinigd". In het stroom-afwaartse gedeelte is de zuurstofhuishouding de afgelopen twee jaar wat slechter geworden. D e verslechtering tussen Leuven en Keerbergen is (deels) te verklaren doordat op dit traject drie sterk verontreinigde waterlopen in de Dijle uit-m o n d e n : de Vunt in Wi l s e l e - P u t k a p e l , de Lei-beek-Molenbeek in Wijgmaal en de Leibeek in Rotselaar.

(2)

f a c t o r e n : de aan- of afwezigheid van verontrei-nigingsgevoelige soortgroepen en de diversiteit (het totaal aantal aangetroffen soortengroe-pen).

De indexwaarde schommelt tussen 0 (zeer slechte kwaliteit) en 10 (zeer goede kwaliteit). De verkregen resultaten krijgen volgende be-oordeling :

Tabel 2 – Beoordeling van de biologische water-kwaliteit op basis van de Belgische Biotische Index

BBI Kleur Beoordeling

9 – 10 blauw zeer goede kwaliteit 7 – 8 groen goede kwaliteit 5 – 6 geel matige kwaliteit 3 – 4 oranje slechte kwaliteit 1 – 2 rood zeer slechte kwaliteit 0 zwart uiterst slechte kwaliteit

Het biologisch onderzoek evalueert de kwaliteit van een waterloop als biotoop. De fysisch-che-mische kwaliteit van de waterkolom is daar slechts één – zij het uiterst belangrijk – onder-deel van. De kwaliteit van de waterbodem en de fysische of structuurkenmerken van de water-loop zijn andere belangrijke elementen. De Bel-gische Biotische Index geeft een geïntegreerd beeld van de chemische, biotische en fysische karakteristieken van zowel de waterkolom als de waterbodem, de oevers, e n z o v o o r t . De BBI evalueert daarenboven de kwaliteit over een ruimere tijdspanne.

In vermelde bijlage 1 wordt een overzicht gege-ven van de BBI-waarden van de meetplaatsen op de Dijle van 1989 tot 1999.

In vergelijking met 1990 is de biologische water-kwaliteit van de Dijle verbeterd.

Uit de vergelijking van 1999 en 1998 met de voorafgaande periode kan worden afgeleid dat de biologische waterkwaliteit de laatste jaren stabiel is : stroomopwaarts Leuven een "matige k w a l i t e i t " , stroomafwaarts een "slechte kwali-t e i kwali-t " . Onmiddellijk na de samenvloeiing mekwali-t de Demer is de kwaliteit iets beter.

Een aspect van de biologische kwaliteit is de bioaccumulatie van polluenten in vis. Op drie plaatsen op de Dijle werden een aantal vissen geanalyseerd op bioaccumulatie van polluenten (zware metalen, polychloorbiphenylen en

or-g a n o c h l o o r p e s t i c i d e n ) . Het betreft metinor-gen in palingen in Ko r b e e k - D i j l e, Heverlee (Areberg) en Leuven (Dijlemolens). Po l l u e n t m e t i n-gen in biota zijn een geschikte indicator voor het voorkomen van deze stoffen in het milieu en geven bovendien informatie over de risico's van consumptie van deze vissen door de mens ( h e n g e l a a r ) . Meestal waren de metingen het hoogst in Leuven en Heverlee. In vergelijking met de waarden gemeten in tachtig V l a a m s e s t a a l n a m e p l a a t s e n , zijn vooral de hoge waarden voor kwik opvallend (tweede hoogste van V l a a n d e r e n ) . De gemeten kwikconcentraties zijn a f w i j k e n d ten opzichte van de referentie-waarde (= gemiddelde concentratie in de twaalf meetplaatsen met laagste waarden), maar over-schrijden niet de consumptienorm. Ook de hexachlorobenzeen- en de dieldrinconcentraties zijn hoog met telkens in Heverlee en Leuven waarden a f w i j k e n d ten opzichte van de referen-tie en l i cht afwijkend in Ko r b e e k - D i j l e. In de vissen van de Dijle worden zeer hoge concen-traties van lindaan gemeten (Heverlee en Leu-v e n : sterk afwijkend ; Ko r b e e k - D i j l e : a f w i j k e n d) . De gehaltes aan totaal-DDT zijn op de drie plaatsen l i cht afwijkend van de referen-t i e w a a r d e n . De PCB-concenreferen-trareferen-ties zijn in hereferen-t al-gemeen als l i cht afwijkend tot a f w i j k e n d te be-schouwen en zijn ten opzichte van de overige Vlaamse waters in de middenmoot gesitueerd. 2. Vooreerst dient te worden benadrukt dat het

Dijlebekken historisch gezien een vrij grote achterstand had qua uitbouw van de afvalwater-zuiveringsinfrastructuur in vergelijking met an-dere hydrografische bekkens in V l a a n d e r e n . Vi a de omvangrijke investeringsprogramma's zowel op gemeentelijk als bovengemeentelijk vlak (cf. Aquafin) is hier ondertussen heel wat verande-ring in gekomen.

