• No results found

Nederlandse universiteitsbibliotheken, klaar voor de toekomst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederlandse universiteitsbibliotheken, klaar voor de toekomst"

Copied!
119
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

Nederlandse universiteitsbibliotheken, klaar voor de toekomst 

 

Een verkennend onderzoek naar de gevolgen van de digitalisering van content voor interne  werkprocessen en bibliotheeksystemen.                Masterscriptie Culturele Informatiewetenschap  augustus 2016    Universiteit van Amsterdam  Faculteit der Geesteswetenschappen  Scriptiebegeleider: Dr. H.J. Voorbij    Gert‐Jan Boers  Studentnummer 10632816  De Condor 54  7609 HD  Almelo   

(2)

Inhoudsopgave 

Voorwoord 

Samenvatting 

Summary 

5     

1. Inleiding 

6  1.1 Werkprocessen  7  1.2 Bibliotheeksystemen  9  1.3 Werkprocessen bij bibliotheeksystemen  10  1.4 Probleemstelling  11  1.5 Onderzoeksmethode  11  1.6 Begrippen en afbakening  12      2. Situatieschets  13  2.1 Infrastructuur  14  2.2 Content  15  2.3 Databases  16  2.4 Ontwikkelingen  17  2.5 E‐book en e‐journal werkprocessen bij de UB Twente  17  2.5.1 Acquisitie/Aanschaf  18  2.5.2 Catalogiseren  19  2.5.3 Uitleen  20      3. Deskresearch  23  3.1 Inleiding  23  3.2 Literatuur  23  3.3 Conclusie  33      4. Resultaten vragenlijst  34  4.1 Inleiding  34  4.2 Deel A. vragenlijst: E‐journals  35  4.3 Deel B vragenlijst: E‐books  59      5. Conclusies en aanbevelingen  86  5.1  Inleiding  86  5.2 Verbanden bij E‐journals  86  5.3 Verbanden bij E‐books  99  5.4 Heeft de e‐journal transitie de weg bereid voor de e‐book transitie?  103  5.5 Totaalconclusie  104  5.6 Aanbevelingen  105      6. Gebruikte literatuur  107      Bijlage 1: Vragenlijst  110  Bijlage 2: Lijst van respondenten (instellingen)  119       

(3)

Voorwoord 

 

 

Deze  masterscriptie  vormt  de  afsluiting  van  mijn  studie  Culturele  Informatiewetenschap  aan  de  Universiteit van Amsterdam. De onderwerpskeuze werd mij voorgesteld door de bibliothecaris van de  Universiteit Twente, tevens mijn werkgever. Het onderwerp: invloed van digitalisering van content op  werkprocessen  bij  universiteitsbibliotheken  sprak  mij  direct  aan.  Dagelijks  werk  ik  met  bibliotheeksystemen en ondersteun ik gebruikers bij het gebruik daarvan. Steeds vaker constateer ik  onvrede bij hen over wat het bibliotheeksysteem zou moeten kunnen om efficiënt te werken en wat  het  systeem  daadwerkelijk  kan.  Snelle  maatschappelijke  en  technologische  ontwikkelingen  zorgen  ervoor  dat  processen  en  systemen  relatief  snel  verouderd  aanvoelen.  De  onvrede  uit  zich  steeds  frequenter  in  frustratie  en,  nog  erger,  moedeloosheid.  Een  onderzoek  om  te  kijken  hoe  andere  Nederlandse Universiteitsbibliotheken dit ervaren, welke oplossingen ze (eventueel) hebben gekozen  en  de  resultaten  van  deze  oplossingen  kunnen  waardevolle  informatie  opleveren.  Informatie  die  vervolgens gebruikt kan worden om de eigen interne werkprocessen van de Universiteitsbibliotheek  Twente  te  stroomlijnen  en  om  inzichtelijk  te  krijgen  welke  criteria  en  prioriteiten  gebruikt  kunnen  worden bij de zoektocht naar een eventueel nieuw bibliotheeksysteem. De kritische blik en steun van  mijn begeleider Henk Voorbij is bij het schrijven van deze scriptie onmisbaar gebleken. Ook de hulp  van  mijn  collega’s  van  de  UB  Twente  mag  niet  onvermeld  blijven.  Tenslotte  was  het  zonder  de  medewerking van een groot aantal medewerkers van alle Nederlandse Universiteitsbibliotheken niet  mogelijk geweest dit onderzoek uit te voeren, mijn dank gaat uit naar hen allen.    Almelo, 9 augustus 2016       

(4)

Samenvatting 

  Interne werkprocessen binnen universiteitsbibliotheken in Nederland zijn onderhevig aan ingrijpende  veranderingen. Diverse factoren beïnvloeden zowel de input als de output. Digitalisering van content  zorgt enerzijds voor een gedifferentieerder aanbod van content. Krimpende budgetten, regelgeving en  ontwikkelingen in het onderwijs vragen anderzijds steeds méér en sneller beschikbare informatie. Het  bibliotheeksysteem is een onmisbaar middel voor een bibliotheek om deze processen uit te voeren  teneinde aan de vraag te kunnen voldoen. Door de snelheid waarmee de digitalisering van content  zich  voltrekt,  is  het  voor  veel  universiteitsbibliotheken  moeilijk  om  het  tempo  bij  te  houden.  Bibliotheken evolueren mee met de tijd, maar de vraag rijst of de processen en systemen genoeg zijn  mee gegroeid. Het onderzoek laat zien dat er erg verschillend wordt gereageerd op de gevolgen van  bovengenoemde digitalisering. Een aantal bibliotheken ervaart de verschillen als zeer aanzienlijk, een  aantal  andere  als  nauwelijks  merkbaar.  Ook  de  gevolgen  voor  het  gebruikte  bibliotheeksysteem  worden zeer uiteenlopend beoordeeld. Een groot deel van de Nederlandse universiteitsbibliotheken  is  de  afgelopen  jaren  overgegaan  naar  een  ‘next  generation’  bibliotheeksysteem.  Hoewel  door  leveranciers  aangeprezen  als  DE  oplossing  om  werkprocessen  efficiënter  in  te  richten  en  kosten  te  besparen is het voor velen nog te vroeg om dit te onderschrijven. Wel kan worden geconcludeerd dat  er  in  deze  populatie  nog  geen  algehele  tevredenheid  is  over  de  manier  waarop  de  huidige  werkprocessen zijn ingericht en de wijze waarop bibliotheeksystemen dit faciliteren. Er is nog volop  ruimte voor verbetering. 

   

(5)

Summary 

  Internal workflows in Dutch Academic Libraries have experienced major changes in the past years.  Multiple factors play significant roles in input as well as in output. The fast digitization of content  enables a more differentiated supply of content. On the other hand, budget cuts, regulation or and  changes in the curriculum demand more, better and quicker access to information. The Library  system plays a key‐role in supporting and executing these processes to meet the demands. As a  result of the fast pace in which the digitization process is taken place, many libraries struggle to keep  up. Libraries do evolve in time, but is it questionable if processes and library system have evolved  also. This research shows that Dutch Academic Libraries respond to this transition very differently.  Some Libraries state that the changes are quite substantial, as where others qualify them as hardly  noticeable. Consequences for the Library system are also judged as being very divers. A number of  Dutch Academic Libraries have moved to a ‘next generation Library system’ in the last years.  Although vendors say that these systems will raise efficiency and bring down costs, it is too early to  agree with this statement. We can, however state that within this population there is not yet an  overall satisfaction with current workflows and library systems. There is room for improvement.        

(6)

1. Inleiding 

 

In : ‘On the origin of species by means of natural selection, or the preservation of favoured races in the  struggle  for  life’,  voor  het  eerst  uitgegeven  in  1859,  beschrijft  Charles  Darwin  veranderingen  bij  diersoorten die hij bestudeerde op verschillende locaties tijdens zijn vijf jaar durende reis aan boord  van de H.M.S. Beagle. De door hem geconstateerde veranderingen/verschillen zijn mutaties in bouw  en/of  uiterlijk  om  de  omgeving  beter  toegerust  te  zijn  en  zo  het  voortbestaan  van  de  soort  te  garanderen. De aanpassing is reactief, de omstandigheden veranderen, waarop diersoorten zich (over  een  hele  lange  periode)  hebben  aangepast.  De  aanpassing  wordt  mogelijk  gemaakt  doordat  de  erfelijke eigenschappen veranderen. Dit als gevolg van genetische variatie, voortplanting en natuurlijke  selectie.  Bij  de  op  de  Galapagoseilanden  voorkomende  vinkenpopulaties  constateerde  hij  andere  snavels voor ander voedsel en langere of kortere poten al naar gelang de leefomgeving dit vereiste.  Deze geleidelijke en onomkeerbare aanpassingen noemde Darwin evolutie. (afgeleid van het Griekse:  ‘evolvere’ wat ontwikkeling betekent)  De evolutietheorie die Darwin onder  andere baseerde op de  aanpassingen bij vogels en die in het begin op veel controverse stuitte, is op veel meer diersoorten van  toepassing.  Bij  een  groot  aantal  dieren  zijn  nog  (rudimentaire)  overblijfselen  te  zien  van  verre  voorouders die de theorie staven dat voorouders er anders hebben uitgezien en dat de soort zich over  vele  jaren  geleidelijk  ontwikkeld  heeft.  Enkele  voorbeelden  zijn  resten  van  achterpoten  bij  diverse  walvissoorten  en  het  staartbotje  bij  de  mens.  Door  zijn  onderzoek  en  daaruit  voortvloeiende  evolutietheorie kwam Darwin tot de stelling dat niet het sterkste dier overleeft (survival of the fittest),  maar juist degene die zich het best aan zijn omgeving aanpast. 

