• No results found

2 Inkomen: bijna 2 keer zo hoog ( = bijna 2). Woning is gemiddeld 4 keer zo veel waard ( = ruim 4).

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "2 Inkomen: bijna 2 keer zo hoog ( = bijna 2). Woning is gemiddeld 4 keer zo veel waard ( = ruim 4)."

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv Hoofdstuk 1: Kun jij kopen wat jij wilt?

Arm en rijk in Nederland

1a Pekela: 23.400 – 19.700 = € 3.700 lager dan het landelijk gemiddelde.

b Bloemendaal: 37.300 – 23.400 = € 13.900 boven het landelijk gemiddelde.

2 Inkomen: bijna 2× keer zo hoog (€ 37.300 ÷ € 19.700 = bijna 2).

Woning is gemiddeld 4× keer zo veel waard (€ 549.000 ÷ € 132.000 = ruim 4).

3a Bloemendaal: een Porsche is een dure auto.

b Bloemendaal: hertenbiefstuk is duur vlees.

c Bloemendaal: mensen met een hoog inkomen kunnen eerder de contributie van een sportclub betalen. (Vroeger was hockey vooral een sport voor de rijken.)

d Pekela: het inkomen is hier lager, dus blijft er minder geld over voor iets leuks.

Weet je het nog?

1 eten – fruit – water – woonruimte.

2 Bijvoorbeeld: Supermarkt.

3 Niet alle kleding is noodzakelijk. Bijvoorbeeld: een dure merkspijkerbroek.

4 buitenschoolse opvang –popconcert – postbezorging – schoenreparatie – tandartscontrole 5 Goed: bijvoorbeeld: fiets – zadel – km-teller – kabelslot, enz.

Dienst: bijvoorbeeld: rem repareren – nieuwe kettingkast monteren – band plakken, enz.

6 1+2 Bijvoorbeeld: zakgeld, kleedgeld, loon bijbaantje, enz.

7 D 8 D

9 Een begroting maak je vooraf / achteraf om ervoor te zorgen dat je een overzicht hebt van de verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.

10 reclame 11 doelgroep

1.1 Waar heb jij behoefte aan?

1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

Ik: een ijsje, frisdrank, een computergame.

Mijn ouders: boodschappen, huishuur, kleding, verzekering, 2 De huur van je woning: primaire behoeften.

Een auto: secundaire behoeften

Een blindedarmoperatie: primaire behoeften.

Iets eten bij McDonald’s: secundaire behoeften.

3a De behoefte aan eten (dat is een primaire behoefte of basisbehoefte).

b De behoefte aan gezelligheid, aan ontspanning (dat zijn secundaire behoeften of overige behoeften).

c De meeste primaire behoeften worden door hun ouders betaald.

(2)

2 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv 4a Ze geven meer procent van hun inkomen uit aan: eten en drinken en aan woonruimte, water, elektriciteit, gas.

b Ze geven meer procent van hun inkomen uit aan: vervoer en aan meubels, huishoudelijke apparaten.

c Schoenen en kleding zijn basisbehoeften. Maar mensen met een hoger inkomen kopen duurdere kleding of ze kopen meer kleding dan degenen met een lager inkomen.

5a Ze heeft de computer nodig om een sollicitatiebrief te schrijven of om erop bij te houden hoeveel haar inkomsten en uitgaven zijn.

b Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

- Ja, want je hebt je computer nodig voor je schoolwerk en je telefoon om contacten te onderhouden.

- Nee, want je hebt ze niet nodig om te kunnen leven, alleen omdat het makkelijker of leuker is.

6a geld b tijd

c zonlicht en regenwater

7 Geld: bijvoorbeeld: je koopt van je zakgeld (geld) een frietje of een ijsje.

Tijd: bijvoorbeeld: Op je vrije middag (tijd) ga je naar het strand.

8 primaire

9 Je besteedt je geld eerst aan datgene wat je het hardst nodig hebt of wat je het leukst vindt.

Als je dan nog geld over hebt, kun je dat voor andere dingen gebruiken.

