• No results found

Agro-Nutri Monitor 2020: Monitor prijsvorming voedingsmiddelen en analyse belemmeringen voor verduurzaming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Agro-Nutri Monitor 2020: Monitor prijsvorming voedingsmiddelen en analyse belemmeringen voor verduurzaming"

Copied!
229
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Agro-Nutri Monitor 2020

(2)

Michiel van Galen, Willy Baltussen, Koos Gardebroek (Wageningen University), Nera Herceglić, Robert Hoste, Rico Ihle (Wageningen University), Jakob Jager, Bas Janssens, Gerben Jukema, Marcel Kornelis, Katja Logatcheva, Elsje Oosterkamp, Jamal Roskam, Huib Silvis, Rob Stokkers, 2020. Agro-Nutri Monitor 2020; Monitor prijsvorming voedingsmiddelen en analyse belemmeringen voor

verduurzaming. Wageningen, Wageningen Economic Research, Rapport 2020-014. 229 pp.; 120 fig.; 52 tab.; 29 ref. ISBN: 978-94-6395-496-9

Dit rapport is gratis te downloaden op https://doi.org/10.18174/528928 of op www.wur.eu/economic-research (onder Wageningen Economic Research publicaties).

© 2020 Wageningen Economic Research

Postbus 29703, 2502 LS Den Haag, T 070 335 83 30, E communications.ssg@wur.nl,

www.wur.nl/economic-research. Wageningen Economic Research is onderdeel van Wageningen University & Research.

Dit werk valt onder een Creative Commons Naamsvermelding-Niet Commercieel 4.0 Internationaal-licentie.

© Wageningen Economic Research, onderdeel van Stichting Wageningen Research, 2020

De gebruiker mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven en afgeleide werken maken. Materiaal van derden waarvan in het werk gebruik is gemaakt en waarop intellectuele eigendomsrechten berusten, mogen niet zonder voorafgaande toestemming van derden gebruikt worden. De gebruiker dient bij het werk de door de maker of de licentiegever aangegeven naam te vermelden, maar niet zodanig dat de indruk gewekt wordt dat zij daarmee instemmen met het werk van de

gebruiker of het gebruik van het werk. De gebruiker mag het werk niet voor commerciële doeleinden gebruiken.

Wageningen Economic Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Wageningen Economic Research is ISO 9001:2015 gecertificeerd.

Economic Research Rapport 2020-014 | Project code 2282100335

(3)

Inhoudsopgave

Woord vooraf ... 5 Samenvatting ... 6 Summary ... 11 1 Inleiding ... 17 1.1 Aanleiding ... 17

1.2 Doelstelling van de monitor ... 17

1.3 Onderzoeksvragen ... 17 1.4 Productkeuze en afbakening ... 18 1.5 Conceptueel raamwerk ... 20 1.6 Data ... 26 1.7 Kanttekeningen ... 30 1.8 Leeswijzer ... 31 2 Uien ... 33 2.1 Inleiding ... 33 2.2 Productieproces ... 33 2.3 Economische organisatie ... 35

2.4 Productie, handel en consumptie ... 39

2.5 Prijzen, kosten en marges ... 42

2.6 Problemen in de prijsvorming ... 51 2.7 Conclusies ... 55 3 Zuurkool ... 58 3.1 Inleiding ... 58 3.2 Productieproces ... 58 3.3 Economische organisatie ... 60

3.4 Productie, handel en consumptie ... 63

3.5 Prijzen, kosten en marges ... 67

3.6 Problemen in de prijsvorming ... 73 3.7 Conclusies ... 77 4 Peren ... 79 4.1 Inleiding ... 79 4.2 Productieproces ... 79 4.3 Economische organisatie ... 81

4.4 Productie, handel en consumptie ... 85

4.5 Prijzen, kosten en marges ... 88

4.6 Problemen in de prijsvorming ... 97 4.7 Conclusies ... 101 5 Tomaten ... 104 5.1 Inleiding ... 104 5.2 Productieproces ... 104 5.3 Economische organisatie ... 107

5.4 Productie, handel en consumptie ... 111

5.5 Prijzen, kosten en marges ... 114

5.6 Problemen in de prijsvorming ... 125 5.7 Conclusies ... 130 6 Melk ... 133 6.1 Inleiding ... 133 6.2 Productieproces ... 133 6.3 Economische organisatie ... 136

6.4 Productie, handel en consumptie ... 140

6.5 Prijzen, kosten en marges ... 145

6.6 Problemen in de prijsvorming ... 157 6.7 Conclusies ... 164 7 Varkensvlees ... 168 7.1 Inleiding ... 168 7.2 Productieproces ... 168 7.3 Economische organisatie ... 170

7.4 Productie, handel en consumptie ... 174

7.5 Prijzen, kosten en marges ... 178

7.6 Problemen in de prijsvorming ... 189

7.7 Conclusies ... 194

8 Synthese ... 197

8.1 Algemeen ... 197

8.2 Prijzen en kosten van duurzamere productie ... 198

8.3 Verdeling van bruto- en nettomarges in de keten ... 199

8.4 Belemmeringen voor omschakeling en problemen in de prijsvorming ... 201

8.5 Discussie ... 209

Referenties ... 211

Bijlage 1 Resultaten schattingen prijselasticiteiten en prijstransmissie ... 213

(4)

Woord vooraf

(5)

Woord vooraf

Dit is de eerste Agro-Nutri Monitor. Deze monitor is in opdracht van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), en op initiatief van het ministerie van LNV, opgesteld door Wageningen Economic Research. De aanleiding van de monitor is enerzijds dat het ministerie van LNV verduurzaming van de agrarische sector en voedselketens wil stimuleren. Anderzijds zijn er zorgen over de positie van boeren en tuinders in de keten en belemmeringen voor verduurzaming die te maken hebben met de prijsvorming. Deze problematiek kent vele aspecten en pakt ook per deelsector soms heel verschillend uit. De monitor neemt een aantal aspecten van de marktwerking onder de loep, bekijkt de prijzen en marges die ketenschakels hebben gerealiseerd en onderzoekt welke belemmeringen door boeren en tuinders werden ervaren voor verduurzaming.

Er is door de onderzoekers in deze eerste monitor getracht om zo veel mogelijk invulling te geven aan de vragen van de opdrachtgever. Echter, de

dataverzameling heeft niet in alle gevallen voldoende informatie opgeleverd om harde cijfers te publiceren. Deze monitor maakt onderdeel uit van een meerjarig traject en het is de bedoeling dat in de komende jaren verdere verbeteringen worden aangebracht die het inzicht verder vergroten en die oplossingen bieden voor de beperkingen in de dataverzameling.

Verduurzaming is een begrip dat vele gezichten kent. De onderzoekers hebben voor dit onderzoek voornamelijk gekeken naar gangbare producten met of zonder duurzaamheidskeurmerk of ketenconcept en naar biologische producten. De keuze voor deze productvarianten is ingegeven vanuit

praktische overwegingen en beschikbaarheid van data. Een vergelijking van de duurzaamheid tussen de productvarianten maakt geen deel uit van de monitor.

Aan het onderzoek is gewerkt door een team van onderzoekers van

Wageningen Economic Research en Wageningen University. Er is belangrijke input geleverd door Geelen Consultancy, en door het CBS. Essentieel is echter

de input geweest van bedrijven uit de verschillende ketens. Groothandelaren, verwerkers, en supermarkten hebben op verzoek van de ACM gegevens aangeleverd over prijzen en kosten van de gekozen producten. Zonder deze gegevens zou het niet mogelijk zijn geweest om deze monitor te maken. Daarnaast hebben tientallen agrarische ondernemers en andere bedrijven in de ketens meegewerkt aan interviews. De onderzoekers zijn de respondenten zeer erkentelijk voor de medewerking.

Een begeleidingscommissie is door ACM ingesteld met experts op het terrein van marketing, marktwerking en econometrie. Zij hebben een waardevolle bijdrage geleverd aan de wetenschappelijke opzet van het onderzoek. Wij bedanken de commissieleden voor hun inbreng.

