• No results found

Zware storm in de scheepvaart

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zware storm in de scheepvaart"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Zware storm in de scheepvaart

Een onderzoek naar de waardering en de rapportagewijze van

schepen in commanditaire vennootschappen

Masterafstudeerscriptie Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen

(2)

2

Zware storm in de scheepvaart

Een onderzoek naar de waardering van en de rapportagewijze van

schepen in commanditaire vennootschappen

Op de voorpagina zijn enkele schepen afgebeeld van rederij Universal Marine B.V. uit Krimpen aan den IJssel, te weten m.s. Orinoco River en m.s. Vaal River.

E. van Riet S1713647

Datum: 11 oktober 2010 Masterscriptie Accountancy Rijksuniversiteit Groningen

Begeleider: dr. C.A. Huijgen

(3)

3

Voorwoord

Hierbij treft u mijn afstudeerscriptie aan, welke is gemaakt ter afronding van de master Accountancy en Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze scriptie gaat in op de waardering en de rapportagewijze van schepen in commanditaire vennootschappen.

Door de economische crisis is de waardering van een materieel vast actief een veel besproken onderwerp. Derhalve richt dit onderzoek zich op bijzondere waardeverminderingen en andere mogelijkheden om de waardering van de schepen in het jaarverslag tot uitdrukking te

brengen.

Via deze weg wil ik de heer Huijgen graag bedanken voor zijn kritische blik, kennis en advies. Daarnaast wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor de steun die zij mij hebben gegeven bij het maken van mijn scriptie. Ook tijdens mijn volledige studietijd zijn ze een grote steun voor mij geweest.

Ik hoop dat u met genoegen mijn afstudeerscriptie zult lezen.

Erwin van Riet

(4)

4

Samenvatting

Door de economische crisis is de waardering van een materieel vast actief een steeds vaker voorkomend probleem geworden. Dit geldt in het bijzonder voor de scheepvaart, waarin de schepen in commanditaire vennootschappen worden gewaardeerd. Dit onderzoek zal ingaan op de verslaggevingsregels die gelden voor de waardering van materiële vaste activa en de indicaties voor een bijzondere waardevermindering. Het tweede gedeelte van het onderzoek betreft een empirische studie naar de aandacht die de gecommanditeerde vennoot en de accountant hebben besteed aan de waarderingsproblematiek. Hiervoor zijn diverse

handreikingen, die door middel van hypothesen zijn getoetst. Deze toetsing is gedaan aan de hand van 50 jaarrekeningen van commanditaire vennootschappen over 2007 en 2008. In 2008 was voor het eerst sprake van een verslechterende economie, waardoor een vergelijking tussen 2007 en 2008 geschikt is om dit onderzoek uit te voeren.

Concluderend kunnen we stellen dat de hoofdvraag “Wordt er meer aandacht besteed aan de

waardering van schepen in commanditaire vennootschappen onder economisch moeilijke omstandigheden?”als volgt beantwoord kan worden. In 2008 wordt zowel door de

gecommanditeerde vennoot als de accountant significant vaker aandacht besteed aan de waarderingsproblematiek dan in 2007. In 2008 speelden de economische moeilijke

omstandigheden op, hetgeen er voor heeft gezorgd dat er meer aandacht aan de waardering van materieel vast actief is besteedt.

(5)

5

Inhoudsopgave

VOORWOORD 3 SAMENVATTING 4 INHOUDSOPGAVE 5 HOOFDSTUK 1: INLEIDING 7 § 1.1 Inleiding 7 § 1.2 Vraagstelling 8 § 1.3 Doelstelling 8 § 1.4 Doelgroep 9 § 1.5 Onderzoeksmethoden 9 § 1.6 Vooruitblik 9

HOOFDSTUK 2: WAARDERING VAN SCHEPEN 10

§ 2.1 IAS 16 – Installaties en Machines 10 § 2.2 IAS 36 – Bijzondere waardevermindering van activa 11

§ 2.3 BW 2 Titel 9 14

§ 2.4 Empirische onderzoeken naar bijzondere waardeverminderingen 14

HOOFDSTUK 3: WAT IS EEN COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP? 17

§ 3.1 Geschiedenis 17

§ 3.2 Definitie 17

§ 3.3 Scheepvaart 17

§ 3.4 Beleggingsvorm 18

§ 3.5 Oprichting van een commanditaire vennootschap 18

§ 3.6 Belastingen 19

§ 3.7 Aan welke regelgeving moet een commanditaire vennootschap voldoen? 19

HOOFDSTUK 4: ONDERZOEKSOPZET 20

§ 4.1 Steekproefselectie 20

§ 4.2 Onderzoeksaanpak 20

(6)

