• No results found

Archeologisch onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologisch onderzoek"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

44

(3)

Colofon

Projectnummer 58740319

OM-nummer 4696002100

In opdracht van Rho Adviseurs

Auteur Redactie

Versie 1.2

Status concept

Autorisatie

Senior KNA Prospector 7-5-2019

Goedkeuring

Gemeente Utrechtse Heuvelrug

© IDDS Archeologie Noordwijk, april-mei 2019 ISSN 2212-9650

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever

Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

Appelgaard, Driebergen-Rijsenburg Gemeente Utrechtse heuvelrug

IDDS Archeologie rapport 2255

(4)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

SAMENVATTING:

In opdracht van Rho Adviseurs heeft IDDS Archeologie in april 2019 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Appelgaard in Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse heuvelrug. De noodzaak tot het archeologisch onderzoek komt voort uit het bestemmingsplan. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied zeer waarschijnlijk is gelegen op gordeldekzandwelvingen waarop kampodzolgronden of hoge zwarte enkeerdgronden aanwezig zijn. Op basis hiervan kon in het plangebied een archeologisch niveau voorkomen op een diepte van ongeveer 0,5 m -mv (ca. 3,5 m NAP). De resten uit dit niveau kunnen dateren vanuit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd en zullen naar verwachting behoren tot vuursteenvindplaatsen (Paleolithicum en Mesolithicum) of nederzettingsterreinen en grafvelden (Neolithicum – Nieuwe Tijd) en bestaan uit vondsten zoals vuursteen, aardewerk, verbrand bot, glas en baksteen. Hierbij is een grotere kans op het aantreffen van archeologische waarden vanaf de IJzertijd, aangezien er zo’n 180 meter ten noordwesten van het plangebied sporen en vondsten afkomstig uit de IJzertijd zijn aangetroffen. Verder is er met name in het deel van het plangebied dat aan het begin van de 19e eeuw bebouwd was een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten uit de periode Middeleeuwen – begin 19e eeuw.

Het veldonderzoek bevestigd grotendeels de verwachting van het bureauonderzoek. Binnen het plangebied zijn geen gordeldekzandwelvingen aangetroffen, maar Sandr afzettingen. Dat zijn geen eolische afzettingen maar een Sandr is ontstaan door het afspoelen van grindrijk sediment van de stuwwal. Verder is zoals verwacht in het plangebied een enkeerdgrond aanwezig. Vanwege de aanwezigheid van recent baksteen en een verstoorde onderlaag is deze enkeerdgrond geïnterpreteerd als vergraven. Dit sluit echter niet uit dat aan de basis van het plaggendek nog funderingsresten uit de Middeleeuwen of diepreikende sporen uit de prehistorie kunnen voorkomen, en dichter aan het maaiveld nog sporen en funderingen uit de Nieuwe Tijd aanwezig kunnen zijn.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert IDDS Archeologie om vervolgonderzoek uit te laten voeren. Voor archeologische waarden uit de perioden Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd wordt een proefsleuvenonderzoek aanbevolen. Bij een proefsleuvenonderzoek kunnen sporen en vondsten uit alle perioden worden opgespoord. Omdat de vondsten uit het Paleolithicum en Mesolithicum vooral bestaan uit kleine stukjes vuursteen, kunnen binnen de proefsleuven vakken worden geselecteerd die voor de opsporing hiervan worden gezeefd. De proefsleuven zullen in ieder geval op de twee archeologische niveaus moeten worden aangelegd. Het eerste niveau bevind zich in het noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied, direct onder het maaiveld (circa 4,6 m NAP) of indien aanwezig direct onder het opgebrachte stabilisatiezand (0,4 tot 0,6 m -mv; 4,0 tot 4,6 m NAP). Dit deel van het proefsleuvenonderzoek kan het beste worden gericht op de locaties waar volgens de topografische kaarten in het begin van de 19e en 20e eeuw gebouwen hebben gestaan. Hiermee kunnen eventuele funderingsresten worden opgespoord, maar kan vooral voor gebouwen uit het begin van de 19e eeuw worden onderzocht of hier nog restanten van een mogelijke voorganger aanwezig zijn. Het tweede niveau ligt direct onder het plaggendek in de top van de Sandr afzettingen (tussen 1,1 en 1,4 m -mv; 3,2 en 3,5 m NAP). Op dit niveau kunnen binnen het hele plangebied sporen en vondsten voorkomen van de perioden Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd.

(5)

INHOUDSOPGAVE :

ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED ... 4

1. INLEIDING ... 5

1.1. Onderzoekskader ... 5

1.2. Doel- en vraagstellingen van het onderzoek ... 6

1.3. Ligging van het plangebied ... 6

2. BUREAUONDERZOEK ... 8

2.1. Werkwijze ... 8

2.2. Geologie, geomorfologie en bodem ... 8

2.3. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden ... 11

2.4. Historische situatie en mogelijke verstoringen ... 13

2.5. Huidig landgebruik ... 17

2.6. Gespecificeerd verwachtingsmodel ... 18

3. VELDONDERZOEK ... 19

3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet ... 19

3.2. Werkwijze ... 19

3.3. Resultaten ... 19

3.4. Interpretatie ... 20

4. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ... 22

4.1. Aanbevelingen ... 24

LITERATUUR EN KAARTEN ... 26

LIJST VAN AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN ... 28

BIJLAGEN

1. Topografische kaart 2. Archis-informatie 3. Boorlocatiekaart 4. Boorbeschrijvingen 5. Periodentabel 6. Ontwerptekening 7. Advieskaart

8. Tabel gespecificeerde archeologische verwachting

(6)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Administratieve gegevens van het plangebied

Toponiem Appelgaard

Onderzoekmeldingsnummer 4696002100

Plaats Driebergen-Rijsenburg

Gemeente Utrechtse heuvelrug

Kadastrale aanduiding Driebergen-Rijsenburg B7623, B7626, B7627, B7628, B7630, B7812, B8169

Provincie Utrecht

Coördinaten Centrum Hoekpunten

148.030/451.528 148.025/451.579 N 148.083/451.533 NO 148.027/451.452 Z 147.965/451.537 ZW Oppervlakte plangebied 7.045 m2

Onderzoekskader Nieuwbouw

Uitvoerder IDDS Archeologie

Contactpersoon:

Postbus 126

2200 AC Noordwijk (ZH) Tel: 071-4028586 E-mail:

Bevoegde overheid Gemeente Utrechtse Heuvelrug Contactpersoon:

Postbus 200 3940 AE Doorn Tel: 0343-565706 E-mail:

Beheer en plaats van documentatie IDDS Archeologie, Noordwijk Uitvoeringsdatum veldwerk 16-4-2019

(7)

1. Inleiding

1.1. Onderzoekskader

In opdracht van Rho Adviseurs heeft IDDS Archeologie in april 2019 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Appelgaard in Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse heuvelrug. De aanleiding voor dit onderzoek is de sloop van de huidige bebouwing en de geplande nieuwbouw op het terrein. Daarnaast is het voornemen om de aanwezige parkeerterreinen te herinrichten (zie Bijlage 6). De diepte van de bodemverstoring die hierdoor optreedt is vooralsnog onbekend, waardoor wordt uitgegaan van een maximale verstoringsdiepte van 2,0 m -mv. De kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden hierdoor verstoord dan wel vernietigd zullen worden.

Binnen het plangebied is waarschijnlijk sprake van grondwatertrap VII (zie paragraaf Bodem). Deze grondwatertrap houdt in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) > 80 cm -mv bedraagt en de gemiddeld laagste grondwaterstand > 120 cm -mv (STIBOKA 1976). Het is onduidelijk wat voor invloed de nieuwbouwplannen zullen hebben op het huidige grondwaterpeil.

Volgens de gemeentelijke beleidskaart bevindt het plangebied zich in een zone met Waarde Archeologie 1 (Figuur 1). Archeologisch onderzoek is noodzakelijk indien bodemverstorende werkzaamheden worden uitgevoerd over een oppervlak groter dan 50 m2 en dieper dan 0,3 m -mv (Beleidskaart Archeologie 2013). De oppervlakte van het plangebied en de diepte van de geplande ingrepen overschrijden deze vrijstellingsgrenzen en daarom is het hier beschreven archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.

Figuur 1: Archeologische beleidskaart gemeente Utrechtse Heuvelrug met de ligging van het plangebied (rode contour) (Bron: Beleidskaart Archeologie 2013). Het plangebied bevindt zich in zijn geheel in een donkerpaarse zone welke Waarde Archeologie 1 heeft.