Prof.dr.ir. J.G.A.J. (Jack) van der Vorst

Algemeen Directeur Social Sciences Group (SSG) Wageningen University & Research

(6)

Samenvatting

S.1 Aanleiding, onderzoeksvragen en afbakening

Dit rapport bevat de eerste Agro-Nutri Monitor. Deze monitor is in opdracht van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) opgesteld door Wageningen Economic Research. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wil dat boeren en tuinders die duurzamer produceren daarbij geen problemen ondervinden die te maken hebben met de prijsvorming. De Agro-Nutri Monitor draagt hieraan bij door de prijsvorming in de keten inzichtelijk te maken en eventuele problemen bij de prijsvorming aan het licht te brengen die verduurzaming van de ketens belemmeren. De monitor vergelijkt de prijsvorming van een aantal gangbare producten met die van biologische varianten van het product, en kijkt ook in kwalitatieve zin naar een aantal duurzaamheidsvarianten binnen het gangbare segment.

De onderzoeksvragen voor de monitor zijn als volgt:

Hoe verhouden de vergoedingen die boeren en tuinders (extra) ontvangen voor de duurzamere productvarianten zich tot de (extra) kosten en investeringen die boeren en tuinders moeten maken voor de productie? Hoe zijn de bruto- en nettomarges per eenheid product verdeeld over de

schakels in de waardeketen, voor de verschillende productvarianten? Welke belemmeringen zijn er voor boeren en tuinders om om te schakelen

naar een duurzamere productvariant?

In de keuze voor de productvarianten die in het onderzoek zijn opgenomen speelt de beschikbaarheid van data een grote rol. Veel nieuwe

marktconcepten en duurzaamheidskeurmerken binnen de gangbare land- en tuinbouw zijn recent pas ingevoerd, of zijn in de supermarkt als zodanig niet goed te onderscheiden. Daarom is in deze monitor vooral gekeken naar het verschil tussen gangbare producten en biologische producten. Daarbij wordt opgemerkt dat ook binnen de gangbare land- en tuinbouw verduurzaming plaatsvindt. In kwalitatieve zin zijn een aantal nieuwe keurmerken en marktconcepten wel meegenomen, onder meer op basis van een Online onderzoek onder boeren en tuinders en via interviews met bedrijven.

De meeste kwantitatieve gegevens in de monitor betreffen de periode 2017-2019; echter, voor de primaire sector waren de kosten en marges voor 2019 nog niet bekend en daarom is voor een vergelijking van de marges in de keten naar de periode 2017-2018 gekeken. Naast de kwantitatieve data is ook een Online onderzoek uitgevoerd onder boeren en tuinders in de periode februari-maart 2020 en zijn ruim 30 interviews gehouden met bedrijven in de ketens.

De monitor is gericht op voedingsproducten van de Nederlandse land- en tuinbouw. Voor deze eerste monitor zijn door de ACM zes producten geselecteerd: uien, witte kool voor zuurkool, peren, tomaten, koemelk en varkensvlees. Deze producten zijn bestemd voor de consumentenmarkt. Op consumentenniveau zijn prijzen verzameld en geanalyseerd van verkopen via supermarkten in Nederland. Andere afzetkanalen in Nederland worden in deze monitor grotendeels buiten beschouwing gelaten in de zin dat daarvan geen kwantitatieve gegevens zijn verzameld. Een andere belangrijke afbakening van het onderzoek is dat de monitor zich niet richt op de toelevering van de boer en tuinder.

S.2 Belangrijkste uitkomsten

• In de onderzochte markten zijn geen sterke vormen van marktfalen geconstateerd. Anderzijds komen op veel markten wel vormen van gebrek van transparantie in prijzen voor, bestaan toe-en uittredingsdrempels en ontbreken markten voor externaliteiten zoals emissie bijvoorbeeld van CO2.

• Een belangrijke belemmering voor verdere verduurzaming ligt in de betalingsbereidheid van consumenten. De markt voor duurzamere producten is kleiner. Een beperkte betalingsbereidheid van consumenten voor biologische producten vertaalt zich ook in lagere gemiddelde winstmarges van supermarkten voor biologische producten. Dit probleem hangt samen met de externe effecten van voedselproductie: de

maatschappelijke waarde van duurzame productie wordt onvoldoende door consumenten gezien als private waarde en nut waarvoor men bereid is te betalen. Bovendien worden de negatieve externe effecten van de gangbare

(7)

productie op bijvoorbeeld het milieu niet allemaal in de prijs verrekend wat het prijsverschil vergroot.

• Supermarkten bieden echter toch biologische producten aan, ondanks dat daar minder winst op wordt gemaakt of zelfs verlies, omdat zij daarmee het hele assortiment van de winkel aantrekkelijker proberen te maken.

Supermarkten compenseren deze verliezen met winsten die ze maken op andere producten; de zogenaamde margemix.

• De onderzochte biologische ketens, en dat geldt ook voor bijvoorbeeld ketens van Varken van Morgen en Beter Leven, en On the Way to

PlanetProof zuurkool, zijn veel meer dan de gangbare ketens volgens vaste relaties georganiseerd. Ketenprogramma’s waarin boeren en tuinders worden gecompenseerd voor extra duurzaamheidsinspanningen via prijspremies worden vaak gekenmerkt door ketenregie, vaste relaties en meer concentratie. Door deze ketenregie is het vaak relatief gemakkelijk voor de grotere verwerkers om een duurzaamheidsprogramma op te zetten of om zelfs meerdere stromen voor verschillende programma’s te

organiseren. Dergelijke verschillende stromen leiden echter wel tot inefficiënties in de vorm van extra kosten in opslag, verwerking en verpakken. Door de verwerkende industrie wordt gewezen op het belang van harmonisatie in de ketens.

• Voor groente en fruit zoals tomaten en peren lijkt dit veel lastiger te organiseren en dat kan samenhangen met gebrek aan samenwerking in de tussenliggende schakels waardoor het moeilijker is voor duurzame

producten een hogere prijs uit te onderhandelen. In deze productgroepen en met name bij peren waar de marges in recente jaren ook onder druk

stonden, wordt door veel telers geklaagd over een gebrek aan compensatie voor duurzaamheidscertificeringen.

• Voor de melkveehouderij, de grootste agrarische sector van Nederland in aantal agrarische ondernemers, geldt dat in de onderzochte periode de prijzen relatief laag waren. De uitbreiding van de productie in de jaren voor 2016 en de tegenvallende internationale vraag naar zuivel hebben de prijzen onder druk gezet. Melkveehouders hadden in deze periode relatief lage winstmarges en inkomens. Voor de melkveehouderij heeft dit in combinatie met verschillende overheidsmaatregelen en voorstellen om bijvoorbeeld fosfaat- en stikstofuitstoot te beperken geleid tot veel onzekerheid en onvrede over de prijsvorming.

Hieronder worden de antwoorden op de drie hoofdvragen van het onderzoek afzonderlijk besproken.

1. Hoe verhouden de vergoedingen die boeren en tuinders (extra) ontvangen voor de duurzamere productvarianten zich tot de (extra) kosten en investeringen die boeren en tuinders moeten maken voor de productie?

De productiekosten per eenheid product op de boerderij van de onderzochte biologische producten (uien, witte kool voor zuurkool, peren, tomaten, koemelk en varkensvlees) zijn hoger dan die van de gangbare variant. Het verschil in kosten per eenheid product loopt uiteen van ongeveer een derde voor melk tot ongeveer twee en een half keer voor tomaten ten opzichte van gangbare producten. In de onderzochte periode 2017-2018 werden de meerkosten van de boer of tuinder voor de meeste onderzochte producten door hogere marktprijzen vergoed. Hierbij zijn de gemiddelde meerkosten met de gemiddelde hogere marktprijzen van gangbare en biologische producten vergeleken. Dit hoeft niet te betekenen dat voor alle bedrijven in de biologisch keten de extra opbrengsten hoger waren dan de meerkosten. Voor uien, witte kool voor zuurkool, peren, en varkensvlees overtreffen de meerprijzen de meerkosten, waardoor een hogere winstmarge per kg overblijft. Voor melk zijn de meerkosten in euro’s echter hoger dan de meerprijs, waardoor biologische melkveehouders een slechter bedrijfsresultaat hebben dan de gangbare melkveehouders. Voor tomaten geldt dat de biologische telers vermoedelijk een iets lagere winstmarge hebben maar nog altijd relatief hoog ten opzichte van gangbare bedrijven.

(8)

2. Hoe zijn de bruto- en nettomarges per eenheid product verdeeld over de schakels in de waardeketen, voor de verschillende

productvarianten?

De verdeling van de toegevoegde waarde in de keten is sterk afhankelijk van de duurzaamheidsvariant.

In het algemeen is het aandeel van de primaire schakel (inclusief toelevering) in de consumenteneuro voor biologische producten hoger dan voor gangbare producten.1 Belangrijke uitzonderingen zijn melk en peren. Voor de

groothandel/verwerkers en supermarkten is de brutomarge van het biologische product in percentage van de consumentenprijs vaak lager.