Organisaties kunnen ook beschouwd worden als onderhevig aan evolutie. De omgeving verandert, en  organisaties  die  daar  op  kunnen  anticiperen  hebben  een  grotere  kans  op  overleven.  Toen  digitale  fotografie de analoge fotorolletjes verdrong was menig producent van fotorolletjes binnen afzienbare  tijd  failliet.  Zij  hadden  niet  goed  gereageerd  op  een  veranderende  omgeving  en  daardoor  veranderende markt. De neergang van het V&D concern is een actueel voorbeeld van een organisatie  en een organisatieformule die volgens ‘de kenners’ niet met zijn tijd is meegegaan. Het resultaat: dure  winkels  die  vol  staan  met  spullen  die  niet  gekocht  worden.  De  opkomst  en  bedreiging  van  online  winkels is door dit bedrijf lange tijd niet serieus genomen en veel te laat is nog getracht om op deze  reeds rijdende trein te stappen. Toen was het echter al te laat.  

Bibliotheken zijn organisaties. Zij bevinden zich midden in de samenleving en dienen de samenleving  door informatie te verzamelen, te ontsluiten en deze aan te bieden. Universiteitsbibliotheken staan in  het  epicentrum  van  het  primaire  proces  van  een  Universiteit,  namelijk  Onderwijs  en  Onderzoek. 

(7)

Onderwijs heeft informatie nodig zoals ook onderzoek. Onderzoek en onderwijs produceren daarnaast  ook  weer  (wetenschappelijke)  informatie.  Voor  het  leveren  van  informatie,  wat  we  rekenen  tot  de  kerntaak van een UB, is een veelheid van interne processen nodig om te zorgen dat de juiste informatie  zo  doelmatig  en  gestructureerd  mogelijk  wordt  verkregen,  verwerkt  en  op  de  juiste  plaats  wordt  geleverd.  

Eén  van  de  grootste  veranderingen  van  de  afgelopen  jaren  is  de  verregaande  digitalisering  van  de  maatschappij  en  daarmee  ook  van  informatie,  ook  wel  content  genoemd.  Papier,  de  materie  die  eeuwenlang het fundament heeft gevormd van wetenschappelijke informatie en dientengevolge van  universiteitsbibliotheken,  had  niet  langer  het  alleenrecht  voor  het  verspreiden  van  informatie.  De  mogelijkheden die informatie in digitale vorm biedt, zijn in vergelijking met papier duizelingwekkend.  De digitale revolutie is nu zo’n 20 jaar aan zijn opmars bezig en het lijkt er niet op dat de groei gaat  afnemen, integendeel. 

In  deze  scriptie  wordt  een  beeld  gegeven  van  de  veranderingen  in  de  omgeving  van  Nederlandse  universiteitsbibliotheken  die  ervoor  gezorgd  hebben  dat  de  interne  (werk)processen  zich  hebben  geëvolueerd tot de huidige manier waarop ze binnen deze organisaties vorm hebben gekregen. De UB  Twente fungeert in dit opzicht als casestudy. De hier geconstateerde veranderende omgevingsfactoren  en  de  gevolgen  die  dit  oplevert  voor  interne  werkprocessen  staan  model  voor  alle  universiteitsbibliotheken.  De  nadruk  zal  liggen  op  hoe  UB‐en  hun  werkprocessen  zo  goed  mogelijk  kunnen inrichten zodat snel en effectief kan worden omgegaan met veranderende omgevingsfactoren.    

1.1 Werkprocessen 

 

In deze studie worden werkprocessen binnen Nederlandse universiteitsbibliotheken beschreven. Zoals  elke  organisatie  kent  ook  een  universiteitsbibliotheek  een  groot  aantal  interne  processen.  De  behandelde processen hebben een duidelijke relatie met het gebruikte bibliotheeksysteem. Aanleiding  van het onderzoek is de reeds genoemde verschuiving van papier naar digitale content en de gevolgen  die dit heeft voor de interne werkprocessen in een universiteitsbibliotheek. Doel is het inventariseren  en analyseren van de veranderingen in werkprocessen en het uiteindelijk formuleren van conclusies  en  aanbevelingen  om  te  borgen  dat  deze  werkprocessen  ook  in  de  toekomst  kunnen  worden  toegepast. Daarnaast wordt gekeken naar de eisen die deze (veranderende) werkprocessen stellen aan  het bibliotheeksysteem. 

(8)

Het Van Dale woordenboek omschrijft een workflow als een werkproces in een grote organisatie. De  term ‘grote organisatie’ wordt niet verder gedefinieerd. Hierdoor is onbekend waar het omslagpunt  ligt tussen een kleine‐, middelgrote‐ en grote organisatie. De omschrijving is mijns inziens echter zeker  ook  van  toepassing  bij  universiteitsbibliotheken,  die  misschien  niet  altijd  ‘groot’  zijn  in  termen  van  aantallen werknemers, maar qua complexiteit van de organisatiestructuur niet onderdoen voor een  grote organisatie. 

Het begrip proces heeft meerdere betekenissen, in de context van deze studie zijn de omschrijvingen:  ‘verloop,  ontwikkeling  en  geheel  van  opeenvolgend  met  elkaar  samenhangende  handelingen  en  werkingen’ passend. Werkprocessen komen we overal tegen, in alle soorten organisaties. Nederlandse  universiteitsbibliotheken  zijn  verschillend  en  de  bijbehorende  organisatie  kan  dus  ook  in  grootte  verschillen. Wat ze echter allemaal gemeen hebben, groot of klein, is het feit dat ze gestructureerde,  samenhangende, opeenvolgend  en van elkaar afhankelijke handelingen verrichten om hun werk te  kunnen uitvoeren. De begrippen werkprocessen en de Engelstalige variant ‘Workflows’ zullen beide in  dit  onderzoek  gebruikt  worden  en  kunnen  als  gelijken  worden  beschouwd.  Workflows  binnen  academische  bibliotheken  zijn  ontwikkeld  om  de  taken  en  werkzaamheden  zo  efficiënt  mogelijk  te  laten verlopen. Alle taken en werkzaamheden binnen een bibliotheek dienen de doelstelling van de  organisatie (academische bibliotheek); namelijk het ondersteunen van onderzoek en onderwijs door  het  beschikbaar  stellen  van  informatie  in  de  breedste  zin  van  het  woord.  Concreet  valt  dit  te  omschrijven als het zo optimaal verwerven, bewerken, opslaan en beschikbaar stellen van informatie.  Aangezien  academische  bibliotheken  al  eeuwenlang  bestaan  (afstammend  van  de  eerste  kloosterbibliotheken) zijn de werkprocessen in de loop van de tijd steeds weer bijgesteld en verbeterd.   Tot in de middeleeuwen moesten manuscripten met de hand gekopieerd worden om zo bezit op te  bouwen. Deze boeken konden vervolgens in de leeszaal worden ingezien en bestudeerd. De komst van  de  boekdrukkunst  kan  worden  gezien  als  een  revolutie.  Aanschaf  van  boeken  werd  een  stuk  eenvoudiger.  Men  kon  veel  meer  bezit  opbouwen,  was  minder  afhankelijk  van  zeer  geschoold  (taalkundig en artistiek) personeel (monniken) en omdat de boeken minder zeldzaam waren, was het  ook  makkelijker  om  ze  ter  beschikking  te  stellen.    Al  die  tijd  hebben  boeken  (en  vanaf  de  late  middeleeuwen in steeds toenemende mate ook tijdschriften) in gedrukte vorm hun stempel gedrukt  op de collecties.  Hierdoor hebben zij de workflows van academische bibliotheken vormgegeven en  bepaald. De laatste jaren is er echte sprake van een nieuwe revolutie: steeds meer content is (ook)  digitaal verkrijgbaar.  Een groot deel van de content is zelfs ‘digital born’, dat wil zeggen als digitaal  bestand  ontstaan.  Aangezien  digitale  content  moeilijk  te  bezitten  is  (niet  fysiek  in  de  kast)  is  er  de  laatste jaren ook een verschuiving gaande van bezit van informatie naar toegang tot informatie  (access  versus ownership).  Een goed voorbeeld is de exponentiële groei van elektronische tijdschriften in de 

(9)

afgelopen  20  jaar.  Academische  bibliotheken  hebben  tegenwoordig  duizenden  tijdschriftabonnementen. De inhoud is full tekst beschikbaar en doorzoekbaar en toegang hiertoe is  niet gelimiteerd tot het gebouw van de universiteitsbibliotheek. Elke wetenschapper kan vanaf zijn  eigen werkplek (of thuis) beschikken over een enorme collectie. Deze transitie van gedrukt (papier)  naar digitaal heeft ook voor de werkprocessen in de universiteitsbibliotheek gevolgen.    