6

HOOFDSTUK 5: UITKOMSTEN HYPOTHESEN 23

HOOFDSTUK 6: CONCLUSIE 35

BRONNENLIJST 37

BIJLAGEN 39

Bijlage 1: Uitkomsten hypothese 1 40 Bijlage 2: Uitkomsten hypothese 2 43 Bijlage 3: Uitkomsten hypothese 3 46 Bijlage 4: Uitkomsten hypothese 4 49 Bijlage 5: Uitkomsten hypothese 5 52 Bijlage 6: Uitkomsten hypothese 6 55 Bijlage 7: Tabel chikwadraat 58

(7)

7

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Inleiding

Ook binnen de scheepvaart zijn de gevolgen van de kredietcrisis te merken. KNVR-voorzitter Tineke Netelenbos zegt op 13 november 2008 in het Economisch Dagblad: “De koopvaardij merkt het altijd als een van de eerste sectoren als het slechter gaat met de economie. Logisch, wanneer consumptie en investeringen teruglopen, hoeft er minder verscheept te worden. Het gaat nu zo hard dat er alle aanleiding is alle andere onderwerpen irrelevant te verklaren''. Zij vervolgt haar toespraak met de woorden ,,Hadden we drie maanden geleden nog te maken met enorme wachtlijsten om een schip te bouwen, op dit moment ziet de wereld er heel anders uit''.

De eerste tekenen van economisch slechtere tijden worden merkbaar halverwege 2008. De altijd zo goede containerstroom van Azië naar Europa daalt in juni 2008 al met 0,5%, hetgeen de eerste daling in zeven jaar betekent. Ter vergelijking: in januari 2008 was er nog een stijging van 17% waarneembaar. Naast de kredietcrisis zijn ook de opleveringen van steeds groter wordende containerschepen debet aan de dalende vervoersprijzen.

In oktober 2008 komt het zelfs zo ver dat enkele rederijen er voor kiezen hun schepen uit de vaart te halen, aangezien dit minder kost dan het te laten varen tegen een gereduceerd tarief. Hiernaast neemt ook de interesse van investeerders af. Sommige rederijen, waaronder JR-shipping kiezen er zelfs voor emissies weer in te trekken. De bouw van het schip m.s. “Elegant” wordt zelfs afgezegd. De belangstelling van investeerders is 80% lager dan gebruikelijk.

In december 2008 kiest Maersk Line er voor acht schepen tot en met juni 2009 in Azië in de haven te laten liggen. De marktcondities zijn dusdanig dat het economischer is de schepen „op te leggen‟ dan in de vaart te houden. De vrachtprijzen staan erg onder druk en zijn in vele gevallen dusdanig laag dat de variabele kosten niet meer gedekt kunnen worden. In februari 2009 zijn er inmiddels naar schatting 255 schepen uit de vaart gehaald met een gezamenlijke capaciteit van 675.000 zeecontainers.

Begin 2009 gaan de grote rederijen zoeken naar andere oplossingen. Zo is het bijvoorbeeld inmiddels goedkoper geworden om op de route Azië-Europa om Kaap de Goede Hoop te varen dan het Suezkanaal te passeren.

De Volkskrant publiceert in juni 2009 een artikel waarin wordt geschreven dat bij 40 van de 130 scheepvaart CV‟s geld is gevraagd aan de investeerders. De vier grootste aanbieders van scheepvaart CV‟s, te weten JR shipping, Vereenigde Compagnie, Hanzevast Shipping en Universal Marine schrijven dat wanneer zij geen extra geld krijgen, faillissementen zullen dreigen. Meerdere rederijen hebben als oplossing een noodfonds ingesteld, waarin de investeerders een extra storting kunnen doen. Advocaat Dion Bartels raadt echter

(8)

8 investeerders af om nog extra geld in de CV‟s te stoppen. Hij zegt ,,het is nog maar de vraag of dat helpt. Straks zijn beleggers hun ingelegde geld plus de extra bijstorting kwijt”.

Voor deze bedrijven is het belangrijk dat zij de rentebetalingen aan de banken kunnen blijven voldoen, aangezien de schepen naast het ingelegde geld door de investeerders ook

gefinancierd zijn met een hypotheek. In de praktijk is echter zichtbaar dat de rederijen

massaal uitstel van betaling aanvragen bij de banken. Directeur Cor Vermeulen van Universal Marine zegt hierover “dan moeten we maar opnieuw in gesprek gaan met de banken”. Hij denkt niet dat banken de schepen via een executieveiling te koop zullen zetten. “Nu een schip verkopen, is voor niemand een optie. Het is barre, barre markt waar de prijzen erg laag liggen”.