Tabel S.1 Brutomarges in % van de consumentenprijs, 2017-2018

Gangbaar Biologisch Verschil bio-gbr

Boer Handel/ verwer-king Super-markt Boer Handel/ verwer-king Super-markt Boer Handel/ verwer-king Super-markt Uien 25 28 47 37 27 36 12 0 -11 Witte kool - zuurkool nb nb nb nb nb nb nb nb nb Peren 44 29 27 40 30 30 -3 1 3 Tomaten 33 30 37 59 16 25 26 -14 -12 Melk 50 10 39 50 21 29 0 10 -10 Varkens-vlees 44 31 25 64 24 12 20 -7 -13

a) de brutomarge van de groothandel en verwerkende schakel is gebaseerd op de inkoopprijs van de supermarkten minus de eigen inkoopprijs in % van de consumentenprijs. Voor de primaire schakel is de brutomarge gelijk aan de verkoopprijs; alle ingekochte inputs worden niet gezien als onderdeel van de inkoopprijs van het agrarische primaire product. Feitelijke gemiddelde eigen verkoopprijzen van de handel en verwerking kunnen afwijken van de gemiddelde inkoopprijzen van supermarkten. Deze verschillen kunnen zijn veroorzaakt door invloed van seizoenen en grote veranderingen in volumes door het jaar heen, maar ook door verschillen in exacte productsamenstelling, verpakkingseenheden, transportkosten, en verschillen in berichtgevers.

1 Toegevoegde waarde als het verschil tussen verkoopprijs en inkoopprijs van het product, i.e.

brutomarge. Voor de primaire schakel is de hele opbrengstprijs tot de brutomarge gerekend, dus inclusief uitgangsmateriaal.

De procentuele nettomarges van de primaire schakel waren voor de meeste onderzocht producten in de periode 2017-2018 positief, met uitzondering van melk en gangbare vleesvarkens. Er zijn echter wel grote verschillen tussen boeren en tuinders onderling en tussen de jaren. De opbrengstprijzen

schommelen in veel agrarische sectoren sterk tussen de jaren. De prijzen van gangbare uien, bijvoorbeeld, variëren af boerderij van circa 5 eurocent tot 55 eurocent in de periode 2017-2019. Dat geldt van de onderzochte

producten vooral voor uien, peren en tomaten. Hoewel de prijzen van melk en vleesvarkens in relatieve zin minder fluctueren dan de andere onderzochte producten, hebben ook vooral daar kleine veranderingen in prijzen vaak grote invloed op de nettomarges van agrarische ondernemers.

De procentuele nettomarges waren in de periode 2017-2018 voor de

biologische producenten van peren, en in minder mate ook van vleesvarkens, uien en witte kool hoger dan voor gangbaar en voor de andere producten melk en tomaten lager. In het algemeen zijn de verschillen in nettomarges tussen gangbare en biologische producenten niet heel groot, als de grote jaarlijkse fluctuaties die er doorgaans zijn in acht worden genomen.

Tabel S.2 Nettomarges in % van de omzet van de schakel, 2017-2018

Gangbaar Biologisch Verschil

Boer Handel/ verwer-king Super-markt Boer Handel/ verwer-king Super-markt Boer Handel/ verwer-king Super-markt Uien 18 20 21 20 9 12 2 -11 -8 Witte kool - zuurkool

4 (a) n.b. 6 6 (a) n.b. 5 2 (a) n.b. -1

Peren 7 2 1 10-40 0 -7 20 -2 -8 Tomaten 22 0 11 10-20 1 -4 -7 1 -16 Melk -4 -2 7 -8 1 0 -4 3 -8 Varkens-vlees -1 0 -5 3 0 -14 4 0 -9

(9)

Vooral melkveehouders (zowel biologisch als gangbaar) hadden in 2017-2018 veelal een negatief bedrijfsresultaat per eenheid product. Ook de gemiddelde nettomarges van de vleesvarkensbedrijven waren licht negatief. Voor de andere onderzochte producten geldt dat de nettomarges van de boeren wel positief waren.2

Voor de handel en verwerking zijn de nettomarges vrijwel gelijk voor de biologische en gangbare variant. De biologische uienketen vormt de uitzondering, waarbij de handel lagere marges realiseert. De nettomarges voor de supermarkt zijn zonder uitzondering slechter voor biologische variant dan voor de gangbare. Voor drie van de zes producten (peren, tomaten en varkensvlees) is de nettomarge in de supermarkt zelfs negatief. Voor de gangbare variant van de producten geldt alleen een negatieve nettomarge voor varkensvlees.

3. Welke belemmeringen zijn er voor boeren en tuinders om om te schakelen naar een duurzamere productvariant?

Biologische producten

De opbrengstprijzen en winstmarges per kg voor de primaire schakel lijken voor de meeste producten niet de belangrijkste belemmering voor

omschakeling naar biologisch. De belemmeringen voor omschakeling zitten vooral in de beperkte marktomvang door een beperkte betalingsbereidheid van consumenten, en in de omschakelingskosten en de specifieke

bedrijfsomstandigheden en mogelijkheden. Voor alle producten geldt dat de afzetmarkt voor biologische producten in Nederland weliswaar groeit maar wel beperkt is in vergelijking met de vraag naar gangbare producten. Er vindt ook best veel export plaats van biologische producten tot voor sommige producten wel 70-80% van de productie, maar de exportmarkt is doorgaans minder groot dan bij gangbare producten. De verwerkers en handelaren zijn daarmee beperkt in de hoeveelheid die ze kunnen afzetten en daarmee wordt ook de vraag naar omschakeling beperkt. Voor vleesvarkens en melk gelden bijvoorbeeld wachtlijsten voor boeren om biologische producten bij een verwerker te kunnen leveren.

2 In het bedrijfsresultaat (nettomarge) is het berekende inkomen van arbeid en kapitaal van

de ondernemer meegenomen.

De kosten per kg product van de biologische productie zijn aanzienlijk (tot wel 2 tot 2,5 keer zo hoog) hoger dan van de gangbare productie. In de

glastuinbouw vergt de biologische productie een teelt die in de opengrond plaatsvindt in plaats van op substraat, wat een behoorlijke verandering vergt met onder andere teeltwisseling. Feitelijk is dat een geheel ander

bedrijfssysteem. Dit soort veranderingen van een teelt in een groeimedium naar teelt in de grond zijn voor grotere glastuinbouwbedrijven met een gespecialiseerde kennis en grote investeringen zeer moeilijk. Als niet alles goed op elkaar afgestemd is in de productie zal dit gevolgen hebben voor de fysieke opbrengsten en dit is dan kostbaar (lage marges). In de meeste sectoren zijn het daarom vooral de kleinere bedrijven geweest die de omschakeling naar de biologische productie hebben gemaakt.

Omschakelingskosten naar biologisch zijn vooral gerelateerd aan de wettelijk vastgestelde omschakelingsperiode waarin producten tegen hogere kosten geproduceerd worden (vaak meer dan een verdubbeling), de opbrengst per hectare lager is, en de producten tegen gangbare prijzen afgezet dienen te worden. Deze periode kan tot drie jaar duren (voor blijvende teelten).

Vanuit de afzetkant van supermarkten speelt een andere belemmering: de beperkte winstmarge op biologische producten. Ook in de supermarkt zijn de kosten voor biologische producten hoger door hogere ketenkosten (kosten van inkoop, contracteren en logistiekzijn voor kleinere volumes relatief hoger), hogere derving en een lagere omloopsnelheid van producten. Gemiddeld maken supermarkten op de meeste onderzochte biologische producten een nettoverlies. Uitzonderingen zijn uien en zuurkool. Dit zijn juist ook producten met een relatief hoog marktaandeel van de biologische variant in de

supermarkten. Daarnaast compenseren supermarkten het genoemde

nettoverlies met winsten die ze maken op andere producten; de zogenaamde margemix.

Keurmerken en marktconcepten binnen de gangbare ketens

De afgelopen jaren heeft binnen het gangbare assortiment omschakeling plaatsgevonden naar de keurmerken On the way to PlanetProof en Beter Leven, en naar duurzaamheidsprogramma’s van retailers en verwerkers. Voor

(10)

deze keurmerken en marktconcepten gelden deels andere belemmeringen dan voor biologische productie. De effecten van deze keurmerken op de

productiewijze en de bedrijfsvoering zijn over het algemeen kleiner. Gevonden belemmeringen voor omschakeling naar deze keurmerken en concepten zijn: • Kosten: hoewel de impact op de productie kleiner is dan bij biologische

producten leiden ook deze keurmerken en duurzaamheidsprogramma’s tot kostenstijgingen bij boeren en tuinders.

