• No results found

LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT

Conradkade 175 's-GRAVENHAGE Telefoon 61.41.61

INKOMEN EN STRUCTUUR VAN GEMENGDE BEDRIJVEN

(2)

INKOMEN M STRUCTUUR VM GEMENGDE BEDRIJVEN

1 fasrr

.vVi-fct.

<VÓ*' ito § c;,- : -

I90 H;"".'

(3)

HOOFDSTUK I

- 2 -

I N H O U D

OBJECT VAN ONDERZOEK

Biz,

§ 1 De problemen 3

, § 2 Het materiaal 4

HOOFDSTUK II DE VERSCHILLEN TUSSEN DE CONSULENTSCHAPPEN 8

HOOFDSTUK III ' ASPECTEN VAN GEMENGDE BEDRIJVEN 15

§ 1 De oorrelatie tussen de variabelen 15

§ 2 De aspeotentabel 16

§ 3 De inkomensaspeoten 16

1 § 4 Se structuuraspecten 18

a. De regionale structuurverschillen 18 b« De samenhang tassen äe structuur en de

overige variabelen 19

§ 5 Net overige aspeot 20

HOOFDSTUK IT , OORZAKEN VAN INKOMENSVERSCHILLEN 21

, § 1 Het grafische verband tussen arbeids­ 1

i inkomen, arbeidseffeot en rentabili-

teitsniveau 21

§ 2 Het rekenkundige verband tussen arbeids­

1

inkomen, arbeidseffeot en rentabilité!ts-

niveau '' 25

§ 3 De kos tprij sverschillen van de melk 25

HOOFDSTUK Y NOORDBRABANT 1950/51 M 1951/5« 27

§ 1 De resultaten van beide jaren 27

§ 2 De aspecten in 1950/51 29

§ 3 De aspeoten in 1951/52 30

HOOFDSTUK VI DE VELUWE I95O/5I I953/54 31

§ 1 De resultaten 31

SAMENVATTING 33

1055

(4)

- 3 r

HOOFDSTUK I

OBJECT VAK ONDERZOEK - '

§ 1. D je • p. r O b 1 : e m. e. n

Het probleem is s wat zijn de kenmerken van gemengde "bedrijven?

Hierbij denken wij aan twee onderwerpen, nl. de structuur van het bedrijf en de inkomensvorming* Beide zijn van groot belang voor de bedrijfsvoering» Er zijn grote verschillen in structuur en grote verschillen in inkomen# De vraag is nu of deze verschillen kunnen worden geordend in een schema» Op grond van dit schema kan men

voor studiedoeleinden groepén vormen van bedrijven die naar structuur of inkomensvorming vergelijkbaar zijn«»

De keuze van de bedrijven die bij het L.E.I# in administratie zijn geschiedt volgens bepaalde richtlijnen® Zo zijn de bedrijven ten aanzien van de produktie-omstandigheden representatief voor het gebied waar de bedrijven liggen0 Dit betekent, dat door de wijze van kiezen de gebiedsverschillen tussen de groepen L.E,I.-bedrijven sterker naar voren doet komen dan. wellicht essentieel is# Vele

onderzoekingen geschieden dan ook voor groepen bedrijven die ingedeeld zijn volgens gebieden» Dit gebeurt in het algemeen zowel voor de

kostprijsberekeningen als bij de beschrijving van de ontwikkeling

•van de inkomens in de landbouw» Vele studies hebben slechts betrekking op een groep bedrijven in een bepaald gebied®

• Het dient echter wel te worden onderzocht of het inderdaad verstandig is de 'gebiedsversohillen als het belangrijkste indelingscriterium

te zien» Het is zeer goed denkbaar dat men bij kostprijsberekeningen en bedrijfsstudie uitgaat van andere indelingsmogèlijkhsdsn» Zo kan men onderzoekingen verrichten per structuurtype, waarbij men kijkt of bepaalde bedrijfsonderdelen op de voorgrond tredena Dit gebeurt b„v0 bij de kostprijsberekeningen voor akkerbouwprodukten op gemengde bedrijven, eieren en varkensvlees, waar geen berekeningen per gebied worden gemaakts Het is ook mogelijk onderzoekingen te . verrichten op basis van indeling volgens bedrijfsgrootte, arbeids—

effect, rentabiliteit*-!

In dit onderzoek.zullen aan_de orde komen de navolgende

problemens welke verschillen zijn er in structuren, welke verschillen zijn er in inkomensvorming, hoe is de.samenhang tussen beide,onder­

werpen, zijn hierbij gebiedstegenstellingen van belang?

(5)

- 4 ~

§ 2 , H e t m a t e r i a a l

Het materiaal omvat een steekproef van 196 gemengde bedrijven op zandgrond« De steekproef omvat 10 consulentschappen met ca«20 "be­

drijven per consulentschap» Deze bedrijven zijn onafgebroken bij het:L«E,I, in administratie geweest gedurende de jaren 1952/53 tot en met 1955/56« Het materiaal bestaat niet uitsluitend uit kostprijs- bedrijven, maar ook uit bedrijven die voor studiedoeleinden in ad­

ministratie waren en toen nog niet volgens de keuzecriteria voor de kostprijsbedrijven waren gekozen«

Het jaar 1954/55 is te abnormaal geacht en niet in het onderzoek betrokken»Ten .einde toevallige schommelingen zoveel mogelijk uit te sohakelen zijn de gekozen kengetallen berekend als het gemiddelde van.

de jaren 1952/53? 1953/54 en 1955/56» Dit betekent, dat uit het onder­

zoek de duurzamer kenmerken naar voren komen«

Bij de keuze van de variabelen is gelet op de bedrijfsgróotte, de verhouding tussen de bedrijfsonderdelen, de arbeidssituatie en het inkomen«

De bedrijfsgrootte is gemeten aan de oppervlakte cultuurgrond en aan het aantal standaarduren« Het aantal standaarduren is veelvuldig gebruikt als noemer voor een aantal variabelen. De intensiteit van

het bedrijf is uitgedrukt in het aantal ha cultuurgrond 'per standaarduur<>

De verhoudingen tussen dé bedrijfsonderdelen zijn uitgedrukt in de percentages die de standaarduren van de 'onderdelen uitmaken van het tQtaal aantal standaarduren® Hierbij zijn onderscheiden de onder-r delen s marktbare gewassen? rundvee, varkens, kippen en overige onder­

delen« Bij dit laatste denke men aan grove tuinbouw en fruitteelt©

Analoog aan deze kengetallen zijn de rentabiliteitscijfers van de bedrijfsonderdelen uitgedrukt per totaal standaarduur0 De rentabili­

teitscijfers geven globaal aan welke bijdrage het onderdeel geeft in de beloning van de vaste kostenelementen zoals arbeid, werktuigen, huisvestingskosten en pacht,> Voor de marktbare gewassen is gekozen de opbrengst per totaal standaarduur? voor de koeien, varkens en kippen de opbrengst minus voer per totaal standaarduur0 De uitdrukking van de rentabiliteitscijfers per totaal standaarduur is gekozen Om na te gaan in hoeverre de verschillen in structuur werken op de inkomens- vorminga

De arbeidssituatie is in de eerste plaats gekenmerkt door het

"arbeidsloon per standaarduur"» Dit is identiek met het omgekeerde van het arbeidseffect, nl^ standaarduren per volwaardige arbeidskracht«

IO55

(6)

5

De invloed van het gezin op de "bedrijfsvoering komt tot uiting in het eigen loon per bedrijff het eigen loon in peroenten yan het totale loon en het eigen loost per ha0 Het eerste kengetal geeft de grootte

I

van het in het "bedrijf werkzame gezin aan? het tweede de mate waarin ..

