• No results found

WEEKBLAD VAN HET RECHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WEEKBLAD VAN HET RECHT"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WEEKBLAD VAN HET RECHT

NEGENTIGSTE JAARGANG JUS ET VERITAS

Dit Blad verschijnt des Dinsdags, Donderdags en Zaterdags. Prijs per jaargang f40.—, by vooruitbetaling per kwartaal; jaar-register (met periodiek Over zicht) afzonderlijk berekend; inteekening verbindend voor den geheelen jaargang. — Losse nummers, mits voldoende voorhanden, f 0.30 per exemplaar.

Advertentie-prijs, 1—5 regels f2.50, elke regel meer 50 cents.

Rechterlijke uitspraken ter plaatsing, evenals ad,vertentiën, opgaaf betreffende inteekening, adreswijziging enz., franco aan de Uitgevers, Boekh. vh. Gebr. Belinfante, Kneuterdijk 3, 's-GRAVENHAGE ; andere bijdragen en boeken ter bespreking franco aan de Redactie, Koningslaan 19, UTRECHT.

Dit nummer bestaat uit acht bladzijden.

De inhoudsopgaaf op 1)1 z. 5.

HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN B u r g e r l i j k e K a m e r

Zitting van 16 April 1928 Voorzitter, Dr. H. M. A. SAVELBERG

Radsheeren, Drs '.Tbr. RH. FEITH, B. M. TAVERNE, J. V. VAN DIJCK en F. KRANENBURG

VERZOEKSCHRIFT

Uit inhoud en strekking van art. 186 Fw. volgt duidelijk, dat het daarbij bedoelde verset niet toekomt aan schuld­

eischers, indien en voor zoover hunne vorderingen- reeds eerder ter verificatie in behandeling zijn geweest (1).

Aan den Hoogen Raad der A7ederlatiden Geven eerbiedig te kennen:

Mr. H. G. Holsfeyn en Mr. R. van Woelderen, 'beiden advo­

caat en procureur, wonende te Utrecht, ten deze optredende in hunne hoedanigheid van curatoren in het faillissement der N. V. De Hanzebank, gevestigd te Utrecht, gemachtigd door den Rechter-Commissaris in het faillissement, woonplaats kiezende te 's-Gravenhage aan de Nassaulaan no. 4 ten kan­

tore van Mr. J. van Kuyk, advocaat bij Uwen Raad, dien zij aanwijzen om hen in cassatie te vertegenwoordigen;

dat zij verzet hebben gedaan tegen de derde uitdeelingslijst in het faillissement van de firma W. & S„ te Didam, met verzoek om alsnog als sehuldeischer te worden geverifieerd voor en bedrag van f 287.507.54, met bijkomstige vorderingen;

dat de curator in dit faillissement, Mr. H. P. de Wilde, advocaat en procureur, wonende te Arnhem, de vordering tot verificatie heeft bestreden;

dat de firma T. van Embden, gevestigd te Arnhem, zich met de bestrijding heeft vereenigd;

dat de Arrond.-Rechtbank te Arnhem, bij beschikking van 16 Febr. 1928, de verzoekers heeft verklaard niet-ontvankelijk

in hun gedaan verzet;

dat zij, zich daardoor bezwaard gevoelend, —• onder over­

legging Van bedoelde beschikking — beroep in cassatie instellen en als middel van cassatie voorstellen:

„Schending of verkeerde toepassing van artt. 119, 121, 122, 123 tot en met 136, 186, 187 Faill.wet en art. 48 B. Rv„ door ten onrechte verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in hun gedaan verzet, daarbij aan het woord „verifieeren" in de Faill.­

wet een beteekenis hechtend, welke dit woord niet heeft, en, ten onrechte argumenteerend uit een aan de Faill.wet niet bekend begrip „verifieering", daaruit evenzeer ten onrechte af te leiden dat — nu de later gefailleerde Hanzebank destijds reeds haar vordering indiende, deze door den curator is be­

twist en partijen door den Rechter-Commissaris werden ver­

wezen naar de terechtzitting, en dat verificatie niet is ge­

volgd — verzoekers niet zijn „niet-geverifieerde schuldeischers", ziende de Rechtbank voorbij:

a. dat integendeel uit het vaststaande feit, dat verificatie niet is gevolgd, voortvloeit dat zij zoodanig niet-geverifieerd sehuldeischer zijn, nu bovendien vaststaat dat de verwijzings­

procedure is geëindigd door een ontslag van de instantie op grond dat de aanvrage tot verificatie werd geacht te zijn inge­

trokken in den zin van art. 122 Faill.wet;

b. dat, indien zulks beteekent dat die aanvrage niet meer als ingediend moet worden aangemerkt, het verzoekers on­

middellijk en zonder meer maakt tot niet-geverifieerde schuld­

eischers, en dat in geen geval gerechtvaardigd is de niet- ontvankelijkverklaring van 'het gedaan verzet, omdat die niet- ontvankelijkheid wel zou kunnen volgen uit een uit feiten en omstandigheden blijkend prijsgeven van de vordering door den sehuldeischer, doch, terwijl reeds art. 122 aan de niet-verschij- ning van den schuldeiseher zoodanig gevolg niet verbindt, in­

tegendeel vaststaat dat de Hanzebank wèl is verschenen en door beide partijen procureur werd gesteld";

weshr«ve het Uwen Raad behage de bestreden beschikking te vernietigen, met zoodanige verdere rechtspraak als Uw Raad zal meenen te behooren.

't Welk doende, enz.,

(Get.) J. VAN KÜYK,

's-Gravenhage, Febr. 1928 advocaat

CONCLUSIE VAN DEN PKOC.-GKN. TAK

Gezien het vonnis der Arrond.-Rechtbank te Arnhem, waarbij de requiranten niet-ontvankelijk zjjn verklaard in hun verzet tegen de derde uitdeelingslijst in het faillissement der firma W. & S. te Didam en zij in de proceskosten zijn veroordeeld;

Gezien het voorgedragen middel van cassatie tegen gemeld vonnis;

Gehoord de mondelinge toelichting, alsmede de bestrijding der grief;

Overwegende, dat gemelde Rechtbank als vaststaande en be­

wezen heeft aangenomen, dat voor dezelfde vordering, waarvoor door de requiranten verzet tegen de uitdeelingslijst is gedaan, reeds door hun curanda, vóór zij failleerde, eene vordering tot verificatie werd ingediend, welke, na betwisting door den cura­

tor, werd verwezen naar de terechtzitting der Rechtbank, die haar ontzegde, terwijl in hooger beroep het Gerechtshof besliste,

dat de curanda van hare vordering 'had afgezien en deze had ingetrokken, waarom het een ontslag' van instantie uitsprak;

O. dat nu allereerst de vraag moet worden beantwoord, wat te verstaan is onder „een niet-geverifieerde schuldeischer" in art. 186 Faill.wet;

O. dat, blijkens de Memorie van Toelichting, het woord

„verificatie" wordt gebezigd in de beteekenis van „procedure tot vaststelling van het vorderingsrecht" (v. d. Feltz, II, blz. 75, Molengraaff, blz. 391 en 392), zoodat „een niet-geveri­

fieerde schuldeischer" moet worden vereenzelvigd met „een schuldeischer, wiens vordering niet geverifieerd is" (Kirberger, Rechtsgel. Magazijn 1904, blz. 173), d. i. nimmer ter verifi­

catie in behandeling geweest;

O. dat deze beperkte beteekenis blijkt uit voormeld art. 186 zelf, waarin de in verzet komende schuldeischer wordt ver­

plicht zijne vordering bij den curator in te dienen uiterlijk twee dagen vóór dien, waarop het verzet .ter openbare terecht­

zitting zal worden behandeld, terwijl alinea 2 van dat wetsvoor­

schrift bepaalt, dat de verificatie geschiedt op de wijze bij art. 119 en volgende voorgeschreven, duidende immers beide eischen op vorderingen, die nimmer ten toets zijn gebracht (vgl.

