Dr. Z5"asr_0
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat 1 Directie Zuid-Holland
Bibliotheek
WE480-37
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
Directie Zuid-Holland
Spoedwetproject
A4 Leidschendam - Prins Clausplein__r
Projectdocument behorend bij:
Aanvraag ontheffing, ingevolge artikel 75, vierde lid, onderdeel C, Flora- en faunawet (Ontheffing voor ruimtelijke ingrepen)
Datum
Opgesteld door Versie
Status
Oktober 2003
Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland 1
Concept
Inhoudsopgave
1 Projectomschrijving 3 1.1 Spoedwet wegverbreding 3 1.2 Voorgenomen activiteit 3
1.3 Onderbouwing 4 1.4 Maatschappelijk belang 4
1.5 Relatie met andere projecten 5
2 Inventarisatie 6 2.1 Werkwijze 6 2.2 Afbakening gegevens 6
2.3 Actuele inventarisatie 8 2.4 Aangrenzende gebieden 9
2.5 Conclusie 9 3 Te verwachten effecten 10
3.1 Inleiding 10 3.2 Beoordeling van de effecten tijdens de aanlegfase 10
3.3 Beoordeling van de effecten tijdens de gebruiksfase 10
3.4 Conclusie 11 4 Voorgenomen maatregelen 12
4.1 Beperking schade 12 4.2 Voorgenomen mitigatie 12 4.3 Planning activiteit 12
4.4 Ontheffing 12 4.5 Project verantwoordelijke 12
Kaart: lokatieoverzicht bufferstrook A 4 (ZHTX0312502)
1 Projectomschrijving
1.1 Spoedwet wegverbreding
Onlangs is de Spoedwet wegverbreding in het Staatsblad verschenen (Stb.
2003 nr.256). Middels deze Spoedwet worden diverse
wegverbredingsprojecten mogelijk gemaakt. De Spoedwet wordt omschreven als 'regels ter bespoediging en vereenvoudiging van procedures met het oog op het zo spoedig mogelijk vergroten van de capaciteit van een aantal
hoofdwegen door middel van een betere benutting en verbreding van die wegen'.
Voor de projecten die onder Spoedwet vallen is de volgende procedure opgesteld.
Basisprocedure Vergunningen
OWAB (Ontwerp Wegaanpassingsbesluit) Aanvragen ter visie
76 weken 76 weken (inclusief 6 weken inspraak)
WAB (Wegaanpassingsbesluit) Ontwerp-besluiten
12 weken 6 weken
Vastgestelde vergunningen
6 weken beroepstermijn
Beroep Beroep
6 weken 6 weken
Verweerschrift Verweerschrift
ca 12 weken ca 12 weken
Uitspraak Raad van State Uitspraak Raad van state Alle aanvragen voor de benodigde vergunningen/ontheffingen dienen gelijktijdig met het O W A B ter inzage worden gelegd.
1.2 Voorgenomen activiteit
In het kader van de Spoedwet wegverbreding wordt voor rijksweg 4 tussen de aansluiting Leidschendam en het Prins Clausplein (van km 44,0 tot km 46,3) de vluchtstrook van de noordelijke hoofdrijbaan (van oprit van N14 naar de A4 richting Prins Clausplein) ingericht als bufferstrook. Een bufferstrook bestaat uit het tijdelijk openstellen van de vluchtstrook als extra rijstrook. Dit project heeft betrekking op project 23 van bijiage B bij de Spoedwet wegverbreding.
In de nieuwe situatie dit wegvak zal met de bufferstrook in de spitsperiode bestaan uit 4 rijstroken. De bestaande verhardingsbreedte van circa 13 meter blijft gehandhaafd. Er wordt een pechhaven aangebracht (tussen NS-viaduct en begin fly-over Prins Clausplein).