een "bedrijf gezinsbedrijf is en het derde de verhouding tussen gezins­

grootte en bedrijfsgrootte « De aard van de arbeidskrachten komt tot uiting in het aantal arbeidskrachten per gulden loon«

Het heM>en van veel arbeidskrachten per gulden loon wijst op goedkope:.

arbeidskrachten, zoals opgroeiende kinderen» De mechanisatie is uit ge-

(

drukt in het kengetal s werktuigkosten per gulden loon«

Als maat voor het inkomen is gekozen het arbeidsinkomen per arbeids­

kracht en het arbeidsinkomen plus werktuigkosten per standaarduur«

Arbeidsinkomen en werktuigkosten zijn hier samengeteld* omdat zij elkaar in zekere mate kurtnen vervangen«»

De eigenschappen van de gemengde bedrijven zijn geanalyseerd

door middel van factoranalyse® Ter beoordeling van de gebiedsverschilien t»a«v« de variabelen is een variantie~analyse toegepast«

In de tabellen 1 en 2 zijn de gebieden en de variabelen opgesomd met de wijze waarop zij in dit onderzoek zijn aangéduid« De ligging van de bedrijven is weergegeven in grafiek 1«

Tabel 1' G B B I E D E I

Consulentschap Drachten

Assen en Emmen Zwolle

Hengelo Arnhem Zutphen Tilburg Eindhoven Oss

Horst

Aanduiding 3ra

Dre Zw He Ar Zu . Ti Ei Os Ho

(7)

- 6 -

Tabel 2 T A R I A B E L E N

O m s c h r i j v i n g A a n d u i d i n g

Totaal aantal stand.aard.uren (T.S.ÏÏ») A

Ha cultuurgrond B

Ha Cultuurgrond per T.S.U. C

Percentage marktbare gewassen D

Percentage rundvee E

Percentage varkens F

Percentage kippen G

Percentage overige sectoren H

Loonkosten per T.S.ÏÏ. L

Beschikbare arbeidskrachten per f. 1,- loon M

Eigen loon per ha P

Eigen loon in $ van totaalloon N

Eigen loon per bedrijf Q

Werktuigkosten per T.S.ÏÏ* K

Opbrengst marktbare gewassen per T.S.ÏÏ« T Opbrengst minus voer rundvee " " Y

" 11 " varkens " " W

" 11 11 kippen " " X Arbeidsinkomen plus werktuigkosten per T.S.ÏÏ. I Arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht Z

1055

(8)

.-••7 - • DE BEDRIJVEN

Grafiek 1

f 'SA N

V 5' ' '

^ - ï < T . ' . ' ^ V

./• •. a ft • »V • _ V V I

Drachten .as en

• • • v / , v , Hengelo «• •.

- -N Zwolle

\ * .* I Zutfen

#\ l Arnhem

9 / Horst. : Oss

Eindhoven Tilburg Totaal

21 19 21 21 .17 20 16 20 20 21 196

(9)

- s -

HOOFDSTUK II

DE VERSCHILLEN TUSSEN DE CONSULENTSCHAPPEN

Als eerste probleem is nagegaan in hoeverre de verschillen tussen de consulentschappen zich" in de gekozen kengetallen manifesteren«

Hiertoe is-tfp het materiaal een variantie-analyse toegepast. De variantie is de kwadraatsom van de afwijkingen van het gemiddelde» Dit is een

maat voor de-,spreiding dië-4-n het materiaal zit» Voor iedere variabele is nu de variantie vari de ounsulentschappen gedeeld door de gemiddelde variantie binnen de consulentschappen» Het blijkt,dat deze verhoudingen voor alle variabelen wezen op significante verschillen tussen de gebieden»

In tabel 3 zijn de belangrijkste genoemd« Vermeld zijn alleen die varia­

belen die de verhouding '.hadden van 8 of meer0 In de tabel staan alleen de structuur, intensiteit en- arbeidsinkomen per arbeidskracht» De met de structunrvariabelen nauw samèrüiangende inkomens opbouw is weggelaten#

. •> . Tabel 3

* '

• VERHOUDING VA! DE VARIANTIE TUSSEN DE CONSULENTSCHAPPEN TOT DE'VARIANTIE BINNEN'DE CONSULENTSCHAPPEN

Variabelen Verhouding (5^-punt is 1,8) Percentage akkerbouw D 45

'Percentage rundvee E 33 Percentage varkens F 15

Ha per T.S.U« C 11

Arbeidsinkomen per

arbeidskracht Z ' 8 Percentage kippen G . . 8

Het grootste onderscheidingsvermogen tu.ssen de consülentschappen heeft het percentage akkerbouw (

D

)? direct.gevolgd dóór het percentage rundvee (

E

). Ongetwijfeld, wijst dit op de regionale verschillen in de verhouding tussen bouwland-en grasland0 Ter beoordeling van het meest geschikte indelingscriterium zijn in grafiek 2 de gebiedsgemiddelden van D uitgezet tegen de gebiedsgemiddelden van E0

(10)

Grafiek 2 HET PERCENTAGE AKKERBOUW M PERCENTAGE RUED VEE PER GEBIED

Percentage

akkerbouw (

D

) 50 r 40 30 20 10

Ho Ei

O

B

Dra a Ti »

Zu « '3P q*

Ar o Dra « -L

10 20 30 40 50 >60 70 80

Percentage rundvee' (E) De beste indelingsmogelijkheid is de indeling volgens het

percentage akkerbouw# Deze indeling blijkt vrij nauwkeurig samen te vallen met de indeling.in twee groepen yan oonsulentschappen« De groep met veel akkerbouw (oa0meer dan 20^) is» Drente, Tilburg, Eindhoven, Oss en Horstj de groep met weinig akkerbouw (ca«minder dan 20$) is s Drachten,, Zwolle, Hengelo, Arnhem en Zutphen« Dit komt overeen met een indeling naar hoge zandgebieden (met veel akkerbouw) en lage zand­

gebieden (met weinig akkerbouw)« De Veluwe (consulentschap Arnhem) valt hier onder de lage zandgebieden. De in het onderzoek betrokken bedrijven liggen nl« in de Gelderse "Vallei en in het noordoosten van de Veluwe (zie grafiek l).

Reeds is opgemerkt dat de verschillen in percentage akkerbouw en percentage rundvee wijzen op verschillen in de verhouding tussen bouwland en graslando In de grafiek 3 is de bovenbeschreven indeling volgens het percentage akkerbouw weergegeven^ Ter verge­

lijking is in grafiek 4 de indeling weergegeven naar het percentage grasland volgens de Landbouwtelling van 1955« Men ziet dat hier een vrij goede overeenstemming bestaat»

(11)

! 'm:;

10 ** "

Grafiek 3 INDELING Y0X.ÖÈHS PERCENTAGE jüCKEEBOUW (I.E.I,-BEDRIJVEN)

meer dan 20$ akkerbouw minder dan_

20akkerbouw

t

\

J

y

^I

(12)

INDELING "VOLGENS PERCENTAGE GRASLAND (C.B.S».1955)

\

(13)

12 -

De vraag is nu of er verdere indelingen te vinden zijn in de ge­

vormde groepen per oonsulents chappen# Voor iedere groep is een aparte variantie-analyse gemaakt waarbij de verhouding is bepaald van de variantie tussen de consulentschappen tot de variantie binnen de consulentschappen« In tabel 4 zijn deze verhoudingen vermeld voor dezelfde variabelen als in tabel 3 en in dezelfde volgorde«