(8)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

1.2. Doel- en vraagstellingen van het onderzoek

De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen over bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied, voor zover deze vormeenheden van invloed kunnen zijn geweest op de bruikbaarheid van de locatie door de mens in het verleden. Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen kansarme zones van het plangebied worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor behoud of voor vervolgonderzoek.

Om deze doelstelling te kunnen realiseren, wordt op de volgende vragen een antwoord gegeven:

• Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?

• Wat is de geologische/bodemkundige opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

• Indien het bodemprofiel niet intact is, wat is de aard, diepte en omvang van de verstoring?

• Is er in het plangebied een intact potentieel vondstniveau aanwezig en zo ja, komt dit overeen met het op basis van het bureauonderzoek verwachtte potentiële vondstniveau?

• Zijn er (aanwijzingen voor) archeologische waarden in het plangebied aanwezig en zo ja, wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard en datering hiervan?

• Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied (uitgesplitst per locatie in hoofdperiode en complextype) en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

• Indien de archeologische verwachting niet kan worden bevestigd, wat is hiervoor een mogelijke verklaring?

• Hoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, kunnen er toch archeologische indicatoren worden aangetroffen. Indien deze worden aangetroffen, dan gelden tevens de volgende vragen: wat is de verticale en horizontale ligging van de aangetroffen indicatoren, wat is de datering en wat is de invloed van deze vondsten op de archeologische verwachting van het plangebied?

• In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? En hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?

• Welke vorm van nader onderzoek is nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden en hun omvang, ligging, aard en datering voldoende te kunnen bepalen om te komen tot een selectiebesluit?

Het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 4.0 (Centraal College van Deskundigen 2016), de gemeentelijke eisen (Gemeente Utrechtse Heuvelrug 2018) en het door de gemeente goedgekeurde Plan van Aanpak (PvA; van den Biggelaar 2019).

Voor de in dit rapport gebruikte geologische en archeologische tijdsaanduidingen wordt verwezen naar Bijlage 5. Afkortingen en enkele vaktermen worden achterin dit rapport uitgelegd (zie lijst van afkortingen en begrippen).

1.3. Ligging van het plangebied

De ligging van het (her) in te richten gebied, ofwel het plangebied, is weergegeven in Bijlage 1. Het plangebied ligt tussen de wegen Appelgaard en Lindelaan in de gemeente Driebergen-Rijsenburg. Het plangebied heeft een oppervlakte van 7.045 m2 en een gemiddelde maaiveldhoogte van 4,6 m NAP. De exacte ligging en contouren van het plangebied zijn nader weergegeven in Bijlage 3 en Figuur 2.

(9)

Om tot een gespecificeerde verwachting voor het plangebied te komen, is niet alleen gekeken naar bekende gegevens over het plangebied zelf maar ook naar de omgeving. Voor het totale onderzochte gebied, oftewel het onderzoeksgebied, is als begrenzing een straal van 400 m rondom het plangebied gekozen. De straal van 400 m is dusdanig gekozen dat de meest relevante onderzoeken in de omgeving in het bureauonderzoek worden opgenomen.

Figuur 2: Het plangebied op een recente luchtfoto (bron: PDOK).

(10)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

2. Bureauonderzoek

2.1. Werkwijze

Tijdens het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over het onderzoeksgebied. Er is gekeken naar bekende archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden, uitgevoerde archeologische onderzoeken, de fysieke kenmerken van het oude en huidige landschap en naar informatie over bodemverstoringen. Er is gebruik gemaakt van de verwachtingskaart van de gemeente Utrechtse heuvelrug (http://www.heuvelrug.nl/inwoner/cultuurhistorie_45043/item/archeologische- beleidskaart_45795.html ) en van het Archeologisch Informatie Systeem (Archis3) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Aanvullende historische informatie is verkregen uit beschikbaar historisch kaartmateriaal, waaronder het Minuutplan van begin 19e eeuw (beeldbank.cultureelerfgoed.nl) en enkele historische topografische kaarten (www.topotijdreis.nl).

Tevens is gekeken naar mogelijk militair erfgoed in het plangebied (landschapinnederland.nl/militaire- landschapskaart; ikme.nl).

Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap is onder andere gebruik gemaakt van de bodemkaart en de geomorfologische kaart van Nederland (PDOK). Daarnaast is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN3; www.ahn.nl; van Willigen 2018).

Voor informatie omtrent bodemsaneringen en ontgrondingenvergunningen is het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geraadpleegd. Om de ligging van kabels en leidingen in het plangebied te bepalen, is een KLIC-melding gedaan. Deze gegevens zijn aangevuld met informatie uit onderzoeksrapporten en achtergrondliteratuur (zie literatuurlijst). Daarnaast is contact gezocht met de opdrachtgever omtrent eventuele milieurapporten en explosievenopsporingsrapporten en met de Stichting Driebergen-Rijsenburg Vroeger en Nu voor aanvullende informatie over het plangebied.

2.2. Geologie, geomorfologie en bodem 2.2.1. Ontstaansgeschiedenis landschap

Het plangebied bevindt zich op de zuidwestelijke flank van de Utrechtse Heuvelrug. De Utrechtse Heuvelrug bestaat uit meerdere stuwwallen die ontstaan zijn in de voorlaatste ijstijd (het Saalien, circa 150.000 jaar geleden). De stuwwallen bestaan uit gestuwde Rijn-Maas afzettingen (Urk Formatie). De afzettingen in de stuwwallen bestaan voornamelijk uit zand (vaak grof) met eventueel een bijmenging van grind. Bovenop deze gestuwde Rijn-Maas afzettingen kan een pakket dekzandafzettingen voorkomen dat behoort tot het Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel. Dit dekzand is afgezet tijdens de laatste ijstijd (het Weichselien (ca. 120.000 - 10.000 jaar geleden). In deze periode was het klimaat zeer koud en droog, waardoor nauwelijks vegetatie mogelijk was. Hierdoor vond op grote schaal zandverstuivingen plaats. Na de laatste ijstijd (v.a. 10.000 jaar geleden: Holoceen) smolten de grote ijskappen en steeg de zeespiegel en het grondwaterpeil. Ook de temperatuur liep op, waardoor weer vegetatie kon groeien. Hierdoor kon bodemvorming optreden in de top van de bodem. Bovenop het dekzand werd in de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd mest aangebracht voor landbouwdoeleinden.

De met mest aangereikte dekzandafzettingen vormde na verloop van een tijd soms een plaggendek.

2.2.2. Geomorfologie en geologie

Volgens de geomorfologische kaart en de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Botman et al. 2009) bevindt het plangebied zich in een zone die niet is geclassificeerd vanwege de ligging in de bebouwde kom. In de directe omgeving van het plangebied zijn volgens de geomorfologische kaart gordeldekzandwelvingen (3L52yc) aanwezig. Aangezien deze gordeldekzandwelvingen zich bevinden in de directe omgeving rondom het plangebied is het waarschijnlijk dat dergelijke welvingen ook in het plangebied zelf aanwezig zijn. Ten noorden van het plangebied bevinden zich landduinen met bijbehorende vlakten en laagten (4L54) en ten zuiden een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden of löss (2M53ovV). Het plangebied bevindt zich een

(11)

overgangszone tussen een rivierdalbodem (22R41L) die zich ten zuidwesten van het plangebied bevindt en een smeltwaterwaaier1 (5G11) / stuwwal (14B11) die in het noorden ligt (Figuur 3) (PDOK). Deze overgangszone is ook op het AHN te zien waarbij het rivierdal lager ligt dan het plangebied, terwijl de smeltwaterwaaier en stuwwal hoger ligt (Figuur 4).

Het plangebied is vlak met een maaiveldhoogte van ca. 4,5 m NAP (bon: AHN).

Figuur 3: Overzicht van geomorfologische eenheden in de omgeving van het plangebied (rode contour).

Het plangebied bevindt zich in bebouwd gebied en is derhalve niet in een geomorfologische eenheid geclassificeerd. De belangrijkste geomorfologische eenheden voor dit onderzoek betreffen:

gordeldekzandwelvingen (3L52yc), landduinen met bijbehorende vlakten en laagten (4L54), vlakte van ten dele verspoelde dekzanden of löss (2M53ovV), rivierdalbodem (22R41L), een smeltwaterwaaier (5G11) en een stuwwal (14B11) (bron: PDOK).