• Onduidelijkheid over de eisen en over de veranderingen daarin.

• Beperkte markt voor het duurzamere product. De producten worden veelal alleen door Nederlandse supermarkten gevraagd.

• Als vierde komt het voor dat de toetreding beperkt is vanuit

efficiëntieoverwegingen en alleen agrarische bedrijven in een bepaalde regio of van een bepaalde omvang mee mogen doen. Dit geldt vooral in de melkveehouderij en de varkenshouderij.

• Bij witte kool, tomaten en peren geldt eigenlijk het omgekeerde. Grote afnemers vragen om omschakeling naar bijvoorbeeld On the way to PlanetProof. Er moeten dan kosten gemaakt worden voor het hele

productareaal. In veel gevallen kan niet de hele productie met een meerprijs worden verkocht. Verder is er bij deze producten in de meeste gevallen geen gegarandeerde premie. In deze sectoren ervaren tuinders en boeren het probleem dat er wel meerkosten gemaakt moeten worden maar dat die in hun ogen niet door de markt worden vergoed.

• Omdat een deel van de extra kosten bestaat uit vaste kosten, is het aannemelijk dat met name kleinere bedrijven moeite kunnen hebben om deze kosten te dragen. In de varkenshouderij geldt een institutionele beperking voor toetreding tot het Beter Leven keurmerk: bedrijven mogen maximaal 7.550 vleesvarkens of 1.265 zeugen hebben.

• Ten slotte vergt verduurzaming in veel gevallen en met name in de grondgebonden veehouderij vaak meer extensivering. In de melkveehouderij worden de eisen die gesteld worden aan grond en grondgebruik voor het On the way to PlanetProof als een belemmering ervaren. Een voorbeeld is de eis gesteld aan blijvend grasland. Lang niet alle bedrijven zijn in staat om extensiever te produceren door beperkingen in de beschikbaarheid van land.

S.3 Overige uitkomsten

Oneerlijke handelspraktijken

Oneerlijke handelspraktijken worden zeker niet in grote mate door veel agrarische ondernemers als vaak voorkomend ervaren. De meest genoemde ervaren oneerlijke handelspraktijken zijn onverklaarbare afkeur en vertraagde betalingen. Deze komen in sommige sectoren soms voor, en in andere zelden. Een hogere mate van coöperatieve verwerking of afzet lijkt samen te hangen met het minder vaak voorkomen van vertraagde betalingen. Melkveehouders zeggen het minst vaak met oneerlijke handelspraktijken te maken te hebben. Bij andere sectoren is het beeld per handelspraktijk gemengd, waardoor een direct verband tussen de oneerlijke handelspraktijken en de

onderhandelingspositie van boeren en tuinders niet gelegd kan worden. Wel blijkt dat boeren en tuinders die meer oneerlijke handelspraktijken ervaren vaak minder tevreden zijn over de marges en prijzen. Nader onderzoek is nodig om te verklaren of er hier een oorzakelijk verband is of niet.

Doorwerking prijsschokken

Op basis van de verzamelde prijsgegevens is econometrisch onderzocht in hoeverre een prijsschok in een schakel in de keten doorwerkt in de prijzen van andere schakels in die keten. In de meeste van de onderzochte gangbare en biologische ketens wordt een prijsschok in zowel de primaire schakel als de handel/verwerkingsschakel doorgegeven aan de andere schakel. Alleen bij gangbaar varkensvlees werken prijsschokken bij de boer wel door in de prijzen van de verwerker, maar niet andersom. Dit betekent dat boeren meer moeite hebben om zich aan te passen aan dynamische veranderingen bij de verwerker, dan omgekeerd. De productiestructuur van de boer is minder flexibel dan de handelsstructuur op het punt van prijsvorming. Tussen de handels/verwerkersschakel en retail schakel zijn er meer gevallen waarin prijsschokken niet aan elkaar worden doorgegeven. Met name bij melk ontbreekt de doorwerking van prijsschokken in de onderzochte periode.

(11)

Summary

S.1 Cause, research questions and demarcation

This report contains the first Agro-Nutri Monitor. This monitor was launched by the Netherlands Authority for Consumers and Markets (ACM) and data is being collected by Wageningen Economic Research. The Ministry of Agriculture, Nature and Food Quality (LNV) does not want the price-forming process to negatively affect farmers and growers who produce more sustainably. The Agro-Nutri Monitor contributes to this by providing insight into price formation in the food chain and identifying any problems in price formation that hinder the chain’s sustainability. The monitor compares the price-forming process for several common products with that of organic variants of those products, and also looks qualitatively at several sustainability variants within the traditional segment.

The research questions for the monitor are as follows:

How do the (extra) payments that farmers and growers receive for the more sustainable product variants relate to the (extra) costs and investments that farmers and growers must make to produce them? How are the gross and net margins per unit of product distributed between

the links in the value chain for the different product variants? What are the obstacles for farmers and growers to switch to a more

sustainable product variant?

The availability of data played a major role in the choice of product variants included in the study. Many new market concepts and sustainability labels within mainstream agriculture and horticulture have only recently been introduced or are indistinguishable as such in supermarkets. That is why this monitor mainly looked at the difference between traditional (non-organic) products and organic products. It should be noted that sustainability is also taking place within

traditional agriculture and horticulture. In qualitative terms, some new eco-labels and market concepts have been included based on an online survey among farmers and growers and through interviews with companies.

Most of the quantitative data in the monitor relates to the period from 2017– 2019. However, the costs and margins for 2019 were not yet known for the primary sector, so the period from 2017–2018 was used to compare the margins in the chain. In addition to the quantitative data, an online survey was conducted among farmers and growers in February–March 2020 and more than 30 interviews were held with companies active in the chains.

The monitor focuses on food products from Dutch agriculture and horticulture. For this first monitor, ACM selected six products: onions, white

cabbage/sauerkraut, pears, tomatoes, cow’s milk and pork. These products are intended for the consumer market. At the consumer level, prices were

collected and analysed from supermarket sales in the Netherlands. Other sales channels in the Netherlands are largely disregarded in this monitor in the sense that no quantitative data was collected for them. Another important

demarcation of the study is that the monitor does not focus on the supply of the farmer and grower.

S.2 Main outcomes

The most important conclusions are:

• No strong market failures were found in the markets examined. On the other hand, many markets have some form of lack of transparency in prices, entry and exit barriers exist, and there are no markets for externalities such as CO2 emissions.

• A major barrier to further sustainability lies in consumers’ willingness to pay. The market for more sustainable products is smaller. A limited consumer willingness to pay for organic products also translates into lower average supermarket profit margins for organic products.

• This problem is related to the external effects of food production: consumers do not sufficiently perceive the social value of sustainable production as a private value and utility for which they are willing to pay. Moreover, the negative external effects of traditional production on, for example, the

(12)

environment are not all factored into the price, which increases the price difference. However, despite making less profit or even a loss, supermarkets still offer organic products because they are trying to make the entire range of products in the store more attractive. Supermarkets offset these losses with profits they make on other products, the so-called margin mix. • The organic chains studied – and this also applies to chains such as Varken

van Morgen and Beter Leven or On the way to PlanetProof sauerkraut – are organised according to fixed relationships, much more so than traditional chains. Chain programmes in which farmers and growers are compensated for extra sustainability efforts through price premiums are often

characterised by chain management, permanent relationships and more concentration. Because of this chain management, it is often relatively easy for the larger processors to set up a sustainability programme or even organise multiple flows for different programmes. However, different flows lead to inefficiencies in the form of additional costs for storage, processing and packaging, and the processing industry has stressed the importance of harmonisation in the chains.

• This seems to be much more difficult to organise for fruit and vegetables such as tomatoes and pears. That difficulty may be due to the lack of cooperation in the intermediate links, which makes it more difficult to negotiate a higher price for sustainable products. In these product groups – and particularly in pears, where margins have also been under pressure in recent years – many growers have complained about a lack of compensation for sustainability certifications.

• For dairy farming, the largest agricultural sector in the Netherlands in terms of the number of agricultural entrepreneurs, prices were also relatively low during the period under review. The expansion of production in the years leading up to 2016 and the disappointing international demand for dairy have put prices under pressure. Dairy farmers had relatively low profit margins and incomes during this period. This, in combination with various

government measures and proposals to limit phosphate and nitrogen emissions for example, has led to a great deal of uncertainty and dissatisfaction with price formation.