1.2 Bibliotheeksystemen 

 

Sinds  een  aantal  decennia,  grofweg  vanaf  de  jaren  90  van  de  vorige  eeuw,  maken  academische  bibliotheken wereldwijd gebruik van zogenaamde ‘Integrated Library Systems’, kortweg ILS genoemd.  Kenmerken  van  deze  systemen  zijn  dat  een  aantal,  voorheen  op  zichzelf  staande  functies  in  één  systeem  geïntegreerd  zijn.  Uitlenen,  bestellen  en  catalogiseren  worden  in  hetzelfde  systeem  uitgevoerd.  De  voordelen  zijn  duidelijk:  het  dubbel  administreren  van  content  is  niet  meer  nodig.  Zowel de uitleenadminstratie als de besteladministratie gebruiken hetzelfde record (de beschrijving  van de content) om hun eigen, specifieke gegevens aan te koppelen.  

Doordat  bovengenoemde  systemen  ontworpen  zijn  in  een  tijd  dat  gedrukte  content  de  (informatie)markt domineerde, worden bibliotheken nu geconfronteerd met hun beperkingen. Ze zijn  gewoonweg niet berekend op de hedendaagse diversiteit aan formaten en manifestaties van content.   De  systemen  die  de  huidige  ILS‐en  zullen  gaan  opvolgen  worden  ook  wel  ‘Next  Generation  ILS’  genoemd.  Deze volgende generatie van geïntegreerde bibliotheeksystemen zal gebaseerd zijn op de  wijze waarop informatie heden en in de toekomst zal worden aangeboden en dienen dusdanig flexibel  te zijn dat ze zich makkelijk kunnen aanpassen aan veranderingen. Alma, het next generation ILS van  leverancier ExLibris noemt dit principe ‘Unified Resource Mangement’. (Exlibris 2013 en ExLibris 2016)   OCLC gebruikt de frase ‘meeting the challenge’ om aan te geven dat zij de uitdaging aangaat bij het  bouwen van hun next generation ILS (OCLC 2014). Een ander, misschien nóg belangrijker kenmerk van  deze next generation ILS‐en is het feit dat deze systemen ‘in de cloud’ zitten. Deze veelgebruikte en  populaire  uitdrukking  betekent  in  werkelijkheid  niets  anders  dan  dat  de  instelling  die  gebruik  wil  maken  van  een  dergelijk  systeem,  de  hardware  niet  zelf  hoeft  aan  te  schaffen  en  te  beheren.  De  leverancier beheert de servers op een speciaal daarvoor ingerichte locatie die aan alle veiligheids‐ en  back‐up‐eisen voldoet.  Als de server exclusief voor het bibliotheeksysteem is ingericht , spreken we  van een ‘dedicated’ systeem. Steeds vaker wordt dezelfde server voor meerdere systemen gebruikt,  doordat er gebruik wordt gemaakt van zogenaamde ‘virtuele servers’. Tevens betekent ‘in de cloud’  tegenwoordig steeds meer de mogelijkheid dat niet elke instelling een eigen (single‐tenant) systeem 

(10)

heeft,  maar  dat  meerdere  instellingen  samen  een  systeem,  en  voorzieningen  (zoals  database  en  beveiliging)  delen.  Bij  deze  ‘multi‐tenant’  systemen  zijn  beperkte  individuele  keuzes  mogelijk.  De  meerwaarde van een gedeeld systeem is zichtbaar in onder andere: lagere kosten, mogelijkheden om  bestanden te delen, minder onderhoud. Nadelen zijn er ook: verlies van eigen identiteit, verlies van  controle, en afhankelijkheid van de instellingen waarmee je het systeem deelt.  Bibliotheken die het  traject  van  het  zoeken  en  kiezen  van  een  bibliotheeksysteem  ingaan,  zullen  vele  keuzes  moeten  maken: kiezen we een commercieel product van een ‘gerenommeerde’ leverancier of kiezen we voor  een Open Source systeem? Is de privacy goed geregeld als het ‘ergens in de cloud’ opgeslagen is? Dit  onder andere in verband met de Amerikaanse Patriot Act, die de Amerikaanse overheid toestaat in  systemen  en  bestanden  te  kunnen  kijken  als  ze  onder  de  Amerikaanse  wetgeving  vallen  of  zich  op  Amerikaans grondgebied bevinden.    

1.3 Werkprocessen bij bibliotheeksystemen 

  Bij nagenoeg alle werkprocessen binnen een academische bibliotheek is het bibliotheeksysteem een  essentieel onderdeel van het proces. Een goed voorbeeld van symbiose: twee afzonderlijke entiteiten  die samenwerken waarbij ze beiden profiteren. Werkprocessen voeden het bibliotheeksysteem met  informatie. Het bibliotheeksysteem begeleidt, stuurt, controleert en organiseert alle stappen binnen  het  proces  en  levert  op  elk  moment  van  het  werkproces  de  gevraagde  informatie.  Het  is  vrijwel  onmogelijk  deze  zaken  los  van  elkaar  te  zien.  Doel  van  dit  onderzoek  is  het  beschrijven  van  de  veranderende werkprocessen door de transitie van papieren boeken en tijdschriften naar e‐books en  e‐journals.  Door het beschrijven en analyseren van deze werkprocessen wordt het, in theorie, mogelijk  deze processen te toetsen aan de mogelijkheden en oplossingen die next generation ILS‐en bieden.  Om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst de gebruikte en/of benodigde werkprocessen optimaal  worden ondersteund door het bibliotheeksysteem, is het noodzakelijk de wensen en eisen die men  aan  een  dergelijk  systeem  stelt  duidelijk  te  formuleren.    Voordeel  hiervan  is  dat  onder  andere  de  prioriteiten duidelijk gedefinieerd zijn.  Ervaringen uit het verleden leren dat een toekomstig systeem  flexibel genoeg dient te  zijn om de onvermijdelijke veranderingen (aanpassingen aan omgeving) te  kunnen blijven ondersteunen. 

(11)

1.4 Probleemstelling 

  Uitganspunt van het onderzoek is de probleemstelling:   Hoe dienen Nederlandse Universiteitsbibliotheken hun interne processen voor de toekomst in te  richten?  Om deze probleemstelling uit te diepen zijn de volgende deelvragen uitgezet:   welke veranderingen zijn er opgetreden?   welke interne processen kunnen we onderscheiden?    hoe reageren de diverse universiteitsbibliotheken op deze veranderingen?   wat zijn de onderliggende motieven? 

1.5 Onderzoeksmethode 

 

 

Het  betreft  een  explorerend  onderzoek.  Doel  is  het  in  kaart  brengen  en  analyseren  van  de  werkprocessen die betrekking hebben op verwerven, bewerken, opslaan en beschikbaar stellen van e‐ books  en  e‐journals.  Onderzocht  wordt  welke  veranderingen  binnen  deze  werkprocessen  zijn  opgetreden de afgelopen jaren, hoe daarmee in het verleden  is omgegaan en hoe daar tegenwoordig  oplossingen voor worden gezocht. Verder is het belangrijk om vast te stellen hoe tevreden men is met  de  huidige  werkprocessen  en  de  interactie  met  het  gebruikte  bibliotheeksysteem.  Tenslotte  wordt  gekeken in hoeverre bij de inrichting van de processen en bij de keuze van een bibliotheeksysteem  deze twee zaken elkaar beïnvloeden. 

Om  de  processen  in  kaart  te  brengen  worden  interviews  afgenomen  met  medewerkers  van  de  UB  Twente die intensief bij deze processen betrokken zijn. Deze inventarisatie van werkprocessen vertaalt  zich naar een situatieschets.  Op basis van de geïnventariseerde werkprocessen wordt een  vragenlijst  opgesteld  die  naar  contactpersonen  binnen  alle  Nederlandse  academische  bibliotheken  wordt  gestuurd  met  het  verzoek  deze  in  te  vullen.  De  verwerking  en  analyse  van  de  geretourneerde  vragenlijsten zal inzicht geven in de manier waarop Nederlandse universiteitsbibliotheken omgaan met  de overgang van papieren naar digitale content en de rol die het bibliotheeksysteem daarin speelt. 

(12)

1.6 Begrippen en afbakening 

 

In een academische bibliotheek zijn vele werkprocessen te onderscheiden. Niet alle werkprocessen  zijn direct gerelateerd aan de vorm (papier of digitaal) van de content. Dit onderzoek beperkt zich tot  werkprocessen die direct te maken hebben met de aanschaf, verwerking en beschikbaarheidsstelling  van  boeken  en  tijdschriften  (acquisitie,  catalogisering,  beschikbaarstelling).  De  relatie  van  deze  werkprocessen  met  het  gebruikte  bibliotheeksysteem  (onderlinge  afhankelijkheid)  zal  waar  nodig  verder uitgediept worden. Onderzocht zijn de Nederlandse universiteitsbibliotheken die deel uitmaken  van  het  UKB  (samenwerkingsverband  Universiteitsbibliotheken  en  Koninklijke  Bibliotheek).   De werkprocessen, in gebruik bij de UB Twente, zullen als uitgangspunt dienen voor het inventariseren  en beschrijven van de afzonderlijk processen. 

