• No results found

VELDONDERZOEK

In document Archeologisch onderzoek (pagina 21-24)

3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet

Het doel van het Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, is om de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen en waar nodig aan te passen.

Tijdens het veldonderzoek wordt vastgesteld waar de oorspronkelijke bodemopbouw intact is gebleven en waar niet. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Kansarme zones worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor de volgende fasen. Het veldonderzoek bestond uit een booronderzoek. Vanwege de aanwezige verharding is er geen veldkartering uitgevoerd.

3.2. Werkwijze

In het plangebied zijn 6 boringen gezet met een diepte van 2,0 m beneden het maaiveld (bijlage 3 en 4). Deze boringen zijn zoveel mogelijk evenredig verdeeld over het plangebied. Er is gebruik gemaakt van een Edelmanboor met een diameter van 12 cm en het veldonderzoek is uitgevoerd door dr.

D.F.A.M. van den Biggelaar (KNA Prospector).

De boringen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB;

SIKB 2008) met behulp van een veldcomputer en het programma TerraIndex van I.T. Works. De locaties van de boringen (x- en y-waarden) zijn ingemeten vanuit de topografie. De hoogtes van de boringen (z-waarden) zijn bepaald aan de hand van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN3; www.ahn.nl).

De opgeboorde monsters zijn door middel van verbrokkelen in het veld onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerk, baksteen, vuursteen, huttenleem en bot.

3.3. Resultaten

3.3.1. Lithologie, geologie en bodem

De bodem in het plangebied bestaat uit matig fijn, zwak siltig zand waarbij in meerdere boringen in het zand een bijmenging van grind is aangetroffen. Dit grind is fijn maar er zijn kiezelstenen aangetroffen met een grote tot 6 cm. De top van dit zandpakket ligt op een diepte van 1,1 tot 1,4 m -mv ofwel een niveau van 3,2 tot 3,5 m NAP. Op basis van de bijmenging van grind is er vrijwel zeker geen sprake van dekzand afgezet door de wind, maar betreffen het afzettingen in een Sandr, ofwel van de stuwwal afgespoelde sedimenten afgezet in een waaier langs de rand van de stuwwal.

In de top van het Sandr-zandpakket is bodemvorming aangetroffen. Met name bij boring 2 is sprake van een dunne A, E en B-horizont die de aanzet zijn voor een podzolbodem. Resten van deze podzolbodem zijn ook herkend in boringen 1, 3 en 5 en de onderzijde van deze bodemvorming reikt tot een diepte van 1,4 tot 1,5 m -mv (ongeveer 20 cm onder de top van de Sandr-afzettingen) ofwel tot een niveau van ongeveer 3,1 -3,2 m NAP.. Bij boringen 2 en 3 is op de podzolbodem een niet humeuze zandlaag aanwezig van matig fijn, zwak siltig zand (0,25 tot 0,5 m dik). Deze wordt verder afgedekt met een geroerd humeus pakket zand van matig fijn, zwak siltig zand waarin grind en recent baksteen voorkomen en die reikt tot aan het maaiveld. Dit geroerde pakket is verder in het gehele plangebied aanwezig. Bij boring 3 en 6 is de top hiervan vergraven om stabilisatiezand aan te brengen onder de tegel verharding (0,4 tot 0,6 m dik). Bij boring 1, 4 en 6 is geen podzolbodem meer aanwezig. Deze is bij boring 4 en 6 waarschijnlijk opgenomen in het geroerde humeuze zandpakket. Bij boring 1 lijkt de podzolbodem te zijn geroerd.

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

Figuur 12: Profiel 1, schematische weergave van de bodemopbouw in het plangebied.

3.3.2. Bodemopbouw

Binnen het plangebied is aan het maaiveld een humeus zandpakket aanwezig tot wel 1,4 m dik. Hiermee behoort deze bodem tot de enkeerdgronden. Bij boring 1, 2 en 3 is hieronder een verstoorde laag aanwezig. Tevens is in het zandpakket recent baksteen aangetroffen. Dit zijn aanwijzingen dat er in het pakket is gegraven. Vanwege deze aanwijzingen kan het beste worden gesproken over een vergraven enkeerdgrond.

Binnen het gehele plangebied is onder de verhardingen eerst een pakket stabilisatiezand aanwezig.