Gedurende de spitsperiode is sprake van vier rijstroken met alien een breedte van circa 3,25 meter. De bufferstrook is opengesteld in de ochtendspits van 7:00 uur tot 10:00 uur en wanneer de bufferstrook A12 opengesteld wordt voor het verkeer. De maximumsnelheid wordt gedurende de openstelling van de bufferstrook verlaagd van 100 km per uur naar 80 km per uur. Verder zullen er nog maatregelen getroffen worden op het gebied van bebording,
bewegwijzering, signalering en markering. Dit bekent dat er grondvergravingen
zullen plaats vinden. De realisatie van de bufferstrook zal plaatsvinden in de periode december 2004 - juli 2005.
1.3 Onderbouwing
De A12 en A4 zijn belangrijke verbindingen. Op het knooppunt Prins Clausplein en directe omgeving, waaronder het wegvak Prins Clausplein- Voorburg, treedt echter veelvuldig filevorming op. Deze wordt met name veroorzaakt door de beperkte capaciteit van de Utrechtsebaan en van de aansluiting Voorburg. Tevens vinden terugslageffecten plaats op het
doorgaande verkeer op de A4 in beide richtingen en het doorgaande verkeer op de A12 . De verkeersdruk op het Prins Clausplein zal met name in de ochtendspits nog verder toenemen door de aansluiting van de N14 (vanuit Wassenaar) op de A4 in het najaar van 2003.
De filevorming en vertraging op het genoemde wegvak wordt tegengegaan door de realisatie van een bufferstrook in westelijke richting (op de noordelijke rijbaan). De extra rijstrook wordt opengesteld om te voorkomen dat verkeer op de rijbanen richting Rotterdam en in de richting Gouda en Utrecht worden geblokkeerd. In dit geval betreft het de inrichting van de vluchtstrook als bufferstrook bij de aansluiting Leidschendam in de richting van het Clausplein en de Utrechtsebaan. De bufferstrook neemt de blokkade weg op de rijbaan van de A4, die ontstaat als het verkeer richting de Utrechtsebaan (Den Haag) niet snel genoeg kan afstromen, vanwege de weefbewegingen tussen het Prins Clausplein en de afrit Voorburg. Door deze bufferstrook neemt de capaciteit van dit wegvak toe en wordt de afstroom van verkeer op de A4 vanaf de aansluiting Leidschendam richting Rotterdam (A13) en in de richting Gouda en Utrecht (A12) verbeterd. Tevens wordt het blokkade-effect in de richting van het Prins Clausplein en de Utrechtsebaan weggenomen doordat de
bufferstrook door extra opstelruimte helpt de capaciteit te vergroten.
1.4 Maatschappelijk belang
In het kader van de Spoedwet wegverbreding worden die wegen aangepakt die tot de grootste knelpunten van het wegennet worden gerekend. Bij de selectie heeft verder een rol gespeeld dat de projecten binnen afzienbare tijd kunnen worden gerealiseerd, alsmede of deze uit het beschikbare budget kunnen worden gefinancierd.
De kern van de afwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de keuze van de projecten die onder de reikwijdte van de Spoedwet wegverbreding vallen, ligt in de visie dat het meest effectieve wegennetwerk, een
wegennetwerk is waarin de elementaire schakels zijn gevrijwaard van files.
Deze elementaire schakels zijn de wegen rondom de grote steden en belangrijke knooppunten. Het gaat om zogenaamde ringen of draaischijven rondom de grote en middelgrote stedelijke agglomeraties en belangrijke knooppunten. Op deze draaischijven van het wegennet komen de verkeersstromen op de diverse rijkswegen samen en splitsen zich weer.
Opstoppingen op deze draaischijven leiden direct tot slechter functioneren van het gehele wegennet. Worden deze elementaire schakels in beweging
gehouden, dan gaat de prestatie van het totale wegennet fors vooruit.
Dit betekent dat de nut en noodzaak in de Spoedwet zijn gegeven. Een onderbouwing van een keuze alternatief is in deze fase niet aan de orde.