 

(13)

2. Situatieschets 

 

Nederland kent een groot aantal Universiteiten. Oud en relatief jong, technisch georiënteerd of meer  algemeen,  gespecialiseerd  of  een  heel  scala  aan  opleidingen  biedend,  traditioneel  of  modern/vernieuwend.  Kortom,  een  enorme  verscheidenheid  aan  instituten  en  studies.  Een  universiteitsbibliotheek is een vanzelfsprekende eenheid binnen een academische omgeving. (Bijna)  alle universiteiten in Nederland beschikken over een bibliotheek (of vormen deze samen met andere  onderwijsinstellingen)  De  dertien  grote  universiteitsbibliotheken  vormen  samen  met  de  Koninklijke  Bibliotheek  het  UKB  (Universiteitsbibliotheken  en  Koninklijke  Bibliotheek).  Een  samenwerkingsverband  dat  sinds  1976  namens  deze  partijen  fungeert  als  spreekbuis  en  onderhandelaar  bij  diverse  zaken  die  een  intensieve  samenwerking  en  afstemming  vereisen.  Op  mondiale schaal gezien is één enkele Nederlandse universiteitsbibliotheek relatief klein, maar als UKB‐ consortium wordt een massa gecreëerd die duidelijk gewicht in de schaal legt waardoor meer zaken  bereikt kunnen worden. Eén van de doelen van het UKB is een betere onderlinge samenwerking tussen  de  afzonderlijke  universiteitsbibliotheken.  Het  gezamenlijk  catalogiseren  in  de  Geautomatiseerde  Centrale Catalogus (GGC) is daar een goed voorbeeld van. Ook onderhandelt het UKB, samen met de  Stichting  SURF  (Samenwerkende  Universitaire  RekenFaciliteiten)  over  landelijke  contracten  met  leveranciers (o.a. van content). Tenslotte heeft het UKB een zwaarwegende stem in het Nederlandse  informatielandschap  door  het  (mede)bepalen  van  de  GII  (Gemeenschappelijke  Informatie  Infrastructuur). Doel van al deze inspanningen is o.a. (financieel) voordeel door samen op te trekken  en efficiency‐voordeel door samen te werken.  

De transitie van papieren naar digitale content heeft ook binnen het UKB voor veranderingen gezorgd.  Door  de  verregaande  digitalisering  van  content  werd  het  steeds  belangrijker  om  met  leveranciers  goede afspraken te maken. Door deze afspraken te coördineren en vast te leggen wordt vermeden dat  content dubbel, of nog erger, niet wordt aangeschaft. Het UKB fungeert hier als stuurgroep, die de  diverse  werk‐  en  projectgroepen  initieert    en  controleert.  De  afzonderlijke  bibliotheken  kunnen  profiteren  van  de  ‘big  deals’  die  namens  het  UKB  door  SURF  worden  gesloten  met  content‐ leveranciers, hieronder vallen onder andere pakketten met databases, elektronische tijdschriften en  elektronische boeken.  Door de grote jaarlijkse prijsstijgingen van journals (een trend die met de komst  van e‐journals helaas werd voortgezet)  gaf dit bibliotheken de mogelijkheid om in consortiumverband,  met korting toch grote pakketten e‐journals aan te kunnen schaffen. Er kleven echter ook nadelen aan  ‘big deals’. Uitgevers stellen pakketten samen met  de meest gewaardeerde journals (veel geciteerd,  hoog scorend in de JCR, de Journal Citation Report) en vullen deze aan met minder gevraagde en soms 

(14)

obscure journals. Door de steeds maar slinkende budgetten zijn zelfs deze ‘big deals’ voor bibliotheken  een grote hap uit hun totale content‐budget. De situatie in de Verenigde Staten gaf aanleiding tot het  creëren van een toolbox, waarmee bibliotheken de effectiviteit van hun ‘big deals kunnen meten. Ook  hier zijn teruglopende budgetten een reden om ‘big deals’ kritisch te bekijken, eventueel op te zeggen  en de echt belangrijke (e‐)journals desnoods los aan te schaffen (Blecic 2013).  Naast deze ‘big deals’ en andere consortia‐afspraken zullen universiteitsbibliotheken nog steeds een  (groot) gedeelte van hun content via de gebruikelijke kanalen aankopen via: boekhandel, uitgeverij,  (eigen)  University  Press  en  in  toenemende  mate  via  internetwinkels  zoals  Amazon  en  Bol.com.  Content‐leveranciers  anticiperen  op  het  veranderende  aanbod  en  de  veranderende  vraag.  Velen  hebben  platforms  ontwikkeld  met  uiteenlopende  collecties  met  elektronisch  materiaal  waarbij  een  klant  (universiteitsbibliotheek)  zelf  een  collectie  kan  samenstellen  en  deze  voor  een  bepaalde  tijd  beschikbaar kan stellen aan zijn/haar gebruikers. Ook bestaat de mogelijkheid om collecties, of delen  daarvan  te  kopen.  Daarnaast  bieden  content‐leveranciers  diverse  vormen  van  PDA  (Patron  Driven  Acquisition) of DDA (Demand Driven Acquisition) aan, waarbij de bibliotheek deels zelf de criteria kan  bepalen wanneer tot koop wordt overgegaan. Bijvoorbeeld na één keer lenen of pas na tien keer lenen.  Hierdoor is het mogelijk de gebruikers een enorme collectie aan te bieden, maar feitelijk worden alleen  de boeken aangeschaft waar gebleken belangstelling voor is. De genoemde platforms dienen dan bij  voorkeur naadloos samen te werken met het bibliotheeksysteem. Het is immers de bedoeling om alle  content via één interface aan te bieden en niet gebruikers voor een PDA of DDA collectie te moeten  verwijzen naar een uitgeversplatform, met een eigen zoekinterface en huisstijl.   

2.1 Infrastructuur 

  De overgang van de Nederlandse informatie infrastructuur naar het OCLC WorldShare platform ([s.n.]  2014) is een goed voorbeeld van het werk van het UKB. Deze transitie behelst de overgang van alle  Nederlandse bibliotheken (eerst universiteitsbibliotheken, uiteindelijk ook openbare bibliotheken en  de Koninklijke Bibliotheek), in het kader van de reeds genoemde GII, van het GGC platform naar het  Worldshare platform. Dit gezamenlijk gebruikmaken van hetzelfde platform biedt veel mogelijkheden  tot samenwerking, het (her)gebruik van elkaars data en het gebruik van standaarden.  In feite is het  een  modernisering  van  de  hele  Gezamenlijke  Informatie  Infrastructuur  (GII)  in  Nederland.    Deze  overgang dwingt bibliotheken echter ook tot het maken van keuzes hoe men zo’n nieuw platform dient  te  integreren  in  de  huidige  manier  van  werken.  De  komst  van  dit  nieuwe  platform  zal  bestaande  werkprocessen veranderen. De bestaande manier van catalogiseren verandert, dus afgezien van print‐ 

(15)

of elektronisch materiaal, zal de universiteitsbibliotheek moeten anticiperen op de mogelijkheden die  geboden  worden.  Een  aantal  Nederlandse  universiteitsbibliotheken  heeft  de  overgang  naar  het  nieuwe platform aangegrepen om ook (vaak gelijktijdig) hun ILS te vervangen. Los van het feit dat veel  bibliotheken  al  op  zoek  waren  naar  een  next  generation  Library  system  ter  vervanging  van  hun  bestaande  ILS,  werkte  de  overgang  naar  WorldShare  als  katalysator  om  werkprocessen  en  bibliotheeksysteem in één beweging naar een hoger plan te tillen.    

2.2 Content 

  De grootscheepse digitalisering van content begon in de jaren 90 van de vorige eeuw. Het betrof vooral  de opkomt van e‐journals ter vervanging van papieren abonnementen. Dit maakte mogelijk dat het  aantal  journals  waarop  een  universiteitsbibliotheek  een  abonnement  en  toegang  had  exponentieel  toenam. Carol Tenopir somt in ‘Should we cancel print?’ (Tenopir 142) vijf categorieën e‐journals op:  Categorie 1: ouderwetse pre‐web journals. Uittreksels hiervan staan in verouderde databases. Maken  geen gebruik van de mogelijkheden van het World Wide Web. 

Categorie2:  lijken  nog  steeds  op  hun  papieren  equivalent.  Doordat  ze  geïndexeerd  zijn  worden  ze  vooral gebruikt voor document delivery. Zijn te vinden op CD‐ROMs. 

Categorie 3: lijken minder op de papieren uitgave, maar kunnen deze (nog) niet vervangen. Hebben  niet volledig dezelfde inhoud als papieren uitgave. 

Categorie 4:  bieden  toegevoegde functionaliteit in vergelijking  met  hun  papieren  tegenhanger. Zijn  interactief, gebruiken hyperlinks. Kan print versie vervangen. Print uitgave is nog wel beschikbaar.  Categorie  5:  digital  born  journals.  Hier  bestaat  geen  print  versie  van.  Kenmerken:  interactief  en  multimediaal.  

Nu,  in  2016,  zeventien  jaar  na  deze  indeling,  zou  een  categorie  6  kunnen  worden  benoemt:  door  gebruikers zelf samengestelde content, steeds veranderend, interactief, multimediaal en gelinkt aan  sociale media. 