Tabel 4 VERHOUDING VAJT DE VARIANTIE TUSSEN DE CONSULENTS CHAPPEN

TOT DE VARIANTIE BINNEN DE CONSULENTSCHAPPEN VOOR 2 GROEPEN BEDRIJVEN

Groep met veel Groep met weinig

Variabelen akkerbouw ~ akkerbouw

is 2,4) (3%-punt iB 2,4)

Peroentage akkerbouw D 4 19

Peroentage rundvee E 19 22

Peroentage varkens P 22 13

Ha per T.S.ÏÏ« C 14 2

Arbeidsinkomen per

arbeidskraoht Z 4 13

Percentage kippen G 14 4

Voor beide groepen is het versohil in peroéntage rundvee (E) belangrijk» Een indeling volgens dit kengetal levert eohter geen be­

vredigende indeling op» Het blijkt niet mogelijk beide groepen volgens hetzelfde criterium in verdere groepen van consulentschappen te verdelen#

Ondanks de-hoge variantiev§rhouding blijkt in het percentage rundvee toch een te grote spreiding per oonsulentschap te bestaan^

De beste indeling blijkt voor de groep met veel akkerbouw te gaan volgens de som van het percentage varkens (P)" en het percentage kippen (G) en voor de groep met weinig akkerbouw volgens de som van het peroentage akkerbouw (

D

) en het percentage varkens

(F)«

De groep met veel akkerbouw is op deze wijze te splitsen in een groep met veel varkens en kippen (oa©meer dan 16$) sN.O»-Ti Iburg, Oss, Eindhoven en Horst en een groep met weinig varkens en kippen

(ca«minder dan 16?$): Z.W.-Tilburg en Drente*

De groep met weinig akkërbouw wordt„verdeeld in een groep met veel akkerbouw en varkens (cacméer dan 17$) î Hengelo, Zutphen7 Gèlderse

Vallei en een deel van Zwolle en een groep met weinig akkerbouw en varkens (caeminder dan 17$)* Draohten, N.O#-Veluwe en het midden van Zwolle«

Het blijkt hier dat het midden van het oonsulentschap Zwolle (Olst, Zuid-Raaite) aansluit bij de N.O.-Veluwe en het Noordelijke zandgebied * van het consuletnschap bij de Priese Wouden« De oorzaak van de verdeling van het consuleatschap Zwolle ligt in hoofdzaak in het verschil in percen­

tage varkens.

Deze indelingen zijn aangegeven in de grafieken 5 en 6,

(14)

- 13 -

INDELING VAN DE GEBIEDEN MET VEEL AKKERBOOT VOLGENS HET PERCENTAGE VAEKENS EN KIPPEN

Grafiek 5

/

varkens en kippen

meer dan 16$ (*

/

(15)

• — 14 ' Grafiek 6 INDELING VAN DE GEBIEDEN MET WEINIG- AKKERBOUW , (

VOLGENS HET PERCENTAGE A|CKEBBOUW M VARKENS

C7 \ \

VsN minder dan 17$ akkerbouw en varkens

U' i

(16)

-T. 15 -

HOOFDSTUK III

ASPECTEN VAN GEMENGDE BEDRIJVEN

§ 1 « D e c o r r e l a t i e , t u s s e n d e v a r i a b e l e n Op basis van de berekening van de correlatie tussen de variabelen is- een factoranalyse gemaakt » De correlaties zijn vermeld in tabel 5 in 2 deoimalen, d.w.z. het getal 100 betekent 1,00 en het getal 87

betekent 0,87»-In deze tabel leest men dat het arbeidsinkomen pier arbeids­

kracht (Z) negatief samenhangt met het loon per standaarduur (L) (r= - 70)» Dat betekent dat een gunstig arbeidseffect (veel standaard­

uren per arbeidskracht of wel weinig loon per standaarduur) een gunstige invloed heeft op het arbeidsinkomen per arbeidskracht» Een andere hoge correlatie met L vertoont Pj het eigen loon per ha (r « 72)« Een gunstig arbeidseffect gaat gepaard met weinig eigen loon per ha.

Voorts is het opmerkelijk dat de verhoudingen tussen de bedrijfsonderdelen goed overeenstemmen met de verhoudingen

tugsen de rentabiliteitsoijfers« De correlatiecoëfficiënten zijn resp#

DT=0,92, EV=0?90? FW=0?8l en GX=0,84,

Tabel 5

C0RRELAT1EMATRIX1 ^

__ A B C__D £_ F__6 H_ L J P _N_ Q_Y_ T V_ l_ X J 2

Totaal aantal standaarduren(T.S,U. ) A 100 87 31 32 -14 0 -34 0 -42 18 -50 -43 45 19 35 0 0 -31 0 33 Oppervlakte (ha) B 87 100 67 44.0 -23 -54 0 -31 0 -62 -47 41 1? 44 0 -17 -46 0 17 Ha pep T.S.U, C 31 67 100 46 24 - 53 -67 -18 0 0 -62 -24 1 8 0 40 1 9 -36 -54 0 0

% marktb. gewassen D 32 44 46 1 00 -63 0 - 33 0 0 0 - 31 -16 24 0 92 -61 14 -24 0 0

% rundvee n E -14 0 24 -63 1 00 - 58 - 30 -42 0 -25 0 0 -16 0 -63 90 -58 -28 -17 -18

% varkens F 0 -23 - 53 0 - 58 100 30 0 0 2 3 23 1 5 0 0 0 -48 81 22 0 17

% kippen n G-34 - 54 - 67 -33 - 30 30 100 0 1 4 0 56 27 -20 0 -33 -26 20 84 1 7 0

% overige sectoren H 0 0 -18 0 -42 0 0100 0 0 0 0 0 0 24 -39 0 0 0 0 Loon per T.S.U. L-42 -31 0 0 0 0 14 0 100 -23 72 27 37 -39 0 0 0 0 0 -70 Aantal arbeidsk.per f.1,- loon M 18 0 0 0 -25 23 0 0 -23 100 -18 0 0 0 17 -23 18 0 0 23 Eigen loon per ha P -50 -62 -62 - 31 0 2 3 56 0 72 -18 100 51 20 -35 - 31 0 20 45 17 -40 Eigen loon in % van totale loon N -43 -47 -24 -16 0 15 27 0 27 0 -51,100 32 -16 -15 0 17 27 • 0 -14 Totalû eigen loon Q 45 41 18 24 -16 0 -20 0 37 0 20 32 1 00 -19 24 -17 1 4 -15 0 -24 Werktuigkosten per f.1,- loon Y 19 17 0 ' 0 0 0 0 0 -39 0 -35 -16 -19 100 0 0 0 0 0 20 Opbr. marktb. gewassen per T.S.U. T 35 44 40 92 - 63 0 - 33 24 0 17 -31 -15 24 0 100 - 59 1 4 -24 1 9 1 9 Opbr,minus voer rundvee per T.S.U. V 0 0 1 9 -61 90 48 -26 - 39 0 -23 0 0 -17 0 -59 100 -47 -22 0 0

« 8 " varkens " » W 0 -17 - 36 1 4 - 58 81 20 0 0 1 8 20 1 7 14 0 1 4 -47 100 22 3 6 24

« » 8 kippen " " X -31 -46 -54 -24 -28 22 84 0 0 0 45 27 -15 0 -24 -22 22 100 40 23 Arb.ink.plus werkt.kosten p.T.S.U» I 0 0 0 0 -17 0 1 7 0 0 0 1 7 0 0 0 1 9 0 36 40 1 00 59 Arbeidsinkomen per arbeidskracht Z 33 17 0 0 -18 17 0 0 -70 23 -40 -14 -24 20 19 _0_24 23 59 100_

l) Getallen tussen -14 en *14 zijn afgerond op nul.