4
1.5 Relatie met andere projecten
Het onderhavige project sluit verkeerskundig en fysiek aan op het Spoedwet project bufferstrook A12 Prins Clausplein - afrit Voorburg. In dit project zijn echter geen effecten op beschermde plant- en diersoorten.
2 Inventarisatie
2.1 Werkwijze
Voor de diverse Spoedwet projecten is landelijk met de verschillende regionale directies van Rijkswaterstaat voor een uniforme werkwijze gekozen voor de aanvraag van een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet. Hiervoor is een stappenschema opgesteld en deze bestaat uit de volgende onderdelen:
1. Het bepalen van de verwachtinswaarde van het voorkomen van
beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet op basis van globaal veldonderzoek en het verkeerstechnisch plan;
2. Nader veldonderzoek naar het voorkomen van (strikt) beschermde soorten, zoals soorten vermeld op Bijiage II en Bijiage IV van de Habitat- en
Vogelrichtlijn en prioritaire aandachtssoorten;
3. Het bepalen van effecten van de ingreep op beschermde soorten;
4. Het bepalen van maatregelen om eventuele schadelijke effecten te beperken;
5. Opstellen van de ontheffingsaanvraag.
In 2003 is in opdracht van Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland door adviesbureau Bureau Waardenburg een plan van aanpak opgesteld voor de inventarisatie van beschermde soorten volgens de Flora- en faunawet (Bureau Waardenburg, 2003). Hiertoe zijn Natuurloketgegevens gebruikt, is het verkeerstechnisch plan bekeken en is een globaal terreinbezoek uitgevoerd.
Hiermee is voor de rijksbermen een verwachtingswaarde bepaald; de vertaling van de kans van voorkomen van beschermde soorten en de ingreep naar potentieel gevoelige soortgroepen en concrete trajecten voor nader veldonderzoek. Daarmee is stap 1 uit het schema ingevuld.
Vervolgens is een vervolgopdracht uitbesteed aan Bureau Waardenburg om de stappen 2, 3 en 4 uitte voeren. De veldbezoeken hebben plaatsgevonden in mei, juni en juli 2003.
De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport 'Inventarisatie beschermde soorten langs rijkswegen in Zuid-Holland' (Bureau Waardenburg, 2003).
De resultaten van beide onderzoeken zijn verwerkt in dit projectdocument.
2.2 Afbakening gegevens
De realisatie van de bufferstrook is te ontleden in een aantal ruimtelijke ingrepen in de directe omgeving (berm) van de bestaande rijksweg en op de rijksweg zelf. De verschillende relevante activiteiten ten behoeve van de aanleg zijn reeds genoemd in paragraaf 1.2.
Elke activiteit heeft een bepaald effect op de omgeving en daarmee invloed op aanwezige planten- en diersoorten. O m een beoordeling van de effecten te
6
kunnen maken zal eerst duidelijk moeten zijn welke plant- en diersoorten in het onderzoek meegenomen moeten worden in het gebied waar de ingreep plaatsvindt.
De volgende soortengroepen zijn onderzocht:; vaatplanten, zoogdieren (inclusief vleermuizen), amfibieen, reptielen en vissen. Binnen de
soortengroepen beperkt het onderzoek zich tot soorten die beschermd zijn in het kader van de Flora- en faunawet en/ of genoemd in de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (bijiage 2 en 4) en rode lijst.
Dagvlinders, libellen, en sprinkhanen zijn niet onderzocht aangezien de onder de Spoedwet vallende locaties naar verwachting niet geschikt zijn als habitat en de invloeden van de ingreep op deze diersoorten te verwaarlozen zijn.
