• No results found

Sint Nicolaas · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sint Nicolaas · dbnl"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Sint Nicolaas. J. Scholz, Mainz 1850-1860

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_sin003sint01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

i

Sint Nicolaas.

Wie ik ben, dat weet gij wel.

'k Breng u blijdschap of gekwel.

Stoute kindren krijgen niets - Zoete van mij altoos iets.

Luiheid, snoepzucht, gulzigheid - De ondeugd, zonder onderscheid, Mag ik nooit in u verschoonen;

Maar die zoet is, wil 'k beloonen.

Mainz, bij J. Scholz.

Sint Nicolaas

(3)

De snoeper.

Gelijk de kat zoekt naar de muis, Doorzoekt ons Jantje vaak het huis, Tot hij in keuken, kelder, kasten Wat zoets vindt om zich te vergasten.

Die pot is stellig naar zijn zin;

Hij steekt zijn hoofd en arm er in, En smeert het buikje wel terdeeg, En smult al wat er in is leêg.

Nu trekt hij 't hoofd terug; maar kijk Precies een kat werd hij gelijk.

Om neus en mond kreeg hij een baard, Ja ook de wangen zijn behaard.

En zie - de muizen, zonder vrees, Doorknagen hem het jasje alreeds:

Terwijl de potten, die er staan, Hem zuur en donker kijken aan.

Zij hebben 't moeder wis gemeld, Wat ik van Jantje u heb verteld.

Ik bid u daarom, lieve kind!

Wees toch tot snoepen nooit gezind.

Wilt gij geen kattenaangezicht, Tel dan de snoeplust nimmer licht.

Sint Nicolaas

(4)

2

GOURMANDISE. Das Raschmaul. DE SNOEPER.

Sint Nicolaas

(5)

De smeerpoets.

Foei, wat ligt gij daar te ronken, Als een varken in het kot!

Ja, zoo diep zijt gij gezonken, Wijl gij goeden raad bespot.

Zulk een morsebel te wezen - Schaamt gij u daarover niet?

Ieder moet uw bijzijn vreezen, Blij zijn, als hij u niet ziet.

Zelfs de bezem kan 't niet velen, Dat gij zóó een smeerpoets zijt.

Gaarne zou hij u eens streelen, Wijl gij dus uw leven slijt.

Reinheid, zeg 't maar luide rond, Maakt bemind en is gezond.

Smeerigheid - kan 't anders zijn?

Maakt den mensch gelijk aan 't zwijn.

Sint Nicolaas

(6)

4

MALPROPRETÉ. Der Schmierlips. DE SMEERPOETS.

Sint Nicolaas

(7)

GLOUTONNERIE. Der Fresssack. DE GULZIGAARD.

Sint Nicolaas

(8)

6

De gulzigaard.

Zie dien gulzigaard daar staan!

Zitten kan hij niet, noch gaan:

Zelfs het eten maakt hem moê - En toch eet hij immer toe.

Eens was hij een aardig kind, Frisch en vlug, gelijk de wind;

Maar omdat hij zooveel at, En de matigheid vergat, Vol zich propte, telkens meer - Nam zijn lot een andren keer.

Zie, hij werd van al 't geprop Ras een dikke, vette Mop, Die het brood zelfs niet meer lust, En in vadzigheid steeds rust.

Dankbaar zijn voor drank en spijzen Past aan jeugdigen en grijzen.

Denk dus aan de juiste maat, Eer 't u als dit Mopje gaat.

Sint Nicolaas

(9)

PARESSE. Der Faulpelz. DE LUIAARD.

Sint Nicolaas

(10)

8

De luiaard.

Zie ons Kareltje zich rekken, Al de leden geeuwend strekken!

Van het werk geeft hij den brui:

Zeg, hoe kwam hij toch zoo lui?

Moeder, die 't zoo dikwijls zag, Hoe hij geeuwde op klaren dag, Sprak hem vaak berispend aan - Maar het was vergeefs gedaan.

Zóó lang heeft hij zich gerekt, Tot zijn hoofd werd uitgestrekt, Langer werden bei de ooren, En de kruin als glad geschoren.

Van de kin tot aan den top Werd zijn hoofd een ezelskop.

De inktpot zag 't - en op zijn beenen Goot hij heel zijn inhoud henen.

Geeuw en gaap niet heel den dag, Als ons Kareltje dit plach.

Slechts een vlijtig kind behaagt:

De arbeid is 't, die vruchten draagt.

Sint Nicolaas

(11)

De driftige.

‘Willem, Willem, welk gelaat!

Kijk maar eens, hoe fraai dat staat:

Heel uw aangezicht is rood, En uw neus gelijk een kroot.

Doof van woede en gansch verblind, Raast en tiert hij als ontzind;

Neemt een knuppel in de hand, Slaat er meê op grond en wand, Werpt de stoelen om en om, Richt verwoesting aan alom.

Niets is veilig voor zijn hamer Bij zijn rennen door de kamer.

Nu moet er de spiegel aan - Maar hij blijft verwonderd staan, Met den stok omhoog geheven.

Wat zou hem toch stilstaan doen?

't Antwoord is u gauw gegeven:

Willems hoofd is heel zijn leven Juist in zoo'n fatsoen gebleven, Als de kop van een Kalkoen.