10 welvaart middelen zelfvoorziening

11 Geld: bijvoorbeeld: meer werken.

Tijd/Zelfvoorziening: bijvoorbeeld: zelf iets doen of maken, zoals iets lekkers bakken, je fiets repareren.

12 Tom en Iris moeten prioriteiten stellen. Zij gebruiken hun geld eerst voor een

babyslaapkamer, want dat is een primaire behoefte. Als ze later genoeg geld hebben kunnen ze op vakantie, dat is een secundaire behoefte.

Samenvatting

Primaire behoeften zijn kleding, voedsel, woonruimte en gezondheidszorg.

Overige behoeften noem je secundaire behoeften. De behoeften van mensen zijn voor iedereen hetzelfde / verschillend. Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig, zoals geld en tijd. Je hebt oneindig veel behoeften, maar je hebt niet oneindig veel middelen. In de economie zeggen we daarom: middelen zijn schaars. Hoe meer behoeften je kunt vervullen, hoe groter je welvaart is. Maar omdat je altijd te weinig middelen hebt voor al je behoeften, moet je prioriteiten stellen.

1.2 Hoe wordt je beïnvloed?

13 De reclame is commerciële / sociale beïnvloeding. Het verhaal van je vriendin is commerciële / sociale beïnvloeding.

14 doelgroep meer, vaker invloed

(3)

3 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv 15 waterdicht, ademend, materiaal – product.

verkoop via eigen site en winkels – plaats tafeldisplay – presentatie.

€ 239 – prijs.

uitleg over materiaal – personeel folders via sportscholen – promotie 16 Plaats: verkoop via internet.

Promotie: reclame via internet.

17 Er worden steeds meer producten via e-commerce verkocht. Daarvoor heb je geen (dure) winkels nodig in een winkelstraat. Daardoor staan er steeds meer winkels leeg.

18 AH Basic Cola: huismerk Coca Cola: A-merk

First Choice Cola: B-merk

19 Reclame noemt kenmerken van een product: commercieel + informatief Reclame laat mensen nadenken over problemen: ideëel

Reclame maakt de naam van een product bekender: commercieel + merk

20 ideële reclame, want het doel is dat mensen bijvoorbeeld nadenken over het gebruik van de aarde, of over het verdwijnen van het tropisch regenwoud

21 40% van € 250 = … 0,40 × € 250 = € 100

of 40 ÷ 100 × € 250 = € 100 22 een kwart = 100% ÷ 4 = 25%

een tiende = 100% ÷ 10 = 10%

drie kwart = 100% ÷ 4 × 3 = 75%

een vijfde = 100% ÷ 5 = 20%

een derde = 100% ÷ 3 = 33,3%

een achtste = 100% ÷ 8 = 12,5%

Samenvatting

Bedrijven proberen de consument over te halen om iets te kopen door commerciële beïnvloeding. Daarbij richten ze zich op een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld jongeren.

Om deze mensen te overtuigen maken ze commerciële reclame. Dat kan informatieve reclame zijn of merkreclame. Reclame is een vorm van promotie. Promotie is een van de zes instrumenten van de marketingmix. De andere instrumenten zijn

prijs, product, personeel, presentatie en plaats. Tegenwoordig gebruiken bedrijven in hun marketingmix steeds minder winkels en steeds meer e-commerce.

De merken die te koop zijn, kun je verdelen in A-merken, B-merken en huismerken.

Als je wilt berekenen hoeveel 65% van € 300 is, doe je dat zo: 65 ÷ 100 × € 300 = € 195.

1.3 Budgetteren moet je leren

23 Deze mensen hebben meestal geen overzicht over hun inkomsten en uitgaven. Daardoor zijn hun uitgaven hoger dan de inkomsten zonder dat ze het zelf in de gaten hebben.

24a 12-17 jaar: 100% – 64% = 36%

18-24 jaar: 100% – 52% = 48%

b Jongeren boven de 18 hebben vaker een eigen woonruimte en meer vaste lasten. Juist door de hoge vaste lasten komen ze vaker in geldproblemen.