Zoogdieren Vleermuizen
Voor inventarisatie van vleermuizen is het noodzakelijk om meerdere avondronden uit te voeren op verschillende momenten in het seizoen. Naar aanleiding van de voor het plan van aanpak uitgevoerde quickscans is gecontateerd dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen vernietigd zullen worden (gebouwen, kelders, dikke, oude bomen met holen). Gezien deze constatering en de beperkte beschikbaarheid van tijd is besloten om voor deze soortgroep een uitgebreide habitatinschatting te maken gecombineerd met bestaande verspreidingsgegevens, naar de geschiktheid van de locaties als foerageergebied en trekroute. Over vleermuizen in het plangebied is relatief veel bekend (Broekhuizen, 1992 & Mostert, 1998). In het onderzoek wordt derhalve gebruik gemaakt van bestaande gegevens gecombineerd met een habitatinschatting.
Overige zoogdieren
Op de geselecteerde locaties is gezocht naar sporen (omkeren van tegels, planken etc, aanwezigheid pootafdrukken, uitwerpselen, holen, nesten etc en het verrichten van zicht- en geluidswaarnemingen). Tevens is een algemene beoordeling gemaakt ten aanzien van de geschiktheid van het gebied en aanliggende terreinen als leefgebied voor de diverse beschermde soorten (mede op basis van reeds bestaande informatie).
Vissen & amfibieen
Onder de kwetsbare locaties zijn ook locaties waar sloten verplaatst of gedempt worden of mogelijk landhabitat van amfibieen aangetast of vernietigd wordt.
Op die plaatsen is daarom gericht veidwerk verricht in twee inventarisatierondes.
Bij de geselecteerde locaties zijn de wateren uitgebreid met een schepnet bemonsterd en bekeken is of wateren gei'soleerd zijn of in verbinding staan met andere wateren.
Reptielen
Slechts op een locatie in Zuid-Holland kan een reptielensoort, namelijk de ringslang, voorkomen. Er zijn gegevens bekend van een populatie bij Gouda, in de omgeving van de A12. Deze dieren zijn zeer moeilijk waar te nemen. De
werkgroep Zuid-Holland van RAVON monitort deze populatie en daarom zijn bij RAVON gegevens opgevraagd om te bepalen of deze soort zich ook in de directe omgeving van de A12 bevindt. Voor de A4 is deze soort daarmee niet relevant.
Vogels
Een volledige broedvogelinventarisatie bestaat uit een vijftal
inventarisatierondes in de periode maart tot juni. Een volledige inventarisatie was binnen de onderzoeksperiode zodoende niet mogelijk. Aangezien geconstateerd is dat toename van de geluidsverstoring nihil is en de habitatvernietiging zeer beperkt is, is er niet een directe noodzaak voor een volledige inventarisatie. Daarom kan in dit geval volstaan worden met algemene adviezen met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden die (broed)habitatvernietiging tot gevolg hebben.
Voor dit rapport zijn alleen de directe effecten op vogels (habitatvernietiging) beoordeeld.
Vaatplanten
In het plan van aanpak (Buren & Meijer, 2003) zijn enkele kwetsbare locaties geselecteerd waar mogelijk beschermde plantensoorten voor kunnen komen.
Deze locaties zijn eind juni systematisch gei'nventariseerd. Doordat sommige soorten eerder of later bloeien dan andere kunnen tijdens de inventarisatie soorten gemist zijn.
Daarnaast zijn gegevens van het Bermflorameetnet geraadpleegd (Tromp &
Reitsma, 2001, Sieben & Reitsma, 2002). Deze gegevens dekken een deel van de onder de spoedwet vallende trajecten.
2.3 Actuele inventarisatie
Dit traject van rijksweg 4 is gelegen in stedelijk gebied. Achter het al dan niet aanwezige geluidsscherm ligt een kaal stukje braakland met zeer weinig begroeiing. De directe omgeving van het traject heeft een zeer lage natuurwaarde.
Bureau Waardenburg heeft een veldinventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten planten, zoogdieren en amfibieen.