1 Ook wel Sandr genoemd.

(12)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Figuur 4: Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) van het plangebied (zwarte contour) en omgeving.

Het plangebied bevindt zich tussen de hoger gelegen smeltwaterwaaier en stuwwal in het noordoosten en het lager gelegen rivierdal in het zuidwesten (Bron: AHN).

2.2.3. Bodem

Volgens de bodemkaart bevindt het plangebied zich in een zone die niet is geclassificeerd vanwege de ligging in de bebouwde kom. Volgens de bodemkaart zijn ten noorden van het plangebied kamppodzolgronden aanwezig, bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand (code: cHd21) (de Vries et al. 2003). Kamppodzolgronden betreffen podzolgronden die ten gevolge van plaggenbemesting zijn opgehoogd met humeuze grond. Deze humeuze toplaag is ca. 0,3 tot 0,5 m dik (de Bakker 1966). Ten zuidoosten en zuidwesten van het plangebied zijn hoge zwarte enkeerdgronden aanwezig, bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand (code; zEZ21) (de Vries et al. 2003). Deze gronden zijn ten gevolge van plaggenbemesting met minimaal 0,5 meter opgehoogd met humeuze grond (de Bakker 1966). Ten zuiden van het plangebied bevinden zich beekeerdgronden, bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand (code: pZ921) (de Vries et al. 2003) (Figuur 5). Beekeerdgronden komen voornamelijk voor in beekdalen en bestaan uit een humusrijke bovengrond, dat vaak kleiig is, bovenop een laag dekzand ligt (de Bakker 1966). Hoewel het onbekend is wat voor type bodem zich binnen het plangebied bevindt, is het meest waarschijnlijk dat het kampodzolgronden of hoge zwarte enkeerdgronden betreffen omdat dergelijke bodems in de directe omgeving van het plangebied zijn aangetroffen. Aangezien in het plangebied waarschijnlijk gordeldekzandwelvingen aanwezig zijn en beekeerdgronden voornamelijk gerelateerd zijn aan beekdalen, is het meest plausibel dat er geen beekeerdgronden binnen het plangebied aanwezig zijn.

Hoewel het bodemtype binnen het plangebied onbekend is, hebben alle bodems in de directe omgeving grondwatertrap VII. Hierdoor is het waarschijnlijk dat de bodem binnen het plangebied ook grondwatertrap VII heeft. Deze grondwatertrap houdt in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) > 80 cm -mv bedraagt en de gemiddeld laagste grondwaterstand > 120 cm -mv (STIBOKA 1976).

(13)

Figuur 5: Overzicht van bodemkundige eenheden in de omgeving van het plangebied. Het plangebied bevindt zich in bebouwd gebied en is derhalve niet bodemkundig geclassificeerd. In de nabije omgeving zijn kamppodzolgronden (code: cHd21) en hoge zwarte enkeerdgronden aanwezig (code; zEZ21).

Verder naar het noorden op de stuwwal en de Sandr zijn duinvaaggronden aanwezig (code: Zd21).

Verder naar het westen richting het rivierdal bevinden zich kleigronden (code: Rn47Cwp) (Bron: PDOK;

de Vries et al. 2003).

2.3. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart van de historische dorpskern Driebergen bevindt het grootste deel van het plangebied zich in een zone die onbebouwd was in het begin van de 19e eeuw (gele zone; Figuur 6). In deze zone is echter wel een hoge kans op archeologische resten van erven en achterland, met name uit de Middeleeuwen (Botman et al. 2009). Het zuidelijk deel van het plangebied bevindt zich in een zone waar aan het begin van de 19e eeuw wel bebouwing was (paarse zone) (Figuur 6). In deze zone is er een hoge kans op archeologische resten uit alle perioden, met name uit de periode Middeleeuwen – begin 19e eeuw (Botman et al. 2009)

(14)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Figuur 6: Archeologische verwachtingskaart voor de historische dorpskern van Driebergen met de ligging van het plangebied (rode contour) (Botman et al. 2009). Het grootste deel van het plangebied bevindt zich in een zone dat onbebouwd was in het begin van de 19e eeuw (gele zone). Het zuidelijk deel van het plangebied bevindt zich in een zone waar aan het begin van de 19e eeuw wel bebouwing was (paarse zone).

Binnen het plangebied zijn geen terreinen aanwezig die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) als waardevol staan aangegeven. Ook zijn er geen waarnemingen en vondsten gemeld en geen eerdere onderzoeken uitgevoerd. In het plangebied zijn voor zover bekend geen ondergrondse bouwhistorische waarden aanwezig.

Rondom het plangebied in een straal van 400 meter is een aantal vondstmeldingen gedaan en eerdere onderzoeken uitgevoerd (zie Bijlage 2). Deze worden hieronder besproken.

Op ongeveer 150 meter ten zuiden van het plangebied is in 2016 een bureauonderzoek uitgevoerd tezamen met een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek (Archisnr. 3983657100). Uit het onderzoek blijkt dat de ondergrond van het plangebied vanaf het maaiveld tot een diepte variërend van 0,65 tot 1,0 meter -mv bestaat uit humeus zand dat puin, sintels en kunststof bevat (recente bouwvoor). Onder deze bouwvoor is een geroerd pakket aangetroffen waarbij de recente bouwvoor is vermengd met onderliggend dekzand. Deze recente menglaag heeft een dikte variërend van 0,2 tot 0,55 meter en bevindt zich tot een diepte van 1,2 tot 1,3 m -mv. Slechts op één locatie is een relatief intact bodemprofiel aangetroffen, waarbij onder een 0,7 m dikke recente bouwvoor een B-horizont is aangetroffen. Er zijn geen archeologisch relevante indicatoren aangetroffen. Op basis van de diepe bodemverstoringen en het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten is geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren (Spanjaard 2016).

Zo’n 180 meter ten noordwesten van het plangebied is in 2006 een gecombineerd bureau- en booronderzoek uitgevoerd (Archisnr. 2103620100). Uit het booronderzoek blijkt dat de ondergrond in het plangebied is verstoord door recente bouw-/sloopwerkzaamheden tot ca. 0,7 tot 1,5 m -mv. Er zijn geen intacte bodems aangetroffen in het dekzand. In één boring is nog de basis van een esdek

(15)

aangetroffen welke zich bovenop het dekzand bevindt. Op basis van de diepe bodemverstoringen is geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te voeren (van Lil 2006). In 2010 zijn op deze locatie door een lokale amateur archeoloog sporen en vondsten uit de ijzertijd gevonden. Deze vindplaats was te aangetast om behoudenswaardig te zijn (Persoonlijke communicatie mevr. A. Luksen-IJtsma 2019).

Op ongeveer 300 meter ten zuidwesten van het plangebied is voor een terrein een bureauonderzoek uitgevoerd (Archisnr. 2274401100). Uit dit bureauonderzoek blijkt dat er op het terrein op 1 m -mv archeologische resten worden verwacht van de middeleeuwse voorloper van een weg. Ook kunnen op 1 m – mv en dieper archeologische resten worden verwacht uit andere perioden. Er is geadviseerd om de civieltechnische werkzaamheden archeologisch te begeleiden (Huizer 2010). Voor zover bekend heeft deze archeologische begeleiding nog niet plaatsgevonden. Aangrenzend aan dit terrein is in 2008 een gecombineerd booronderzoek uitgevoerd, tezamen met een revisie/update van een bureauonderzoek uit 2004 (Archisnr. 2177137100). Tijdens het booronderzoek zijn fragmenten handgevormd IJzertijd aardewerk aangetroffen deels in een ongestoorde B- en BC-horizont en deels in een (verploegd) plaggendek op een diepte die varieert van 0,4 tot 0,9 m -mv. Er is een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (Boemaars 2008).

In de wijdere omgeving (op 340 en 380 meter afstand) zijn booronderzoeken uitgevoerd waaruit blijkt dat de ondergrond verstoord is (Archisnrs. 4019611100 en 2321908100). Het advies van beide onderzoek is om geen verder onderzoek uit te voeren (Exaltus / Orbons 2011; van der Zee / Holl 2016).

Binnen een straal van 400 meter is er een AMK terrein aanwezig (zie Blijdenstijn 2005). Dit AMK terrein bevindt zich op een afstand van ca. 160 meter ten westen van het plangebied en betreft een nederzetting uit de Vroege Middeleeuwen – Nieuwe Tijd (Archisnr. 2043340100/ Monumentnummer 12215; Botman et al. 2009). Dit AMK terrein is net als het plangebied niet geclassificeerd op de geomorfologische kaart en de bodemkaart. Hoewel het onbekend is of dit AMK terrein een vergelijkbare ondergrond heeft als het plangebied, is het waarschijnlijk dat dit wel het geval is gezien ze nabij elkaar liggen.