Molengraaff, blz. 563, noot 1 en 2, Polak I, blz. 637 en 638, Rechtbank 's-Hertogenbosch 1') April 1912, W. 9579) ;

O. dat, waar volgens het bestreden vonnis van de vordering, waarvoor verzet is gedaan, reeds vóór dien door de curanda der requiranten de vaststelling is gevorderd, zij door den curator is betwist geworden en daarna is verwezen naar de terecht­

zitting, zij terecht in hun later verzet tegen de derde uitdee­

lingslijst niet-ontvankelijk zijn verklaard, zijnde zij, als ge­

treden in de rechten en plichten hunner curanda, geverifieerde schuldeischers ;

O. dat derhalve het middel in zijn onderdeel sub a niet tot cassatie leiden kan en geen enkel der aangehaalde artikelen door het beroepen vonnis is geschonden of verkeerd is toe­

gepast ;

O. dat hetzelfde 'geldt ten aanzien van het onderdeel sub 6 ; O. immers, dat ontslag uit de instantie, gelijk door het Ge­

rechtshof uiteindelijk is uitgesproken, wel van rechtswege mede­

brengt, dat alles over en weder in denzelfden staat wordt terug­

gebracht als waarin de zaak was vóór de verwijzing, doch dat daardoor niet ongedaan gemaakt wordt, dat van de vordering, waarvoor verzet tegen de uitdeelingslijst plaats vond, reeds vóór dien de vaststelling werd gevcv<" d e« zij door den curator betwist is geworden, zijnde dit toch handelingen buiten het eigenlijk gezegde proces gelegen, welke niet door de wettelijke bepalingen omtrent de gevolgen van het ontslag van instantie worden beheerscht, als niet behoorende tot de instantie;

Concludeert tot verwerping van het beroep.

BESLISSING VAN DEN HOOGEN RAAD De Hooge Raad enz.;

. Gezien het verzoekschrift, ingediend door Mrs H. G. 'Hol- steyn en R. van Woelderen, advocaten en procureurs, wonende te Utrecht, ten deze optredende in hunne hoedanigheid van curatoren in het faillissement der N. V. „De Hanzebank", ge­

vestigd te Utrecht;

Gehoord de toelichting van het verzoek namens de requiran­

ten en de bestrijding daarvan door den gerequestreerde ter 's Hoogen Raads openbare terechtzitting ;

Gelet op de conclusie van den Procureur-Generaal, strek­

kende tot verwerping van het beroep;

Gezien de stukken;

O. dat de requiranten bij de Rechtbank te Arnhem verzet hebben gedaan tegen de derde uitdeelingslijst in het faillisse­

ment der firma W. & S. te Didam, met verzoek om alsnog als schuldeischer te worden geverifieerd voor een bedrag van f 287.507.54, met bijkomstige vorderingen;

O. dat de Rechtbank de requiranten niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun verzet;

O. dat blijkens» het bestreden vonnis de vordering der Hanze­

bank reeds vóór hare faillietverklaring bij den curator in het faillissement der firma W. & S. is ingediend, waarop partijen, na betwisting van die vordering door bedoelden curator, zijn verwezen naar de terechtzitting der Rechtbank te Arnhem, welke Rechtbank bij vonnis van 27 Oct. 1921 de gedane be­

twisting gegrond verklaarde, terwijl daarna het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 24 Oct. 1922 in hooger beroep, met bevestiging van dat vonnis voor het overige, de wederpartij der Hanzebank van de instantie ontsloeg;

O. dat de bij het bestreden vonnis uitgesproken niet-ontvan- kelijkverklaring door de Rechtbank hiermede wordt gemoti­

veerd : „dat met liet woord „verifieeren" in de Faill.wet is be­

doeld het doorloopen van het proces noodzakelijk om in een faillissement als sehuldeischer te worden erkend, welk proces aanvangt met het indienen van de vordering bij den curator, zoodat. nu in art. 186 Faill.wet is voorgeschreven dat ook een

„niet geverifieerd" schuldeischer in verzet kan komen, mits hij twee dagen te voren zijn vordering bij den curator indiene, hieruit volgt dat 'het middel van verzet niet toekomt aan den schuldeischer die zijn vordering reeds te voren ter verifieering indiende en zoodoende voorschreven proces doorliep", in ver­

band waarmede de Rechtbank aanneemt, dat, nu, gelijk voor­

zegd, de later gefailleerde Hanzebank destijds reeds hare vor­

dering indiende en de procedure, voor erkenning dier vordering noodzakelijk, meemaakte, terwijl vaststaat, dat die procedure niet door erkenning is gevolgd, de wet een verzet, als door de requiranten gedaan, niet toelaat, daar zij niet genoemd kunnen worden „niet-geverifieerde schuldeischers";

dat de Rechtbank hieraan nog toevoegt: „dat het Gerechts­

hof wel overwoog „dat het zich niet kan vereenigen met. het aan liet verzuim van appellante toegekende rechtsgevolg (d. w. z.

gegrondverklaring der betwisting), omdat, waar de vordering

tot verificatie moet geacht worden te zijn ingetrokken, d. w. z.

niet meer als ingediend moet worden aangemerkt, ook van betwisting daarvan geen sprake meer kan zijn en dus eene gegrondverklaring als vanzelf spreekt geen zin meer heeft", en daarop een ontslag van de instantie uitsprak, doch voor de ontvankelijkheid van het onderhavige verzet van geen be­

lang is onder welke processueele benaming destijds de erken­

ning der vordering niet is gevolgd, te meer niet nu het Hof in de voorafgaande overweging per analogie art. 122 Faill.wet toepast, welke wetsbepaling zegt dat bij niet-verschijning van den requirant ter terechtzitting deze geacht moet worden zijn aanvrage te hebben ingetrokken, in welk geval een herhaald renvooiproees door middel van verzet tegen de uitdeelingslijst evenzeer geacht moet worden uitgesloten te zijn";

O. dat tegen de bestreden beschikking als middel van cas­

satie wordt aangevoerd : zie verzoekschrift;

O. hieromtrent:

dat, daargelaten, welke -beteekenis in de Faill.wet aan het woord „verifieeren", in de bepalingen, waarin het voorkomt, moet worden gehecht, uit inhoud en strekking van art. 186 der wet duidelijk volgt, dat het daarbij bedoelde verzet niet toekomt aan schuldeischers. indien en voorzoover hun vorde­

ringen reeds eerder ter verificatie in behandeling zijn geweest, zoodat zij niet als „niet-geverifieerd" in den zin van gemeld artikel kunnen worden beschouwd ;

dat immers de schuldeischer, wiens vordering destijds voor een te laag bedrag is geverifieerd, alleen in verzet kan komen, indien die verificatie geschiedde overeenkomstig zijne opgave, met andere woorden niet indien het niet-geverifieerde deel zijner vordering reeds vroeger in de verificatieprocedure ter toetsing is gekomen; dat het artikel verder voorschrijft de in­

diening van de vordering of van het niet-geverifieerde deel daarvan bij den curator, een voorschrift, dat, indien het artikel ook betrekking zou hebben op schuldeischers, indien en voor zoover zij zich reeds eerder ter verificatie hebben aangemeld, in zoover overbodig zou wezen; dat, ten slotte, het artikel, voor zoover het de gelegenheid opent voor schuldeischers om zich alsnog te doen verifieeren, daarbij, 'blijkens zijn laatste lid, het oog heeft op „nalatige" schuldeischers, dat wil zeggen op crediteuren, die verzuimden zich eerder ter verificatie aan te melden;

dat het in de hier gehuldigde opvatting onverschillig is op welke wijze de procedure tot vaststelling van het vorderings­

recht destijds is geëindigd;

dat, gelijk hieruit volgt, het middel van, cassatie ander a is ongegrond;

dat hetzelfde geldt voor het middel van cassatie onder 6;

dat immers het Gerechtshof te Arnhem bij zijn voormeld arrest van 24 Oct. 1922 wel heeft aangenomen, dat de aan­

vrage van de Hanzebank tot verificatie moet geacht worden te zijn ingetrokken, „dat wil zeggen niet meer als ingediend moet worden aangemerkt", doch dit niet wegneemt, dat haar vordering reeds destijds ter verificatie in behandeling is ge­

weest ; zjjnde mitsdien, gelijk uit het bovenstaande volgt, bij het bestreden vonnis de requiranten terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun verzet;

Verwerpt het beroep.