(17)

§ 2 « D e a s p e c t e n t a b e l

Bé resultaten va». de faotdrarialyee zijn ïteergelsgd in tabel 6«

. Evenals tabel 5 is deze tabel geschreven in 2 decimalen* Deze tabel is berekend uit tabel 5» Het verband is zodanig» dat men uit tabel 6 weer tabel 5 kan berekenen (behoudens de toevallige fout)« De corre­

latie tussen 2 variabelen b«v« A en B wordt verkregen door de

getallen op rij A te vermenigvuldigen met de overeenkomstige getallen op rij 3 en deze produkten op te tellen« Eet kwadraat van de in de tabel vermelde getallen geeft aan welk deel van de variantie door een aspeot wordt omvat,

1) Tabel 6

ASPECTEN VAU GEMENGDE BEDRIJVEN

V a r i a b e l e n 1 2 3 4 5 6 7 Totaal aantal standaarduren (TSïï) A 32 0 36 0 -23 0 -33 Oppervlak-fee (ha) B 16 0 40 -24 -32 -31 -44

Ha per TSÏÏ C 0 0 48 -57 -39 -37 0

Percentage marktb«gewassen D 0 0 96 0 0 0 0 Percentage rundvee E 0 0 -65 -62 -45 -21 0

Percentage varkens P 0 0 0 92 0 0 0

Percentage kippen G 0 0 -35 32 79 0 0

Percentage overige seotoren H 0 0 20 19 0 44 0

Loon per TSÜ L -90 0 0 0 17 0 0

Aantal arbeidskrachten p« f.1,- loon M 23 0 15 23 0 0 0 Eigen loon per ha P -67 0 -37 25 39 25 17 Eigen loon in $ van totale loon N -27 0 -17 16 15 18 63

Totale eigen loon Q, -50 0 25 0 -18 0 0

Werktuigkosten per f« 1>- loon Y 39 0 0 0 0 0 0 Opbrengst marktb«gew# per TSïï T 0 0 96 0 0 0 0 Opbr. minus voer rundvee per TSÏÏ V 0 29 -63 -53 -39 -16 0 Opbr. minus voer varkens per TSÏÏ

¥

0 23 0 86 0 0 0 Opbr* minus voer kippen per TSÏÏ X 0 24 -26 24 79 0 0 Arbeidsink«plus werktuigk»per TSÏÏ I 0 89 0 0 19 0 0 Arbeidsinkomen per arbeidskracht Z 74 67 0 17 0 0 0 l) De getallen tussen -14 en 4-14 zijn afgezond op nul*

Van de 7 aspecten handelen er 2 over het inkomen en 4 over de structuur,, Het is öpmeifcsli^ic dat er geen verband bestaat tussen de inkomensaspecten en de structuuraspecten«

§ 3 « D e i n k o m e n s a s p e c t e n

Het inkomen wordt gevormd door 2 aspeoten van het bedrijft nl.

de arbeidsorganisatie en de rentabiliteit van de bedrijfsonderdelen«

Beide aspecten omvatten ongeveer van de variantie in het arbeids­

inkomen per arbeidskracht

(z).

Een extra arbeidsinkomen vloeit volgens aspect 1 voort uit een beter arbeidseffeot (laag loon per standaarduur)«

(18)

- 17 -

Het is geoorloofd de getallen van een aspect met -1 te vermenig­

vuldigen» Men kan dus eveneens zeggen dat een slecht arbeidseffeot leidt tot een lager arbeidsinkomen* Het arbeidseffeot komt vrijwel niet in de andere aspecten voor« Het is voor de bedrijfsvoering van het grootste belang te zorgen voor een gunstig arbeidseffeot»omdat dit direct doorwerkt op het verkrijgen van een beter inkomen*

Hier rijst de vraag door welke factoren Het arbeidseffeot wo£dt beïnvloed® In aspect 1 lezen wij dat de variantie in het arbeids­

effeot onafhankelijk is v.an de variabelendie de structuur van het bedrijf bepalen (Dp F, G en H)« Het is dus mogelijk bij iedere bestaande

structuur een goed of slecht arbeidseffeot te hebben» Een factor die het arbeidseffeot beïnvloedt is de verhouding tussen gezinsgrootte en oppervlakte cultuurgrond (P) « Ongeveer 5van de variantie in het eigen loon per ha hangt samen met de variantie in het arbeidseffeot»

Het zorgen voor weinig eigen loon per ha kan dus gunstig werken op het arbeidseffeot en het inkomen. Een geringer eigen loon is in hoofd­

zaak bereikt door een kleinere (op het bedrijf werkzame) gezinsgrootte (Q) en vrijwel niet door een iets grotere bedrijfsoppervlakte (B)« De eigen arbeidsvoorziening is vermoedelijk iets aan de krappe kant, getuige het negatieve getal vcor het eigen loon in $ van het totale loon (H)« Men maakt dus iets meer gebruik van vreemde arbeidskrachten» Het positieve.

getal voor het aantal arbeidskrachten per f» 1,— loon wijst in de rioh—

ting van het gebruikmaken van iets goedkopere arbeidskrachten» Vermoe­

delijk hebben de vrouw en/of de.opgroeiende kinderen een zeker aandeel in de te verrichten werkzaamheden#

Verder lezen wij in aspect 1 dat da .werktuigkosten per.f» 1,- loon (ï) aan de hoge kant zijn, omdat het totale eigen loon laag isB

De andere mogelijkheid tot vorming van extra inkomen is het verhogen van de rentabiliteit van de bedrijfsonderdelen« Ook deze mogelijkheid is.onafhankelijk van de structuur van het bedrijf (D, E, F, 6 en H)»

Bij iedere structuur is het dus mogelijk de rentabiliteit op te voeren»

Aspect 2 zegt dat de, bedrijfsonderdelen (V, W en X) meer tot het inkomen bijdragen dan op grond van de struotuur (E, F en G) wordt verwachtoOpmerkeliji: is dat het hier vocràl gaat.over de rentabiliteit van de veehouderij (rundvee, varkens en kippen)« Het arbeidsinkomen plus werktuigkosten per standaarduur (i) is hoog* Dit hangt samen

met de extra bijdrage van de veehouderij tot het arbeidsinkomen, omdat .

(19)

- 18 «

Het arbeidsinkomen plus *werktuigkosten per standaarduur komt vrijwel niet in de andere aspecten voor«

Gezegd 'kan dus worden dat de andere aspecten onafhankelijk 'bestaan van het arbeidseffeot eri de rentabiliteit* •

't. '

§ 4# D e s t ru o t u u r a s p e o t © n -, a« Regionale structuurverschillen.