2.4. Historische situatie en mogelijke verstoringen

Volgens het minuutplan uit het begin van de 19e eeuw bevindt het plangebied zich in een zone die grotendeels bouwland (nr. 198) was en deels een tuin (nrs. 209 en 210) (Figuur 7). Ten noorden van het plangebied bevindt zich een laan (nr. 190) (beeldbank.cultureelerfgoed.nl). Deze laan is in de huidige situatie niet meer aanwezig.

Volgens de topografische kaart van 1870 bestond het grootste deel van het plangebied uit een weiland achter huizen. Alleen het meest zuidelijke deel van het plangebied bevond zich in een zone dat bebouwd was (Figuur 8). Aan het einde van de 19e eeuw werd er in het plangebied een sloot/ greppel met bomen aangelegd. Vanaf het begin van de 20ste eeuw werd het gebied opnieuw verkaveld en bebouwd. Het plangebied behoorde op dat moment tot de erven/ tuinen bij de bebouwing. (Figuur 8 en Figuur 9).

Vanaf 1999 is de situatie vergelijkbaar met de huidige situatie: parkeerplaats met een gebouw in het noordelijk deel van het plangebied (Figuur 9). Het graven en dempen van sloten en greppels en de herverkaveling in de 20ste eeuw, in combinatie met de bouw en sloop van gebouwen in het plangebied hebben de ondergrond mogelijk verstoord. De diepte van deze eventuele verstoring is onbekend.

(16)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Figuur 7: Minuutplan uit het begin van de 19e eeuw met de ligging van het plangebied (rode contour) (www.beeldbank.cultureelerfgoed.nl)

(17)

Figuur 8: Topografische kaarten van 1870, 1886, 1931 en 1953 met de ligging van het plangebied (rode contour) (bron: PDOK).

(18)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Figuur 9: Topografische kaarten van 1962, 1984, 1999 en 2016 met de ligging van het plangebied (rode contour).

2.4.1. Tweede Wereldoorlog

Op basis van historische kaarten (Figuur 8), luchtfoto’s van Universiteit Wageningen (Figuur 10), de indicatieve kaart militair erfgoed (IKME) en de Atlas militaire resten gemeente Utrechtse Heuvelrug (van

(19)

Willigen 2018) wordt er geen archeologische resten uit de Tweede Wereldoorlog verwacht binnen het plangebied Appelgaard in Driebergen Rijsenburg.

Figuur 10: Luchtfoto genomen door de Royal Air Force (RAF), collectie bibliotheek Wageningen UR, 14-01-1945, fotonummer 4102. De luchtfoto laat het centrum van Driebergen-Rijsenburg zien.

Plangebied is bij benadering weergegeven met de rode cirkel. Op het moment dat deze foto werd genomen bestond het plangebied voornamelijk uit bomen.

2.5. Huidig landgebruik

Ten tijde van het veldonderzoek was het plangebied in gebruik als parkeerplaats en deels voor bebouwing (zie Figuur 11).

(20)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Figuur 11: Recente luchtfoto met de ligging van het plangebied (rode contour).

2.6. Gespecificeerd verwachtingsmodel

Uit het bureauonderzoek blijkt dat plangebied waarschijnlijk is gelegen op gordeldekzandwelvingen waarop kampodzolgronden of hoge zwarte enkeerdgronden aanwezig zijn. Daarnaast was het grootste deel van het plangebied onbebouwd tot aan het begin van de 19e eeuw. Het zuidelijk deel van het plangebied bevindt zich in een zone die aan het begin van de 19e eeuw wel bebouwd was. Op basis hiervan kan in het plangebied één archeologische niveau voorkomen. Dit niveau wordt verwacht in de top van het (intacte) dekzand. De diepte waarop het dekzand voorkomt zal circa 0,5 m -mv zijn (ca. 3,5 m NAP). De archeologische resten uit dit niveau kunnen dateren uit een groot aantal perioden:

Paleolithicum – Middeleeuwen en zullen naar verwachting behoren tot vuursteenvindplaatsen (Paleolithicum en Mesolithicum) of nederzettingsterreinen en grafvelden (Neolithicum – Nieuwe Tijd) en bestaan uit vuursteen, aardewerk, verbrand bot, glas, baksteen. Hierbij is een grotere kans op het aantreffen van archeologische waarden vanaf de IJzertijd, aangezien er zo’n 180 meter ten noordwesten van het plangebied sporen en vondsten afkomstig uit de IJzertijd zijn aangetroffen. Verder is er met name in het deel van het plangebied dat aan het begin van de 19e eeuw bebouwd was een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten uit de periode Middeleeuwen – begin 19e eeuw. De archeologische verwachting wordt in Bijlage 8 gespecificeerd per periode.

Om het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen en om te controleren in hoeverre de bodemopbouw in het plangebied nog intact is, is er een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, uitgevoerd.

(21)

3. Veldonderzoek

3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet

Het doel van het Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, is om de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen en waar nodig aan te passen.

Tijdens het veldonderzoek wordt vastgesteld waar de oorspronkelijke bodemopbouw intact is gebleven en waar niet. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Kansarme zones worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor de volgende fasen. Het veldonderzoek bestond uit een booronderzoek. Vanwege de aanwezige verharding is er geen veldkartering uitgevoerd.

3.2. Werkwijze

In het plangebied zijn 6 boringen gezet met een diepte van 2,0 m beneden het maaiveld (bijlage 3 en 4). Deze boringen zijn zoveel mogelijk evenredig verdeeld over het plangebied. Er is gebruik gemaakt van een Edelmanboor met een diameter van 12 cm en het veldonderzoek is uitgevoerd door dr.

D.F.A.M. van den Biggelaar (KNA Prospector).

De boringen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB;

SIKB 2008) met behulp van een veldcomputer en het programma TerraIndex van I.T. Works. De locaties van de boringen (x- en y-waarden) zijn ingemeten vanuit de topografie. De hoogtes van de boringen (z- waarden) zijn bepaald aan de hand van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN3; www.ahn.nl).

De opgeboorde monsters zijn door middel van verbrokkelen in het veld onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerk, baksteen, vuursteen, huttenleem en bot.

3.3. Resultaten

3.3.1. Lithologie, geologie en bodem

De bodem in het plangebied bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand waarbij in meerdere boringen in het zand een bijmenging van grind is aangetroffen. Dit grind is fijn maar er zijn kiezelstenen aangetroffen met een grote tot 6 cm. De top van dit zandpakket ligt op een diepte van 1,1 tot 1,4 m -mv ofwel een niveau van 3,2 tot 3,5 m NAP. Op basis van de bijmenging van grind is er vrijwel zeker geen sprake van dekzand afgezet door de wind, maar betreffen het afzettingen in een Sandr, ofwel van de stuwwal afgespoelde sedimenten afgezet in een waaier langs de rand van de stuwwal.

In de top van het Sandr-zandpakket is bodemvorming aangetroffen. Met name bij boring 2 is sprake van een dunne A, E en B-horizont die de aanzet zijn voor een podzolbodem. Resten van deze podzolbodem zijn ook herkend in boringen 1, 3 en 5 en de onderzijde van deze bodemvorming reikt tot een diepte van 1,4 tot 1,5 m -mv (ongeveer 20 cm onder de top van de Sandr-afzettingen) ofwel tot een niveau van ongeveer 3,1 -3,2 m NAP.. Bij boringen 2 en 3 is op de podzolbodem een niet humeuze zandlaag aanwezig van matig fijn, zwak siltig zand (0,25 tot 0,5 m dik). Deze wordt verder afgedekt met een geroerd humeus pakket zand van matig fijn, zwak siltig zand waarin grind en recent baksteen voorkomen en die reikt tot aan het maaiveld. Dit geroerde pakket is verder in het gehele plangebied aanwezig. Bij boring 3 en 6 is de top hiervan vergraven om stabilisatiezand aan te brengen onder de tegel verharding (0,4 tot 0,6 m dik). Bij boring 1, 4 en 6 is geen podzolbodem meer aanwezig. Deze is bij boring 4 en 6 waarschijnlijk opgenomen in het geroerde humeuze zandpakket. Bij boring 1 lijkt de podzolbodem te zijn geroerd.