Deze zandlaag is in ieder geval onder de tegels bij boring 3 en 6 aanwezig en is tot circa 0,6 m dik.

Omdat het hier om recent opgebracht zand gaat is in het plangebied naast de enkeerdgrond ook sprake van een antropogene bodem.

Onder de enkeerdgrond is nog een restant van een begraven podzolbodem aanwezig. De meest complete opbouw is aangetroffen bij boring 2, waar een deel A-, E-, B- en C- horizont aanwezig is. Bij boring 3 is nog een A- horizont aanwezig en bij boring 5 een restant van een BC horizont. Bij de overige boringen is de podzolbodem opgenomen in het plaggendek van de enkeerdgrond en bij boring 1 lijkt de podzolbodem te zijn geroerd. Omdat het een begraven bodem is, wordt deze niet geclassificeerd binnen het classificatiesysteem.

3.3.3. Archeologische indicatoren

Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren aanwezig.

3.4. Interpretatie

Het plangebied is gelegen op een zandpakket waarin grof grind is aangetroffen. Vanwege de aanwezigheid van grof grind is hier sprake van Sandr afzettingen. Deze afzettingen bestaan uit sediment van de stuwwal dat door het smelten van de gletsjers verspoelde en elders werd afgezet. Na het smelten

van de gletsjers kwamen deze verspoelde afzettingen droog te liggen, waardoor bodemvorming kon plaatsvinden. In de top van dit zandpakket is een podzolbodem gevormd.

Op de Sandr afzettingen ligt een humeus pakket zand dat door zijn dikte tot de enkeerdgronden behoort.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied in de 19e eeuw, op een klein deel in het zuiden na, buiten de bebouwde percelen was gelegen en in gebruik was als bouwland. We hebben hier daarom zeer waarschijnlijk te maken met een plaggendek dat al vanaf de middeleeuwen kan zijn opgeworpen om het bouwland te bemesten. In het plaggendek zijn stukken recent baksteen aangetroffen, en bij boring 1 is ook onder het plaggendek een verstoorde laag aanwezig. Het plaggendek lijkt daarom vergraven te zijn. Dit zal grotendeels in de 20e eeuw zijn gebeurd toen het terrein opnieuw werd verkaveld. Toen behoorde het plangebied in ieder geval tot 1931 tot de erven/tuinen van de bebouwing, maar werd deze in 1953 gebruikt als boomgaard. Tijdens dit laatste gebruik zullen de grootste vergravingen hebben plaatsgevonden. In deze periode is mogelijk ook de niet humeuze zandlaag onderin het plaggendek bij boring 2 en 3 ontstaan, waar bij het uitgraven van een boom niet humeus zand onderin het gat op de oude podzol terecht kan zijn gekomen. Aangezien onder het plaggendek nog een restant van een podzol bodem aanwezig is, lijken de Sandr afzettingen slechts lokaal dieper verstoord te zijn. Er bestaat daarom een grote kans dat er nog intacte archeologische waarden in de top van de Sandr afzettingen aanwezig zijn. Deze archeologische waarden kunnen afkomstig zijn uit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Vooral in het zuidelijke deel van het plangebied dat aan het begin van de 19e eeuw bebouwd was, is er een hoge kans op het aantreffen van archeologische funderingsresten uit de periode Middeleeuwen – begin 19e eeuw.

Hoewel het plaggendek waarschijnlijk grotendeels is vergraven, kunnen hier alsnog intacte archeologische waarden in voorkomen. Voor de middeleeuwen betreft het dan voornamelijk funderingsresten, aangezien overige grondsporen tijdens het gebruik van het plaggendek zullen zijn verploegd. Aan de noord en zuidzijde van het plangebied zijn op de topografische kaart uit de 19e en 20e eeuw gebouwen weergeven. In deze delen van het plaggendek kunnen daarom ook funderingsrestanten voorkomen uit de Nieuwe Tijd, met een hoge verwachting voor de 19e een begin 20e eeuw. Voor deze delen van het plaggendek geldt daarom een hoge verwachting voor archeologische waarden uit de periode Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. In het overige deel van het plangebied worden geen intacte archeologische waarden verwacht binnen het plaggendek.

IDDS Archeologie rapport 2255 Versie 1.2 (concept)

In document Archeologisch onderzoek (pagina 21-24)

GERELATEERDE DOCUMENTEN