(16)

2.3 Databases 

 

Tegelijkertijd waren er nieuwe ontwikkelingen gaande bij databases. In het verleden waren deze alleen  tegen  hoge  tarieven  raadpleegbaar,  waarbij  veelal  elke  afzonderlijke  database  met  een  eigen  commandotaal (vaak niet erg gebruiksvriendelijk) kon worden doorzocht. Gebruikers konden niet zelf  zoeken.  Een  informatieanalist  doorzocht,  na  overleg  met  de  gebruiker  (om  de  zoekvraag  helder  te  krijgen) de database.  Vaak had de informatiespecialist een exclusieve aansluiting op de database en  moest er ingebeld worden. Afgerekend werd er per zoekactie, per tijdseenheid of per ‘telefoontik’. Nu  kunnen gebruikers zelf in een grafische interface hun zoekvraag in begrijpelijke taal in de database  invoeren.  De  universiteitsbibliotheek  heeft  veelal  een  abonnement,  gebaseerd  op  IP‐adres  waar  iedereen binnen de campus gebruik van kan maken. Doordat databases doorlinken naar elektronische  (full) tekst was het noodzakelijk een mechanisme te ontwikkelen waarbij de gebruiker, afhankelijk van  de toegangsrechten van de universiteitsbibliotheek, bij de full tekst van het gezochte uitkwam. Deze  oplossing  werd  begin  2000  gevonden  door  het  ontstaan  van  ‘linkresolvers’.  (Walker  2001)  Een  knowledgebase,  waarin  een  bibliotheek  haar  elektronische  bezit  registreert,  creëert  bij  het  linken  vanuit een database of een anders systeem een zogenaamde ‘OpenURL’. Deze ‘OpenURL’ controleert  op basis van de eigen abonnementen in de lokale knowledgebase of de bibliotheek toegang heeft tot  de content en linkt dan door naar de full tekst. Een volgende stap in het zoeken in grote databestanden  betrof  het  gelijktijdig  doorzoeken  van  meerdere  databases,  federatief  zoeken  genaamd.  De  onderliggende techniek maakte het mogelijk dat de gebruiker met één zoekinterface en in één taal zijn  zoekvraag kon stellen aan diverse databases.  Vertaalmechanismen zorgen ervoor dat de zoekvraag  wordt  vertaald  naar  de  taal  en  het  format  van  elke  afzonderlijke  database.  De  resultaten  worden  vervolgens weer terugvertaald, ontdubbeld  en in één geïntegreerde lijst getoond.  

De  huidige  stand  van  zaken  is  dat  veel  universiteitsbibliotheken  gebruik  maken  van  ‘Discovery  systemen’  om  hun  content  aan  de  gebruiker  aan  te  bieden.  Deze  zoeksystemen  zoeken  in  grote  indexen waarin al het bezit van de bibliotheek is geïndexeerd. Vaak wordt hier ook nog een ‘Central  Index’  aan  toegevoegd;  een  enorme  index  met  miljoenen  boeken,  tijdschriftartikelen,  rapporten,  theses en andere wetenschappelijke publicaties. De bibliotheek heeft niet per se toegang tot al deze  content. De theorie om de gebruiker toch te wijzen op het bestaan van deze content (hoewel misschien  niet allemaal beschikbaar) gaat er vanuit dat de gebruiker dan de content op een andere manier kan  verkrijgen (bijvoorbeeld via IBL). Discovery omgevingen maken in toenemende mate de traditionele  bibliotheekcatalogus  overbodig.  Zij  bieden  de  gebruiker  één  zoekinterface  voor  alle  mogelijke  informatie. Vaak zijn ze gekoppeld aan een onderliggend lokaal systeem zodat het eigen bezit (boeken)  ook nog steeds kan worden aangevraagd,  geleend en verlengd.  

(17)

2.4 Ontwikkelingen 

 

Doordat het aandeel e‐books in de Nederlandse universiteitsbibliotheken steeds groter wordt (enkele  universiteitsbibliotheken  hebben  reeds  een  e‐only  beleid)  zal  ook  deze  content  een  steeds  groter  stempel drukken op de werkprocessen binnen een universiteitsbibliotheek. Maar ook aan de eisen die  men stelt aan het bibliotheeksysteem. Te denken valt aan het integreren van PDA en/of DDA collecties.  In  het  jaarlijkse  UKB  benchmark  rapport  is  de  dalende  trend  wat  betreft  uitgaven  bij  universiteitsbibliotheken  van  papieren  content  ten  opzichte  van  de  stijgende  lijn  van  elektronische  content duidelijk te onderscheiden (Voorbij 46, 51‐56, 86, 91). 

 

Bovenstaande  ontwikkelingen  hebben  de  afgelopen  jaren  tot  veranderingen  in  workflows  en  aanpassingen  van  bestaande  workflows  geleid.  Ook  zijn  met  de  komst  van  linkresolvers,  knowledgebases  en  discovery  systemen  compleet  nieuwe  workflows  ontstaan.  Doordat  er  continu  ontwikkeld en verbeterd wordt, is het noodzakelijk om de werkprocessen te kunnen laten profiteren  van de nieuwste technische mogelijkheden. De systemen die ontwikkeld worden streven er naar om   bibliotheken zoveel mogelijk te ondersteunen bij het uitvoeren van haar taak. Efficiency, lage kosten,  eenvoudig gebruik en samenwerking zijn veelgebruikte kreten.   Om te kunnen  bepalen welke gevolgen deze transitie van papieren naar digitale content heeft voor  de diverse workflows binnen een universiteitsbibliotheek en om vast te kunnen stellen hoe groot de  invloed en de daarop noodzakelijke verandering is, wordt een inventarisatie gegeven van bestaande  werkprocessen.  De  bestaande  interne  werkprocessen  van  de  UB  Twente  dienen  als  casestudy  en  kunnen als representatief worden beschouwd voor de werkprocessen in academische Bibliotheken in  Nederland.    

2.5 E‐book en e‐journal werkprocessen bij de UB Twente 

  De werkprocessen die betrekking hebben op e‐books en e‐journals  zijn ingedeeld op basis van een  aantal  uitgangspunten  van  een  bibliotheek,  namelijk  aanschaf,  verwerking  en  beschikbaarheid.  Vertaald naar de terminologie zoals deze bij de processen wordt toegepast spreken we over acquisitie,  catalogisering en uitleen. De werkprocessen worden beschreven en geanalyseerd vanuit het oogpunt 

(18)

van de organisatie met de nadruk op de doorstroom, ofwel ‘flow’. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling  om de werkprocessen te beschrijven tot het detail van werkinstructies per individuele handeling.    

2.5.1 Acquisitie/aanschaf 

De  werkprocessen  bij  de  acquisitie  van  content  zijn  onder  te  verdelen  in  een  groot  aantal  deelactiviteiten, namelijk: bestellen,  factureren, licentie(beheer) en rapportage. 

Bestellen 

Bij het bestellen van content begint het werkproces voor de bibliotheek weliswaar als het verzoek tot  aanschaf  van  content  bij  de  bestelafdeling  binnenkomt,  maar  er  kan  al  een  heel  proces  aan  voorafgegaan  zijn.  Gebruikers  worden  geattendeerd  op  (nieuwe  en/of  relevante)  content  door  literatuurverwijzingen,  aankondigingen,  andere  publicaties,  uitgeverslijsten  of  mailings  etc.  Informatiespecialisten zijn actief op zoek naar actuele en relevante literatuur voor hun vakgebied om  de  collectie  courant  en  op  niveau  te  brengen  en  te  houden.  Gebruikers  kunnen  door  PDA  (Patron  Driven  Acquisition)  of  door  DDA  (Demand  Driven  Acquisition)  door  vooraf  ingestelde  criteria  een  bestelling activeren. Dit alles resulteert in een verzoek aan de bestelafdeling om tot aanschaf van de  content over te gaan. Op dit moment treedt de bestelworkflow in werking. De bestelafdeling krijgt de  aanvraag binnen en registreert het aanschafverzoek en verwerkt de bijbehorende gegevens zoals prijs;  leverancier;  leveringsmethode,  valuta,  budget,  aanvrager  etc.  in  de  besteladministratie.  Een  aantal  vooraf gedefinieerde handelingen wordt uitgevoerd om te voorkomen dat een bestelling dubbel wordt  geplaatst of dat een bestelling in bewerking wordt genomen terwijl deze reeds eerder is afgewezen.   Na het plaatsen van de bestelling is de volgende fase het ontvangen van de bestelling. Dit moet ook in  de besteladminstratie worden verwerkt.   Facturering  De leverancier dient een betaling te ontvangen en de aanvrager zal geïnformeerd moeten worden dat  het gevraagde binnen is.  Betalingen  dienen op de juiste budgetten  te worden geboekt en eventuele  kortings‐ en BTW percentages moeten kloppen.   Licentiebeheer/contracten  In het geval van een bestelling van elektronische content zal in het licentiebeheer bijgehouden worden  wat er is besteld. Beter gezegd: waar heeft de bibliotheek recht op? Waar is toegang voor verkregen,  voor welke periode en welke hoeveelheid?  De werkzaamheden hierbij worden vaak onder de noemer  Electronic Resource Management (ERM) geschaard. Letterlijk vertaald: het beheren van elektronische  content. Vaak is hier ook een koppeling gemaakt naar het onderliggende contract, waarin leverancier 

(19)

en  bibliotheek  hun  afspraken  hebben  vastgelegd.  Deze  ‘nieuwe’  werkzaamheden  gaan  een  steeds  belangrijkere rol spelen in de huidige en toekomstige werkprocessen.  Rapportage   Binnen een jaar zijn vaste periodes (jaar, kwartaal en/of maand) afgesproken waarbij de  acquisitieafdeling rapporteert over de stand van zaken. Lopende verplichtingen, uitstaande  betalingen, verwachte betalingen en gegevens over het aantal bestelde boeken en licenties  worden  hier samengevoegd zodat alle stakeholders (budgetbeheerders, controllers en  informatiespecialisten) een duidelijk  overzicht hebben over wat er is besteld, in bestelling staat en  de bijbehorende aantallen.    