(22)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Figuur 12: Profiel 1, schematische weergave van de bodemopbouw in het plangebied.

3.3.2. Bodemopbouw

Binnen het plangebied is aan het maaiveld een humeus zandpakket aanwezig tot wel 1,4 m dik. Hiermee behoort deze bodem tot de enkeerdgronden. Bij boring 1, 2 en 3 is hieronder een verstoorde laag aanwezig. Tevens is in het zandpakket recent baksteen aangetroffen. Dit zijn aanwijzingen dat er in het pakket is gegraven. Vanwege deze aanwijzingen kan het beste worden gesproken over een vergraven enkeerdgrond.

Binnen het gehele plangebied is onder de verhardingen eerst een pakket stabilisatiezand aanwezig.

Deze zandlaag is in ieder geval onder de tegels bij boring 3 en 6 aanwezig en is tot circa 0,6 m dik.

Omdat het hier om recent opgebracht zand gaat is in het plangebied naast de enkeerdgrond ook sprake van een antropogene bodem.

Onder de enkeerdgrond is nog een restant van een begraven podzolbodem aanwezig. De meest complete opbouw is aangetroffen bij boring 2, waar een deel A-, E-, B- en C- horizont aanwezig is. Bij boring 3 is nog een A- horizont aanwezig en bij boring 5 een restant van een BC horizont. Bij de overige boringen is de podzolbodem opgenomen in het plaggendek van de enkeerdgrond en bij boring 1 lijkt de podzolbodem te zijn geroerd. Omdat het een begraven bodem is, wordt deze niet geclassificeerd binnen het classificatiesysteem.

3.3.3. Archeologische indicatoren

Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren aanwezig.

3.4. Interpretatie

Het plangebied is gelegen op een zandpakket waarin grof grind is aangetroffen. Vanwege de aanwezigheid van grof grind is hier sprake van Sandr afzettingen. Deze afzettingen bestaan uit sediment van de stuwwal dat door het smelten van de gletsjers verspoelde en elders werd afgezet. Na het smelten

(23)

van de gletsjers kwamen deze verspoelde afzettingen droog te liggen, waardoor bodemvorming kon plaatsvinden. In de top van dit zandpakket is een podzolbodem gevormd.

Op de Sandr afzettingen ligt een humeus pakket zand dat door zijn dikte tot de enkeerdgronden behoort.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied in de 19e eeuw, op een klein deel in het zuiden na, buiten de bebouwde percelen was gelegen en in gebruik was als bouwland. We hebben hier daarom zeer waarschijnlijk te maken met een plaggendek dat al vanaf de middeleeuwen kan zijn opgeworpen om het bouwland te bemesten. In het plaggendek zijn stukken recent baksteen aangetroffen, en bij boring 1 is ook onder het plaggendek een verstoorde laag aanwezig. Het plaggendek lijkt daarom vergraven te zijn. Dit zal grotendeels in de 20e eeuw zijn gebeurd toen het terrein opnieuw werd verkaveld. Toen behoorde het plangebied in ieder geval tot 1931 tot de erven/tuinen van de bebouwing, maar werd deze in 1953 gebruikt als boomgaard. Tijdens dit laatste gebruik zullen de grootste vergravingen hebben plaatsgevonden. In deze periode is mogelijk ook de niet humeuze zandlaag onderin het plaggendek bij boring 2 en 3 ontstaan, waar bij het uitgraven van een boom niet humeus zand onderin het gat op de oude podzol terecht kan zijn gekomen. Aangezien onder het plaggendek nog een restant van een podzol bodem aanwezig is, lijken de Sandr afzettingen slechts lokaal dieper verstoord te zijn. Er bestaat daarom een grote kans dat er nog intacte archeologische waarden in de top van de Sandr afzettingen aanwezig zijn. Deze archeologische waarden kunnen afkomstig zijn uit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Vooral in het zuidelijke deel van het plangebied dat aan het begin van de 19e eeuw bebouwd was, is er een hoge kans op het aantreffen van archeologische funderingsresten uit de periode Middeleeuwen – begin 19e eeuw.

Hoewel het plaggendek waarschijnlijk grotendeels is vergraven, kunnen hier alsnog intacte archeologische waarden in voorkomen. Voor de middeleeuwen betreft het dan voornamelijk funderingsresten, aangezien overige grondsporen tijdens het gebruik van het plaggendek zullen zijn verploegd. Aan de noord en zuidzijde van het plangebied zijn op de topografische kaart uit de 19e en 20e eeuw gebouwen weergeven. In deze delen van het plaggendek kunnen daarom ook funderingsrestanten voorkomen uit de Nieuwe Tijd, met een hoge verwachting voor de 19e een begin 20e eeuw. Voor deze delen van het plaggendek geldt daarom een hoge verwachting voor archeologische waarden uit de periode Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. In het overige deel van het plangebied worden geen intacte archeologische waarden verwacht binnen het plaggendek.

(24)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

4. Conclusie en aanbevelingen

In opdracht van Rho Adviseurs zijn in april 2019 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd in verband met de geplande (her)ontwikkeling van het plangebied aan de Appelgaard in Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse heuvelrug. Ten behoeve van het onderzoek is een aantal vragen gesteld die als volgt beantwoord kunnen worden:

• Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?

Het plangebied is gelegen op Sandr-afzettingen, waarop door de mens een plaggendek is aangebracht.

• Wat is de geologische/bodemkundige opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?

Het plangebied is gelegen op Sandr afzettingen waarbij in de top een podzolbodem is gevormd. Op de Sandr afzettingen ligt een plaggendek met een afwisselende dikte van 1,1 tot 1,4 m.

De meest complete opbouw van de podzolbodem is aangetroffen bij boring 2, maar ook bij boring 3 en 5 is nog een restant aanwezig. Bij de overige boringen is de podzol opgenomen in het plaggendek van de enkeerdgrond en bij boring 1 lijkt de podzolbodem te zijn geroerd. Aangezien onder het plaggendek nog een restant van een podzolbodem aanwezig is en de dikte van het plaggendek overal bijna gelijk is, lijken de Sandr afzettingen slechts lokaal dieper verstoord te zijn. Verder verbeterd de aanwezigheid van een plaggendek over het algemeen de conserveringsomstandigheden van onderliggende lagen, wat de kans vergroot dat kwetsbare archeologische vondsten nog aanwezig zijn. Er bestaat daarom een grote kans dat er nog intacte archeologische waarden in de top van de Sandr afzettingen aanwezig zijn.

In het plaggendek zelf lijkt wel te zijn gegraven, wat voornamelijk tijdens het gebruik als boomgaard in de 20e eeuw zal zijn gebeurd. Voor de aanleg van de huidige tegelverharding is echter ook een laag afgegraven om een stabilisatielaag te kunnen aanbrengen. Hoewel de top van het plaggendek waarschijnlijk grotendeels is vergraven, kunnen in het plaggendek alsnog intacte archeologische waarden voorkomen. Voor de middeleeuwen betreft het dan voornamelijk funderingsresten, aangezien overige grondsporen tijdens het gebruik van het plaggendek zullen zijn verploegd. Aan de noord en zuidzijde van het plangebied zijn op de topografische kaart uit de 19e en 20e eeuw gebouwen weergeven. In het plaggendek kunnen daarom ook funderingsrestanten voorkomen uit de Nieuwe Tijd, met een hoge verwachting voor de 19e een begin 20e eeuw.

Omdat in het plangebied een opgebrachte stabilisatielaag tot 0,6 m aan het maaiveld ligt, is er sprake van een antropogene bodem. Voor de plekken waar het plaggendek aan het maaiveld ligt, is sprake van een vergraven enkeerdgrond. De podzolbodem kan niet worden geclassificeerd, omdat een begraven bodem niet voorkomt binnen het classificatiesysteem.

• Indien het bodemprofiel niet intact is, wat is de aard, diepte en omvang van de verstoring?

Het bodemprofiel onder het plaggendek is bij boringen 2, 3 en 5 nog deels intact. Bij boring 1, 4 en 6 is de podzolbodem in de top van de Sandr afzettingen verstoord. De aard van deze verstoring is onbekend.

De omvang van de verstoring is aan de hand van 6 boringen lastig te bepalen. Voor nu lijkt het bodemprofiel in het midden van het plangebied het meest intact, en lijken de verstoringen in het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied aanwezig te zijn. Aangezien onder het plaggendek nog een restant van een podzolbodem aanwezig is, en de dikte van het plaggendek overal bijna gelijk is, lijken de Sandr afzettingen minimaal te zijn verstoord. Omdat de aanwezige podzolbodems binnen het plangebied ongeveer 0,2 m dik zijn, wordt verwacht dat de top van de Sandr afzettingen maximaal 0,2 m zijn verstoord.