(1) In denzelfden zin als 's Hoogen Raads arrest, m ij n Faill.w. verklaard, 2de dr., bl. 563, nt. 1; — mijn Leidraad, 5de dr., bl. 995; — POLAK, Handboek Handelsr., dl. 1, 4de dr., bl. 708; — Eb. Den Bosch 19 April 1912, W. 9579.

MFF.

B u r g e r l i j k e K a m e r

Zitting van i9 April i'3c28 Voorzitter, Dr. J. A. A. BOSCH

Raadsheeren, Drs C. O. SEGERS, J. KOSTERS, J. VAN GELEIN VITRINGA en W. A. VAN WOUDENBERG HAMSTRA

ONRECHTMATIGE DAAD — CAUSAAL VERBAND A f g i f t e d o o r e i s c h e r e s ( v e r z e k e r a a r s t e r ) v a n d e z o o g e ­

naamde assurantieverklaring aan de hypotheekhoudster.

Niet-betaling der premie, door de verzekerde debitrice, gevolgd door royement der verzekering.

Kennisgeving door eischeres van dit royement aan verweer­

der, den notaris die de hypotheekakte gepasseerd had en destijds met eischeres over de verzekering gecorres­

pondeerd had, met verzoek om hiervan aan de hypo­

theekhoudster mededeeling te doen. Verzuim van den verweerder om die kennisgeving door te zenden en om aan eischeres mee te deelen, dat hij de kennisgeving niet had doorgezonden.

Afbranding van het verzekerde goed, gevolgd door uitbeta­

ling door eischeres aan de hypotheekhoudster van de verzekerde som ad f 10.000, waar deze zich terecht er op beriep, dat, waar zij van het royement der ver­

zekering geen bericht had ontvangen, deze te haren op­

zichte nog doorliep. Vordering, ingesteld door eischeres tegen verweerder tot betaling dezer f 10.000, omdat deze jegens haar een onrechtmatige daad had gepleegd, waar hij door zijn nalatigheid niet de zorgvuldigheid had be­

tracht, welke in het maatschappelijk verkeer betaamt.

Niet-ontvankelijkverklaring dezer vordering door Recht­

b a n k e n H o f .

Conclusie Proc.-Gen. Het Hof neemt aan. dat het de rechts­

plicht van eischeres was de mededeeling van het roye­

ment aan de hypotheekhoudster zelf te doen aan het in de verklaring vermelde adres. Nu zij die plicht ver­

zuimde, door voor het doen dier mededeeling een omweg te kiezen, kunnen de gevolgen dier keuze en de laesie,

(2)

N ° 1 1 8 2 9 2

door den omweg opgeloopen, enkel haar worden toege­

rekend, als gevolg van eigen schuld.

H. R. Het Hof verstaat de bepalingen der verklaring in dien zin, dat, ook al had verweerder de kennisgeving doorgezonden, eischeres toch niet- zou zijn bevrijd van haar verplichting tot uitkeering, vermits deze bevrijding alleen het gevolg kan zijn van een mededeeUng van het royement aan de hypotheekhoudster door de verzeke­

raarster zelve. Bij deze in cassatie onaantastbare op- vutting van het assurantiecontract ontbreekt het ver- eischte causaal verband tusschen de aan verweerder verweten gedraging en de geleden schade.

Beroepen arrest in W. 11772. 5

„De Onderlinge Boeren'brandwaarborgmaatschappij", gevestigd te Zwolle, eiseheresse tot cassatie van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam dd. 18 Mei 1927 tusschen par­

tijen gewezen, advocaat Mr. A. E. J. NYSINGH, gepleit door Mr. J. W. »E KANTER,

tegen

W. J. A. Richardson Bennernagel, notaris te Amsterdam, ver­

weerder in cassatie, advocaat Mr. L. A. NYPELS. gepleit door Mr. F. M. WESTEROÜEN VAN MEETEKEN.

De proc.-gen. TAK heeft in deze zaak de volgende conclusie genomen:

Edele Hoog Achtbare Heeren!

Verweerder passeerde als notaris eene eerste en eene tweede hypotheekakte op een onroerend goed, dat bij eiseheresse ver­

zekerd was en dat later afbrandde. In beide akten kwam het beding voor. bedoeld in art. 297 Kooph., terwijl eiseheresse door het teekenen der desbetreffende akten geacht moest wor­

den die hypothecaire verbanden te kennen, het beding voor­

noemd als aan haar beteekend moest beschouwen en zij de verplichtingen aanvaardde, die zij had te vervullen.

Toen nu de geassureerde ophield de premie te betalen, royeerde eiseheresse haar en berichtte zij dit aan den verweer­

der met verzoek daarvan mededeeling te doen aan de 'hypotheek- houdsters. Deze schijnt daaraan niet te hebben voldaan, al­

thans na den 'brand moest eiseheresse aan de tweede hypotheek- houdster, aan wie de vordering der eerste hypotheekhoudster was overgegaan, f 10.000 betalen, omdat zij van de royeering onkundig was gelaten.

Dat bedrag wil eiseheresse verhalen op verweerder, die vol­

gens haar te kort is geschoten.

Noch de Arrond.-Reehtbank noch het Gerechtshof te Am­

sterdam wenschten haar op dien weg te volgen. Immers zij meenen, dat het hare taak was de belanghebbenden van het royement te verwittigen, waarom zij de vordering niet-ontvan- kelijk verklaarden, waaraan het Hof nog toevoegt, dat een rapport van deskundigen omtrent 'hetgeen een notaris in ver­

band met de gerezen kwestie „moest weten en 'begrijpen" ge­

heel onnoodig was.

Tegen zijn arrest wordt het navolgend middel aangevoerd:

„-Schending of verkeerde toepassing Tan de artt. 1401 en 1402 B. \Y.. 73 van de Wet van 9 Juli 1842, Stbl. 20, op het Notarisambt, zooals deze sedert is gewijzigd, en 48 B. Rv. in Terband met de artt. 1, 297 en 298 Kooph., 347 en 34S B. Rv.

en 1279 tot «n met 1284 B. W., door in het geding van par­

tijen, waarin eiseheresse in cassatie van den verweerder schade­

vergoeding vordert, op grond dat deze door een aan hem ge­

zonden bericht rvan royement eener verzekering tegen brand­

schade met verzoek om mededeeling te doen van dat bericht aan de hypotlieek'houdsters niet aan deze door te zenden en evenmin aan eiseheresse te 'berichten, dat hij de doorzending- niet op zich nam, door die nalatigheid niet die zorgvuldigheid heeft betracht, welke den eenen mensch in het maatschappelijk yerkeer jegens den anderen betaamt, althans niet de zorgvuldig­

heid, welke een notaris in een dergelijk geval behoort te be­

trachten, in elk geval niet de zorgvuldigheid, die hij tegenover eiseheresse in deze zaak had moeten in acht nemen, het vonnis Tan de Arrond.-Reehtbank te Amsterdam van 2 Febr. 1925, waarbij eiseheresse in hare vordering niet-ontvankelijk werd verklaard, te bevestigen en de daartegen door eiseheresse aan­

gevoerde grief, dat de Rechtbank heeft beslist, dat zij in casu de schade aan zich zelf te wijten heeft en daarvoor den ver­

weerder niet aansprakelijk kan stellen, door, zonder te weten of verweerder als. notaris tot de hypotheekhoudsters in eenige relatie stond, dezen gemeld verzoek te doen, in plaats van zelf

•hun de mededeeling Tan het royement te doen, waartoe zij blijkens de geproduceerde „Bepalingen" gehouden was en daarbij niet eens na te vragen, of verweerder aan het verzoe'k had voldaan, te verwerpen op den enkelen grond, dat blijkens de door eiseheresse OTergelegde „Bepalingen" de verzekeraar, indien hij mocht beweren, dat zijne verplichting uit de verze­

kering geëindigd as, daarvan schriftelijk aan den hypotheek­

houder zal kennis geven aan het in de verklaring vermelde of daarin gewijzigde adres, en het adres van de liypotheekhoud- ster in deze niet was bij verweerder, doch blijkens het door dezen overgelegde afschrift der bij de bepalingen behoorende door eiseheresse geteekende •verklaring wat de belanghebbende tweede hypotheekhoudster betreft te Schiedam, waarbij het Hof ten onrechte uit het oog verliest dat, al moge het hier uit het arrest aangehaalde op zich zelf waar zijn, zulks noch de onrechtmatigheid van de handelwijze Tan verweerder, noch diens aansprakelijkheid voor de gevolgen daarvan opheft, nu eiseheresse zich toch tot verweerder heeft gewend met bericht en verzoek om mededeeling als bovenvermeld, en zij bovendien gesteld heeft, dat verweerder aan dit verzoek, hetwelk door hem is ontvangen, geen gevolg heeft gegeven, hoewel het ge­

bruikelijk is, dat de notaris, die de hypotheekakte verleden heeft, zulk een bericht aan de belanghebbende hypotheekhouders doorzendt, terwijl bovendien in dit geval immers de correspon­

dentie over de vermelde aanteekeningen op de polis tusschen partijen was gevoerd, zoodat eiseheresse doorzending van het bericht mocht verwachten."