The answers to the study’s three main questions are discussed separately below.

1. How do the (extra) payments that farmers and growers receive for the more sustainable product variants relate to the (extra) costs and investments that farmers and growers must make to produce them?

The production costs per unit on the farm for the organic products examined (onions, white cabbage/sauerkraut, pears, tomatoes, cow’s milk and pork) are higher than those for the traditional variants. The difference in unit costs varies from about one-third for milk to about two and a half times for tomatoes as compared to traditional products. In the period from 2017–2018, the additional costs that farmers or growers incurred for most of the studied products were compensated by higher market prices. The average additional costs were compared with the average higher market prices of traditional and organic products. This does not necessarily mean that the extra revenues exceeded the extra costs for all companies in the organic chain. For onions, white

cabbage/sauerkraut, pears and pork, the surcharges exceeded the additional costs, leaving a higher profit margin per kilo. However, for milk, the extra costs in euros were higher than the extra price, which led organic dairy farmers to experience a worse operating result than traditional dairy farmers. Organic tomato growers probably had a slightly lower profit margin, but it was still relatively high compared to traditional companies.

(13)

2. How are the gross and net margins per unit of product distributed between the links in the value chain for the different product variants?

The distribution of added value in the chain strongly depends on the sustainability variant.

In general, the share of the primary link (including supply) in the consumer euro is higher for organic products than for traditional products.3 Milk and

pears are important exceptions. For wholesalers/processors and supermarkets, the gross margin of the organic product as a percentage of the consumer price is often lower.

Table S.1 Gross margins as % of the consumer price, 2017–2018

Traditional Organic Difference between

org-trad Farmer Trade/ process -ing Super-market Farmer Trade/ process -ing Super-market Farmer Trade/ process -ing Super-market Onions 25 28 47 37 27 36 12 0 -11 White cabbage / sauerkraut

N/A N/A N/A N/A N/A N/A N/A N/A N/A

Pears 44 29 27 40 30 30 -3 1 3

Tomatoes 33 30 37 59 16 25 26 -14 -12

Milk 50 10 39 50 21 29 0 10 -10

Pork meat 44 31 25 64 24 12 20 -7 -13

a) the gross margin of the wholesale trade and processing link is based on the supermarkets’ purchase price minus their own purchase price as a % of the consumer price. For the primary link, the gross margin is equal to the selling price; all purchased inputs are not regarded as part of the purchase price of the agricultural primary product. Actual average own sales prices of the trade and processing may differ from the average purchase prices paid by supermarkets. These differences may be due to the influence of seasons and large changes in volumes throughout the year, as well as differences in exact product composition, packaging units, transportation costs and reporting.

3 Added value as the difference between selling price and purchase price of the product, i.e.

gross margin. For the primary link, the entire yield price is included in the gross margin (i.e. including raw material).

The percentage net margins of the primary link were positive for most of the products investigated in the period from 2017-2018, apart from milk and traditional fattening pigs. However, there are major differences between farmers and growers themselves and between the years. Yield prices in many agricultural sectors fluctuate sharply from year to year. For example, the farm-gate prices of traditional onions varied from about €0.05 to €0.55 in the period from 2017–2019. Of the products examined, this is especially true for onions, pears and tomatoes. Although the prices of milk and fattening pigs fluctuate less in relative terms than the other products studied, small changes in prices often have a major impact on the net margins of agricultural entrepreneurs.

In the period from 2017–2018, the percentage net margins were higher for organic producers of pears and, to a lesser extent, fattening pigs, onions and white cabbage than for traditional products and the other products studied (milk and tomatoes). In general, the differences in net margins between traditional and organic producers are not very large, considering the large annual fluctuations that typically occur.

Table S.2 Net margins in % of the link’s turnover, 2017–2018

Traditional Organic Difference

Farmer Trade/ process -ing Super-market Farmer Trade/ process -ing Super-market Farmer Trade/ process -ing Super-market Onions 18 20 21 20 9 12 2 -11 -8 White cabbage / sauerkraut

4 (a) N/A 6 6 (a) N/A 5 2 (a) N/A -1

Pears 7 2 1 10-40 0 -7 20 -2 -8

Tomatoes 22 0 11 10-20 1 -4 -7 1 -16

Milk -4 -2 7 -8 1 0 -4 3 -8

Pork meat -1 0 -5 3 0 -14 4 0 -9

(14)

Dairy farmers in particular (both organic and traditional) often had a negative operating result per unit of product in 2017–2018. The average net margins of the pig fattening farms were also slightly negative. However, the net margins were positive for the farmers of the other products studied.4

For trade and processing, the net margins were virtually identical for the organic and traditional variants. The organic onion chain was the exception, with the trade achieving lower margins. The net margins for the supermarket were, without exception, worse for the organic variants than for the traditional ones. For three of the six products (pears, tomatoes and pork), the net margin in the supermarket was even negative. For the traditional variants of the products, a negative net margin only applied to pork.

3. What are the obstacles for farmers and growers to switch to a more sustainable product variant?

Organic products

For most products, the selling prices and profit margins per kg for the primary link do not seem to be the main barrier to conversion to organic. Obstacles to switching mainly lie in the limited market size due to consumers’ limited willingness to pay, as well as in the switching costs and the specific business conditions and opportunities. For all products, the sales market for organic products in the Netherlands is growing but is still limited compared to the demand for traditional products. There is also quite a lot of export of organic products – up to 70–80% of production for some products – but the export market is usually smaller than for traditional products. As a result, processors and traders are limited in the quantity they can sell, which also limits the demand for conversion. For fattening pigs and milk, for example, there are waiting lists for farmers to be able to deliver organic products to a processor.

The cost per kg of product of organic production is considerably higher (up to 2 to 2.5 times as high) than that of traditional production. In greenhouse horticulture, organic production requires cultivation that takes place in the soil rather than on substrate, which requires considerable change, including crop rotation. In fact, that’s a completely different business system.

4 The operating result (net margin) includes the entrepreneur’s calculated income from labour

and capital.

This type of change – from cultivation in a growing medium to cultivation in the soil – is very difficult for larger greenhouse horticulture companies with specialised knowledge and large investments. If everything is not properly aligned in production, this will have consequences for the physical yields and will be costly (low margins). Therefore, in most sectors mainly the smaller companies made the switch to organic production.

The costs of the conversion to organic are mainly related to the legally established conversion period during which products are produced at a higher cost (often more than double), the yield per hectare is lower and the products must be marketed at current prices. This period can last up to three years (for permanent crops).

Another barrier comes into play from the sales side of supermarkets: the limited profit margin on organic products. In the supermarket too, the costs of organic products are higher due to higher chain costs (costs of purchasing, contracting, and logistics are relatively higher for smaller volumes), higher losses and a lower turnover rate of products. On average, supermarkets make a net loss on most of the organic products investigated. Exceptions are onions and sauerkraut. These are also products with a relatively high market share of the organic variant in supermarkets. In addition, supermarkets offset the aforementioned net loss with profits they make on other products, the so-called margin mix.

Eco-labels and market concepts within the common chains

In recent years, there has been a switch within the current range to the eco-labels On the way to PlanetProof and Beter Leven, and to sustainability programmes from retailers and processors. These eco-labels and market concepts are partly subject to different barriers than organic production, and these eco-labels generally have smaller effects on production methods and business operations. Obstacles to switching to these eco-labels and concepts are:

• Costs: although the impact on production is smaller than for organic products, these eco-labels and sustainability programmes also lead to cost increases for farmers and growers.

(15)

• A lack of clarity about requirements and related changes.

• A limited market for the more sustainable product. Such products are often only demanded by Dutch supermarkets.

• Entry may be limited for reasons of efficiency and only agricultural holdings from a certain region or of a certain size may be allowed to participate. This is particularly true in dairy farming and pig farming.

• The opposite is true for white cabbage, tomatoes and pears. Large customers are asking to switch to, for example, On the way to PlanetProof. Costs must then be incurred for the entire production acreage. In many cases, it is not possible to sell the entire production at an additional price. Furthermore, in most cases there is no guaranteed premium for these products. In these sectors, growers and farmers experience the problem that additional costs have to be incurred but, in their eyes, are not reimbursed by the market. • Since some of the additional costs consist of fixed costs, it is likely that

smaller companies in particular may have difficulty in bearing these costs. In the pig farming sector, there is an institutional restriction on entry to the Beter Leven eco-label: companies may have no more than 7,550 fattening pigs or 1,265 sows.