1.2 Vraagstelling

Gezien de huidige problematiek bij de scheepvaart CV‟s wil ik onderzoek doen naar de waardering en de rapportagewijze van schepen in commanditaire vennootschappen. De hoofdvraag in mijn onderzoek zal luiden:

“Wordt er in het jaarrapport meer aandacht besteed aan de waardering van schepen in commanditaire vennootschappen onder economisch moeilijke omstandigheden?”

Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik een aantal deelvragen opgesteld: 1. Wat zijn de waarderingsgrondslagen van materiële vaste activa en de

omstandigheden voor een bijzondere waardevermindering?

2. Komen bijzondere waardeverminderingen in 2008 relatief vaak voor? 3. Wordt er in het jaarverslag door de gecommanditeerde vennoot van de

commanditaire vennootschap ingegaan op de waardering van het schip? 4. Besteedt de accountant in zijn verklaring aandacht aan de waardering van het

schip?

Voor het beantwoorden van deelvraag twee, drie en vier zal ik gebruik maken van de

jaarrekeningen over het boekjaar 2007 en 2008. In 2007 was nog weinig van de kredietcrisis te merken en daarmee vormt het boekjaar 2007 een goede vergelijking om te kunnen

beoordelen of er in 2008 relatief vaak wordt afgewaardeerd.

1.3 Doelstelling

De doelstelling van mijn onderzoek is inzicht verkrijgen in hoeverre er in het jaarrapport aandacht wordt besteed aan de afwaardering van schepen in de jaarrekening van een commanditaire vennootschap. Daarnaast wil ik door middel van dit onderzoek meer kennis

(9)

9 verkrijgen over de waardering van schepen en de situaties waarin zich afwaarderingen

voordoen.

1.4 Doelgroep

De doelgroep betreft de gecommanditeerde vennoten van rederijen en praktiserende accountants. De gecommanditeerde vennoten van rederijen kunnen op basis van mijn onderzoek inzicht verkrijgen in hoeverre zij de waardering van het schip moeten aanpassen, danwel hieraan aandacht moeten besteden in de jaarrekening. Voor praktiserende accountants vormt dit onderzoek een goede basis om te kunnen beoordelen of de gecommanditeerde vennoten van een commanditaire vennootschap voldoen aan de eisen welke gesteld worden aan de waardering van een materieel vast actief en de mogelijke aandacht die zij in de verklaring dienen te besteden aan de huidige financiële situatie.

1.5 Onderzoeksmethoden

Het eerste gedeelte van mijn onderzoek zal een literatuurstudie zijn naar de waardering van een materieel vast actief. Dit doe ik om goed in beeld te brengen wat de criteria zijn om een actief te kunnen/moeten afwaarderen naar een mogelijk lagere opbrengstwaarde.

In het tweede gedeelte zal ik aan de hand van een praktijkonderzoek bestuderen in hoeverre er aandacht is besteed aan de mogelijkheid dat het schip dient te worden afgewaardeerd. Dit kent weer een tweeledig karakter, aangezien ik hierbij onderscheid wil aanbrengen in de aandacht die de gecommanditeerde vennoten van de rederijen er aan hebben besteed, maar ook of de accountant in zijn verklaring hier iets mee doet.

1.6 Vooruitblik

In hoofdstuk 2 behandel ik mijn eerste deelvraag. Het hoofdstuk behandelt IFRS en BW 2 titel 9. Hierin wordt beschreven welke waarderingsgrondslagen er gelden voor materiële vaste activa en welke omstandigheden er gelden voor een bijzondere waardevermindering. Daarnaast worden er in dit hoofdstuk andere onderzoeken inzake bijzondere

waardeverminderingen behandeld. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving over een

commanditaire vennootschap, zoals deze wordt gehanteerd binnen de scheepvaart. Hierin wordt uiteengezet wat een commanditaire vennootschap is, maar ook waarom dit

aantrekkelijk is voor investeerders.