Ik ben van meening, dat de klacht niet tot cassatie leiden kan. Immers op de grief der eiseheresse, dat het beroepen vonnis ten onrechte had aangenomen, dat zij de geleden schade aan zich zelve te wijten had, beslist het Hof: „dat deze grief reeds hierom ongegrond is, omdat blijkens de door appel­

lante overgelegde „Bepalingen" de verzekeraar, indien hij mocht beweren dat zijne verplichting uit. de verzekering ge­

ëindigd is, daarvan schriftelijk aan den hypotheekhouder zal kennis geven aan het in de verklaring vermelde of daarin ge­

wijzigde adres, en het adres van de hypotheekhoudster in deze niet was bij geïntimeerde, doch blijkens het door dezen over­

gelegde afschrift der bij de bepalingen behoorende door appel­

lante geteekende verklaring, wat de belanghebbende tweede hypotheekhoudster betreft, te iSchiedam".

Daarin wordt dus aangenomen, gelijk mede blijkt uit de vierde rechtsoverweging, dat 'liet de rechtsplicht van eisehe­

resse was als verzekeraarster de 'betrekkelijke mededeeling aan de hypotheekhoudsters zelf te doen, aan het in de verklaring ver­

melde of daarin gewijzigde adres, en dat, nu zij dien plicht verzuimde, door voor het doen dier mededeeling een omweg te kiezen, de gevolgen dier keuze en de laesie door den omweg opgeloopen enkel haar kunnen worden toegerekend.

Eiseheresse had derhalve geen doorzending van het bericht door verweerder mogen verwachten, zegt het arrest, en 'heeft hare teleurstelling uitsluitend aan eigen schuld te wijten.

Ik concludeer mitsdien tot verwerping van het beroep als opkomende tegen eene feitelijke uitspraak, met veroordeeling van eiseheresse in de kosten op de behandeling harer zaak in cassatie gevallen.

De Hooge Raad enz.;

Overwegende, dat uit de bestreden uitspraak blijkt, dat de eiseheresse tot cassatie bij inleidende dagvaarding heeft ge­

steld, dat door en ten behoeve Tan de N. V. Bouwmaatschappij

„Het Klaverblad" te Amsterdam bij eiseheresse op 1 Jan.

1919 tegen brandschade tot een bedrag van f 26.000 was ver­

zekerd een aan die Maatschappij toebehoorend Tast goed, ge­

legen in den Horstermeerpolder onder de gemeente Nederhorst den Berg;

dat dit perceel hypothecair was bezwaard met een eerste hypotheek groot f 25.000 ten behoeye Tan de Nieuwe Neder- landsche Hypotheekbank te Amsterdam, en met een tweede hypotheek eyeneens groot f 25.000 ten behoeve van de N. V.

Provinciale Crediet- en Spaarbank te iSchiedam bij akten onderscheidenlijk 15 Juni 1917 en 11 Maart 1919 voor den thans verweerder in cassatie als notaris verleden; bij welke beide akten het beding was gemaakt van art. 297 Kooph.;

dat de Onderlinge Boerenbrandwaarborgmaatschappij door liet teekenen dezer akten verklaard heeft, dat zij kennisgeving heeft ontvangen van deze hypothecaire Terbanden en dat zij het beding Tan art. 297 Kooph. Toor aan haar beteekend zal houden, en dat zij tegenover de genoemde hypotheekhoudster de verplichtingen op zidh nam voortTloeiende uit de „Bepa­

lingen" neergelegd bij akte Tan 18 Oct. 19<25 bij notaris G.

Kramer te Amsterdam en bij akte van 23 <Oet. 1915 ter Griffie der Arrond.-Reehtbank te Rotterdam ;

dat het Klaverblad, wijl het de voor de bovenvermelde ver­

zekering 'verschuldigde premie niet aan de Boerenbrandwaar- borgmaatschappij betaalde, uit de onderlinge verzekering is geroyeerd;

dat de eiseheresse tot cassatie aan den thans verweerder van dit royement kennis heeft gegeven bij schrijven Tan 13 April 1922 met verzoek om Tan het royement aan de 'be­

trokken hypotheekhoudsters mededeeling te doen, blijyende de verzekering ten opzichte van deze doorloopen gedurende acht dagen, nadat zij van -het royement kennis hebben gekregen;

dat echter notaris Richardson Bennernagel aan dit verzoek, hetwelk door hem ontvangen is, geen gevolg heeft gegeven, hoewel het gebruikelijk is, dat de notaris, die de hypotheek­

akte heeft yerleden, zulk een bericht aan de belanghebbende 'hypotheekhoudsters doorzendt, terwijl bovendien in dit geTal de corresi>ondentie over d^ vermelde laanteekeningen op de polis tusschen partijen was gevoerd, zoodat de Onderlinge Boerenbrandwaarborgmaatsehappij de doorzending van liet be­

richt had mogen verwachten ;

dat echter de notaris, die aan de verzekeraarster niet mede­

deelde, dat hij de doorzending niet op zich nam, aan liet ver­

zoek niet lieeft voldaan en door deze nalatigheid niet die zorg­

vuldigheid heeft betracht, die den eenen mensch in het maat­

schappelijk verkeer jegens den anderen betaamt, althans niet de zorgvuldigheid die een notaris in een geval als het hier- 'bedoelde behoort te 'betrachten, in elk geval niet de zorgvuldig­

heid, die hij tegenover de verzekeraarster in deze zaak had moeten in acht nemen;

dat in den herfst van 1922 het bovenvermeld verzekerde vast goed is afgebrand en Tervolgens aan de tweede hypotheek- houdster, aan wie d'e vordering van de eerste hypotheek­

houdster was overgaan, door de thans eiseheresse eene som van f 10.000 is moeten worden uitbetaald, hebbende toch deze hypotheekhoudster er zich terecht op beroepen, dat, waar zij van het royement der verzekering geen bericht had ont­

vangen, deze te haren opzichte nog doorliep ;

op alle welke gronden eiseheresse tot cassatie de veroordee- ling Tan den thans Terweerder heeft opgevorderd tot betaling van een bedrag van f 10.000;

dat de verweerder in cassatie, ofschoon toegevende, dat hij:

van de Onderlinge Boerenbrandwaarborgmaatschappij de boven bedoelde mededeeling van het royement had ontvangen en niet­

tegenstaande het verzoek aan de nypotheeaire sehuldeischers daarvan geen bericht had gezonden, den eiseh heeft bestreden, waarop de Rechtbank bij vonnis van 2 Febr. 1925 eiseheresse in hare vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard;

O. dat de Onderlinge Boerenbrandwaarborgmaatscliappij van dit vonnis in foooger beroep is gegaan, doch dat het Ge­

rechtshof bij het bestreden arrest het vonnis a quo heeft be­

krachtigd, zulks onder meer op den navolgenden grond:

„dat appellante als tweede grief heeft te berde gebracht dat de Rechtbank heeft overwogen, dat het niet voldoen door geïntimeerde aan haar Terzoek, zonder haar met zijne weige­

ring in 'kennis te stellen, eerst dan een onrechtmatige daad zou kunnen zijn als geïntimeerde ihad geweten, wat hij ontkent, dat daarran schade voor haar zou voortvloeien;

„dat, nog afgezien hiervan dat deze overweging niet tot de beslissing der Rechtbank heeft geleid, deze grief de appellante niet kan baten, omdat, als geïntimeerde de „Bepalingen'' ge­

kend had, en dus geweten had welk belang appellante er bij had, dat het royement der verzekering ten spoedigste aan de hypotheekhoudsters werd medegedeeld, hem tevens uit die be­

palingen zou zijn gebleken, dat appellante als yeraekeraarster die mededeeling aan de hypoüheekhoudsters zelf moest doen aan het in de verklaring vermelde of daarin gewijzigde adres, zoodat hij bij die wetenschap nog eerder reden zou gehad hebben om aan het verzoek van appellante geen gevolg te geven;"

O. dat tegen deze beslissing is aangevoerd het navolgend middel van cassatie: zie conclusie proc.-gen.;

O. dat waar uit de hierboven Termelde OTerwegingen van het arrest blii'kt. dat het Gerechtshof de „Bepalingen", welke ten deze op de bestaande verzekering van het aan het Klaver­

blad toebehoorende vaste goed in den Horstermeerpolder van toepassing zijn, in dien zin verstaat, dat ook al had de verweer­

der in cassatie aan het tot hem gericht verzoek om het roye­

ment der assurantie aan de hypothecaire schuldeisehers mede te deelen voldaan, de Onderlinge Boerenbrandwaarborgmaat- schappfl toch niet zou zijn bevrijd van hare verplichting tot uitkeering van schadevergoeding in geval Tan een sinister, Termits dit alleen kon geschieden door eene mededeeling Tan het royement door de verzekeraarster zelve, het middel niet tot cassatie kan leiden;

dat toch bij deze opvatting van het bestaande assurantie­

contract, welke als van feitelijken aard door den rechter in cassatie behoort te worden geëerbiedigd, tusschen de aan den

verweerder in cassatie verweten gedraging en de geleden schade alle causaal verband ontbreekt, welk verband echter aanwezig moet zijn, zal er van een plicht tot vergoeding Tan de ge- Torderde schade sprake kunnen zijn;

dat het middel derhalve niet tot cassatie kan leiden;

Verwerpt 'het beroep; en

Veroordeelt de eiseheresse tot cassatie in de kosten op het beroep gevallen, tot de uitspraak van dit arrest, aan zijde van verweerder begroot op f 17.50 aan verschot en op f 400 voor salaris.

Mij kan deze uitspraak niet beyredigen. Zeker, de Terzeke- ringsmaatschappij heeft een fout begaan door de mededeeling betreffende het royement der assurantie, bestemd yoor de hypo­

theekhoudster, niet conform de bepalingen der „verklaring'' aan haar daarin genoemd adres te zenden, doch aan den notaris der hypotheekakte, met verzoek om doorzending. Aan deze fout, in casu ten gevolge hebbend dat de hypotheekhoud­

ster van het royement geen bericht ontving, had de maat­

schappij te wijten, dat zij eenige maanden later, bij verbran­

ding van het toen niet meer verzekerde goed, niettemin de ver­

zekerde som aan de hypotheekhoudster moest uitbetalen.

Maar in deze procedure gaat het niet over de Traag, of de Maatschappij een fout heeft gemaakt; neen, de vraag is, of de notaris een fout heeft gemaakt; of deze, door te handelen, zooals hij deed, de zorgvuldigheid heeft betracht, die den eenen mensch in het maatschappelijk verkeer jegens den ande­

ren betaamt. En nu wil het mij voorkomen, dat de notaris in casu die zorgvuldigheid allerminst heeft betracht, en dat zijn verzuim — men leze zijn verweer, zdoals dat is opgenomen in het arrest van het Hof, W. 11772 — zelfs een ernstiger karakter draagt dan dat van de Maatschappij; immers deze handelde uit onachtzaamheid, maar gene willens en wetens.

De mededeeling toch, welke de notaris van de Maatschappij ontving, was door de afzendster bedoeld als een rechtshande­

ling, al was zij bet dan ook in wezen niet ten gevolge van de met de „Verklaring" strijdige adresseering. Die bedoeling- spreekt duidelijk uit den inhoud der mededeeling en moest zeker aan een notaris, die toch waarlijk geen Treemdeling is in het Jeruzalem der hypotheekakten met wat daarbij behoort, duidelijk zijn. De notaris mocht dus geacht worden te weten althans te bevroeden, dat de afzendster aan deze mededeeling en het daaraan verbonden verzoek groote waarde hechtte.

In die omstandigheden nu was het m. i. zijn pliöht om hetzij aan het verzoek der Maatschappij te voldoen en de mede­

deeling door te zenden, hetzij aan de Maatschappij te berich­

ten, dat hij aan haar verzoek niet zou Toldoen.

De opvatting van het Hof, dat blijkbaar in de gedragingen van den notaris geen onrechtmatige daad wil zien, wordt door den H. R. gelukkig niet onderstreept. De H. R. toch spreekt zich daarover niet uit, maar constateert alleen, dat ingevolge 's Hofs opvatting van het assurantiecontract tusschen de ge­

stelde onrechtmatige daad en de gestelde schade het causaal verband ontbreekt. Maar al moge het misschien juist zijn. dat, nu de „Verklaring" een mededeeling van het royement eischt rechtstreeks van de verzekeringsmaatschappij aan de hypo­

theekhoudster, een mededeeling, haar via den notaris berei­

kende, juridisdh geen effect kan sorteeren, toch mag veronder­

steld worden, dat, hadde de notaris zijn plicht gedaan, de Maatschappij voor schade zou zijn gespaard gebleven. Want, had de notaris de mededeeling doorgezonden, dan zou de hypo-

theebhoudster natuurlijk daarmede rekening gehouden hebben en bij haar debitrice op een nieuwe verzekering hebben aan­

gedrongen of haar belang hebben verzekerd. En had de notaris aan de Maatschappij bericht, dat hij zich niet geroepen voelde de mededeeling door te geven, dan had deze, op haar fout attent gemaakt, ten spoedigste de mededeeling ten tweede male Terzonden en dan aan het adres der hypotheekhoudster zelve.

De notaris, ofschoon dan in rechte aan een veroordeeling ontkomen, zal niettemin dienen te beseffen, dat dank zjj zijn onwelwillende en m. i. ook onrechtmatige houding de verzeke­

ringsmaatschappij een schade boekt van f 10.000.

D. F.

B u r g e r l i j k e K a m e r

Zitting van 26 April 1928 Voorzitter, Dr. C. O. SEGERS

Raadsheeren, Drs L. E. VISSER, J. KOSTEBS, B. M. TAVERNE en O. J. H. SCHEPEL

VERANDERING VAN HET ONDERWERP VAN DEN EISCH Terecht overwoog het Hof, dat het vorderen van schade­

vergoeding bij oorspronkelijke dagvaarding op grond van prijsstijging, doch in de schadestaat-proced.ure op grond van het feit, dat de zaak door eischer van verweerder ver beneden den toen geldenden prijs was gekocht en eischer dus een echt koopje had gedaan, een verande­

ring van eisch meebrengt.

Weliswaar had eischer bij oorspronkelijke dagvaarding kun - nen volstaan met zonder meer- schade te stellen, doch.

nu hij slechts één enkele oorzaak van schade daarin aanvoerde, deed hij die oorzaak deel uitmaken van het onderwerp van zijn eisch, waarin verandering te bren­

gen hem verboden was.

Nu eischer bij oorspronkelijke dagvaarding verband- heefï gelegd tusschen de toen genoemde schadeoorzaak en de gevorderde vergoeding, ligt dit verband dus ook in het arrest van het. Hof, op die dagvaarding gewezen, opge­

sloten en mist dus het middel, voor zoover bewerend dat dit arrest zoodanig de schade beperkend verband niet zou bevatten, feitelijken grondslag.