• Finally, in many cases and especially in land-based livestock farming, sustainability often requires more extensification. In dairy farming, the requirements for land and land use for On the way to PlanetProof are perceived as a hindrance. One example is the requirement for permanent pasture. Not all companies are able to produce more extensively due to limitations in the availability of land.

S.3 Other outcomes

Unfair trading practices

Unfair trading practices are certainly not widely perceived to be common by many agricultural entrepreneurs. The most cited perceived unfair trading practices are unexplained rejection and delayed payments. These are

uncommon in some sectors and rare in others. A higher degree of cooperative processing or marketing seems to be related to the less frequent occurrence of delayed payments. Dairy farmers say they are the least likely to face unfair trading practices. In other sectors, the image is mixed per commercial practice, which means that a direct link cannot be established between unfair

trading practices and the bargaining power of farmers and growers. However, it appears that farmers and growers who experience more unfair trading practices are often less satisfied with margins and prices. Further research is needed to explain whether a causal link exists here.

Impact of price shocks

Based on the price data collected, econometric research was carried out to determine the extent to which a price shock in one link in the chain affects the prices in other links in the chain. In most of the studied traditional and organic chains, a price shock in the primary link or trade/processing link was passed on to the other link. Only in the case of traditional pork do price shocks from the farmer affect the prices of the processor but not the other way around. This means that farmers have more difficulty adapting to dynamic changes from the processor than vice versa. The farmer’s production structure is less flexible than the trade structure in terms of price formation. Between the

trade/processing link and the retail link, there are more cases in which price shocks are not passed on to each other. In the case of milk in particular, there was a lack of transmission of price shocks during the period studied.

(16)

Inleiding

(17)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit is de eerste Agro-Nutri Monitor. Deze monitor is in opdracht van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), en op initiatief van het ministerie van LNV, opgesteld door Wageningen Economic Research.

Het kabinet wil de positie van boeren en tuinders versterken en wil

onderzoeken of problemen in de prijsvorming of in de positie van boeren en tuinders in de keten ervoor zorgen dat verduurzaming van de voedselproductie belemmerd wordt. In het Regeerakkoord staat daarover onder andere: ‘De ACM gaat erop toezien dat boeren en tuinders hogere prijzen ontvangen van afnemers die bovenwettelijke eisen stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van duurzaamheid of dierenwelzijn.’ Het ministerie van LNV heeft op 29 juni 2018 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de positie van de boer in de keten. In deze brief gaf de Minister aan dat zij wil dat de ACM een monitor opzet. Deze monitor moet inzicht geven in de prijzen die verschillende schakels in de keten rekenen, van primaire producent tot consument. Het gaat daarbij om zowel reguliere producten als producten die aan hogere bovenwettelijke eisen voldoen op het gebied van duurzaamheid of dierenwelzijn.

Uit eerder onderzoek kwam naar voren dat boeren en tuinders aangeven dat de eisen ten aanzien van duurzaamheid steeds strenger worden, maar dat de kosten die daarmee gepaard gaan niet (volledig) in de verkoopprijs worden verrekend (Baltussen et al., 2018). Onder invloed van zowel eisen van

afnemers, maatschappelijke vraag naar verduurzaming en overheidsbeleid, als door eigen initiatief van agrarische bedrijven en de sector, zijn de afgelopen jaren in tamelijk snel tempo nieuwe eisen aan de voedselproductie gesteld. Tegelijkertijd hebben na 2018 grote ontwikkelingen plaatsgevonden in het overheidsbeleid ten aanzien van de agrarische sector, niet in de laatste plaats met betrekking tot het stikstofdossier, waardoor onder boeren onrust heerst over mogelijke verdere aanscherping van eisen en inperking van de

productieruimte. De meeste boeren en tuinders geven in het maatschappelijke

debat aan te willen verduurzamen, mits de kosten die ze daarvoor moeten maken worden vergoed.

1.2 Doelstelling van de monitor

De ACM heeft van het ministerie van LNV verzoek gekregen om een monitor op te zetten. De doelen van de monitor zijn door de ACM als volgt geformuleerd:

I. De prijsvorming in de keten inzichtelijk maken, met daarbij specifieke aandacht voor de verschillen tussen producten die voldoen aan bovenwettelijke eisen (lees duurzamere producten) en reguliere producten.

II. Eventuele problemen bij de prijsvorming aan het licht brengen die verduurzaming van de ketens belemmeren.

Door de ACM is aan Wageningen Economic Research de vraag gesteld om de monitor vorm te geven die bovenstaande doelen kan dienen. De monitor zal in eerste instantie voor twee jaar worden gemaakt met een mogelijke verlenging voor een derde jaar.

In de opzet van de monitor is door de ACM en het ministerie van LNV voorzien in een vergelijking van verschillende varianten van producten die van elkaar verschillen in duurzaamheidseisen.

1.3 Onderzoeksvragen

Om de beoogde resultaten van de monitor te behalen zijn door de ACM drie onderzoeksvragen en bijbehorende deelvragen geformuleerd:

Onderzoeksvraag 1: Hoe verhouden de vergoedingen die boeren en tuinders (extra) ontvangen voor de productvarianten zich tot de (extra) kosten en investeringen die boeren en tuinders moeten maken voor de productie?

(18)

Deelvragen hierbij zijn:

1.1 Hoe hoog zijn de prijzen, de totale kosten, de belangrijkste kostenposten, en de gerealiseerde marges van boeren en tuinders van gangbare en duurzamere producten?

1.2 Hoe veranderen de verhoudingen tussen deze kosten en opbrengsten van de twee varianten voor boeren en tuinders in de tijd?

1.3 In hoeverre verschillen de prijzen, (extra) kosten en marges horizontaal tussen ondernemingen in de primaire schakel en wat zijn de verklaringen voor deze variatie?

1.4 In hoeverre hebben veranderingen in de eisen van afnemers geleid tot extra kosten bij boeren en tuinders en is dat terug te zien in extra vergoedingen voor boeren en tuinders?

Onderzoeksvraag 2: Hoe zijn de bruto- en nettomarges per eenheid product verdeeld over de schakels in de waardeketen, voor de verschillende

productvarianten?

Deelvragen hierbij zijn:

2.1 Hoe hoog zijn de prijzen, de kosten, en de gerealiseerde marges in de ketenschakels van gangbare en duurzamere producten?

2.2 Hoe ontwikkelen de prijzen en marges van de ketenschakels zich in de tijd? 2.3 In hoeverre verschillen de prijzen, (extra) kosten en marges horizontaal

tussen ondernemingen in de handel en verwerking en supermarkten en wat zijn de verklaringen voor deze variatie?

2.4 Komt de meerprijs die de consument betaalt voor een product dat voldoet aan de eisen van een hogere variant ook terecht bij de schakel die de waarde toevoegt? Of komt de meerprijs ergens anders in de keten terecht?

Onderzoeksvraag 3: Welke belemmeringen zijn er voor boeren en tuinders om om te schakelen naar een duurzamere productvariant?

Deelvragen hierbij zijn:

3.1 In welke mate vindt omschakeling naar de hogere variant plaats?

3.2 Wat zijn de belemmeringen voor boeren en tuinders om in hogere mate of sneller om te schakelen naar een product dat voldoet aan de hogere variant?

5 “Markt” betekent niet: ‘relevante productmarkt’ zoals bedoeld in het kader van mededinging

maar een plaats waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten.

3.3 Zijn de opbrengstprijzen voor (een deel van de) boeren en tuinders een belemmering om om te schakelen?

3.4 Hoe functioneert de markt5 waartoe het product behoort? Met andere

woorden, zijn er in de verschillende ketenschakels en productvarianten problemen in de prijsvorming die voortkomen uit marktfalen, van welk type, en in welke mate?

3.5 In hoeverre zijn die problemen in de prijsvorming gerelateerd aan de marges die de actoren in de keten maken voor de verschillende productvarianten?

3.6 In hoeverre zijn die problemen in de prijsvorming gerelateerd aan (gepercipieerde) oneerlijke handelspraktijken?

3.7 In hoeverre zijn de problemen in de prijsvorming gerelateerd aan de prijstransmissie in de keten?

De beantwoording van deze onderzoeksvragen vergroot het inzicht in de prijsvorming en vormt een startpunt voor discussie en verbetering. Deze eerste monitor biedt niet alleen antwoorden op vragen, maar roept

tegelijkertijd nieuwe vragen op. Deze monitor zal in de komende jaren worden aangepast en verbeterd. Bijvoorbeeld over de vraag hoe prijzen en marges in de tijd veranderen zal pas nadat de monitor een aantal jaren heeft gelopen een beter inzicht kunnen worden gegeven.