Hoofdstuk 4 en 5 vormen het empirisch gedeelte van mijn onderzoek. In deze hoofdstukken zijn hypothesen gesteld, die worden getoetst door het doornemen van jaarrekeningen van CV‟s van zowel 2008 als 2007. Hierbij staat hoofdstuk 4 in het teken van de onderzoeksopzet en in hoofdstuk 5 worden de uitkomsten van de hypothesen besproken. Het onderzoek wordt afgesloten met hoofdstuk 6 waarin een conclusie wordt gegeven van hetgeen in de

(10)

10

Hoofdstuk 2: Waardering van schepen

In mijn onderzoek zullen achtereenvolgens aan de orde komen:

 IAS 16 – Installaties en machines (§ 2.1)

 IAS 36 – Afwaardering activa (§ 2.2)

 BW 2 titel 9 (§ 2.3)

In dit hoofdstuk zal ik uitgaan van de regelgeving zoals deze wordt voorgeschreven in IAS en door de Nederlandse wetgeving. In paragraaf 2.3 van dit hoofdstuk zullen de verschillen tussen IAS en BW 2 titel 9 worden omschreven. De laatste paragraaf staat in het teken welke wet- en regelgeving van toepassing is op een commanditaire vennootschap en in welke situaties dit geldt.

2.1 IAS 16 – Materiële vaste activa

In IAS 16 wordt ingegaan op de verslaggeving van materiële vaste activa. Volgens IAS 16 dient iets als materieel vast actief te worden verantwoord, wanneer er toekomstige

economische voordelen van het actief zullen toekomen aan de organisatie en de kostprijs betrouwbaar kan worden vastgesteld.

Waardering

Een nieuw actief dient te worden gewaardeerd tegen de kostprijs. Hieronder wordt verstaan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, inclusief de kosten die moeten worden gemaakt om het actief in gebruik te stellen. In de daaropvolgende periodes wordt het actief gewaardeerd op basis van historische kosten, verminderd met de cumulatieve afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen. Daarnaast kan het activum ook tegen reële waarde worden

opgenomen in de balans. Hiervoor is het noodzakelijk met enige regelmaat een

herwaardering te doen, zodat de boekwaarde niet materieel kan afwijken van de actuele waarde. Wanneer een herwaardering leidt tot een hogere waardering dan de historische kostprijs, dient er een herwaarderingsreserve te worden gevormd, welke onderdeel uitmaakt van het eigen vermogen.

Afschrijvingen

Ongeacht voor welk waarderingssysteem is gekozen, dienen de afschrijvingen parallel te lopen met de levensduur van het actief. De restwaarde en levensduur dienen aan het eind van ieder boekjaar te worden beoordeel. Bij levensduur is voorgeschreven dat het de tijd

bedraagt, waarin de organisatie economische voordelen met het actief denkt te kunnen behalen, ofwel de economische levensduur.

(11)

11

Buitengebruikstelling

Op iedere balansdatum dient de organisatie een inschatting te maken van de toekomstige economische voordelen die zij denkt te kunnen behalen met het actief. Wanneer de verwachting is dat er geen economische voordelen mee behaald kunnen worden, dient het actief van de balans te worden gehaald. Het resultaat wat hiermee behaald wordt, ook wel boekwinst of – verlies genoemd, dient via de winst- en verliesrekening te lopen.

Presentatie

In de toelichting op de jaarrekening dient volgens IAS 16 een mutatieoverzicht te worden opgenomen. Het mutatieoverzicht dient de volgende componenten (indien van toepassing) te bevatten:

 Waarderingsgrondslag;

 Afschrijvingsmethode;

 Levensduur of afschrijvingspercentage;

 Aanschafwaarde en de gecumuleerde afschrijvingen samen met de gecumuleerde bijzondere waardeverminderingsverliezen;

 Overzicht met mutaties (en hun aard) tussen de waarde op de begin- en eindbalans. Daarnaast dient er in de toelichting te worden vermeld, welke rechten derden hebben op het actief (bijv.hypotheken), de kosten inzake werk in uitvoering en de

investeringsverplichtingen.

2.2 IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa

In IAS 36 wordt een beschrijving gegeven van het vaststellen van een bijzondere

waardevermindering van materiële vaste activa. Met deze regelgeving wordt voorkomen dat een actief voor een hogere waarde in de balans staat, dan dat het actief bij verkoop kan opbrengen, danwel er toekomstige voordelen met het actief behaald kunnen worden.

Definitie

Op materiële vaste activa wordt systematisch afgeschreven over de bij aanschaf geschatte economische levensduur. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin een bijzondere waardevermindering noodzakelijk wordt geacht. Dit is van toepassing wanneer de

realiseerbare waarde van het actief lager is dan de boekwaarde. Het verschil hier tussen wordt ook wel een bijzondere waardevermindering genoemd.

IAS 36 geeft een beschrijving van enkele begrippen die gehanteerd worden:

Realiseerbare waarde - De realiseerbare waarde is de hoogste waarde van de reële waarde minus de verkoopkosten en de bedrijfswaarde;

Reële waarde - De reële waarde minus verkoopkosten (opbrengstwaarde) is het bedrag waartegen het actief verkocht kan worden;

(12)

12 Bedrijfswaarde - De bedrijfswaarde (ook wel indirecte opbrengstwaarde

genoemd) is de contante waarde van de toekomstige kasstromen.