Beroepen arrest in W. 11721. 3

A. Collé, houthandelaar, wonende te Culemborg, eischer tot cassatie van een arrest door liet Gerechtshof te Arnhem, op 17 Mei 1927 tusschen partijen gewezen, advocaat Mr.

P, E. BRIÈT, gepleit door Mr. J. D. L. GUNNING, advocaat te Leiden.

tegen

H. W. Gansenkolk, winkelier en houthandelaar, wonende te Velp, gemeente Rheden. verweerder in cassatie, advocaat Mr. Li. A. NYPELS.

De proc.-gen. TAK heeft in deze zaak de volgende conclusie genomen:

Edele Hoog Achtbare Heeren.'

Bij inleidende dagvaarding stelde eischer als oorzaak van geleden schade door wanpraestatie prijsstijging van het. ge-

(3)

kochte, welke oorzaak hij bij de schadestaatprocedure geheel liet vallen, daarvoor in de plaats stellende, ,,dat hij buiten­

gewoon goedkoop had gekocht en een echt koopje had gedaan".

Het Arnhemsche Hof zag hierin eene verboden verandering van het petitum. makende opneming der scliadeoorzaak in de dagvaarding deze in zekeren zin mede onderwerp van den eisch, en verklaarde mitsdien eischer niet-ontvankelijk.

Deze, daardoor gegriefd, stelt als cassatiemiddel:

„Schending, immers verkeerde toepassing, van de artt.

1269, 1270, 1271. 1274. 1279, 1280. 12S2, 12S3, 1284, 1510.

1953 en 1954 B. W., 134, 347. 348. 353, 612. 613 en 614 B. Rv. :

a. doordat het Hof ten onrechte eene verandering van eisch aanwezig acht, wanneer in de dagvaarding schade wordt ge­

vorderd op grond van prijsstijging van het gekochte en in het schadestaatgeding op grond van het buitengewoon voordeelige van den gesloten koop ;

B. doordat het Hof in strijd met het begrip ..onderwerp van

•den eisch" ten onrechte aanneemt, dat de in de dagvaarding gestelde prijsstijging mede onderwerp van den eisch tot ver­

goeding der schade is geworden;

c. doordat het Hof, door eene beperking van de rechten van den declarant uit bovenstaande prijsstijging af te leiden en aan te nemen, dé kracht van rechterlijk gewijsde miskent, dat moet worden, toegekend aan het door hetzelfde Hof op 28 April 1925 tusschen partijen gewezen arrest, dat zulke beper­

king niet bevat;

d. doordat het Hof, bovenvermelde beperking aannemende, den aard miskent van het onderwerpeljjke schadestaatgeding als tenuitvoerlegging van zijn arrest van 28 April 1925."

Met geen der onderdeelen van het middel kan ik mij ver­

eenigen, op gevaar af formalistisch te worden genoemd.

Voor de onderdeelen «en} verwijs ik naar mijne aan Uw arrest van 25 Nov. 1921. W. 10842. voorafgaande conclusie, waarvan ik geen woord herroep en waarin XTw Raad mij is bijgevallen, onder toevoeging dat, indien bij dagvaarding scha­

de wordt gevorderd op grond van prijsstijging van het ge­

kochte en in het schadegeding wegens het buitengewoon voor­

deelige van den koop, daarin terecht eene verandering van eisch wordt gezien, daar hierdoor het wezen der zaak wordt gewijzigd, indien althans met mij aangenomen wordt, dat de prijsstijging, door eisCher als eenige oorzaak der schade aan­

gegeven, aldus mede tot het onderwerp van den eisch is gaan behooren.

Bij de onderdeelen c en d is uit het oog verloren, dat van 'sHofs arrest van 28 April 1925 niet enkel het dictum mag worden gelezen, waarbij de verweerder in het algemeen tot schadevergoeding werd veroordeeld, doch dat dit dictum moet worden verklaard uit de voorafgaande overwegingen. Waar men nu daarin leest, dat altijd als uitsluitende scliadeoorzaak de prijsstijging op den voorgrond treedt, zie ik geen tegen­

spraak tusschen 's Hofs beide arresten en kan van miskenning van een gewijsde geen sprake zjjn.

Ik concludeer mitsdien tot verwerping van het beroep, met veroordeeling van den eischer in de kosten op de behandeling

•daarvan in cassatie gevallen.

0e Hooge Raad enz. ;

Overwegende, dat uit het bestreden arrest en uit dat door het Gerechtshof te Arnhem, op 28 April 1925 tusschen par- tiipn gewezen. naar welk arrest het Hof ten aanzien van de daadzaken in het bestreden arrest verwijst, blijkt, voor zoover ten deze van belantr:

dat Uollé bij inleidende dagvaarding neeit gesteld, «ar.

Gansenkolk hem op 9 April 1920 ten behoeve van zijn handel en bedrijf heeft verkocht, gelijk hij van dezen heeft gekocht, een aantal eikenboomen. tegen den prijs van f 30 per kubie- ken meter, maar Gansenkolk in gebreke is gebleven met de levering dezer boomen ook na sommatie en inverzuimstelling;

dat hij. Collé, ten gevolge van deze wanpraestatie groote schade heeft geleden en nog lijdt, o. m. omdat de prijs van eikenhout als het gekochte bijzonder sterk is gestegen, — op welke gronden Collé heeft gevorderd ontbondenverklaring van de bedoelde overeenkomst en veroordeeling van Gansenkolk om aan hem te vergoeden alle kosten, schaden en interessen, ten gevolge van diens wanpraestatie door hem, Collé, 'geleden en nog te lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

dat ten slotte bij bovenbedoeld arrest van 28 April 1925 deze vordering is toegewezen, waarna Collé aan Gansenkolk heeft doen beteekenen een staat van kosten, schaden en inte­

ressen tot een bedrag van f 9425 ter zake van winstderving, hebbende hij de eikenboomen gekocht tegen f 30 per M3., ter­

wijl de normale prijs op het tijdstip dat dé levering had moeten plaats hebben (half Mei 1920 tot einde Juli 1920) was f 95 per M".;

dat, nadat Gansenkolk had aangeboden te betalen: nihil en nadat Collé daarop zijne tegenpartij had opgeroepen en geconcludeerd, dat het bedrag der kosten, schaden en inte­

ressen zal worden vastgesteld op f 9425, het Hof bij het be­

streden arrest, naar aanleiding van de bewering van Gansen­

kolk, dat de vordering niet-ontvankelijk is, omdat declarant gebonden is aan de door hem bij inleidende dagvaarding als eenige gestelde factor, heeft overwogen:

dat bij oorspronkelijke dagvaarding werd gesteld, dat Collé ,,ten gevolge van de wanpraestatie van Gansenkolk groote s'chade heeft geleden en nog lijdt, onder meer omdat de prijs van eikenhout 'als het gekochte bijzonder sterk is gestegen;

,,dat in de schadestaatprocedure declarant de beweerde prijsstijging geheel heeft laten vallen, zijnde dit ook volkomen duidelijk aan liet licht gekomen toen, nadat het Hof had ge­

last de verschijning van partijen en in persoon met hare prak- tizijns, declarant Collé voor het Hof heeft verklaard, dat. de prijs van eikenhout van April, Mei tot einde Aug. 1920 vrijwel steeds dezelfde is geweest, en dat hij door de niet-levering schade heeft geleden omdat hij van Gansenkolk buitengewoon

goedkoop had gekocht en een echt koopje had gedaan ;

„dat, waar in de dagvaarding schade wordt gevorderd op grond van prijsstijging en thans op grond van het buiten­

gewoon voordeelige van den gesloten koop, dit inderdaad is een verboden verandering van den eisch;

„dat toch Collé had kunnen volstaan met bij dagvaarding zonder meer te stellen schade te hebben geleden, maar dat, nu hij dit niet deed en als oorzaak aanvoerde prijsstijging, hij ook gebonden is om zich te houden binnen de grenzen van het begrip prijsstijging, daar toch, bij opneming van de oorzaak in de dagvaarding, die oorzaak in zekeren zin mede wordt het onderwerp van den eiscli tot vergoeding der schade en het niet geoorloofd kan worden geacht, om voor de bij dagvaar­

ding verstrekte feitelijke gegevens, welke de strekking en den omvang van den eisch tot schadevergoeding nader omlijnen, andere daarvan afwijkende feitelijke gegevens in de plaats te stellen;