1.4 Productkeuze en afbakening

Afbakening producten

De monitor bekijkt de prijsvorming van een aantal producten: uien, witte kool/zuurkool, peren, ronde tomaten en trostomaten, dagverse melk, en vers varkensvlees. Voor deze eerste monitor zijn door de ACM zes producten geselecteerd op basis van een vooronderzoek door Wageningen Economic Research. Daarvoor is voor acht deelsectoren van de agrarische sector een lijst gemaakt van producten die in aanmerking komen om in de monitor te worden opgenomen. Daaruit is op basis van een aantal criteria, opgesteld door de ACM, een keuze gemaakt.

(19)

De volgende criteria zijn voor de productkeuze gebruikt:

• het belang voor de betreffende deelsector van de agrarische sector • het belang van de producten voor de Nederlandse consument • een product moet niet voor het overgrote deel worden geïmporteerd • de beschikbaarheid van data

• een niet te brede definiëring van de productgroep: prijzen, kosten en opbrengsten moeten goed aan elkaar gerelateerd kunnen worden • de mate van aanwijsbare productvariatie in termen van

duurzaamheidsvarianten.

Daarnaast is gekeken naar diversiteit aan verschillende producten in termen van plantaardige en dierlijke producten, en verse en verwerkte producten; en diversiteit aan mogelijke problemen in de prijsvorming.

Afbakening keten

Dit onderzoek volgt zo veel mogelijk de keten van Nederlandse producent tot aan de consument in Nederlandse supermarkten. De focus van het onderzoek ligt op producten die in Nederland zijn gemaakt en in Nederland worden geconsumeerd. Die focus is er omdat de kernvraag van het onderzoek over mogelijke problemen in de prijsvorming die verduurzaming belemmeren, is gericht op verduurzaming van de Nederlandse land- en tuinbouw, en omdat in de dataverzameling en scope van het onderzoek geen mogelijkheden zijn om ook in buitenlandse afzetkanalen gegevens te verzamelen. Daarbij moet echter wel worden erkend dat een groot deel van de producten die in Nederland worden geproduceerd zijn bestemd voor de export al dan niet via een

verwerkingsstap in Nederland. Tegelijkertijd is ook import uit andere landen in veel gevallen belangrijk; bijvoorbeeld doordat productieseizoenen de productie in Nederland beperken tot een bepaalde periode van het jaar.

Afbakening productvarianten

In de monitor wordt de prijsvorming van twee en in sommige gevallen drie varianten per product vergeleken: regulier/gangbaar versus biologisch. Gangbare producten zijn producten die qua duurzaamheid voldoen aan wettelijke eisen en/of aan de in het supermarktkanaal geldende gangbare eisen. Het kan dus zijn dat gangbare producten een keurmerk hebben zoals ‘Beter Leven’ of ‘Varken van Morgen’ of ‘On the way to PlanetProof’, die

6 https://www.skal.nl/wetgeving

bovenwettelijke duurzaamheidseisen stellen aan producenten. Veel van deze keurmerken en ketenconcepten worden alleen of voornamelijk afgezet in het Nederlandse supermarktkanaal. Bij varkens worden in de rapportage

vleesvarkens die niet onder één van de in de Nederlandse retail geïntroduceerde duurzaamheidsconcepten vallen soms ook ‘reguliere’ vleesvarkens genoemd. Deze zijn veelal bestemd voor export en andere marktkanalen dan de Nederlandse supermarkten.

Daarnaast zijn er bovenwettelijke duurzame producten die verder gaan in productie-eisen dan de minimumeisen van de supermarkten, zoals biologische producten. Biologische producten voldoen aan de wettelijke eisen vastgelegd voor biologische productie. De eisen aan de biologische teelt zijn vastgelegd in Verordening (EG) Nr. 834/2007 en Verordening (EG) Nr. 889/2008. Op 1 januari 2021 treedt de nieuwe EU bio-verordening Nr. 2018/848 in werking.6

In de monitor kan niet altijd een onderscheid gemaakt worden tussen reguliere en gangbare producten. De keuze om reguliere producten en gangbare

producten samen te voegen als productvariant is ingegeven door het feit dat de meeste databronnen geen onderscheid maken tussen deze producten en doordat veel van de bovenwettelijke keurmerken en ketenconcepten in deze groep nog maar kort geleden zijn geïntroduceerd.

De producten en productvarianten die in deze monitor worden onderzocht zijn weergegeven in Tabel 1.1.

(20)

Tabel 1.1 Productkeuze en varianten

Sector Product Onderzochte varianten

Akkerbouw Uien (voornamelijk gele uien) Gangbaar/On the way to PlanetProof versus Biologisch

Vollegrondsgroenteteelt Witte kool voor zuurkool / zuurkool

Gangbaar/On the way to PlanetProof versus Biologisch

Fruitteelt Peren (handperen) Gangbaar/On the way to PlanetProof versus Biologisch

Glasgroenteteelt Tomaten (tros- en losse ronde tomaten)

Gangbaar/On the way to PlanetProof versus Biologisch

Melkveehouderij Consumptiemelk en producten (incl. room), waarbinnen dagverse melk (magere, halfvolle, volle, karnemelk)

Gangbaar/duurzaamheidskeurmerken en -concepten versus Biologisch

Varkenshouderij Vers verpakt varkensvlees Regulier/Varken van Morgen/Beter Leven 1 ster versus Biologisch

De keuze voor de genoemde duurzaamheidsvarianten is mede ingegeven door de beschikbaarheid van gegevens. Daarom is gekozen voor productvarianten die in de databronnen herkenbaar zijn. Het betreft dan keurmerken en duurzaamheidsconcepten die bijvoorbeeld ook als zodanig in de

verkoopgegevens van supermarkten zoals verzameld door het CBS waren terug te vinden. De monitor doet daardoor niet volledig recht aan alle duurzaamheidsinspanningen van partijen in de keten die zich niet laten vertalen in een keurmerk of marktconcept. Ook in de gangbare ketens die niet aan de Nederlandse retail leveren vindt verduurzaming plaats. In deze monitor wordt niet onderzocht welke effecten de eisen van de verschillende

keurmerken en concepten daadwerkelijk hebben op de duurzaamheid. Duurzaam is een begrip dat met de nodige relativering gehanteerd moet worden. Het is feitelijk juister om te spreken van verondersteld duurzamer voedsel, om aan te geven dat het om initiatieven gaat die beogen de productie duurzamer te maken.

De monitor is gericht op voedingsproducten van de Nederlandse land- en tuinbouw. Sierteeltsectoren en visserij maken geen deel uit van deze monitor. De onderzochte producten zijn bestemd voor de consumentenmarkt. Een belangrijke afbakening van het onderzoek is dat de monitor zicht richt op de keten vanaf de boer of tuinder tot en met de supermarkt. Op

consumentenniveau worden alleen prijzen verzameld en gerapporteerd van verkopen via supermarkten in Nederland.

Consumentenprijzen in andere afzetkanalen zoals speciaalzaken (slagerijen, bakkers en dergelijke), foodservice en directe verkoop door boeren en tuinders blijven buiten beschouwing. Ook leveranciers van inputs aan de agrarische sector vallen buiten de scope van de monitor. In het onderzoek wordt de hele toegevoegde waarde van de schakels voor de boer of tuinder (bijvoorbeeld uitgangsmateriaal) als onderdeel van de toegevoegde waarde van de boer of tuinder beschouwd. In werkelijkheid is een deel daarvan al toegevoegd door de leveranciers van uitgangsmateriaal, voer en andere inputs.

1.5 Conceptueel raamwerk

In deze paragraaf worden de economische concepten van het onderzoek toegelicht, en hoe de verschillende concepten met elkaar in verband staan.

1.5.1 Verschillende marktvormen

In de markten voor voedingsmiddelen en ook in andere markten concurreren aanbieders om de gunst van afnemers. Soms zijn dat consumenten en soms zijn dat andere bedrijven in de keten waarlangs de producten uiteindelijk bij de consument terechtkomen. Door concurrentie tussen bedrijven worden prijzen in de regel omlaag gedrukt. Hoe meer concurrentie hoe lager de aanbieders moeten gaan met hun prijzen om hun marktaandeel te behouden. Concurrentie zorgt er zo voor dat alle partijen zo efficiënt mogelijk moeten werken en dat de marktprijzen tenderen naar de marginale kosten van de productie. Echter, als er (tijdelijke) belemmeringen zijn voor de concurrentie dan is het mogelijk dat prijzen (tijdelijk) hoger zijn dan de marginale kosten.