25 C

(4)

4 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv 26 1. Over geleend geld moet je rente betalen.

2. Je moet het geleende bedrag terugbetalen, dus heb je later nog meer uitgaven.

27a Totaal inkomsten € 40 + € 35 + € 25 = € 100 Totaal uitgaven € 35 + € 40 + € 45 = € 120 b € 120 – € 100 = € 20 tekort

28 los toestel: incidentele uitgaven prepaid beltegoed: dagelijkse uitgaven abonnement: vaste lasten

29

€ 6 × 52 = € 312 per jaar

€ 12 ÷ 12 = € 26 per maand.

Of in één keer: € 6 × 52 ÷ 12 = € 26 per maand 30a € 7,50 ÷ 4 = € 1,88

b Een maand heeft niet precies 4 weken (behalve februari).

31 Bijvoorbeeld:

Bedrag per kwartaal ÷ 3 = bedrag per maand 121,50 ÷ 3 = € 40,50 per maand.

32 € 29 ÷ 3 = € 9,67 per maand.

33a 1,5 × 12 = 18 maanden.

b Benodigd bedrag is € 2.500 – € 250 = € 2.250

Reservering per maand € 2.250 ÷ 18 = € 125 per maand.

c Over het geld op je spaarrekening ontvang je rente. Hierdoor hoef je per maand iets minder te reserveren.

34a + b Eigen antwoord.

Samenvatting

Geldproblemen kun je voorkomen door te budgetteren: je stemt dan je uitgaven af op je inkomsten. Het Nibud adviseert je om daarvoor een begroting te maken.

Naast de huishoudelijke uitgaven betaal je elke maand of elk kwartaal vaste lasten, zoals huur en energiekosten. Voor grote incidentele uitgaven kun je beter geld reserveren.

Een maandbedrag omrekenen naar een weekbedrag doe je zo: maandbedrag × 12 ÷ 52.

Hoeveel je per maand moet reserveren, bereken je zo: benodigd bedrag ÷ aantal maanden.

1.4 Hoe hoog is jouw inkomen?

35 Soraya heeft twee soorten inkomen:

Eén inkomen door te werken (in een winkel en babysitten) en één inkomen doordat ze geld op een spaarrekening heeft (rente).

36 Uit arbeid: C (De werknemer krijgt loon).

Uit bezit: B (Als je een huis verhuurt, ontvang je huur).

Overdracht: A (Als je studiefinanciering krijgt, is dat een soort uitkering.) 37 Uit arbeid: loon van een bijbaantje.

Uit bezit: rente over je spaargeld.

Overdracht: zakgeld, kleedgeld.

38a overdrachtsinkomen

b € 1.500 ÷ € 2.000 × 100 = 75%

(5)

5 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv 39a 1.365 = …% van € 1.820

1.365 ÷ € 1.820 × 100 = 75%

b 1.274 = …% van € 1.820

€ 1.274 ÷ € 1.820 × 100 = 70%

40a inkomen in natura, want hij wordt betaald in de vorm van goederen.

b zelfvoorziening, want hij zorgt zelf voor brandhout en hoeft dat niet te kopen.

c inkomen in natura, want hij wordt betaald in de vorm van diensten (hij mag de auto van zijn baas gebruiken)

41 Eerst hield hij per week over: € 5 - € 4 = € 1.

Zijn zakgeld wordt € 6.

Zijn uitgaven stijgen: 10% van € 4 = 10 ÷ 100 x € 4 = € 0,40.

€ 4 + € 0,40 = € 4,40.

Nu houdt hij per week over: € 6 - € 4,40 = € 1,60. Hij houdt nu dus meer over.

42a Eerst € 62, nu € 72,85  gestegen met € 72,85 – € 62 = € 10,85

€ 10,85 ÷ € 62 × 100 = 17,5% stijging.

b Eerst € 74, nu € 85  gestegen met € 85 – € 74 = € 11 € 11 ÷ € 74 × 100 = 14,9% stijging.

c Je uitgaven stijgen in procenten meer. 17,5% – 14,9% = 2,6%.