• Is er in het plangebied een intact potentieel vondstniveau aanwezig en zo ja, komt dit overeen met het op basis van het bureauonderzoek verwachtte potentiële vondstniveau?

(25)

Omdat men mogelijk al in de middeleeuwen is begonnen met het aanbrengen van het plaggendek, kunnen er intacte archeologische waarden (zoals funderingsresten) van de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd in het plaggendek voorkomen. Deze kunnen dan vanaf het maaiveld (circa 4,6 m NAP) tot aan de onderzijde van het plaggendek tussen 1,1 en 1,4 m- mv (3,2 tot 3,5 m NAP) voorkomen.

Hierbij worden de oudere Middeleeuwse restanten aan de basis van het plaggendek verwacht en de recentste aan het maaiveld. Intacte grondsporen uit de Middeleeuwen worden in het plaggendek niet verwacht, omdat deze tijdens het ploegen van de grond zullen zijn verstoord. Eventuele funderingsresten worden verwacht in het noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied dat aan het begin van de 19e eeuw bebouwd was.

Verder bestaat er een grote kans dat er nog intacte archeologische waarden in de top van de Sandr afzettingen aanwezig zijn (tussen 1,1 en 1,4 m -mv; 3,2 en 3,5 m NAP). Deze archeologische waarden kunnen afkomstig zijn uit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Zowel de aanwezigheid van dit archeologische niveau als de diepte ervan ten opzichte van NAP komen overeen met de verwachting van het bureauonderzoek.

• Zijn er (aanwijzingen voor) archeologische waarden in het plangebied aanwezig en zo ja, wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard en datering hiervan?

Binnen het plangebied zijn geen terreinen aanwezig die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) als waardevol staan aangegeven. Ook zijn er geen waarnemingen en vondsten gemeld. Tijdens het veldonderzoek zijn verder ook geen archeologische indicatoren aangetroffen.

• Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied (uitgesplitst per locatie in hoofdperiode en complextype) en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied zeer waarschijnlijk is gelegen op gordeldekzandwelvingen waarop kampodzolgronden of hoge zwarte enkeerdgronden aanwezig zijn. Op basis hiervan kon in het plangebied een archeologisch niveau voorkomen op een diepte van ongeveer 0,5 m -mv (ca. 3,5 m NAP). De resten uit dit niveau kunnen dateren vanuit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd en zullen naar verwachting behoren tot vuursteenvindplaatsen (Paleolithicum en Mesolithicum) of nederzettingsterreinen en grafvelden (Neolithicum – Nieuwe Tijd) en bestaan uit vondsten zoals vuursteen, aardewerk, verbrand bot, glas en baksteen. Hierbij is een grotere kans op het aantreffen van archeologische waarden vanaf de IJzertijd, aangezien er zo’n 180 meter ten noordwesten van het plangebied sporen en vondsten afkomstig uit de IJzertijd zijn aangetroffen. Verder is er met name in het deel van het plangebied dat aan het begin van de 19e eeuw bebouwd was een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten uit de periode Middeleeuwen – begin 19e eeuw.

De archeologische verwachting wordt in Bijlage 8 gespecificeerd per periode.

Het veldonderzoek bevestigd grotendeels de verwachting van het bureauonderzoek. Binnen het plangebied zijn geen gordeldekzandwelvingen aangetroffen, maar Sandr afzettingen. Dat zijn geen eolische afzettingen maar een Sandr is ontstaan door het afspoelen van grindrijk sediment van de stuwwal. Verder is zoals verwacht in het plangebied een enkeerdgrond aanwezig. Vanwege de aanwezigheid van recent baksteen en een verstoorde onderlaag is deze enkeerdgrond geïnterpreteerd als vergraven. Dit sluit echter niet uit dat aan de basis van het plaggendek nog funderingsresten uit de Middeleeuwen of diepreikende sporen uit de prehistorie kunnen voorkomen, en dichter aan het maaiveld nog sporen en funderingen uit de Nieuwe Tijd aanwezig kunnen zijn.

• Indien de archeologische verwachting niet kan worden bevestigd, wat is hiervoor een mogelijke verklaring?

Niet van toepassing.

• Hoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, kunnen er toch archeologische indicatoren worden aangetroffen. Indien deze worden aangetroffen, dan gelden tevens de volgende vragen: wat is de verticale en horizontale ligging van de aangetroffen indicatoren, wat is de datering en wat is de invloed van deze vondsten op de archeologische verwachting van het plangebied?

(26)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

• In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? En hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?

Binnen het plangebied kunnen archeologische waarden voorkomen in het plaggendek en in de top van de Sandr afzettingen. De diepte waarop deze archeologische waarden worden verwacht verschilt. Zo worden in het meest noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied funderingsresten uit de Nieuwe Tijd verwacht die direct onder het maaiveld kunnen liggen (0,0 tot 1,4 m -mv; 3,2 en 4,6 m NAP). Dit wordt gebaseerd op topografische kaarten waarop in deze delen percelen staan aangegeven waarop gebouwen zijn ingetekend. Voor het overige deel van het plangebied worden in het plaggendek geen intacte archeologische waarden verwacht. Deze worden wel verwacht in de top van de Sandr afzettingen, direct onder het plaggendek (tussen 1,1 en 1,4 m -mv; 3,2 en 3,5 m NAP). Het overige deel van het plangebied kan daarom tot 0,9 m -mv worden vrijgegeven. Hierbij wordt voor de zekerheid een marge van 0,2 m gebruikt ten opzichte van de top van de Sandr afzettingen (Bijlage 7).

Binnen het plangebied wordt de bestaande bebouwing gesloopt en is er nieuwbouw gepland. Hierbij is tevens het voornemen om het aanwezige parkeerterrein te herinrichten. De diepte van de bodemverstoring die optreedt bij de geplande grondroerende activiteiten is vooralsnog onbekend.

Eventuele archeologische waarden zullen echter worden bedreigd als in bovengenoemde delen van het plangebied de bodem dieper wordt verstoord dan de te verwachtte archeologische niveaus.

• Welke vorm van nader onderzoek is nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden en hun omvang, ligging, aard en datering voldoende te kunnen bepalen om te komen tot een selectiebesluit?

Volgens de leidraden karterend booronderzoek, proefsleuvenonderzoek en Prospectie op Maat (http://pom.rce.rnatoolset.net/#/) kan het vervolgonderzoek voor de perioden Paleolithicum en Mesolithicum het beste bestaan uit een karterend booronderzoek of proefputten onderzoek waarvan de monsters worden gezeefd. De trefkans op vondsten uit het Paleolithicum en Mesolithicum tijdens een karterend booronderzoek is zeer klein. Deze kans wordt al groter als hiervoor proefputten worden gegraven. Voor de perioden Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd wordt echter een proefsleuvenonderzoek aanbevolen. Bij een proefsleuvenonderzoek kunnen sporen en vondsten uit alle perioden worden opgespoord. Omdat de vondsten uit het Paleolithicum en Mesolithicum vooral bestaan uit kleine stukjes vuursteen, kunnen binnen de proefsleuven vakken worden geselecteerd die voor de opsporing hiervan worden gezeefd.

4.1. Aanbevelingen

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied is gelegen op Sandr-afzettingen met een podzolbodem afgedekt met een plaggendek. Er wordt verwacht dat archeologische waarden kunnen voorkomen vanaf het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Als wordt uitgegaan van een bodemverstoring tot maximaal 2,0 m -mv, dan worden deze archeologische waarden bedreigd. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek adviseert IDDS Archeologie om vervolgonderzoek uit te laten voeren. Op basis van de leidraden karterend booronderzoek, proefsleuvenonderzoek en Prospectie op Maat (http://pom.rce.rnatoolset.net/#/) wordt voor archeologische waarden uit de perioden Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd een proefsleuvenonderzoek aanbevolen. Bij een proefsleuvenonderzoek kunnen sporen en vondsten uit alle perioden worden opgespoord. Omdat de vondsten uit het Paleolithicum en Mesolithicum vooral bestaan uit kleine stukjes vuursteen, kunnen binnen de proefsleuven vakken worden geselecteerd die voor de opsporing hiervan worden gezeefd.