(21)

Tabel 1.2 Overzicht van theoretische standaardmarktvormen Marktvorm Volledige mededinging Monopolistische Concurrentie Oligopsonie (vraagkant van de markt) Oligopolie (aanbodkant van de markt) Oligopsonie-oligopolie combinatie (typisch agrarische ketens) Monopsonie (vraagkant van de markt) Monopolie (aanbodkant van de markt)

Aantal aanbieders Veel Veel Veel Weinig Weinig Veel Eén

Aantal vragers Veel Veel Weinig Veel Weinig Eén Veel

Product homogeniteit

Ja Nee Ja Mogelijk Ja Ja Ja

Toe- en

uittredingsbarrières

Nee Nee Mogelijk Mogelijk Mogelijk Mogelijk Ja

Institutionele controle of restricties op aanbod en vraag

Nee Nee Mogelijk Mogelijk Mogelijk Mogelijk Mogelijk

Marktimperfecties Volkomen concurrentie Informatie

transparantie

Perfect Verkopers hebben wel of niet veel informatie; Kopers hebben wel of niet veel informatie

Oligopsonisten hebben veel informatie;

aanbieders hebben wel of niet veel informatie

Oligopolisten hebben veel informatie; Kopers hebben wel of niet veel informatie

Laag Monopsonist heeft veel

informatie; aanbieders hebben wel of niet veel informatie

Monopolist heeft veel informatie; Kopers hebben veel informatie Perfecte mobiliteit

van goederen en productiefactoren

Ja Nee Nee Nee Nee Nee Nee

Transportkosten en transactiekosten Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Invloed op prijzen en strategisch gedrag Nee, iedereen is een prijsnemer

Verkopers kunnen prijs zetten. Geen strategische reacties op concurrenten. Oligopsonisten zijn prijszetter en verkopers zijn prijsnemers. Strategische reacties op concurrenten. Oligopolisten zijn prijszetters. Kopers zijn prijsnemers. Strategische reacties op concurrenten. Strategisch gedrag en spel van onderhandelingen Monopsonist is prijszetter en verkopers zijn prijsnemers. Monopolist is prijszetter. Kopers zijn prijsnemers.

(22)

In de economische literatuur (bijvoorbeeld Katz en Rosen, 1998) wordt een belangrijk deel van de werking van markten gerelateerd aan de marktstructuur en een aantal andere kenmerken van markten (zie Tabel 1.2). ‘Volledige mededinging’ beschrijft een markt zonder belemmeringen voor de concurrentie en wordt vaak gebruikt als benchmark voor het functioneren van markten. Alle overschotten en tekorten leiden in een dergelijke markt meteen tot een aanpassing van prijzen. In een markt met volledige mededinging zijn er veel aanbieders en veel vragers, alle producten op de markt zijn volledig

uitwisselbaar (homogene producten), en er zijn geen toetredingsbarrières of uittredingsbelemmeringen, of door overheden of andere instituties opgelegde restricties aan vraag en aanbod. Deze vijf kenmerken beschrijven een situatie van volledige mededinging.7 Daarnaast is het belangrijk om een aantal andere

kenmerken van markten te bezien, waaronder de mate waarin informatie over de markt beschikbaar is voor aanbieders en vragers, de mate waarin goederen en productiefactoren mobiel zijn, en transactiekosten. Ten slotte is aan iedere marktvorm een bepaalde mate van vrijheid ten aanzien van prijszetting verbonden, en mogelijk strategisch gedrag.

Een markt van volkomen concurrentie is een perfecte markt waarin alle partijen alle informatie hebben en waarin geen enkel obstakel bestaat voor concurrentie. Alle partijen op zo’n markt zijn prijsnemers (i.e. geen enkele partij kan de prijs zelf bepalen). Volledige mededinging en volkomen

concurrentie beschrijven een ideaalsituatie met zowel veel aanbieders als veel vragers. In de praktijk komt volkomen concurrentie eigenlijk nergens voor. Er zijn altijd wel imperfecties van informatie, transactiekosten of bijvoorbeeld productdifferentiatie.

Naast volkomen concurrentie wordt onderscheid gemaakt tussen

monopolistische concurrentie, oligopolie en monopolie. Bij oligopolie is het aantal aanbieders beperkt en bij een monopolie is er zelfs maar één aanbieder. Als er weinig vragers zijn of maar één vrager is, dan is er een oligopsonie of monopsonie. In zo’n geval kunnen afnemers onder bepaalde voorwaarden marktmacht uitoefenen over leveranciers.

7 Soms wordt voor volledige mededinging (pure competition) alleen verwezen naar een situatie

met veel aanbieders en homogene producten (Katz en Rosen, 1998, p. 17), en worden bijvoorbeeld afwezigheid van toetredingsbarrières onder de voorwaarden voor volkomen mededinging (perfect competition) geschaard.

In een oligopolistische markt is mogelijk ruimte voor strategisch gedrag, waardoor de prijzen en winsten afwijken van de prijs die tot stand zou komen onder volledige mededinging. Strategisch gedrag verwijst in deze naar de mate waarin bedrijven hun prijzen of hoeveelheden aanpassen en daarbij de reacties van andere bedrijven meenemen in de overweging. Als bedrijven hun prijzen aanpassen om marktaandeel te winnen en zo veel mogelijk winst te maken, dan voorspelt het Bertrand-model dat de prijzen en hoeveelheden en ook de winsten uiteindelijk uitkomen op hetzelfde evenwicht als onder volledige mededinging. Als bedrijven echter hun hoeveelheden aanpassen, dan kunnen hogere prijzen in de markt tot stand komen en kunnen bedrijven mogelijk een hogere prijs uit de markt halen dan marginale kosten en in economische termen overwinst behalen (Cournot-model). Daarvoor is het wel nodig dat bedrijven in voldoende mate invloed kunnen uitoefenen op de marktprijs door hun hoeveelheid aan te passen. Als het aantal bedrijven toeneemt, dan voorspelt ook het Cournot-model dat de prijzen naar beneden worden geconcurreerd, naar de marginale kosten.

Bij een monopolie kan de aanbieder de prijs zelf bepalen en winst maken door de prijs hoger te zetten dan marginale kosten. Ook een monopolist moet natuurlijk rekening houden met de reacties van klanten. Als de vraag erg prijselastisch is, dan is de bewegingsruimte van een monopolist beperkt. Monopolies ontstaan vaak door schaalvoordelen in de productie, waardoor een partij tegen lagere kosten kan produceren dan de concurrentie. Monopolies kunnen ook het gevolg zijn van overheidsregulering.

De agrarische sector en in het bijzonder de grondstoffenmarkten worden veelvuldig aangehaald als voorbeelden van markten van volledige mededinging, met veel aanbieders en vragers, relatief lage toetredingsbarrières en

transparante prijzen. In de praktijk is dit echter lang niet altijd het geval. Veel agrarische bedrijven zijn grondgebonden en uitbreiding is daardoor lastig vanwege gebrek aan ruimte. Het opzetten van agrarische bedrijven vergt daarnaast grote investeringen in materiële activa. Er is dus geen perfecte mobiliteit van productiefactoren, zoals in de volledige mededinging. Ook zullen agrarische bedrijven vaak niet direct op prijzen kunnen reageren met het aanpassen van het aanbod.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zout water kan vooral voor planten die ermee in aanraking komen een groot probleem zijn Om te kunnen groeien en leven hebben planten, in lage concentraties, zouten nodig3. Wordt de

De afname in geregistreerde jeugdcriminaliteit in de periode 2015 tot 2020 betreft de meeste typen delicten, behalve lichte vermogensdelicten door minderjarigen,

 Waste is not screened in all parts of the Newcastle Local Municipality. This means that waste that is degradable and waste that is non-degradable is deposited into the

The monthly averaged pneumatic drilling performance graph, Figure 52, compares the area mined per working crew with the average peak compressed air supply pressure.. The size of the

Die hoofdoelwit van hierdie studie is om formele riglyne vir 'n strategie vir Karbochem te ontwikkel ten opsigte van die identifisering, navorsing en ontwikkeling,

Additional information in the adapted EAu review package, that was absent in the Caddick review package, are included in categories addressing the decision, authorised

The following scenario will compare the US style REIT property company (which can deduct the building allowance and distribute all the company’s available cash flow) to the

non-evenwich tsvoors te