De aspecten 3» 4; 5 W 6 beschrijven de verschillende strukturen die «en bij gemengde bedrijven aantreft« De verschillende structuren geven aan welke bedrijfsonderdelen op de voorgrond staan« Zo. besohrijft aspect 3 een specialisatie op akkerbouw (D), aspect 4 op varkens (F), aspect- 5 op kippen (G) en aspect 6 op overige sectorén

(H)«

Deze spçoialisaties gaan ten koste van het aandeèl dat de rundveehouderij uitmaakt in het totaal aastal standaarduren (E)« In hoofdstuk 3 bleek reeds dat de rentabiliteit van de bedrijfsonderdelen niets te maken heeft met de structuur« Wij moeten dus aannemen dat de getallen die de bijdrage van de onderdelen tot het inkomen aangeven in overeenstemming zijn met dó .belangrijkheid van deze onderdelen voor de opbouw van het bedrijfo

Eet ligt voor de hand aan te nemen dat de versohillen in >

structuur samenhangen met de versohillen in gebied« Allereerst zal worden nagegaan in hoeverre, dit het geval is*

De gebiedsverschillen t«a«v. aspeot 3 zijn reeds beschreven in hoofdstuk IX en in beeld gebracht in de grafieken 3 en 4» Het gaat hier dus om de tegenstelling in het percentage akkerbouw (D) waarbij de groep Drente .en Noordbrabant veel akkerbouw en de groep Drachten en de zandgebieden van Overijsel en Gelderland weinig akkerbouw hebben«

Het percentage akkerbouw (

D

) is positief gecorreleerd met het percentage overige sectoren (H),,doordat in de zuidelijke gebieden (Tilburg» . . Eindhoven en Horst) meer dan elders de grove tuinbouw wordt uitgêoafend»

Delen wij de bedrijven in volgens aspeot 4; de speoialisatie op de varkenshouderij, dan ontstaan 2 vrijwel even grote groepen bij indeling volgens meer of minder dan-13$ varkenshouderij» Veel varkens hebben dm Oss, Eindhoven, Horst, West-rHengelo, Gelderse Vallei,' Zutphen en het middendeel van Zwolle (Olst en Zuid—Raait©, zie hoofdstuk II)«

Weinig varkens hebben Drachten, Drente, Oost-Hengelo, het overige.deel van Zwolle en de N«0.-Veluwe, Het is in overeenstemming met deze in­

de-I ing dat in het zuiden des. lands veel vie e swarenfab ri eken voorkomen«

(20)

- 19 -

De indeling volgens de specialisatie op pluimvee (aspect 5) levert geen duidelijke gebiedsindeling op. Globaal kan men zeggen

dat Hengelo> Zutphen? Arnhem en Horst veel, Drentej Tilburg en Drachten weinig en Tilburg, Oss en Eindhoven een gemiddeld aantal kippen hebban«•

Aspect 6 legt de nadruk op de overige sectoren (H). Het materiaal bevat enkele bedrijven die t«a*v« deze specialisatie sterk afwijken van de rest van het materiaal^ Deze bedrijven liggen in de oonsulentsohappen OSS, Eindhoven en Horst« Daar dit aspeot voor een belangrijk deel tot staad is gekomen door enkele uitschieters in het materiaal moet hieraan niet te veel algemene betekenis worden geheoht«

b« De samenhang tussen de structuur en de overige variabelen

De structuur hangt niet samen met het arbeidseffect, het rentabili­

teit sni veau en het arbeidsinkomen per arbeidskracht« Dit betekent dat bij een gegeven structuur ieder arbeidseffect, rentabiliteitsniveau of

arbeidsinkomen mogelijk is0 In een bepaald geval kan men dus niet zgggen dat het voorkomende arbeidseffect, rentabiliteitsniveau en arbeidsinkomen te danken of te wijten zijn aan een structuur, zoals beschreven in de aspecten 3> 4? 5 Het is kennelijk zo, dat de beschreven structuren in de huidige situatie.eoonomische evenwiohten zijn en alle evenveel bestaansrechten hebben0 Men heeft dus de ver­

schillende bedrijfskenmerken goed afgestemd op de bestaande structuur, of de structuur gekozen in goede overeenstemming met gegeven bedrijfs—

kenmerken«

Het is een vraag waarin men de aanpassing zoekt, in de structuur of in de bedrijfskenmerken* In de aspecten waar de structuurverschillen samengaan met regionale verschillen kan het zijn dat de traditie een rol speelt#. Het is dan mogelijk dat de gewoonte leidt tot het uastrôvaa van een bepaalde structuur, waarbij men het bedrijf aanpast, met name zorgt voor een bepaalde verhouding tussen de.op het bedrijf werkzame gezinsgrootte en de oppervlakte cultuurgrond. Het kan evenzeer het geval zijn dat de traditie leidt tot een zekere na te streven gezins­

grootte en dat men hierop de struotuur afstemt« Beide mogelijkheden zullen zullen wel werkzaam zijn en elkander beïnvloeden#

Volgens aspect 3 gaat de specialisatie in de richting van de akkerbouw samen met iet® .grotere bedrijven (B) die wat minder inten­

sief zijn (c)« Het eigen loon per ha (P) is aan de lage kant, hoewel

(21)

20 -

Men maakt ook iets méér gebruik van vreemde arbeidskrachten (îî)«

De specialisaties, beschreven door de aspecten 4» 5 en &

gaan alle in de richting Tan intensivering (C) öp kleinere bedrijven (B),.

waàr wat jneer eigen loon per ha (P) aanwezig is en men minder gebruik maakt van vreemde - arbeidskrachten (P)«

Dè specialisatie op varkens (aspect 4) gaat gepaard met de neiging ook wat meer kippen te houden« Er is een aanwijzing dat men hier van goedkope arbeidskrachten gebruik maakt (

M

;

De specialisatie in de richting van de pluimveehouderij

(aspect 5) houdt vergeleken met aspect 4 iets meer verband met de bedrijfsgrootte» De indruk bestaat dat men ziohop de kleinste bedrijven eerder toelegt op de pluimveehouderij» Hierbij ie er nög iets meer eigèn loon per ha (P)« (2ie grafiek 7»)

*

§ 5» H e t o v e r i g e a s p e c t

Het laatste aspeot zegt dat de kleine "bedrijven (B en A)

gezinsbedrijven zijn (H)» Dit feit is onafhankelijk van de struotuur,..

het arbeidseffëct» de rentabiliteit en het arbeidsinkomen per arbelds—

, kraehtfr

Grafiek 7 ' PERCENTAGE VARKENS EN KIPPEN EN

BEDHIJPSGSOOTTE

(22)

- 21 -

HOOFDSTUK IV

OORZAKEN VAN INKOMENSVERSCHILLEN

§ 1 , H e t g r a f i s c h e v e r b a n d t u s s e n a r b e i d s ­ i n k o m e n , a r b e i d s e f f e c t e n r e n t a b i l i - t e i t s n i v e a u

Uit de factoranalyse bleek dat er 2 oorzaken zijn ran verschillen

in inkomen, nl» verschil in arbeidseffeot (L) en verschil in rentabiliteit (i)»

De gelukkige omstandigheid doet zich voor dat beide oorzaken onafhan­

kelijk van elkander en onafhankelijk van de structuur van het bedrijf zijn«

De variabelen L an I komen in de andere aspecten vrijwel niet voor»

Het is nu mogelijk voor de verklaring van het inkomen naar oorzaken de be­

drijven zonder kans op complicaties in te delen volgens de criteria L en I.

Men kan daaruit zien hoe het inkomen

(z)

verandert bij verandering in L en I en wat de belangrijkste oorzaak van een behaald inkomen is®

Hoewel er verschillen zijn tussen de consulentschappen in de ge­

middelde waarden van I, L en Z is de spreiding van deze kengetallen binnen ieder consulentschap zo groot, dat er op basis van deze kenge­

tallen geon duidelijke gebiedsindelingen zijn te maken« Uit grafieken^

waarin voor ieder consulentschap L tegen Z, I tegen Z en L tegen I zijn uitgezet, blijkt dat de gevonden verbanden zich overal voordoen» Overal is de oorrelatie tussen L en Z negatief, tussen I en Z positief

en tussen L en I nul» Da aspecten 1 en 2 wijzen niet op regionale verschillen} zij wijzen op algemene eigenschappen van gemengde

bedrijven, waar ook gelegen. Gebleken is dat e? rechtlijnige verbanden zijn tussen het arbeidseffeot (lï L) en Z en tussen I en Za L en I zijn ingedeeld in een aantal groepen. Voor iedere combinatie is de gemiddelde Z berekend« Grafiek 0 geeft het verband tussen I en Z voor iedere

L~groeps grafiek 9 geeft het verband tussen L en Z voor iedere I-groepc

(23)