2.5.2 Catalogiseren 

Catalogiseren  betekende  van  oudsher  het  ontsluiten  van  content.  Het  op  basis  van  de  inhoud  en  kenmerken  toekennen  van  metadata  die  in  de  catalogus  worden  opgenomen,  maakt  het  voor  gebruikers  mogelijk  om  op  diverse  manieren  te  zoeken  naar  informatie.  De  catalogus  bevat  een  beschrijving  van  het  object/de  content  vanuit  diverse  ingangen.  Content  kan  via  de  catalogus  op  tientallen manier toegankelijk worden gemaakt: auteurs, titelwoorden, trefwoorden, systematische  codes,  onderwerp,    etc.  Het  digitaliseren  van  content  heeft  het  principe  van  catalogiseren  niet  ingrijpend veranderd. Doel is nog steeds het toegankelijk maken van content voor de gebruiker. De  werkwijze voor bibliotheken is de laatste jaren echter wel ingrijpend veranderd.   Shared Cataloguing  Sinds het allereerste begin van catalogiseren zijn er regels afgesproken om te garanderen dat iedereen  op dezelfde wijze catalogiseert, om zo de eenheid in het eindproduct (de catalogus) te waarborgen.  Voorbeelden van dergelijke afspraken zijn de Nederlandse FOBID regels uit de jaren 70 van de vorige  eeuw, de AACR (Anglo‐American Cataloguing Rules), en de Duitse RAK (Regeln für die alphabetische  Katalogisierung).  Nederland  was  eind  jaren  70  van  de  vorige  eeuw  vooruitstrevend  met  de  Gemeenschappelijke Geautomatiseerde Catalogus (GGC)  Het principe van ‘shared cataloguing’ werd  hier in de praktijk gebracht. Bibliografische data werden gedeeld en alleen de lokale gegevens konden  per  instelling  verschillen.  De  gecombineerde  data  (centraal  en  lokaal)  konden  door  elke  instelling  worden  gebruikt  om  een  eigen  catalogus  aan  te  bieden.  Dit  gezamenlijk  catalogiseren  maakte  de  urgentie duidelijk voor afspraken over HOE er gecatalogiseerd diende te worden. In de huidige situatie,  waarbij  bibliotheken  overal  ter  wereld  steeds  meer  catalogiseren  met  behulp  van  WorldCat  (een  wereldwijde enorme catalogus met informatie) maakt de noodzaak voor niet alleen landelijke maar  wereldwijde  afspraken  met  betrekking  tot  catalogiseren  duidelijk.  De  RDA/PCC  regels  zijn  hiervoor 

(20)

opgesteld. Deze regels zijn ingewikkeld, het catalogiseren wordt erg complex, maar  maakt het mogelijk  om  met  meerdere  landen,  meerdere  talen,  meerdere  nationaliteiten  etc.  samen  te  werken  in  één  wereldwijde  catalogus.  Hierdoor  krijgt  delen  en  hergebruiken  van  data  een  vér  over  de  grenzen  reikende dimensie.  

Voorgaande korte uitleg is nodig om duidelijk te maken dat catalogiseren veel meer inhoudt dan het  invoeren van content in de catalogus. Internationale afspraken en regels, intensieve samenwerking  met  leveranciers  en  meertaligheid  zorgen  er  onder  andere  voor  dat  de  werkprocessen  voor  catalogiseren  een  complex  geheel  vormen.  Hierbij  moet  nog  worden  vermeld  dat  het  gebruikte  bibliotheeksysteem  extra  hindernissen  kan  opwerpen  als  het  (nog)  niet  gebaseerd  is  op  de  reeds  genoemde afspraken en standaarden. In tegenstelling tot de eerder genoemde kloosterbibliotheken,  waarbij de catalogus metadata bevatte van alle content die de bibliotheek in haar (fysieke)  bezit had,  beschikken  moderne  universiteitsbibliotheken  over  catalogi  en  reeds  eerder  vermelde  discovery  systemen  waarbij  niet  alleen  metadata  van  de  content  die  ze  in  bezit  hebben  is  opgenomen.  Ook  metadata van de (elektronische) content waartoe men (via afgesloten contracten) toegang heeft (vaak  tot op artikelniveau) is hierin opgenomen. Verder bevatten deze systemen, die met enorme centrale  indexen  werken  ook  enorm  veel  metadata  van  content  waarop  de  universiteitsbibliotheek  geen  licentie hebben. Naar keuze kan de gebruiker hier ook op zoeken.   

Mede door het gebruik van deze internationale standaarden is het voor leveranciers van content ook  mogelijk metadata ‘mee te leveren’ bij hun content. Dit kan zelfs ‘verrijkte’ metadata zijn (uitgebreide  beschrijving,  samenvatting  en/of  extra  informatie).  Deze  metadata  kunnen  in  de  wereldwijde  catalogus  worden  opgenomen,  waardoor  catalogiseren  door  bibliotheken  zich  kan  beperken  tot  controle en invoer van lokale kenmerken bij dergelijke, via een leverancier aangeschafte, content.   

2.5.3 Uitleen 

Traditioneel is het uitleenproces voor de gebruiker één van de meest zichtbare processen die er in een  universiteitsbibliotheek plaatsvinden. Het uitlenen van boeken, tijdschriften, audiovisueel‐materiaal  en andere vormen is een proces waarbij de gebruiker direct contact heeft met bibliotheekpersoneel.  Dit  gedeelte  van  de  dienstverlening  wordt  daarom  ook  vaak  als  ‘front‐office’  aangeduid,  terwijl  de  eerder genoemde processen tot het ‘back‐office’ worden gerekend. Door de toenemende verschuiving  naar elektronische content is het aantal uitleningen van fysieke content (papier) de laatste jaren steeds  verder afgenomen (Voorbij 84). Voor de UB Twente heeft dat geleid tot een aantal drastische besluiten  die  ook  effect  hadden  en  hebben  op  het  uitleenproces.  De  afname  van  het  aantal  uitleningen,  gecombineerd  met  de  invoering  van  een  nieuw  onderwijs  model  (TOM  =  Twents  OnderwijsModel) 

(21)

hebben ertoe geleid dat in 2013 alle boeken uit de open opstelling van de leeszaal zijn verplaatst naar  een  gesloten  magazijn.  De  vrijgekomen  ruimte  is  verbouwd  en  getransformeerd  in  een  studielandschap met een groot aantal groepsstudieruimtes om het nieuwe onderwijsmodel tegemoet  te  komen;  in  het  nieuwe  onderwijsmodel  wordt  door  groepen  studenten  veel  meer  projectmatig  gewerkt en is er behoefte aan goed geoutilleerde groepsstudieruimtes. Naslagwerken en verplichte  literatuur zijn nog wel in het studielandschap geplaatst, maar zijn niet uitleenbaar.  

Taken 

Deze herinrichting heeft ertoe geleid dat het aantal FTE van het front‐office van de UB kon worden  verminderd.  Ook  heeft  de  herinrichting  gezorgd  voor  een  herindeling  van  werkzaamheden.  Het  ontstane  Studielandschap  bied  mogelijkheden  voor  verregaande  samenwerking  met  de  Educatieve  Dienst  van  de  UT,    wat  resulteerde  in  de  vorming  van  een  ‘Skillslab’  waarbij  beide  afdelingen  dienstverlening  aan studenten en medewerkers van de UT aanbieden. Door deze herverdeling van  taken zijn de werkprocessen van het front‐office ook aangepast.  Het steeds meer beschikbaar stellen  van  e‐content  vraagt  andere  werkprocessen  en  andere  competenties  van  medewerkers.  Ook  het  InterBibliothecair  Leenverkeer  (IBL)  heeft  door  de  verschuiving  van  papier  naar  digitaal  een  verandering doorgemaakt qua personele inzet, maar ook qua werkprocessen.  

Als  gevolg  van  het  dalend  aantal  uitleningen  wordt  het  bibliotheeksysteem  minder  voor  dit  doel  gebruikt.  De  zelfservice  uitleenmachine  (lendomaat)  heeft  de  verhuizing  van  de  vrij  toegankelijke  collectie naar een gesloten magazijn niet overleefd.  Hierdoor moet elk boek worden aangevraagd (bij  voorkeur via catalogus, maar telefonisch en ter plekke kan ook) en door het baliepersoneel worden  afgegeven.  Ondanks  deze  verandering  (gebruikers  kunnen  niet  meer  zelf  boeken  uitlenen)  zijn  uitleenwerkzaamheden niet meer het majeure deel van de werkzaamheden (en werkprocessen) van  het front‐office.  

De overgang van papieren naar digitale tijdschriften leidt er al enige jaren toe dat het inchecken van  losse  nummers,  het  reclameren  van  ontbrekende  nummers  en  het  fysiek  plaatsen  van  losse  afleveringen nog een klein deel uitmaakt van de werkprocessen in het back‐office.  Ook de overgang  van gedrukte boeken naar digitale exemplaren heeft tenslotte geleid tot een verminderde workflow   wat  betreft  de  administratie  van  aanwinsten.  Attenderen  van  gebruikers  op  nieuwe  aanwinsten  geschiedt niet of nauwelijks meer door middel van een aanwinstenplank/kast maar steeds meer via  digitale informatieschermen (Narrow Casting) of via social media (Twitter/Facebook). Social media is  vandaag de dag het medium waarmee men gebruikers bereikt en informeert. Kennis hiervan en, nog  belangrijker, het belang hiervan inzien en er gebruik van maken is dan ook een van de speerpunten in  de communicatie van een universiteitsbibliotheek.  