43a stijging b stijging c gelijk d daling e stijging

44a bioscoopbezoek.

b 2 ÷ 100 x € 20 = € 0,40 c 4 ÷ 100 x € 8 = € 0,32 d benzine

45a koopkracht daalt b inflatie; koopkracht daalt c deflatie; koopkracht stijgt d inflatie; koopkracht stijgt e inflatie; koopkracht daalt

46 2009: de koopkracht steeg met 2,8% – 1,2% = 1,6%.

2013: de koopkracht daalt met 1,1% – 2,5% = 1,4% . Samenvatting

Voorbeelden van inkomen uit arbeid zijn loon en winst. Rente en huur zijn inkomsten uit bezit. Krijg je inkomen zonder er iets voor te doen, dan is dat overdrachtsinkomen. Een voorbeeld hiervan is zakgeld. Je koopkracht hangt af van de hoogte van je inkomen en de hoogte van de prijzen. Als de prijzen gemiddeld stijgen, is er inflatie. Het tegenovergestelde van inflatie heet deflatie.

Als je wilt berekenen hoeveel procent € 171 van € 300 is, doe je dat zo: € 171 ÷ € 300 × 100 = 57%.

Als je wilt berekenen met hoeveel procent iets verandert, doe je dat zo: verschil ÷ oud × 100.

(6)

6 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv Oefenopgaven Paragraaf 1.1

1 Het vak economie gaat over de behoeften die mensen hebben en de keuzes die zij maken om hun behoeften te vervullen.

2 basisbehoeften

3a brood: primaire behoefte b chips: secundaire behoefte c chocola: secundaire behoefte d appels: primaire behoefte 4 Bijvoorbeeld:

verschil man - vrouw

verschil in plaats waar je woont verschil in tijd waarin je leeft

5 Als je veel geld besteedt aan een primaire behoefte, wordt het eigenlijk een secundaire behoefte. (Bijvoorbeeld dure merkkleding.)

Of als jij een secundaire behoefte dringend nodig hebt, gaat dat lijken op een primaire behoeften. (Bijvoorbeeld een fiets heb je nodig om naar school te gaan.)

6 schaars

7 Bijvoorbeeld: zonlicht, regenwater, wind.

8 D

9 De juiste uitspraken zijn Groenten zijn een schaars goed.

Als een goed schaars wordt, gaat de prijs omhoog.

Wind en zonlicht zijn vrije goederen.

10 Als je ouder wordt krijg je andere behoeften. Andere dingen worden belangrijker (ze krijgen meer prioriteit).

11 Hij heeft nu meer tijd. Hij kan daardoor meer gebruikmaken van zelfvoorziening.

12 Welvaart is afhankelijk van hoeveel behoeften je kunt vervullen. Als je weinig behoeften hebt, kun je die met een gemiddeld inkomen misschien beter vervullen dan rijke mensen die heel veel behoeften hebben.

13 Je bepaalt welke behoeften je het belangrijkst vindt en welke minder belangrijk zijn.

Oefenopgaven Paragraaf 1.2

14 Bijvoorbeeld: Wel of geen merkkleding – wat je koopt – waar je iets koopt – hoeveel geld je uitgeeft.

15 Consumenten kopen bijvoorbeeld minder producten, ze kiezen voor goedkopere winkels of goedkopere merken.

16 Commerciële beïnvloeding is invloed van winkeliers en fabrikanten: zij proberen je meer te laten kopen.

Bij sociale beïnvloeding hebben andere mensen met wie jij te maken hebt (bijvoorbeeld familie of vrienden) invloed op wat je koopt.

17 Camping met een grote speeltuin – a

(7)

7 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv Boottochtje over de Rijn – c

Een jongerenhotel in de stad – b 18 E

19a promotiebeleid b personeelsbeleid c prijsbeleid d plaatsbeleid

20a Ideële reclame, want het doel is dat mensen meer gaan nadenken over hun gedrag als hulpverleners hun werk willen doen.

b Mensen moeten niet agressief zijn tegen ambulancepersoneel, zij moeten het personeel hun werk laten doen.