„dat thans nog moet worden nagegaan, of de zaak mis­

schien een andere wordt doordat in de dagvaarding ook voor­

komen de woorden: „onder meer";

„dat het Hof vermeent die vraag ontkennend te moeten be­

antwoorden ;

„dat toch, al moge de dagvaarding zeggen: „onder meer", zij feitelijk slechts één oorzaak aanvoert, en in het geheele proces, tot aan de schadestaatprocedure toe, dan ook maar alleen over prijsstijging als oorzaak der schade is gesproken en gedebatteerd en geen andere oorzaak zelfs is genoemd, zoodat prijsstijging alleen de oorzaak is;

„dat het oordeel misschien anders zou luiden indien na de woorden: „onder meer" een aantal oorzaken waren genoemd, waardoor het gemakkelijker zoude vallen die oorzaken uit te breiden ;

„dat. uit het bovenstaande volgt, dat declarant niet-ontvan­

kelijk is in zijn vordering" ;

op welke gronden het Hof Collê niet-ontvankelijk heeft ver­

klaard in zijne vordering;

O. dat daartegen is gericht het middel van cassatie: zie conclusie proc.-gen. ;

O. daaromtrent:

dat — waar liet Hof blijkens het boven aan het bestreden arrest ontleende de in de oorspronkelijke dagvaarding ver­

melde prijsstijging heeft verstaan in den zin, dat de prijs van eikenhout in den loop van een aantal maanden naar boven was gegaan, en het in het schadestaat-geding beweerde buiten­

gewoon voordeelige van den gesloten koop aldus heeft begre­

pen, dat het eikenhout ver beneden den toen geldenden prijs was ingekocht en de kooper een echt koopje had gedaan — het terecht een verandering van den eisch aanwezig heeft geacht;

dat dus onderdeel a van het middel is ongegrond;

dat ditzelfde geldt voor onderdeel 6 ;

dat immers het Hof terecht heeft beslist, dat Collê wel had kunnen volstaan met bij dagvaarding zonder meer te stellen schade te hebben geleden, maar dat hij, bij dagvaarding, zoo­

als het Hof die heeft uitgelegd, slechts één enkele oorzaak van schade aanvoerend, daarmede die oorzaak deel deed uit­

maken van het onderwerp van zijnen eisch, voor zooverre deze schadevergoeding betrof, waarin verandering te brengen, zoo­

als hij gedaan heeft, door in het schadestaat-geding eene an­

dere schade-oorzaak aan te voeren, hem verboden was;

dat ook de onderdeelen c en d niet tot cassatie kunnen leiden;

dat de eischer bij de oorspronkelijke dagvaarding, zooals die door het Hof bij het bestreden arrest is uitgelegd, stellend, dat hij schade had geleden enkel ter zake van prijsstijging en veroordeeling van Gansenkolk vorderend om aan hem te ver.- goeden alle kosten, schaden en interessen, nader op te maken bij staat, verband heeft gelegd tusschen die schade-oorzaak en de door hem gevorderde vergoeding van schade, en dit verband dus ook ligt in de beslissing van het Hof in het arrest van 28 April 1925, waarbij hem deze vordering, zooals zij is: inge­

steld, is toegewezen;

dat daarom de genoemde onderdeelen van het middel feite- lijken grondslag missen, omdat bij: beide wordt uitgegaan van de stelling, dat laatstgenoemd arrest zoodanig de schade be­

perkend verband niet zou bevatten;

Verwerpt het beroep;

Veroordeelt den eischer in de kosten op het beroep in cas- j. satie gevallen.

B u r g e r l i j k e K a m e r

Zitting van 36 April 1928 Voorzitter, Dr. C. O. SEGERS

Raadsheeren, Drs L. E. VISSER, J. KOSTERS, B. M. TAVERNE en C. J. H. SCHEPEL

VERANDERING VAN HET ONDERWERP VAN DEN EISCH Inleidende dagvaarding, gericht tegen verweerster pro se

en qq., gegrond op het gezamenlijk bezit van 10 aan­

deelen door haar zelve en haar kinderen. Prijsgeving door eischeres bij conclusie van repliek van hare vordering tegen verweerster qq. Niet-ontvankelijkverklaring door het Hof van eischeresses vordering in appèl tot veroor­

deeling van verweerster pro se en qq., nu eischeres bij repliek in eersten aanleg haar eisch tegen verweerster qq. heeft laten varen en daarop in hooger beroep niet kan terugkomen.

Terecht heeft het Hof, nu de vordering in appèl tegen, ver­

weerster qq. niet kon worden toegewezen, ook den eisch tegen verweerster pro se niet-ontvankelijk verklaard, zijnde toch de vordering tegen verweerster pro se, ge­

grond op het hebben van 10 aandeelen voor zich per­

soonlijk, een andere dan die tegen haar pro se en qq., gegrond op het gezamenlijk bezit van 10 aandeelen door haar zelve en haar kindei'en, en een verandering van eisch, tenzij zij zich bepaalt tot een wijziging of ver­

mindering, wat hier niet het geval is, niet toegelaten.

De Coöperatieve Vereeniging „Coöperatieve Stroocartonfabriek Ceres", gevestigd en kantoorhoudende te Oude-Pekela, eischeres tot cassatie van een op 15 Juni 1925, tusschen X>artijen gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, advocaat Mr. L. G. VAN PRAAG,

tegen

1°. P. Sehuringa, weduwe van F. Feddes, landeigenares, te Wildervank, zoo voor zich als in hare qualiteit van voogdes over de minderjarigen: F. Feddes, E. Feddes, Tj. Feddes en M. Feddes, aldaar, en

2°. K. Scliuringa, vroeger landgebruiker, te Wildervank, thans kunstmesthandelaar te Uithuizen, verweerders in cassatie, niet verschenen.

De proc.-gen. TAK heeft in deze zaak de volgende conclusie genomen:

Edele Hoog Achtbare Heeren.'

Bij dagvaarding en conclusie van eisch in appèl vroeg eischeresse met nevenvorderingen, dat het Leeuwardensche Hof, met vernietiging van het beroepen vonnis, verweerster pro se en qualitate qua zou veroordeelen om tegen kwijting aan haar eene zekere som te betalen.

Het Gerechtshof voormeld achtte haar evenwel niet-ont­

vankelijk: ,,Overwegende dat „Ceres" in deze vordering, welke eene geheel andere is dan eene van gelijke strekking tegen Sehuringa pro se, niet kan worden ontvangen, nu zij in eer­

sten aanleg bij repliek haar eisch tegen de door P. Scliuringa

vertegenwoordigde minderjarigen heeft laten varen en daarop in hooger beroep niet kan terugkomen".

Daartegen wordt met het dus luidend middel opgekomen:

„Schending en verkeerde toepassing van de artt. 69 R. O..

5, 48, 134, 277. 278, 332, 334, 343, 347. 348. 353 B. Rv..

1332, 1335, 1417, 1428, 1449, 1451, 1954 B. W.. doordien, waar eischeres bij inleidende dagvaarding eene vordering had ingesteld tegen de verweerster zoo voor zich als in hare hoe­

danigheid van voogdes over minderjarigen, en, met. nevenvor­

deringen, geëischt had d'e veroprdeeling zoo voor zich als in voormelde hoedanigheid tot betaling, welke vordering was ont­

zegd, waarna eischeres bij dagvaarding en conclusie van eisch in appél gevorderd had vernietiging van dat vonnis en ver­

oordeeling der verweerster pro se en qq. zooals bij inleidende dagvaarding was geëischt, het Hof, uit overweging, dat deze vordering eene geheel andere is dan eene van gelijke strekking pro se en waar eischeres in eersten aanleg bij repliek haar eisch tegen de door verweerster vertegenwoordigde minder­

jarigen had laten varen en daarop in hooger beroep niet kon terugkomert-, de eischeres in hare voormelde vordering in appèl niet ontvangen heeft, een en ander ten onrechte, omdat de vordering in appèl volkomen dezelfde was als die, welke eischeres bij inleidende dagvaarding had ingesteld, en 's Hofs gerelateerde overwegingen aan de ontvankelijkheid der vorde­

ring in appèl, althans ten aanzien van de verweerster voor zich, niets afdoen."