(22)

Competenties 

De  veranderingen  die  hierboven  zijn  vermeld  hebben  geleid  tot  andere  workflows  maar  vooral  tot  andere werkzaamheden en als gevolg hiervan, andere benodigde competenties bij de medewerkers  van  het  front‐office.  Licentievoorwaarden  bij  elektronische  content  zijn  complex  en  roepen  bij  gebruikers  regelmatig  vragen  op.  Het  personeel  dient  opheldering  te  kunnen  geven.  Omgang  met  digitale content vereist handigheid met systemen en media‐vaardigheid bij de medewerkers. Doordat  restricties met betrekking tot de toegang tot content bijna altijd zijn gebaseerd op de locatie van de  gebruiker, (campus‐licenties) moet het front‐office op de hoogte zijn van de diverse mogelijkheden  voor geautoriseerde gebruikers om toegang tot content te krijgen. Toenemende samenwerking met  het  Centre  for  Educational  Support  (CES),  onder  andere  in  het  Skillslab,  vraagt  om  flexibele  werkprocessen om snel en adequaat te kunnen reageren op diverse situaties.  

De bij het catalogiseren vermelde internationale regels hebben ook impact op het front‐office en de  daar  gebruikte  werkprocessen.  Handelingen  die  in  het  bibliotheeksysteem  door  het  front‐office  worden verricht moeten  aansluiten bij de  door de  catalogiseerafdeling gehanteerde procedures en  afspraken. 

   

(23)

3. Deskresearch 

 

3.1 Inleiding 

  Er is ruim voldoende literatuur te vinden over Next Generation Bibliotheeksystemen. Veel artikelen  sommen de diverse systemen op, vaak vergezeld met schema’s om verschillen, overeenkomsten en  alternatieven  aan  te  geven.  Over  werkprocessen‐gerelateerd  aan  bibliotheeksystemen  is  minder  literatuur  beschikbaar.    Doel  van  dit  hoofdstuk  is  een  overzicht  te  geven  van  literatuur  die  achtereenvolgens de volgende onderwerpen belicht:   evolutie van bibliotheken en (groei)stadia   bibliotheeksystemen    ervaringen van bibliotheken met systemen   toekomst van bibliotheken en bibliotheeksystemen, inclusief adviezen   veranderingen in werkprocessen onder invloed van digitalisering   

3.2 Literatuur 

 

Brian  Quinn  geeft  in  ‘The  MacDonaldization  of  Academic  Libraries?’  aan  de  hand  van  vier  karakteristieken (efficiëntie, voorspelbaarheid, kwantificeerbaarheid en controleerbaarheid) aan dat  ook  wetenschappelijke  bibliotheken  geëvolueerd  zijn  en  zich  hebben  aangepast  aan  de  wensen  en  eisen van de omgeving. In dit artikel komt duidelijk naar voren dat bibliotheken: 

 zich aanpassen aan een veranderende omgeving   niet elke aanpassing een goede behoeft te zijn  

In  hun  streven  om  de  consument  zo  goed  mogelijk  van  dienst  te  zijn  en  hun  eigen  processen  te  stroomlijnen  lijkt  het  alsof  het  middel  (efficiënte  werkprocessen)  het  doel  is  geworden.  Het  uiteindelijke doel blijft echter het vervullen van de informatiebehoefte van de gebruiker. Duidelijke les  van dit artikel is dan ook dat aanpassen om het aanpassen niet tot een betere dienstverlening hoeft te  leiden.  Verder  behandelt  dit  artikel  een  aantal  voorbeelden  hoe  grote  bedrijven  omgaan  met  het  benutten  en  vooral  stimuleren  van  de  creativiteit  van  medewerkers.  Mogelijkheden  zoals  ‘skunk  works’ (een kleine groep medewerkers die, los van het bedrijfsbeleid en bureaucratie, in alle vrijheid 

(24)

creatieve  oplossingen  mogen  bedenken),  speciale  creatieve  ruimtes  en  andere  activiteiten.  Niet  relevant voor dit onderzoek maar wel interessant (Quinn 2015). 

Carl  Grant  geeft  reeds  in  de  titel  van  zijn  artikel:  ‘A  Clear  Call  For  Revolutionary,  Not  Evolutionary,  Thinking in Librarianship’ aan dat wat hem betreft evolutie niet genoeg is. Hij baseert zijn mening op  een in 2010 verschenen OCLC rapport: ‘Perceptions of Libraries 2010’; veranderingen gaan zo snel dat  bibliotheken het tempo niet kunnen bijhouden. Hoewel dit rapport niet specifiek over academische  bibliotheken gaat, zijn de cijfers hierop ook toepasbaar en verontrustend.  Bibliotheek‐zoekmachines  worden nauwelijks gebruikt. Men is tevreden met ‘gewone’ zoekmachines. Ook bibliotheek‐gebruik  neemt drastisch af. Als bibliotheken niet snel een toekomst‐ (of overlevings)strategie ontwikkelen, zal  hun plek wellicht worden ingenomen door andere partijen in informatieverstrekking.    Verregaande digitalisering, krimpende budgetten en gebruikers die steeds meer alternatieven vinden  voor bibliotheekdiensten, dwingen bibliotheken om na te denken hoe zij hun bestaansrecht kunnen  rechtvaardigen. Doordat bibliotheken content bezitten is het vindbaar en toegankelijk maken van die  content voor andere zoekmachines (dan de eigen zoekmachine) een manier om gebruikers terug te  voeren naar de bibliotheek (Grant 2011).    Volgens Younghee Noh kunnen bibliotheken, net als het World Wide Web in (groei) stadia (versies)  worden  ingedeeld.  In  zijn  artikel  wordt  een  vergelijking  getrokken  tussen  het  ontstaan  van  en  de  kenmerken  van  Web  1.0;  2.0;  3.0  en  4.0  met  bibliotheken  met  dezelfde  stadia.  Per  stadium  wordt  behandeld  wat  de  bepalende  factoren  en  kenmerken  zijn  en  wordt  duidelijk  gemaakt  welke  stap  voorwaarts is gemaakt naar het volgende versienummer of stadium. Hoewel de auteur zelfs Web 5.0  noemt,  is  dit  voor  bibliotheken  nog  niet  aan  de  orde.  De  verschuiving  van  puur  informatief,  eenrichtingsverkeer via sociale participatie en meer op maat gesneden persoonlijke informatie naar  versie 4.0 is erg herkenbaar. De interne bibliotheek werkprocessen worden niet met name genoemd,  maar zijn wel afhankelijk van het veranderende beeld en de veranderende vraag naar producten en  diensten van bibliotheken. Ook dit artikel toont dat er een evolutie gaande is in de bibliotheekwereld  en  dat  aanpassingsvermogen,  het  flexibel  kunnen  omgaan  met  veranderingen,  de  sleutel  is  tot  voortbestaan (Noh 2015).    In The Journal of Academic Libarianship schrijft Pongracz Sennyey over het belang van planning voor  de toekomst. Om de toekomst voor een bibliotheek te plannen moet echter eerst duidelijk zijn wat  het woord bibliotheek betekent. Volgens de Oxford Dictionary heeft het 3 betekenissen:  1. Fysieke plek waar boeken staan (gebouw)  

(25)

2. Verzameling kennis (collectie)  3. Personeel  In het analoge tijdperk (papier) waren deze 3 betekenissen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het  gebouw bevat de collectie en beide zijn ze afhankelijk van personeel. In een gedigitaliseerde omgeving  echter, is de noodzaak voor personeel om dicht bij de collectie gesitueerd te zijn niet meer zo groot.   Digitale collecties zijn niet meer afhankelijk van een fysiek gebouw en ook het gebouw is niet meer  exclusief de plek waar informatie te vinden is. Voorwaarde voor strategisch plannen door bibliotheken  is dan ook het loslaten van een verouderde opvatting. In feite betekent het dat de 3 betekenissen los  van elkaar gezien moeten worden, de vanzelfsprekendheid waarmee ze werden samengevoegd moet  worden opgegeven. De verschillende facetten van een bibliotheek moeten niet onder dezelfde noemer  geschaard worden. Welke keuzes maken bibliotheken wat betreft prioritering van deze facetten voor  de toekomst?  Veel bibliotheken zetten in op het gebouw; de bibliotheek wordt getransformeerd tot  een studielandschap waar het voor gebruikers (en personeel) prettig vertoeven is met alle informatie  binnen  handbereik.  De  nadruk  leggen  op  de  collectie  leidt  in  vele  gevallen  tot  het  opbouwen  van  digitale collecties en een goede toegang tot deze collectie, user interfaces en uitgebreide portals zijn  hier  een  voorbeeld  van.  Als  de  prioriteit  op  het  derde  facet  wordt  gelegd  betekent  dat  een  (re)organisatie  van  personeel  om  te  komen  tot  een  ‘service‐organisatie’  binnen  een  digitale  bibliotheek.    Allerlei  combinaties  van  prioritering  van  deze  facetten  komen  voor.  De  schrijver  benadrukt echter dat men de traditionele manier van denken moet loslaten en verder dient te kijken.  Moet de bibliotheek zelf het beheer van het gebouw doen? Virtuele collecties kunnen goed bestaande  collecties vervangen. (Senney 2009) 