De goedgekeurde meerjareninvesteringspro-gramma's bevatten de nodige ingrepen om de belangrijkste lozingen van huishoudelijke her-komst op te vangen en te saneren. Het dient evenwel te worden benadrukt dat de uitvoering van die maatregelen een minimale tijdsperiode vergt die in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld noodzakelijkheid van gewestplanwijzigingen, uitblijven van de nodige vergunningen, b u d g e t-taire beperkingen, …) langer kan uitvallen dan initieel gepland.

(3)

Oud-Hever-lee (1.800 IE), RWZI Leuven (50.000 IE), RWZI Kortenberg (24.000 IE), Z e m s t - H o f s t a d e (5.500 IE), Mechelen-Noord (60.000 IE). In 1997, 1998 en 1999 werden geen nieuwe RW-ZI's opgestart. Opstart gepland voor 2000 : RWZI Bonheiden (5.700 IE). Opstart gepland voor 2001 : RWZI Bierbeek (18.000 IE). O p-start gepland voor tussen 2002 en 2005 : RW Z I Steenokkerzeel-Noord (4.000 IE), RWZI Kam-penhout (7.500 IE).

De aangegeven zuiveringscapaciteit betreft de o n t w e r p c a p a c i t e i t . Het betekent dus niet nood-zakelijk dat de installaties met het afvalwater van evenveel inwoners belast zijn.

De zuiveringsinstallatie van Tervuren (15.000 IE) had reeds in 1996 operationeel moeten zijn, maar omdat er geen vergunningen werden ver-k r e g e n , is de bouw nog steeds niet opgestart. De zuiveringsinstallatie van Melsbroek is gepro-grammeerd op het investeringsprogramma 2 0 0 1 . Er zijn echter nog discussies betreffende de locatie en het al of niet samen zuiveren van het huishoudelijk afvalwater en het afvalwater afkomstig van de luchthaven.

Voor de RWZI Boortmeerbeek (54.000 IE) was de opstart gepland voor 1997. Doordat reeds tweemaal in beroep werd gegaan bij de Raad van State tegen de bouwtoelating, is de eerste steen nog steeds niet gelegd.

Met de operationalisering van de geplande RW-ZI's zal de inbreng van ongezuiverd afvalwater in het Dijlebekken verder afnemen. Dit zal zeker een positief effect hebben op de water-k w a l i t e i t , maar precieze voorspellingen over de Prati-index en/of de BBI zijn niet te maken omdat tal van factoren hierbij een rol spelen. 3. Door het Instituut voor Bosbouw en Wi l d b

e-heer werden, in samenwerking met de Provin-ciale Visserijcommissie van Vlaams-Brabant en de Houtvesterij Leuven, afdeling Bos en Groen van de administratie Milieu-, N a t u u r- , Land- en Waterbeheer (Aminal), in 1999 visbestandsop-names uitgevoerd op 23 staalnameplaatsen op de Dijle vanaf Florival tot in Battel (Vlaams-Brabant en A n t w e r p e n ) . Een volledig overzicht van de onderzoeksresultaten zal binnenkort be-schikbaar zijn (Visbestandsopnamen op de Dijle (1999), Van Thuyne et al., 2 0 0 0 , We t e n-schappelijk Rapport van het Instituut voor Bos-bouw en Wi l d b e h e e r, in voorbereiding). D a a r met dezelfde techniek ook in 1994 werd gevist, zijn er vergelijkingen met vroeger mogelijk.

In de tabel als bijlage 2 wordt een overzicht ge-geven van de aangetroffen vissoorten op de ver-schillende staalnameplaatsen in 1999 en in 1994 (met inbegrip van de Visindex – Index voor Bio-tische Integriteit of IBI – die de ecologische kwa-liteit van het meetpunt weergeeft) en de tabel als bijlage 3 geeft de effectieve vangsten per soort en per staalnameplaats en per 100 meter.