Die zijn drift niet kan beheeren, Stelt zich zelf bespotlijk aan;

En hoe dat het hem moog gaan - Zelf zal hij zich 't meeste deeren.

Sint Nicolaas

(12)

10

COLÈRE. Der Zornnickel. DE DRIFTIGE.

Sint Nicolaas

(13)

De eigenzinnige.

Fritsje had een eigen zin;

Die moest altijd zegevieren:

En een eigen hoofd niet min, Dat zich nimmer liet bestieren.

Wat de vader tot hem sprak, Wat de moeder ook mocht zeggen - 't Scheen, dat niets zijn hoofdje brak, Niets het in den schoot kon leggen.

Wat hij voornam moest hij doen, Hoe verkeerd en dwaas 't mocht wezen;

Maar, het ging ons Fritsje toen, Net zoo, als gij hier kunt lezen.

In den tuin zag Frits een blok, Dat zijn oogen naar zich trok.

Daadlijk klaar den bijl te pakken, Ging hij ferm in 't houtblok hakken.

Vader woû 't wel niet; maar hij Was er op dat pas niet bij.

Eensklaps schoot de bijl op zij, En ging scherp van sneê, o wee!

Henen door zijn grooten teen.

Van de pijn en van 't geween, En 't bedroeven van zijn ouders,

Groeide een Kalfskop op zijn schouders.

Hoed u voor eigenzinnigheid, Eer Fritsjes lot u zij bereid!

Want zoo ge een Kalfskop krijgt, verwacht, Dat heel de wereld om u lacht.

Sint Nicolaas

(14)

12

ENTÊTEMENT. Der Trotzkopf. DE EIGENZINNIGE.

Sint Nicolaas

(15)

VANITÉ. Der Zieraffe. HET FATJE.

Sint Nicolaas

(16)

14

Het fatje.

Zie hem voor den spiegel staan!

Weêr kijkt hij zijn kleeding aan, En bewondert d' ijdlen tooi:

Hendrik vindt zichzelven mooi.

Ei, wat staat het broekje glad!

Of hem 't haar ooit netter zat?

Neen! en dan de kiel - voorwaar, Zoek een mooier ergens maar!

Zie hem voor of achter aan - Zaagt ge ooit grooter fatjen gaan?

Maar, door al dat spiegelzien Zag men lest wat vreemds geschiên:

Eensklaps keek in Hendriks steê, Uit het glas een Aap, o wee!

Spits van snoet, met groote tanden, Bruin van voeten en van handen.

Die telkens voor den spiegel staat, Zich wendt en keert met trotsch gelaat, Die ziet ook juist als Henderik De afbeelding van zijn eigen ik.

Sint Nicolaas

(17)

TAPAGE. Der Schreihals. DE LEVENMAKER.

Sint Nicolaas

(18)

16

De levenmaker.

Altoos maakte Jakob leven;

Hand en voet was nooit in rust:

Razen, tieren, gillen geven Was den ganschen dag zijn lust.

‘Jakob, Jakob, wees toch stil!’

Zei zijn moeder menigmaal:

‘Dat rumoer en dat gegil

Houdt geen hoofd zelfs uit van staal.’

Maar ons knaapje had geen ooren Om naar goeden raad te hooren.

Hij deed naar zijn eigen wil, En was dan nog minder stil.

Leelijke gezichten trekken Was almeê zijn grootst plezier:

Op een keer - gij ziet het hier - Moest hem dit wel schrik verwekken;

Want hij zag in 't spiegelglas, Dat hij net een Kikvorsch was.

Wees liever bedaard en ga rustig uw gang, En trek nooit een leelijk gezicht!

't Blijft anders zoo staan voor uw leven soms lang, Als straf voor 't verzuim van uw plicht.

Sint Nicolaas

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

„Er leven veel wonderlijke ver- halen rond de heilige Rita, en dat zijn mooie dingen”, aldus vica- ris-generaal Jaak Janssen op de afsluitende viering van het

De Groot onderstreept de woorden van Verhoeven en van Mart Hoppenbrouwers, com- mercieel directeur van Dolmans Landscaping Group, over het beeld dat vorig jaar ontstond over

overeenstemmen, dat ware, buiten zinnelijkheid en vrouwewereld om: een of andere vorm van compagnonschap, het in geestelijke harmonie omgaan met een soort van mannelijke

Maar nog heel prezent, Had gemaakt zyn Testament, Al zyn geld en goed, Land in overvloed, Was voor zyn Huisvrouw, En den Doctoor heel getrouw, Kreeg deez' Juffrouw tot zyn lot, Het

De schrikbaere dood vol schromen Met haer schigten hier ten toon, Gestelt die tot ons moet komen Al dat leeft komt zy t'ontbloon, Daerom menschen die in 't leven Zyn in vreugden

Sint Niklaas de Bisschop, Scrijft hier in zijn boek, Al wat hij gehoord heeft.. Bij 't

Dorothea, die sig tot nog toe ingebeeld had, dat ik niet zo zeer om Isabella, als om haar dagelyx in haar huis quam, wist niet wat zy beidersyds van onse liefdens betoningen

Wanneer derhalven den Graaf en desen Heer te samen de trappen van de eetens-saal afgingen, wilde onsen Vriend hen vergeselschappen, en dewyl hy agter den Graaf, en voor eenige