21 Bijvoorbeeld:

- De supermarkt verdient meer op een huismerk dan op een A-merk.

- Klanten die gewend zijn aan het huismerk, komen daar telkens terug i, want ze kunnen het niet ergens anders kopen. En dan kopen ze meteen nog andere producten.

22 Bij merkreclame is het bedoeling dat het merk (bijv. Philips) bekendheid krijgt of zijn naamsbekendheid houdt.

Informatieve reclame geeft informatie over de eigenschappen van een product.

Oefenopgaven Paragraaf 1.3 23 budgetteren

24 Je maakt daarin een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.

25a I (inkomsten vergroten) b B (bezuinigen)

c L (lenen)

26a Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

b Het Nibud geeft je advies hoe je kunt rondkomen met je inkomen.

27 Huishoudens moeten spaargeld hebben om in geval van onverwachte grote uitgaven geld achter de hand te hebben.

28 huishoudelijke (of dagelijkse) uitgaven 29 Juist:

- Zakgeld is voor ouders een vaste last en voor jongeren inkomen.

- Het abonnement voor je telefoon is een vaste last.

30a € 225 (boodschappen) + € 70 (cadeautjes) = € 295.

b € 500 (huur) + € 135 (gas en elektriciteit) + € 16 (contributie voetbal) = € 651 c € 200 (sparen vakantie) + € 110 (kleren) = € 310

(Let op: Sparen voor vakantie = reserveren = geld opzij zetten voor incidentele uitgaven.) 31 B

32 3 jaar = 3 x 12 = 36 maanden

Benodigd bedrag = € 6.000 – € 1.500 = € 4.500

€ 4.500 ÷ 36 = € 125 per maand

(8)

8 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv Oefenopgaven Paragraaf 1.4

33a inkomen uit arbeid b inkomen uit bezit c overdrachtsinkomen 34a inkomen uit arbeid b overdrachtsinkomen c inkomen uit arbeid d overdrachtsinkomen 35a rente

b pacht c winst d loon

36 inkomen in natura 37 A

38 - De prijzen stijgen minder dan de lonen.

- Je loon stijgt met 2%, de kosten voor gas en elektriciteit dalen met 5%.

39a geen b geen c 2012

d 3,3% – 2,5% = 0,8%

40 € 10 ÷ € 45 × 100 = 22,2%

41 Deflatie betekent dat de prijzen dalen. Consumenten kunnen dan meer kopen voor hetzelfde inkomen.

42 Jelle kan zijn geld het beste snel uitgeven, want de inflatie is hoog en dus wordt alles de komende tijd veel duurder.

(9)

9 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv Rekenen

1a vmbo: 0,55 × 2.100 = 1.155 leerlingen havo: 0,28 × 2.100 = 588 leerlingen vwo: 0,17 × 2.100 = 357 leerlingen.

b 115% = 1,15 × 2.100 = 2.415 leerlingen erbij Totaal: 2100 + 2415 = 4515 leerlingen

2a € 2.700 × 12 ÷ 52 = € 623,08 b jaarsalaris = € 2.700 × 12 = € 32.400

eindejaarsuitkering 8,3% = 0,083 x € 32.400 = € 2.689,20 c loonsverhoging 2,5% = 0,025 × € 2.700 = € 67,50

€ 2.700 + € 67,50 = € 2.767,50 3a Ali: € 440

Guido: € 110 × 52 ÷ 12 = € 476,67 Jenny € 4.815 ÷ 12 = € 401,25 Guido verdient het meest per maand.

b loonsverhoging 2% = 0,02 × € 401,25 = € 8,03

€ 401,25 + € 8,03 = € 409,28

c loonstijging = € 1.950 – € 440 = € 1510

€ 1510 ÷ € 440 × 100 = 343,2% gestegen 4a € 25 ÷ € 750 × 100 = 3,3%

b € 23 ÷ € 1.100 × 100 = 2,1%

c € 52,50 ÷ € 2.500 × 100 = 2,1%

d € 245 ÷ € 1.960 × 100 = 12,5%

e € 461,60 ÷ € 11.540 × 100 = 4%

5 Benodigd bedrag = € 25.000 – € 6.000 = € 19.000 5 jaar = 5 x 12 = 60 maanden

€ 19.000 ÷ 60 = € 316,67 per maand.