~ 22 -

Grafiek 8 RMTABILITEITSiîIVEAU M ABBEIDSIMOMEH

Arbeidsinkomen per galden loon

(Z) 2,40

2,1&

1,80 1»'50

1,20 I-

.. ' »

• 90 60 30 h

Standaarduren per man

4100 3200

2650 225O

J L J L J _L 100 110 120 I30 I40 150 160 I70 180 I9O 200

Rentabiliteitsniveau (i) Grafiek 9

ARBEID SEFFEC T EK ARBEIDSINKOM®

Arbeidsinkomen per gulden loon

(Z) 2,40 2,10

lentabiliteitsniveau (i)

1,80

• 1,50 1,20 90 60 30

J L I L

20 22 24 26 28 30 32 34 36 Arbeidseffect {standaarduren per

man x IOO)

(24)

- 23 -

In grafiek 10 zijn het rentabiliteitsniveau en het arbeidseffeet tégen elkander uitgezet voor de gebiedsgemiddelden# De getallen in de grafiek geven het arbeidsinkomen per gulden loon aan# In deze grafiek ziet men direct welke oorzaken van inkomensverschillen tussen de gebieden het belangrijkst zijn« De gebieden Zutphen, Oss en Tilburg en Arnhem hebben ongeveer hetzelfde rentabiliteitsniveau«, De verschillen in arbeidsinkomen berusten op verschil in arbeidseffeet. De verschillen die men constateert tussen Overijsel en de Graafschap zijn volgens grafiek 10 te verklaren uit verschil in rentabiliteitsniveau en niet uit verschil in arbeidseffeot«

Het is mogelijk dergelijke grafieken ook te maken voor de verge­

lijking van de bedrijven van een consulentschap« In grafiek 11 zijn het rentabiliteitsniveau en het arbeidseffeot tegen èlkaar uitgezet voor 2 zeer uiteenlopende gebieden, nl# Tilburg en Hengelo# Men ziet dat ook hier de bedrijven met een zelfde inkomen in een bepaalde inkomenszone liggen«

Grafiek 10 VERSCHILLEN IN ARBEIDSINKOMEN PER GULDEN

LOON (55) TUSSEN DE GEBIEDEN

Rentabiliteitsniveau (I) \

Arbeidsinkomen per galden loon

(z)

1

(25)

-• 24

" ' Grafiek 11

VERSCHILLEN IN AEBEIDSIMOMEH PER GULDMJ LOOIT (Z) IN 2 GEBIEDEN :

BentaMliieits- ixiveau (i)

200 180 160 140 120 100

Tilburg

±

Z ist

«< 20 20-30

Qe 30-40

+ SS 40-50 cr 50-60

20 22 24 26 28 30 32 34 36

Arbeidseffect (x 100)

(26)

25 «

§ 2 « . . H e t r e k e n k u n d i g e v e r b a n d t u s s e n a r b e i d s i n k o m e n , a r b e i d s e f f a s t e n r e n t a b i„ . l i t e i t s n i v e a u

Het, materiaal leent zich bijzonder goed voor een multiple correlatieberekening« Er is een zeker verband tussen het inkomen en de verklarende variabelen? terwijl er geen verband is tussen de verklarende variabelen onderling« De correlaties tussen het arbeids- inkomen per gulden loon met het arbeidseffect en het rentabiliteits**.

niveau bedragen respc 0,74 en 0,59« De.correlatie tussen het arbeids­

effect en het rentabiliteitsniveau is —0,05«

Noemen wij het arbeidsinkomen per gulden.loon "Z", het arbeids­

effect (hier uitgedrukt als het aantal standaarduren) per gulden loon "Ae" en het rentabiliteitsniveau "I4*1, dan is s

Z = 1,18 Ae + 1,84 I - 1,14

De multiple ccrrelatiecoëfficiënt is s R = 0,97*

§ 3 J ) . o k o s t p r i j s v e r s c h i l ä e n v a n d e m e l k Voor de kostprijsberekening van de melk worden de arbeidskosten- volgens normen berekend« Het arbeidseffeot heeft derhalve geen invloed op de kostprijs, omdat de noodzakelijke uren als kosten worden gerekend, ongeacht het aantal beschikbare arbeidskrachten« Alleen de efficiency van de bedrijfsvoering t,a,v« andere kengetallen kan van invloed zijn«

Hierbij denken wij aan opbrengsten en voerkosten^ In grafiek 12 is de gemiddelde kostprijs per 100 kg melk uitgezet tegen hot rentabiliteits­

niveau, gemeten door Ie Er blijkt hier een vrij goed verband te zijne Grafiek 12 RENTABILITEITSNIVEAU EET KOSTPRIJS VAN 3E MELK

Kostprijs per glda per 100 kg melk

lic?e middelde van 1952/53«

1953/54 en

1955/56) 24-

23

22

21

\ Dre

\"

Zw+Ee

\^Dra

\

\

Ei+Ti+Ho Zu

(27)

— 26 —

Zoals reeds in § 1 is vermeld gaf het kengetal I geen mogelijk«- heid tot het maken van duidelijke gebiedsindelingen^ omdat de

spreiding binnen de oonsulentschappen zeer groot is» Ondanks dit is het rentabiliteitsniveau in Zutfeh eh Brabaaife hoger dan in het noorden«

Hoewel de frequentieverdelingen van hot' aoorden en het auiden elkaar vcor.oen belangrijk deal overlapped? kan er een significant verschil tiss s en de gemiddelden worden geconstateerd«

Op grond van grafiek 3D is geconcludeerd dat de kostprijs-

verschillen tussen de gebieden worden verklaard door versohillen in rentabiliteitsniveau» Gezien de spreiding van I binnen de gebieden»

is het denkbaar dat men ook verschillende kostprijzen kan berekenen . door de bedrijven niet volgens gebieden^ maar volgens rentabiliteits- niveau in te delen# Doordat er geen kostprijzen per bedrijf worden berekend kan deze laatste mening niet nader worden geverifieerd*

(28)

- 2 7 - ..

, H0QPD3TÏÏK v ..

1 ' , s '

\ ,

ÎIOOBDBHâBMï 1950/51 en 1951/52

De ontwikkeling van de factoranalyse,als methode van onderzoek is geschied door hiermede bedrijfseconomische gegevens te verwerken.

'Het zwaartepunt lag hierbij bij het overwinnen van moeilijkheden van rekenkundige en bedrijfseconomische aard« De belangstelling ging hierbij uit naar de keuze van kengetallen, de interpretatie van de resultaten en het vinden van wegen om de resultaten te gebruiken als uitgangspunt van verdere onderzoekingen, eventueel onder toe­

passing van andere, methoden van onderzoek«

In het kader van dit experimentele stadium zijn factoranalyses gemaakt van Foordbrabant en de Veluwe « De resultaten blijken vrij goed overeen te stemmen met de resultaten van het onderzoek in deel I«

In het volgende zullen deze onderzoekingen globaal worden behandeld«

§ 1 « H

A

r e s u l t a t e n v a n b e i d e j a r e n i De gevens zijn ontleend aan de gemengde bedrijven in de

consul ent schappen Eindhoven en Oss« Voor 1950/51 zijn 136 bedrijven gebruikt, voor I951/52 159 "bedrijven. Voor ieder jaar werd een aparte factoranalyse gemaakt, waarvoor grotendeels dezelfde variabelen

werden gekozen«

De resultaten van beide analyses zijn vermeld in tabel

waaruit tevens blijkt welke variabelen in het onderzoek zijn betrokken«

(29)

~ 28 —

ASPECTEN" VAU GEMENGDE BEDRIJVEN EST NOORDBBABMT m 1 ) Tabel 7

I950/5I I95I/52

Tariabelen 1 2 3 4 5 6 11 12 13 14 15 16

Ha 0 26 0 -48 0 0 0 0 -32 -28 -60 0

Standaarduren per ha 0 20 0 63 0 0 0 0 33 67 55 -28

Percentage hak vruchten 0 22 0 30 27 0

Percentage granen 0 -20 0 -31 0 27

Varkens per ha 0 0 64 51 38 0

Varkens per bedrijf 0 53" -27 0 30 -20

Kippen per bedrijf 0 0 0 0 67 0 0 0 0 45 0 -27.