De inventarisatie wijst uit dat langs de rand van het asfalt en het geluidsscherm geen beschermde soorten zijn te verwachten. Hooguit kan zich hier een zwervend exemplaar van de Veldmuis bevinden. In het onderste gedeelte van het geluidsscherm bevinden zich geen openingen die het gebiedje achter het scherm met deze smalle strook verbinden.
Het gebiedje direct langs de wegverharding is weinig begroeid, zeer soortenarm en er vallen dan ook geen beschermde plantensoorten te verwachten.
De beschermde fauna ter plaatse bestaat uit Veldmuis (waarneming van holletjes) en verder zijn te verwachten (mede vanwege de nabijheid van een slootje) Gewone pad, Bruine kikker en Groene kikker.
Gezien de werkzaamheden die worden uitgevoerd en eigen veldorientatie is het niet nodig nadere veldinventarisatie in de bermen uitte voeren, aangezien de
8
werkzaamheden relatief gering zijn, de gunstige staat van instandhouding voor bovengenoemde soorten niet in gevaar komt en er geen significante effecten te verwachten zijn voor populaties van Europees beschermde soorten. De basis- gegevens zijn daarom voldoende om een verdere toets op eventuele effecten te kunnen beoordelen (zie onder hoofdstuk 3).
2.4 Aangrenzende gebieden
Dit traject van de A4 grenst niet direct aan beschermde (natuur)gebieden (zoals Habitatrichtlijngebieden, Vogelrichtlijngebieden, stiltegebieden, of
Natuurbeschermingswetgebieden). De A4 grenst op dit traject niet aan grondwaterbeschermingsgebieden, infiltratie- of kwelgebieden.
2.5 Conclusie
De aanwezigheid van beschermde diersoorten langs de A4 is te verwachten. De soorten die zijn aangetroffen zijn zeer algemeen voorkomend in Nederland. Ze worden door de werkzaamheden echter niet in hun voortbestaan bedreigd.
De A4 grenst niet direct aan beschermde (natuur)gebieden of gebieden met bijzondere betekenis voor flora, fauna en milieuhygiene.
9
3 Te verwachten effecten
3.1 Inleiding
De effecten op flora en fauna kunnen verdeeld worden in effecten als gevolg van de aanleg en effecten die zich voordoen in de gebruiksfase van de bufferstrook. De impact van de effecten kunnen qua schaal van elkaar verschillen.
3.2 Beoordeling van de effecten tijdens de aanlegfase
De activiteiten voor de aanleg van de pechhavens beperken zich tot maximaal 3 m vanuit de kant van het bestaande asfalt. Er zal enige graafwerkzaamheden in de berm plaatsvinden om de geleiderail en bebordingen te kunnen plaatsen.
Alleen op de plaatsen waar direct in de berm gewerkt wordt zal de vegetatie vernietigd worden, mogelijk kunnen ook de aangetroffen zoogdiersoort verstoord worden. Dit is vernietiging van algemene niet beschermde
plantensoorten op individuniveau en/of verontrusten en vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen van een algemeen voorkomende zoogdiersoort. De gunstige staat van instandhouding wordt op geen enkele manier in gevaar gebracht.
Er worden verder geen werkzaamheden aan sloten en andere wateren verricht, waardoor er geen effecten te verwachten zijn ten aanzien van de
voortplantings- en leefgebieden van de amfibiesoorten.
3.3 Beoordeling van de effecten tijdens de gebruiksfase
De effecten die zich voordoen tijdens de gebruiksfase zijn gelegen in effecten op het gebied van verstoring door geluid en licht.
Volgens het rapport 'Akoestisch effecten rijlijnverlegging en snelheidsverlaging bij benuttingsmaatregelen' (DWW, 2003) zal de toename van geluidsverstoring hooguit enkele tienden van decibellen betreffen (zie daarvoor de Milieutoets).