Het wil mij voorkomen, dat de grief niet tot cassatie leiden kan. Het Hof immers beslist, dat dé ingestelde vordering tegen de verweerster pro se en qq. eene geheel andere is dan die tegen verweerster pro se en treedt aldus in eene uitlegging van de beteekenis der dingtalen die, als van zuiver feitelijken aard, in cassatie niet kan worden getoetst.

Ik concludeer mitsdien tot verwerping van het beroep, met veroordeeling van de eischeresse in de kosten op de behandeling daarvan in cassatie gevallen.

De Hooge Raad enz. ;

Overwegende, dat blijkens het bestreden arrest en het daarin voor wat de feiten betreft overgenomene uit het vonnis der Arrond.-Rechtbank te Winschoten, dd. 30 Juni 1926, blijkt, dat de eischeresse in cassatie, voortaan te noemen Ceres, in eersten aanleg P. Sehuringa, zoo voor zich als in hare quali­

teit van voogdes over de in het hoofd van dit arrest vermelde minderjarigen, heeft doen dagvaarden, opdat zij zöó voor zich als in hare gemelde qualiteit zou worden veroordeeld om tegen kwijting te betalen een bedrag van f 441.59, zulks op in die dagvaarding nader omschreven gronden, waaronder: dat zij lid is, althans in het jaar 1921 was van de Ceres, en als zoo­

danig voor 10 aandeelen in haar kapitaal zou hebben deel­

genomen ;

dat P. Sehuringa pro se en qq., nadat haar daartoe bij vonnis der Arrond.-Rechtbank te Leeuwarden van 20 Febr.

1924 vergunning was verleend, den verweerder sub 2° in vrij­

waring in liet geding heeft geroepen en dat deze zich bij P.

Sehuringa pro se en qq. in de hoofdzaak heeft gevoegd;

dat tegen den eisch in hoofdzaak is aangevoerd, dat. deze niet-ontvankelijk is, omdat Ceres in het geding heeft geroepen P. Sehuringa pro se te zamen met 4 andere gedaagden, welke met haar, Ceres, niets te maken hebben, daar alleen P. Sehu­

ringa in 1921 lid was, en omdat volgens den grondslag der vordering, althans te rade gaande met het petitum, dé vijf gedaagden te zamen tien aandeelen zouden hebben, terwijl, indien Ceres mocht beweren, dat in de dagvaarding niet staat, dat de vijf gedaagden tien aandeelen hebben, dit slechts m letterlijken zin juist is, daar slechts in het algemeen gespro­

ken wordt van zekeren gedaagde, die tien aandeelen zou heb­

ben, doch dat uit de dagvaarding niet. blijkt, welke gedaagde de aandeelen heeft;

dat hierop Ceres heeft gerepliceerd, dat in de dagvaarding duidelijk staat, dat gedaagde lid is der Vereeniging en de bij­

voeging in hare qualiteit als voogdes overbodig is, doch dat de bedoeling is om alleen eene veroordeeling tegen P. Sehuringa te verkrijgen, — weshalve zij voor zooveel noodig rectificatie der dagvaarding heeft verzocht;

dat de Rechtbank hierop in het bovenbedoeld vonnis van 30 Juni 1926 heeft overwogen, dat Ceres zich blijkens hare processueele houding heeft neergelegd bij het verweer, dat de gedaagde in de hoofdzaak slechts voor zich aandeelen in de Coöperatieve Vereeniging had, zoodat het er nu oorspron­

kelijk eene specificatie ontbrak — voor kan worden gehouden, dat de eiscli voor het geheel is gericht tegen P. Sehuringa pro se, docli dat eene rectificatie van de dagvaarding als de gevraagde niet verleend kan worden nu de minderjarigen in het geding zijn geroepen, doch dat de eisch, voor zooverre die tegen de gedaagde in qualiteit van voogdes is ingesteld, op den zooeven vermelden grond moet worden ontzegd;

dat, waar de Rechtbank ook den eisch voor zooverre zii tegen P. Sehuringa persoonlijk is ingesteld niet gerechtvaardigd acht, de eisch in de hoofdzaak wordt ontzegd, waarop dan hetzelfde met de vordering in de vrijwaringszaak geschiedt.;

O. dat Ceres van dit vonnis, voor zooverre het in de hoofd­

zaak is gewezen, in hooger beroep is gekomen, waarop het Hof, na te hebben opgemerkt, dat, waar Ceres tegen het von­

nis der Rechtbank, voor zooverre haar de eisch tegen P.

Sehuringa in qualiteit van voogdes was ontzegd, geen grief had ingebracht, heeft overwogen, dat zij in haar appèl niet kan worden ontvangen voor zooverre dit gericht is tegen deze in hare qualiteit van voogdes;

•dat verder nog wordt overwogen : dat Ceres bü dagvaarding en conclusie van eisch in appèl met nevenvorderingen vordert, dat liet Hof. met vernietiging van het beroepen vonnis. P.

Sehuringa pro se en qq. zal veroordeelen om tegen kwijting aan haar te betalen de som van f 441.59, doch dat appellante in deze vordering, welke eene geheel andere is dan eene van gelijke strekking tegen P. Sehuringa pro se, niet kan worden ontvangen nu zij in eersten aanleg bij repliek haar eisch tegen de door deze vertegenwoordigde minderjarigen heeft laten varen, en daarop in hooger beroep door haar niet kan worden teruggekomen; op alle welke gronden het Gerechtshof in het bestreden arrest: 1°. partij Ceres niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door haar ingesteld appèl invoege als ver­

meld, en 2°. haar niet-ontvankelijk heeft verklaard in hare vordering in appèl, —• alles met hare veroordeeling in de kosten van het hooger beroep ;

O. dat tegen deze beslissing is aangevoerd het navolgend middel van cassatie : zie conclusie proc.-gen. ;

O. dat dit middél niet tot cassatie kan leiden ;

dat zeer zeker, wanneer de eischeresse tot cassatie bij een­

zelfde introductieve dagvaarding twee rechtsvorderingen tegen de verweerster sub 1° had ingesteld, dé eerste tegen haar per­

soonlijk. de tweede tegen haar in hare hoedanigheid van voog­

des, de omstandigheid, dat het appèl in de tweede zaak niet kon worden ontvangen, nog niet de eerste rechtsvordering niet-ontvankelijk zou hebben doen zijn, al ware het ook dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gebruik van het diergeneesmiddel dat afwijkt van de instructies weergegeven in de (wetenschappelijke) bijsluiter, kan het voorkomen van bacteriën die resistent zijn voor

Als de verschijnselen verdwenen zijn (dagen tot weken), de levothyroxine dosering opnieuw beoordeeld is en het dier helemaal hersteld is, kan begonnen worden met een lagere

Voor een juiste dosering moet het lichaamsgewicht zo nauwkeurig mogelijk worden bepaald en een accuraat doseerhulpmiddel dient te worden gebruikt om de berekende hoeveelheid toe

Deze informatie kunt u vinden op het openbare gedeelte van onze website onder de link aanmelden, nadat u eerst de keuze voor locatie Leuvensbroek of locatie Meeuwse Acker

Kle ´pierre te veroordelen aan haar huurders individueel in reke- ning te brengen het breukdeel bestaande uit de bruto vloerop- pervlakte van het individueel gehuurde, gedeeld door

Niet gebruiken bij lacterende koeien die gebruikt worden voor de productie van melk voor humane consumptie of bij droogstaande koeien of drachtige dieren binnen 60 dagen voor het

ging der koopovereenkomst met het arbitragebeding ge 1 eekend heeft teruggezonden, niettegenstaande gedaagde bij verschillende brieven om terugzending na

Indien actieve immunisatie tegen leptospira nodig is, kan Leptospira vaccin van dezelfde registratiehouder gebruikt worden in plaats van de suspendeervloeistof.. Na reconstitutie