Koeien per ha grasl.en voedergew. -21 24 0 37 0 -42 0 0 0 47 71 0 Kg stikstof per ha grasland 0 27 0 25 0 0 0 22 0 34 36 0 Percentage gemaaid grasland -31 34 0 0 31 -30 0 0 0 0 0 0 Volwaardige arbeidskr.per ha -67 0 0 40 0 G •80 0 0 28 43 0

Standaarduren per arbeidskr» , 92 0 0 0 0 0

Investering in dode invent.per ha 0 0 -25 24 0 0 0 0 0 0 0 0

Opbrengst marktb.gew.p.ha gewas -e 0 0 90 0 0

Opbrengst marktb.gewap^ja oult.grmd 0 37 0 0 0 0 1

Kg rogge per ha rogge 0 0 0 59 0 0

Kg aardappelen per ha aardappelen 0 0 0 55 27 0

Kg haver per ha haver 0 0 0 54 0 27

Voer per koe 0 0 0 0 0 48 0 52 0 0 0 64

Melkvet per koe 0 30 0 0 0 24 0 0 0 51 0 58 Omzet en aanwas per koe 0 23 0 0 0 48 0 88 0 0 0 0 Opbrengst minus voer varkens 0 0 48 0 0 0 0 0 24 0 0 22 Opbrengst minus voer kippen 0 0 0 0 34 0 0 0 0 22 0 0 Arbeidsinkomen per ha 0 3 9 39 52 0 0H35

j 29 40 59 38 0 Arbeidsinkomen per arbeidskracht 46 32 31 0 0 0 '42 30 31 60 0 0

.) De getallen tussen -20 en +20 zijn afgerond op nul.

Bezien wij het arbeidsinkomen per arbeidskracht dan zijn er in I950/5I 3 aspecten en in 1951/52 4 aspecten die dit inkomen ver­

klaren«, In beide jaren handelt het eerste aspect over het arbeida- effect en de overige over de rentabiliteit van de bedrijfsonderdelen, Toorts is er nog een aantal structuuraspecten onafhankelijk van

het arbeidsinkomen per man«

IO55

(30)

- 29 -

§ 2 e D e a s p e c t e n . i n 1 9 5 0 / 5 , 1 Aspect 1 zegt dat het' arbeidsinkomen per. man ,

gunstig is als bij gegeven standaarduren pçr ha het aantal

\

arbeidskrachten per ha laag is? sUw«z» er veel standaarduren per man zijne Er was in dat jaar een geringe neiging dit gepaard te laten gaan met een wat zwaardere veebezetting en een wat hoger

percentage gemaaid grasland«

Be 'aspecten. 2 en 3 geven onafhankelijk van aspect 1 aan>

dat het arbeidsinkomen per man gunstig wordt beïnvloed door eën goede rentabiliteit van de rundveehouderij (aspect 2) én van de varkenshouderij(aspeot 3)e

Volgens aspect 2 heeft men op de wat grotere bedrijven een

wat'betere rundveestapel 0 De melkvet opbrengst-per koe en de omzet en aanwas per koe zijn bij normale voerkosten aan de hoge kant» Er is tevens de neiging wat meer varkens te hebben» een zwaardere vee­

bezetting f wat meeT stikstof per ha grasland te strooien en een hoger percentage grasland te maaien» Het hogere getal voor de geldelijke opbrengst van de marktbare gewassen per ha cultuurgrond kan wijzen op betere opbrengsten in natura of op een grotere opper­

vlakte marktbare gewassena

Aspect 3 zegt dat gunstige resultaten met. de varkenshouderij tot extra arbeidsinkomen per man leidt«

Aspeot 4 geeft aan dat kleine intensieve bedrijven met veel

arbeidskrachten per ha intensiveren door een zwaardere veebezetting, Hiermede bereiken zij bij een normaal arbeidsinkomen per arbeids­

kracht wat meer arbeidsinkomen per ha3

Een andere bedrijfsstructuur is het samengaan van de varkens- en kippenhouderij (aspect 5)s Hoewél de opbrengst minus voer van de kippen die neiging heeft iets boven het gemiddelde te zijn heeft dit niet gelèid tot extra arbeidsinkomen per man„

Aspect 6 zegtjdat indien men een goéde melkvetproduktie per koe en een goede omzet en aanwas per koe bereikt door hoge voerkosten per koe, men geen extra arbeidsinkomen per man verkrijgt« Men krijgt wel extra inkomen als men dit zonder extra voerkosten be­

reikt, zoals wij in aspeot 2 zagen®

(31)

- 30 -

§ 3i'3) 0 aspecten ra n 1 J 5 1 / 5"2

De inkomensvormende kracht van het arbeidseffeot is beschreven door aspect 11« Veel standaarduren per man "bij gemiddelde bedrijfs—

intensiteit en weinig arbeidskrachten per ha leiden tot een beter arbeidsinkomen per mane Het arbeidsinkomen per ha heeft de neiging wat laag te zijn«

De aspecten 12, 13 en 14 geven aan dat het inkomen gevormd wordt door een goede rentabiliteit van de rundveehouderij, van de varkenshouderij en van de marktbare gewassen»

Volgens aspect 12 is het gunstige inkomen bereikt door de

rundvle e s produktie« Vermoedelijk houden deze bedrijven weer jongvee of mestvee aan. De voerkosten zijn uitgedrukt per melkkoe« Het kan zijn dat de hoge voerkosten per melkkoe worden veroorzaakt door het relatief geringe aandeel van de melkkoeien in de veestapel. Er is de neiging iets minder granen en iets meer hakvruchten te verbouwen0

Volgens aspect 13 wordt extra inkomen per man veroorzaakt door een goede rentabiliteit van de varkenshouderij» Dit ging in 1951/52 enigszins gepaard met wat kleinere intensievere bedrijven met veel varkens s

Aspect 14 beschrijft de verschillen-in intensiteit van de bedrijven»

De intensieve bedrijven hebben veel varkens en kippen en een zware rundveebezetting. Zij strooien meer stikstof per ha grasland en maaien een hoger percentage grasland# Bovendien verbouwen zij iets meer hakvruchten en wat minder granen. De bedrijven neigen naar de kleine kant. De gunstige bedrijfsresultaten komen in hoofdzaak van de

marktbare gewassen (rogge, aardappelen en haver) en van de melkvee- stapel met veel melkvet per koe»

Een intensiteitsstructuur die los van het inkomen per man staat is beschreven in aspect 15» Kleine intensieve bedrijven met veel arbeidskrachten per ha hebben meer varkens en een zwaardere veebezetting« Het arbeidsinkomen per ha is iets beter, waarbij een normaal arbeidsinkomen per man wordt verkregen®

Volgens aspect 16 wordt geen extra arbeidsinkomen per man ver­

kregen indien men veel melkvet per ha produceert met hoge voer­

kosten per koep

IO55

(32)

HOOFDSTUK 71 -

DE VELUWE I950/5I I953/54

§ 1»D e resultaten van het onderzoek De factoranalyse is uitgevoerd op basis van de correlaties tussen de kengetallen van. de 4 jaren gezamenlijk. De kengetallen en de resultaten zijn vermeld ijl tabel 8<