Gezien de zeer geringe geluidstoename en het feit dat de A4 niet grenst aan stiltegebieden of natuurgebieden wordt gesteld dat er geen significante effecten op de in de omgeving voorkomende diersoorten zijn als gevolg van de ingreep.
Een andere bron van verstoring wordt gevormd door verlichting. In het algemeen wordt aangenomen dat wegverlichting een negatieve invloed heeft op diersoorten. Bijvoorbeeld de aantrekkingskracht van licht op insecten waar vleermuizen op afkomen, die vervolgens verkeersslachtoffer kunnen worden.
Andere soorten hebben juist een afkeer van verlichting. De invloed van wegverlichting is derhalve niet eenduidig vast te stellen. In het algemeen kan voor de Spoedwetprojecten gesteld worden dat indien aanpassingen aan de verlichting noodzakelijk zijn gebruik gemaakt zal worden van moderne technieken die gericht zijn op een efficiente toepassing. Aangenomen kan worden dat hierdoor geen toename optreedt van verstoring door licht.
Een toename van verstoring in het abiotisch milieu als gevolg van uitlaatgassen, strooizout en verandering van de grondwaterstand is niet ter sprake. Daarnaast grenst de A4 niet aan grondwaterbeschermingsgebieden of belangrijke
infiltratiegebieden. De eventuele effecten als gevolg van de bufferstrook op de locale waterhuishouding zijn te verwaarlozen.
Door de aanleg van de bufferstrook zal de versnippering niet verder toenemen.
3.4 Conclusie
Tijdens de aanlegfase zal een deel van de vegetatie in de bermen verstoord en vernietigd worden. Daar het hier gaat om soorten die in Nederland zeer algemeen en niet-beschermd zijn, is de aantasting van de natuurwaarden niet groot. Het voortbestaan van deze soorten als gevolg van de ingreep komt hiermee niet in gevaar.
Voor individuen van de beschermde Veldmuis kunnen de werkzaamheden verstorend of zelfs dodelijk zijn.
De bufferstrook zal tijdens de gebruiksfase niet voor grote nadelige effecten zorgen. De effecten van geluid en verlichting en de effecten op de hydrologie en de versnippering zijn verwaarloosbaar. De soorten in de omgeving van de voorgenomen ingreep zullen dan ook op populatieniveau niet aangetast worden in hun voortbestaan.
11
4 Voorgenomen maatregelen
4.1 Beperking schade
In het vorige hoofdstuk is geconcludeerd dat er weinig effecten zijn te verwachten als gevolg van de voorgenomen activiteit op de flora en fauna.
Bovendien is geconstateerd dat het alleen effecten zal hebben op soorten die in Nederland zeer algemeen zijn.
Om de schade toch zoveel mogelijk te beperken, zullen de uitvoerings- werkzaamheden goed op elkaar afgestemd worden, zodat niet onnodig veel gegraven hoeft te worden in de bermen (algemene zorgplicht).
4.2 Voorgenomen mitigatie
Er worden geen mitigerende maatregelen getroffen binnen dit project gezien de relatief beperkte ingreep.
4.3 Planning activiteit
De aanleg van de bufferstrook zal naar verwachting eind 2004 starten. De exacte uitvoeringsdata zijn nog niet te geven, omdat deze afhankelijk zijn van de aanbestedingsprocedure.
4.4 Ontheffing
De ontheffing wordt aangevraagd voor de volgende soorten:
Veldmuis*
(Microtis arvalis)
Verontrusten (art. 10) en vernielen vaste rust- en verblijfsplaatsen (art.11)
Geen specifieke maatregelen
4.5 Project verantwoordelijke
De eindverantwoordelijkheid van het project ligt bij de Hoofdingenieur Directeur van Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland.
Contactpersoon is de heer ir. T. de Laat.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat D i recto raai - G eneraal Rij kswaterstaat Directie Zuid-Holland
Boompjes 200 Postbus 556
3000 A N Rotterdam tel. 0 1 0 - 4 0 2 6200