De proefsleuven zullen in ieder geval op de twee archeologische niveaus moeten worden aangelegd (bijlage 7). Het eerste niveau bevind zich in het noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied, direct onder het maaiveld (circa 4,6 m NAP) of indien aanwezig direct onder het opgebrachte stabilisatiezand

(27)

(0,4 tot 0,6 m -mv; 4,0 tot 4,6 m NAP). Dit deel van het proefsleuvenonderzoek kan het beste worden gericht op de locaties waar volgens de topografische kaarten in het begin van de 19e en 20e eeuw gebouwen hebben gestaan. Hiermee kunnen eventuele funderingsresten worden opgespoord, maar kan vooral voor gebouwen uit het begin van de 19e eeuw worden onderzocht of hier nog restanten van een mogelijke voorganger aanwezig zijn. Het tweede niveau ligt direct onder het plaggendek in de top van de Sandr afzettingen (tussen 1,1 en 1,4 m -mv; 3,2 en 3,5 m NAP). Op dit niveau kunnen binnen het hele plangebied sporen en vondsten voorkomen van de perioden Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd.

Bovenstaand advies dient gecontroleerd en beoordeeld te worden door de bevoegde overheid, in dit geval de Gemeente Utrechtse Heuvelrug. Deze zal vervolgens een besluit nemen inzake de te volgen procedure. IDDS Archeologie wil meegeven dat voordat dit besluit genomen is, er niet begonnen kan worden met bodemverstorende activiteiten of activiteiten die voorbereiden op bodemverstoringen.

Voor alle gravende onderzoeken, waaronder proefsleuven, dient voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek een Programma van Eisen geschreven te worden. Dit Programma van Eisen moet goedgekeurd worden door de bevoegde overheid (de Gemeente Utrechtse Heuvelrug) alvorens met het onderzoek kan worden begonnen.

Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet gegarandeerd worden.

(28)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Literatuur en kaarten

Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem van bodemclassificatie voor Nederland. Boor en spade: verspreide bijdragen tot de kennis van de bodem van Nederland.

Beleidskaart Archeologie 2013. Gemeente Utrechtse Heuvelrug. Gedownload van https://www.heuvelrug.nl/gemeente/beleidsnotas_46716/item/beleidskaart-archeologie-

2013_76094.html.

van den Biggelaar, D.F.A.M., 2019: Plan van aanpak. Appelgaard in Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse heuvelrug, Noordwijk (Intern rapport, IDDS Archeologie).

Blijdenstijn, R., 2005: Tastbare Tijd 2.0. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht (https://www.provincie-utrecht.nl/loket/kaarten/geo/cultuurhistorie-0/).

Boemaars, N.M.J.E., 2008. Archeologisch onderzoek Lange Dreef te Driebergen, Gemeente Utrechtse Heuvelrug Inventariserend veldonderzoek – karterende en waarderende fase. Grontmij Archeologische Rapporten 599.

Botman, A. / N. de Jonge / S. van der A, 2009: Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart inclusief rapportage gemeente Utrechtse Heuvelrug. ADC-rapport H033. Bunschoten 2009. ADC Heritage / ADC ArcheoProjecten (Amersfoort).

Centraal College van Deskundigen, 2016: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.0, Gouda.

Exaltus, R. / J. Orbons, 2011: Engweg, Driebergen Gemeente Utrechtse Heuvelrug Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O); Bureauonderzoek en karterend booronderzoek. ArcheoPro Archeologisch rapport Nr 11029 (Maastricht).

Gaasbeek, F. / S. van Ginkel-Meester, Driebergen-Rijsenburg. Geschiedenis en Architectuur.

Monumenten Inventarisatie Provincie Utrecht (MIP), Zeist 1996.

Huizer, J. 2010: Engweg, Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug): Een bureauonderzoek. ADC ArcheoProjecten (Amersfoort).

Lil, R. van, 2006: Driebergen Rijssenburg, De Lei: Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van boringen. ADC ArcheoProjecten (Amersfoort).

Rooij-van Wijngaarden, van, A., 2017: Buitenplaatsen op de Utrechtse heuvelrug, Utrecht.

Spanjaard, G.W.J., 2016: Archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek Meenkselaan 22 te Driebergen-Rijsenburg in de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Econsulatancy (Doetinchem).

STIBOKA 1976. Bodemkaart van Nederland 1: 50 000 Amersfoort 32 West. Wageningen, Stichting voor Bodemkartering.

Vries, F. de / W.J.M. de Groot / T. Hoogland / J. Denneboom 2003. De Bodemkaart van Nederland digitaal: Toelichting bij inhoud, actualiteit en methodiek en korte beschrijving van additionele informatie.

Alterra-rapport 811, Wageningen (Alterra).

Willigen, van, M., 2018: Atlas militaire resten gemeente Utrechtse Heuvelrug, interne publicatie.

Zee, R.M. van der / J. Holl, 2016: Bosstraat 1-3, Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug): Een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek. ADC ArcheoProjecten (Amersfoort)

SIKB, 2008: Archeologische standaard boorbeschrijving, Archeologie Leidraad, Gouda.

(29)

Websites

https://1581.ropubliceer.nl/

Stichting Driebergen-Rijsenburg vroeger en nu: www.vroeger-en-nu.nl www.ahn.nl

https://archeologieinnederland.nl/bronnen-en-kaarten www.archieven.nl

Archis 3

www.atlasleefomgeving.nl

www.beeldbank.cultureelerfgoed.nl www.bodemloket.nl

DINOloket

http://www.dnb.nl/over-dnb/nationale-numismatische-collectie/numis/numisdatabase/index.jsp www.heuvelrug.nl

www.heuvelrugopdekaart.nl www.hisgis.nl:

ikme.nl

landschapinnl.nl/bronnen-en-kaarten/militaire-landschapskaart http://mapserver.fa.knaw.nl/atlas/atlas/

www.mmnatuurlijk.nl https://molendatabase.nl/

http://odru.gispubliek.nl/mdzou_basis/client/client.jsp?context=mdzou&guiconfig =mdzou www.pdok.nl

https://www.portable-antiquities.nl/pan/#/public www.ruimtelijkeplannen.nl

www.topotijdreis.nl

https://www.woodan.nl/index.php

https://www.wur.nl/nl/Onderzoek-Resultaten/Onderzoeksinstituten/Environmental- Research/Faciliteiten-Producten/Bodemkundig-Informatie-Systeem-BIS-Nederland.htm

(30)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Lijst van afkortingen en begrippen

Afkortingen

AHN Actueel Hoogtebestand Nederland AMK Archeologische Monumenten Kaart AMZ Archeologische Monumentenzorg Archis Archeologisch Informatie Systeem

ASB Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode AWN Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland BP Before Present (Present = 1950)

GHG Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand GLG Gemiddeld Laagste Grondwaterstand GPS Global Positioning System

indet ondetermineerbaar

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie mv maaiveld (het landoppervlak)

NAP Normaal Amsterdams Peil

PvA Plan van Aanpak

PvE Programma van Eisen

RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

SIKB Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer Verklarende woordenlijst

14C-datering (ook wel C14-datering) Bepaling van gehalte aan radioactieve koolstof 14C van organisch materiaal (hout, houtskool, veen, schelpen e.d.) waaruit de 14C- ouderdom kan worden afgeleid. Deze ouderdom wordt opgegeven in jaren vóór 1950 na Chr. (jaren BP) met daaraan toegevoegd de aan de meting verbonden mogelijke afwijking (standaarddeviatie)

Allerød tijd Korte, relatief warme periode uit de laatste ijstijd (Weichselien), ca. 11.800- 11.000 jaar geleden

antropogeen Ten gevolge van menselijk handelen (door mensen veroorzaakt/gemaakt) Archis-melding Elke melding bij het centraal informatiesysteem (Archis)

artefact Alle door de mens vervaardigde of gebruikte voorwerpen

bioturbatie Verstoring van de oorspronkelijke bodemstructuur en/of transport van materiaal door plantengroei en dierenactiviteiten

Bølling tijd Korte, relatief warme periode uit de laatste ijstijd (Weichselien), ca. 13.500- 12.000 jaar geleden

Boreaal Tijdvak, onderafdeling van het Holoceen, gekarakteriseerd door een gematigd en continentaal klimaat en een bebost landschap gedomineerd door loofbomen (datering ca. 6800-5500 voor Chr.)