6 3 jaar = 3 x 12 = 36 maanden Nodig voor nieuwe auto € 9.300

Sparen in drie jaar 36 × € 260 = € 9.360 Dit is genoeg om de auto te kunnen kopen.

7 Stijging is € 17,50 – € 15 = € 2,50

€ 2,50 ÷ 15 × 100 = 16,7%

8 Daling is € 80 - € 32 = € 48

€ 48 ÷ 80 × 100% = 60%

9 Stijging is € 96 - € 82 = € 14

€ 14 ÷ 82 × 100 = 17,1%

10 € 350 × 52 ÷ 12 = € 1.516,67 per maand.

Stijging is € 1560 - € 1.516,67 = € 43,33

€ 43,33 ÷ € 1.560 × 100 = 2,8%

Haar loon is gestegen met 2,8%

11 Inkomsten = € 12,50 + € 15,00 + € 27,00 = € 54,50 Uitgaven = € 10,00 + € 35,00 = € 45,00

Ze houdt over om te sparen € 54,50 – € 45,00 = € 9,50 per week.

12 Korting 0,15 x € 1,60 = € 0,24 Actieprijs is € 1,60 ‒ € 0,24 = € 1,36

(10)

10 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv 13a € 2.031 = …% van € 2.200

€ 2.031 ÷ € 2.200 × 100 = 92,3%

b Huur € 550 = …% van € 2.031

€ 550 ÷ € 2.031 × 100 = 27,1%

c € 350 + € 210 + € 210 = € 770

€ 770 ÷ € 2.031 × 100 = 37,9%

(11)

11 3K H1 © Noordhoff Uitgevers bv Examentraining

Het examenfeest van Jasmijn E1 Secundaire behoefte

E2 Heats € 390 (15 personen × € 26,00)

Bokalen € 26,00

Kinderchampagne € 13,50

Consumpties € 90 + (45 × € 2,00)

Totaal € 519,50

Bas en Marieke budgetteren erop los E3 A

E4 Vaste lasten 1, 2, 3, 6, 8.

Incidentele uitgaven: 4, 10.

Huishoudelijke uitgaven: 5, 7, 9.

E5 Totale uitgaven = € 625 + € 230 + € 156,33 + € 80 + € 37,30 + € 41 + € 235,85 +

€ 49,95 + € 160 + € 87,50 = € 1.702,93

Vaste lasten = € 625 + € 230 + € 156,33 + € 41 + € 49,95 = € 1.102,28

€ 1.102,28 =…% van € 1.702,93

€ 1.102,28 ÷ € 1.702,93 × 100 = 64,7%

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The seven factors that have been identified will be used to estimate a logistic regression in order to determine which type of day visitor (green shopper, green

The inspiration for this study was derived from a series of mitochondrial disease studies done at the Centre for Human Metabolomics (North-West University), on a cohort

The most obvious and direct gain from the university law school offering more training in the generally neglected applied legal skills of trial advocacy,

Plant breeders want to determine the combining ability of various lines, clones or varieties in order to select the best combinations that can be used in a breeding program.

It is known that the basal ganglia network play an important role in postural control, however the effect of sensory-manipulated balance training on structural connectivity in

hypotheekrenteaftrek en de bijtelling in box 1 vanwege een eigen woning in combinatie met het uitvoeren van alle maatregelen uit tabel 3, voor haar betekent dat haar netto-inkomen

Wanneer klantgericht werken betekent dat de keten ten dienste staat van de klant en (al) het handelen bepaald wordt door de klant, ontstaat er een spanningsveld met

 Bij 265 cliënten (60%) bleek de beslagvrije voet te laag zijn vastgesteld.  gemiddeld € 196 per maand