Tabel 8 ASPECTEN VAN GEMENGDE BEDRIJVEN OP DE VELUWE ^

V a r i a b e l e n 1 2 3 4

Opbrengsten per standaarduiaar 28 17 78 21

Kosten excl« loon per standaarduur $ « 89 *8 Standaarduur varkens in percentage van totaal 26 « 68 -37 Standaarduur kippen.in percentage van totaal s.u. -16 83 *

Melkkoeien per ha grasland en voedergewassen 0 68 21

Voederkosten per melkkoe « 50 22

Melkgeld per melkkoe 54 26 «

Varkensvoer per s.u. varkens « 66

Omzet en aanwas varkens per s.u» varkens 19 ê 52

Kippenvoer per s.u. kippen *7 * 9

Opbrengst eieren per s.u. kippen 52 A • •

Opbrengst minus voer rundvee per ha grasl# + voedergew. 36 68 « -33 Opbrengst minus voer varkens per s.u. varkens «

Opbrengst minus voer kippen per s.u. kippen 74 • « Kosten excl. loon en veevoer per totaal s.u. 26 -38 -39 44

Pacht per ha cultuurgrond -15 0

Kunstmest per ha cultuurgrond 19 46

Overige kosten per totaal s.u® * -22 63

Arbeidsinkomen per standaarduur 62 48 « ft

l) De getallen tussen -I4 en +14 zijn aangegeven met een punt»

(33)

- 3 2 -

De aspecten .1 en 2 geven de oorzaken aan van het arbeidsinkomen

per starxdaarduuro i

Volgens aspeot 1 wordt een gunstig arbeidsinkomen verkregen

» / -

door gunstige resultaten van de rundveehouderij en de pluimveehou- * derij„ Deze resultaten worden verkregen door meer meikgeld per koe en een hogere eieropbrengst pér kip, vrijwel onafhankelijk van de voederkosten,» Bit aspect ataat los van de rundveebezet ting per ha grasland en voedergewas s en©

Aspect 2 beschrijft een oorzaak van het arbeidsinkomen .

die gekoppeld is aan een zware rundveebezetting, waarbij iets meer meikgeld per koe wordt behaald# Bij nader analyse is gevonden dat dit aspect de tegenstelling beschrijft van de voorbeeldbedrijven . ; en enkele andere bedrijven met zware veebezetting met de overige

bedrijven«

De onderzochte bedrijven zijn in hoofdzaak gelokaliseerd- in 2 groepen, ni® de Gelderse Vallei en de Hoordoost-Veluwea

Deze tegenstelling wordt beschrèven in aspect 3» Be Gelderse Vallei kenmerkt zich tegenover de HoaïdOost-Veluwe ,door relatief meer varkens en kippen en de neiging meer VOederkosten per melkkoe te geven« Relatief meer varkens en kippen leiden tot hogere kosten en, opbrengsten per standaarduur» Br is geen essentieel versohil in arbeidsinkomen tussen de beide gebieden«

Aspect 4 besohrijft de structuur van de varkenshouderij« Hoge kosten en opbrengsten per standaarduur varkens wijzen op het fokken van biggen« Deze structuurverschillen zijn onafhankelijk van het arbeidsinkomen«

(34)

S ' A M E H Y À T T I H G

1. Het onderzoek betreft een steekproef van 196 gemengde bedrijven op zandgrond»

2« Deze bedrijven kunnen als volgt worden ingedeeld«

|Gemengde bedrijven op zandgrond

! veel akkerbouwj törente, Noordbrabüï,

Noord-Lf Biburg)

veel varkens en kippen (Midden- en Oost-Hoordbrabant,

Hoord-Limburg)

weinig varkens en kippen (ffest-Noordbrabant,

Drente)

•geinig akkerbouw { (Friese Wouden, 0 ver I jsel,

Gelderland)

veel akkerbouw en varkens Oos t»0veriJsel, Graafschap»

Gelderse Vallet, deel van Hest»

Over! jsel)

weinig akker- (Frfèse Souden, N.-Û.-Velum, Bidden- en tfest- Over! jsel )

3« Er zijn slechts twee oorzaken voor het verkrijgen van. een gunstig arbeidsinkomen per man^-n«l» een gunstig arbeidseffect en een gunstige winstgevendheid van de bedrijfsonderdelen«

4« De genoemde oorzaken blijken onaf&ankelijk van elkaar te zijn«

5» Deze oorzaken werken verder onafhankelijk van de bedrijfsstructuur, de intensiteit van het bedrijf en de regionale verschillen«

60 Het vraagstuk van de verbetering van het arbeidseffeot is een vraag­

stuk van verkleining van de grootte van het op het bedrijf werkzame gezin bij gelijkblijvende bedrijfsintensiteit«

7<j Er is geen verband tussen het arbeidseffect en de bedrijfsgrootte«

Voor iedere bedrijfsgrootte is er een even grote kans op een slecht arbeidseffect als op een goed« Deze tendentie is geconstateerd bij een spreiding in bedrijfsgrootte van 4 tot 20 ha en in arbeids­

effect van 2300 tot 5300 standaarduren«

(35)

- 34 -

8© Verbetering van de winstgevendheid van de veehouderij is een vraagstuk van maximalisatie van het verschil tussen opbrengst en voerkosten«.

9o De gevonden structuren? dus de verschillende specialisaties op bepaalde bedrijfsonderdelen, zijn onafhankelijk van het inkomen en zijn dus economische evenwichtenfi

10« De kleine bedrijven met veel eigen loon per ha intensiveren in de richting van varkens, kippen en grove tuinbouw»

11« De grote bedrijven met weinig eigen loon per ha extensiveren door specialisatie in de richting van de akkerbouw« Deze specialisatie is tevens gekoppeld aan regionale verschillen doordat op de

hoge zandgronden de bedrijven groter zijn en meer akkerbouw hebben (zie oonclusie 2)«

12«, De kostprijsverschillen van de melk worden uitsluitend verklaard door verschillen in de winstgevendheid van de gezamenlijke bedrijfs­

onderdelen,

13. Onderzoekingen van de gebieden Noordbrabant en de Veluwe bevestigen de conclusies 3? 4 en 5«

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

In dit overzicht zijn de resultaten vermeld van het onderzoek naar de kwantitatieve opbrengsten van een aantal appel- en pererassen over het teelt jaar 1969.. Dit

Alvorens deze procedure kan worden geimplementeerd, zal de waarde van de correlatie-coëfficiënt tussen de aandeelprijs en de variantie gedurende de resterende looptijd van de

Omdat in dit geval de kwadratische afwij- kingen binnen de steekproeven relatief een groter deel bijdragen aan de totale kwadratische afwijking, zou men de nulhypothese

OVERZICHT VAN OPBRENGSTEN EN ENKELE MATERIALEN VAN TOMATEN, AUGURKEN EN KOMKOMMERS (OVERWEGEND ONVERWARMD) MET VOOR- EN NATEELTEN IN NOORD-BRABANT OVER HET

zaailingen, 2 x verspeende planten, potkluiten, bloeiende planten zowel in kleine als in grote pot en ten slotte zaadplanten.. Per partij zijn in deze bijlagen

6 Aantal melkhandelaren binnen Amsterdam, afnemend van twee bedrijven, naar combinatie.-van bedrijven.. 7 Aantal meervoudige melkhandelaren binnen Amsterdam,

Kolom m.: Gewicht van de kazen opnemen, welke in genoemde periode zijn geproduceerd volgens het produktieboék.. Het bedrag boeken, dat c,an kaastoeslag over die periode