Er werden 23 staalnameplaatsen geïnventari-seerd op de Dijle vanaf de V l a a m s - Waalse grens tot aan het "Zennegat". Het visbestand is geva-r i e e geva-r d ; niet mindegeva-r dan 24 vissoogeva-rten wegeva-rden a a n g e t r o f f e n , namelijk paling, b r a s e m , k o l b l e i , g i e b e l ,k r o e s k a r p e r, k a r p e r, r i v i e r g r o n d e l ,b l a u w-b a n d g r o n d e l , v e t j e, w i n d e, w-b i t t e r v o o r n , w-b l a n k-v o o r n , r i e t k-v o o r n , z e e l t , b e r m p j e, bruine A m e r i-kaanse dwergmeerval, s n o e k , r e g e n b o o g f o r e l , b e e k f o r e l , driedoornige en tiendoornige stekel-b a a r s, z o n n e stekel-b a a r s, pos en stekel-baars. Soorten die in 1999 werden gevangen maar niet in 1994 zijn : v e t j e, bruine Amerikaanse dwergmeerval, s n o e k , r e g e n b o o g f o r e l , beekforel en pos. Al de overige soorten (18) werden reeds in 1994 gevangen. De meest verspreide soorten op de Dijle in 1999 zijn de riviergrondel en de exoot blauwband-g r o n d e l , die zich sterk heeft weten te versprei-den op de Dijle. In 1994 was driedoornige ste-kelbaars de meest verspreide soort (in 1994 werden er wel minder staalnameplaatsen be-v i s t ) . Ribe-viergrondel is de frequentst aangetrof-fen soort, gevolgd door bermpje en blankvoorn ; in 1994 was dit bittervoorn, gevolgd door giebel en blankvoorn. Qua biomassa is karper de do-minante soort, gevolgd door blankvoorn ; i n 1994 was dit giebel, gevolgd door karper.

De grootste soortendiversiteit (18 soorten) wordt aangetroffen op de grens Haacht-Tr e m e-l o, waar de Grote Laakbeek in de Dije-le uit-mondt (in 1994 werden hier slechts 5 vissoorten gevangen).De visindex of IBI op deze plaats krijgt de score k r i t i s ch (IBI '94 was k r i t i s ch -s l e ch t) . In 1994 werd de groot-ste -soortendiver-si- soortendiversi-teit (12 soorten) gevangen op de grens Neerijse-O u d - H e v e r l e e, aan de monding van de IJse, i n 1999 werden hier 10 soorten gevangen. De vis-index scoort hier g o e d in '99 en m a t i g in '94. A l-gemeen kunnen we stellen dat op alle in 1994 en 1999 bemonsterde staalnameplaatsen de soor-tendiversiteit is toegenomen (behalve in Meche-len aan het Mechels Broek).

(4)

vangst-d e n s i t e i t , 11,9 kg/100 m gevangen in vangst-de Dijlever-takking aan de molen van Rotselaar. Aan de monding van de IJse en in Korbeek-Dijle aan de monding van de Leigracht werden in 1999 vangstdensiteiten van ongeveer 10 kg/100 m ge-v o n d e n . Algemeen kunnen we stellen dat op alle in 1994 en 1999 bemonsterde staalnameplaatsen de vangstdensiteiten zijn afgenomen, behalve in Wijgmaal en in Tremelo (monding Groot Laak-b e e k ) . Wat de visindex Laak-betreft, kunnen we Laak- be-sluiten dat voor de twaalf gemeenschappelijke plaatsen die zowel in '94 als in '99 werden bevist, de gemiddelde IBI is toegenomen van k r i t i s ch naar m a t i g. Op vier van de twaalf is de visindex gelijk gebleven, op de overige acht staalname-plaatsen is de visindex erop vooruitgegaan. Algemeen kan men stellen dat de ecologische kwaliteit van de Dijle in 1999 op basis van de visstandsgegevens stroomopwaarts Leuven m a t i g tot g o e d is en stroomafwaarts Leuven k r i -tisch-slecht tot matig.

Deze gegevens bevestigen de bekende verschil-len in waterkwaliteit en structuurkwaliteit van deze waterloop tussen haar boven- en beneden-loop.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mijn vragen betreffen onder meer de waterkwali- teit van het Zeekanaal Brussel-Schelde voor het gedeelte tussen Vilvoorde en Kapelle-o p-d e n-B o s (eventueel tot Willebroek)..

De gemeente heeft echter, zonder gebruik te maken van gewestelijke subsidies, werken uitge- voerd in de Maurits Noëstraat waardoor de vuil- vracht rechtstreeks zal kunnen

In uitvoering van een besluit van de V l a a m s e regering van 24 juli 1996 omtrent de tegemoet- komingen van het Vlaams Gewest voor maatre- gelen in het kader van het grond-

In september 1998 werd op initiatief van een van de eigenaars op zijn eigen perceel (perceel nr. 8 ) een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd door Tebodin België. Aanleiding voor

O p deze collector zal een belangrijk deel van de universitaire campus van de Katholieke Univer- siteit Leuven (KU Leuven) aangesloten zijn, zodat de impact belangrijker

Het project waarvan sprake in De Standaard be- treft dan ook niet een studie omtrent kleinschalige zuivering voor de wijk Middelberg, maar wel een studie omtrent de mogelijkheden

De jongste jaren heb- ben grote saneringsinspanningen er wel toe geleid dat in heel wat waterlopen de kwaliteit verschoven is van zeer slecht naar slecht en van slecht naar m a t

Is voor de kustfietsroute, uitgebouwd in het kader van het Kustactieplan 2000-2004 van de Vlaamse regering, de aanleg van veilige fietspa- den prioritair?. Op dit ogen- blik