buitendijks Gronden die aan de rivierzijde van een dijk liggen. In het buitendijkse gebied liggen de uiterwaarden

castellum Romeins legerkamp

conservering Mate waarin grondsporen, anorganische en organische archeologische resten bewaard zijn

couperen Het maken van één of meer verticale doorsneden door een spoor of laag om de aard, diepte, vullingen, vorm en relaties met andere fenomenen vast te stellen

crematie Begraving met gecremeerd menselijk bot crevasse Doorbraakgeul door een oeverwal

dagzomen Aan de oppervlakte komen, zichtbaar worden van gesteenten (met inbegrip van zand, klei, etc.)

debiet Het aantal m3 water dat op een bepaald punt in een rivier per seconde passeert

(31)

dekzand Fijnzandige afzettingen die onder periglaciale omstandigheden voornamelijk door windwerking ontstaan zijn; de dekzanden van het Weichselien vormen in grote delen van Nederland een ‘dek’ (Formatie van Boxtel)

Dryas Laatste gedeelte van de laatste ijstijd (Weichselien), ca. 20.000-10.000 jaar geleden

Edelmanboor Een handboor voor bodemonderzoek

Eemien Interglaciaal tussen de voorlaatste en laatste ijstijd (Saalien en Weichselien), ca. 130.000-120.000 jaar geleden

eerdgrond Grond met een humushoudende minerale bovengrond van meer dan 50 cm, ontstaan door invloed van de mens

eolisch Door de wind gevormd, afgezet estuarien Afgezet in een estuarium

estuarium Inham aan de kust waarin met name het getijde grote invloed uitoefent op het landschap, bijvoorbeeld de Westerschelde

fluviatiel Door rivieren gevormd, afgezet

fluvioglaciaal Door smeltwater (afkomstig van gletsjers) afgezet

fluvioperiglaciaal Door stromend water onder periglaciale omstandigheden afgezet

gaafheid Mate van (fysieke) verstoring van de bodem, zowel in verticale zin (diepte) als in horizontale zin (omvang)

grondmorene Het door het landijs aangevoerde en na afsmelten achtergebleven mengsel van leem, zand en stenen. De afzetting wordt vaak aangeduid als keileem

haakwal zie spits

Hollandveen Holocene formatie, ontstaan tussen 3500 en 1500 voor Chr.

Holoceen Jongste geologisch tijdvak dat nog steeds voortduurt (vanaf de laatste ijstijd:

ca. 8800 jaar voor Chr.)

horizont Kenmerkende laag binnen de bodemvorming

humeus Organische stoffen bevattend; bestaande uit resten van planten en dieren in de bodem

ijzeroer IJzeroxidenhydraat, een ijzererts dat vooral in vlakke landstreken, in dalen en moerassige gebieden op geringe diepte voorkomt

in situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren

inhumatie Begraving met niet gecremeerd menselijk bot interstadiaal Een warmere periode tijdens een ijstijd (glaciaal)

kom Laag gebied waar na overstroming van een rivier vaak water blijft staan en klei kan bezinken

kreek Waterweg waarbij het water vanuit zee of rivier onder invloed van het getijde in- en uitstroomt

kronkelwaard Deel van een stroomgebied omgeven – en grotendeels opgebouwd – door een meander

kwel Door hydrostatische druk aan het oppervlakte treden van grondwater

kwelder zie schor

laag Een vervolgbare grondeenheid die op archeologische of geologische gronden als eenheid wordt onderscheiden

leem Grondsoort die wordt gekenmerkt door een samenstelling van meer dan 50%

silt, minder dan 50% zand en minder dan 25% klei Limes de noordgrens van het Romeinse rijk

lithologie Wetenschap die zich bezighoudt met de beschrijving en het ontstaan van de sedimentaire gesteenten

löss Door de wind gevormde afzetting van zeer fijnkorrelig materiaal waarvan het overgrote deel van de korrels (60-85%) kleiner is dan 63 µm

lutum Kleideeltjes kleiner dan 2 µm

meander Min of meer regelmatige lusvormige rivierbocht

(32)

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

meanderen (van rivieren of beken) Zich bochtig door het landschap slingeren

motte Type laatmiddeleeuws kasteel (vaak een ronde burcht met toren) geplaatst op een meestal kleine, kunstmatige verhoging

oeverafzetting Rug langs een rivier, bestaande uit overwegend kleiafzettingen

oeverwal Langgerekte rug langs een rivier of kreek, ontstaan doordat bij het buiten de oevers treden van de stroom het grovere materiaal het eerst bezinkt

OSL-datering Dateringsmethode waarmee op grond van energieverval kan worden bepaald wanneer een fragment kwarts (zand) voor het laatst heeft blootgestaan aan direct zonlicht

oxidatie Reactie met zuurstof (roesten/corrosie bij metalen; ‘verbranding’ bij veen) palynologie Zie pollenanalyse

plaggendek Verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten gevolge van bemesting. Voor de bemesting werden plaggen of met zand vermengde potstalmest opgebracht plangebied Gebied waarbinnen de realisering van de planvorming het bodemarchief kan

bedreigen

Pleistoceen Geologisch tijdperk dat ca. 2,3 miljoen jaar geleden begon. Gedurende deze periode waren er sterke klimaatswisselingen van gematigd warm tot zeer koud (de vier bekende ijstijden). Na de laatste ijstijd begon het Holoceen (ca. 8800 voor Chr.)

Pleniglaciaal Koudste periode van de laatste ijstijd (het Weichselien) ca. 20.000-13.000 jaar geleden

podzol Goed ontwikkelde bodem in gebieden met veel neerslag

pollenanalyse De bestudering van fossiele stuifmeelkorrels en sporen waardoor een beeld van de vegetatiegeschiedenis gevormd kan worden. Uit de vegetatiegeschiedenis kan het klimaat worden gereconstrueerd

potstal Uitgediepte veestal

prehistorie Dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven

rivierduin Door verstuiving uit een riviervlakte hierlangs ontstaan duin (in Nederland meestal Weichselien of Vroeg Holoceen van ouderdom)

Saalien Voorlaatste ijstijd, waarin het landijs tot in Nederland doordrong en de stuwwallen werden gevormd, ca. 200.00-130.000 jaar geleden

schor Zandgrond in een getijdenwater; staat alleen onder water bij zeer hoog tij, begroeid

silt Zeer fijn sediment met grootte 2-63 µm

slak Steenachtig afval van metaal- of aardewerkproductie

slik Zandgrond in een getijdenwater; staat onder water bij vloed en valt droog bij eb, kwelder onbegroeid; wad

solifluctie Het hellingafwaarts bewegen van met water verzadigd verweringsmateriaal, o.a. bij een permanent bevroren ondergrond

spieker Op palen geplaatst opslaghuisje

spits Een langgerekte zandrug die in de richting van de algemene zeestromingen uitgroeit in de monding van een estuarium

strandvlakte Groot vlak zandig gebied tussen twee strandwallen

strandwal Langs de kust gevormde langgerekte zandrug die uitsteekt boven het gemiddelde hoogwaterniveau; geeft in Nederland de oude ligging van de kustlijn weer

strang Met water gevulde, van de hoofdstroom afgesneden-‘dode’- meander stratigrafie Opeenvolging van lagen in de bodem

stroomgordel Het geheel van rivieroeverwal-, rivierbedding- en kronkelwaard-afzettingen, al dan niet met restgeul(en)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

LUCHT U GLAS.. Christa beweert: “De lichtstraal zou wel de plaat zijn ingegaan, maar er niet uitgekomen zijn, want op het onderste grensvlak vindt totale reflectie plaats.”. e) Leg

Wanneer de springstok rechtop staat en niet wordt belast, bevindt de zuiger zich onder in de cilinder zoals in figuur 11.. figuur 10 figuur 11

Wanneer de springstok rechtop staat en niet wordt belast, bevindt de zuiger zich onder in de cilinder zoals in figuur 11.. figuur 10 figuur 11

In de tekst van de transformator staat een voorschrift voor de maximale lengte van een snoer aangegeven: “L USCITA MAX mt 2”. 3p 25 † Beredeneer met behulp van

3p 17 † Laat met een berekening zien dat de gegeven waarde van D zowel wat betreft getalwaarde als wat betreft significantie in overeenstemming is met de benodigde gegevens

Geef je eindantwoord in

Zo plakken we er steeds rechtsboven een gelijkzijdige driehoek aan, de ene keer met de top naar beneden, de andere keer met de top naar boven.. De zijden van de nieuw te

In de onderstaande figuren is dit kruis wit en zijn de vier vlakdelen die buiten het kruis en binnen de cirkel liggen grijs gemaakt.. Het punt R is het midden van