 

Bibliotheek‐autoriteit Marshall Breeding vergelijkt in ‘New Libary Collections, New Technologies, New  Workflows’  de  verschillende  stadia  van  bibliotheeksystemen.  Via  mainframe‐  en  client‐server  systemen zijn we bij de Integrated Libary Systems aangekomen. De volgende stap is het cloud‐based,  software as a service (SaaS) bibliotheeksysteem. Dit geeft bibliotheken de unieke gelegenheid om te  kijken of hun werkprocessen nog wel op orde zijn;  baseren de werkprocessen zich niet (teveel) op   verouderde systemen? Is het niet tijd om met de mogelijkheden die de nieuwe systemen bieden de  werkprocessen  vanuit  een  heel  ander  oogpunt  te  bekijken  en  organiseren?  Beide  zijdes  van  de  medaille  (workflows  en  bibliotheeksysteem)  hebben  elkaars  functionaliteit  de  afgelopen  jaren  bepaald. Traditionele processen (voornamelijk gebaseerd op print content) bepaalden de gewenste  functionaliteit  van  het  bibliotheeksysteem.  Bij  het  opschuiven  van  de  verschillende  stadia  van  systemen is dit eigenlijk weinig veranderd, waardoor de systemen nu de workflows ‘klem zetten’. Ze 

(26)

zijn niet flexibel genoeg om de nieuwe content (elektronisch) voldoende te ondersteunen en faciliteren  (Breeding 2012). 

 

Verder  beschrijft  Breeding  in  ‘Can  we  Future‐Proof  Library  Automation?’  de  analogie  tussen  een  bibliotheeksysteem    en  het  fysieke  bibliotheekgebouw.  Ontworpen  voor  papier  en  met  magazijnopstelling,  nu  volkomen  verouderd  en  slechts  met  het  nodige  hak‐  en  breekwerk  past  de  huidige bibliotheek er nog in. (Veel) bibliotheeksystemen zijn eigenlijk hetzelfde; ontworpen voor een  andere  ‘generatie’  content.    Leermoment:    probeer  niet  te  ontwerpen  voor  het  heden,  maar  houd  genoeg flexibiliteit om toekomstige veranderingen (evolutie) op te kunnen vangen (Breeding 2010).    Kort tussentijds samengevat kan worden gesteld dat bestaande bibliotheeksystemen gepoogd hebben  de ontwikkelingen bij te benen, maar daar uiteindelijk niet (goed genoeg) in slagen. Yongming Wang  en Trevor Dawes vatten het in hun artikel goed samen. Tekortkomingen worden belicht  en criteria  voor toekomstige systemen worden gegeven (Wang 2012)    In ‘Library catalogues of the future : a social space and collaborative tool’ verklaren Tarulli en Spiteri   hoe next generation catalogues er voor zullen zorgen dat het onderscheid tussen front‐ en backoffice  (verder)  zal  verdwijnen.  De  gedeelde  verantwoordelijkheid  voor  de  hoeveelheid  en  juistheid  in  de  catalogus zorgt ervoor dat de verschillende kwaliteiten die bij het personeel aanwezig zijn elkaar zullen  complementeren in plaats van elkaar frustreren. Voortbordurend op de manier waarop gebruikers een  leesadvies  krijgen  stelt  de  auteur  dat  in  de  eerste  plaats  de  gebruiker  centraal  staat.  Voldoet  de  bibliotheek  aan  zijn/haar  verwachtingen?  Bieden  we  services  aan  waar  vraag  naar  is  en  die  de  gebruiker nodig heeft? Veranderen gebruikerswensen en eisen in de loop van de tijd? Wat zijn onze  sterke en zwakke punten qua dienstverlening? Verder wordt in dit artikel de vinger op een zere plek  gelegd: wat vinden gebruikers die we nooit spreken? In het huidige tijdperk waarin de meerderheid  van de gebruikers bij voorkeur via social media communiceert. Hoe bereik je die als bibliotheek? De  interne processen worden vooral bekeken door de bril van catalogiseerders (metadateerder) Hoe ga  je om met het feit dat de catalogus niet meer exclusief door de catalogus‐afdeling wordt gevuld, maar  ook door gebruikers, met hun op‐ en aanmerkingen, aanbevelingen, commentaar etc.? Groot gevaar  schuilt in de behandeling van next generation catalogi als de zoveelste iteratie in de ontwikkeling. Het  is veel meer dan ‘een nieuw systeem met nieuwe trucjes’. Het negeren van de mogelijkheden die een  dergelijk systeem biedt aan zowel front‐ als backoffice zou zeer onverstandig zijn (Tarulli 2012). 

(27)

Sharon  Yang  geeft  in:  ‘From  integrated  library  systems  to  library  management  services:  time  for  change?’  een  overzicht  van  een  flink  aantal  next  generation  bibliotheeksystemen.  Het  artikel  behandelt  de  diverse  componenten  (modules)  van  deze  systemen  en  gaat  dieper  in  op  een  paar  features die sommige systemen bieden en verklaart hun onderlinge samenhang. Zij concludeert dat  deze  systemen  de  manier  waarop  bibliotheken  werken  wel  eens  ingrijpend  zouden  kunnen  veranderen, maar merkt ook op dat de systemen nog jong zijn en nog zullen groeien voordat hun volle  potentieel zichtbaar zal zijn (Yang 2013). 

 

Ook Matt Enis geeft een uitvoerig overzicht van de hedendaagse next generation library systemen in:  ‘All  systems  go:  the  year  saw  an  evolving  process  of  innovation,  integration,  and  iteration,  as  companies  and  products  morph  into  next‐level  services’.  Hij  beschrijft  ook  de  diverse  fusies  en  overnames  door  bedrijven  (onderling)  en  de  eventuele  gevolgen  voor  de  door  die  leveranciers  aangeboden  systemen. Diverse (vooral Amerikaanse) leveranciers van bibliotheeksystemen worden  kort  behandeld  waarbij  zelfs  uitspraken  van  hogere  functionarissen  over  toekomstplannen  worden  aangehaald. Verder laat hij met diverse grafieken en tabellen de groei van het aantal systemen zien.   Dit artikel kan worden gezien als een weergave van de stand van zaken anno 2016 voor wat betreft  bibliotheeksystemen (Enis 2016).    Her artikel van Zhonghong Wang geeft ook een overzicht van beschikbare systemen (maar wel minder  uitvoerig dan dat van Matt Enis) en focust zich op Academische bibliotheken in de Verenigde Staten  die in een  migratietraject  zitten  (voorjaar 2016) naar een next  generation  bibliotheeksysteem.  Ook  hier wordt benadrukt dat fusies en overnames het niet makkelijker maken voor bibliotheken. Door een  survey uit te voeren onder de migrerende bibliotheken wordt inzichtelijk gemaakt hoe deze trajecten  (zijn)  verlopen  en  hoe  tevreden  bibliotheken  zijn  met  hun  keuze  en  over  het  migratietraject.  Niet  helemaal verassend is de uitkomst dat Open Source bibliotheeksystemen door de meerderheid van de  respondenten toch als een te groot risico (continuïteit, ondersteuning, eigen inbreng) wordt gezien  (Wang 2009). 

 

William  Dougherty  geeft  in:  ‘Integrated  Library  Systems:  Where  are  They  Going?  Where  Are  We  Going?’ een beeld van de (destijds) aanwezige bibliotheeksystemen en schetst een toekomstbeeld. Los  van  de  inhoud  van  het  artikel,  wat  o.a.  benadrukt  dat  fusies  en  ontwikkelingen  bij  en  tussen  leveranciers bij bibliotheken onrust veroorzaken, is het vooral verassend om te zien hoe relatief snel 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er komt een plan om (functioneel) analfabetisme in 10 jaar tot een minimum te beperken. 12. De vroege selectie in het Nederlandse onderwijs, die met name negatieve gevolgen

Maar dankzij de nieuwe ont- wikkelingen met meerdere dichtingen tussen kader en vleugel gecombineerd met een driekamersysteem, scoren de hui- dige aluminium ramen goed tot zeer goed

kengetallen nu reikt, in De Blinkerd kunnen worden ondergebracht is een verdere uitbreiding niet meer aan de orde. Wel zullen er enige interne bouwkundige aanpassingen nodig zijn om

De Zeeuwse waterschappen en Rijkswaterstaat hebben afgelopen zomer hard gewerkt aan de dijken langs de Oosterschelde en de Westerschelde.. Met goed resultaat: ruim twintig

44 Om de doelen voor de professionele ontwikkeling van leraren (zie ook ambitie 5, ‘ruimte voor leraren binnen scholen met een professionele leercultuur’) en schoolleiders effect

Daar ma- ken wij met onze citymarketing ui- teraard graag gebruik van, onder meer door Velsen goed te profi leren in het SHIP, het informatiecentrum over de bouw van de sluis

Mensen die willen investeren in hun woning of (bedrijfs)pand kunnen in de gemeente Tynaarlo gebruik maken van een ruim aanbod van leningen en subsidieregelingen.. We

Maar Boomkwekerij Udenhout moet vooral trots zijn en die trots mogen we met recht uitdragen in de markt: we zijn gewoon een uitstekend bedrijf.’.. Natuurlijk zijn er