Bij bijzondere waardeverminderingen zijn een drietal stappen te onderscheiden. De eerste stap is het beoordelen of er indicaties zijn die kunnen leiden tot een bijzondere

waardevermindering. De tweede stap is het toetsen of er sprake is van een bijzondere

waardevermindering. Als laatst kan een bijzondere waardevermindering worden toegepast of kan eventueel een bijzonder waardeverminderingsverlies worden teruggenomen.

Indicatie van een bijzonder waardeverminderingsverlies

IAS 36 schrijft voor dat op iedere balansdatum dient te worden beoordeeld of er indicaties zijn, die kunnen leiden tot een bijzondere waardevermindering. Hiervoor worden zowel externe als interne factoren beschreven. Bij externe factoren kan worden gedacht aan de marktwaarde van een actief, wijzigingen in de marktomstandigheden, mutaties in de marktrentes (invloed op de disconteringsvoet, hetgeen de bedrijfswaarde en realiseerbare waarde beïnvloedt) of aan de waarde van de aandelen van de organisatie. Als interne factoren kunnen worden aangedragen de economische veroudering of schade aan het actief,

herstructurering van de organisatie, waarvan het actief onderdeel uitmaakt of dat er slechtere prestaties met het actief worden behaald dan er verwacht werden.

Toetsing bijzondere waardevermindering

Op iedere balansdatum moet de realiseerbare waarde van het actief worden bepaald, om te bepalen of er indicaties zijn dat er mogelijk een bijzondere waardevermindering plaats moet vinden. Deze realiseerbare waarde van het actief (de kasstroomgenererende eenheid) is de hoogste van de reële waarde minus de verkoopkosten (opbrengstwaarde) en de

bedrijfswaarde (indirecte opbrengstwaarde). Wanneer het niet mogelijk is om de

opbrengstwaarde op een betrouwbare wijze vast te stellen, wordt de realiseerbare waarde gelijk gesteld aan de bedrijfswaarde.

IAS 36 benoemd enkele indicatoren voor de opbrengstwaarde (reële waarde minus de verkoopkosten) van een actief, te weten een verkoopcontract (verminderd met de kosten die gemaakt moeten worden voor deze verkoop), de marktprijs voor het actief op een actieve markt, hetgeen inhoudt dat de prijs gehanteerd wordt dat een potentiële koper er bereid voor is te betalen. Indien er geen markt is voor het actief, dan dient de verkoopprijs zo goed mogelijk te worden geschat. Deze verkoopprijs dient te worden verminderd met de

verkoopkosten, hetgeen alleen de directe kosten mogelijk bedragen (dus geen overhead of reeds bestaande kosten).

De indirecte opbrengstwaarde bedraagt de waarde van de toekomstige kasstromen, die worden behaald gedurende de resterende economische levensduur van het actief en uit de verkoop van het actief aan het eind van deze periode. Bij de bepaling van de indirecte opbrengstwaarde (bedrijfswaarde) dienen een aantal componenten in acht te worden genomen. De eerste is een schatting van de toekomstige kasstromen welke de organisatie verwacht te kunnen behalen met het actief. De tweede zijn de verwachtingen die eventueel een positieve invloed kunnen hebben op de kasstromen. Daarnaast is er de contante waarde (rekening houdend met het huidige risicovrije interestpercentage) en de waarde van de

(13)

13 inherente onzekerheid dat in het actief zit verwerkt. Als laatst kunnen er andere factoren zijn, zoals illiquiditeit, die potentiële kopers zouden kunnen toepassen bij berekening van

toekomstige kasstromen, zoals deze berekend zijn door de organisatie.

Bij de toekomstige kasstromen wordt er een schatting gemaakt van de inkomende kasstromen uit voortgezet gebruik van het actief. Daarnaast wordt er een schatting gedaan van de

uitgaande kasstromen, die noodzakelijk zijn om het actief in de toekomst te kunnen gebruiken. Volgens IAS dient de waarde die voorkomt uit deze schattingen, te worden gehanteerd. Wanneer in de toekomst reorganisaties of veranderingen aan het actief worden verwacht, mogen deze niet worden meegenomen in de toekomstige kasstromen.

In de schatting van de toekomstige kasstromen dient rekening te worden gehouden met de restwaarde van het actief aan het eind van de economische levensduur. Hiervan dient eveneens een schatting te worden gemaakt. De kosten die men verwacht te moeten maken voor de verkoop, moeten hiervan worden afgetrokken. Wanneer de toekomstige kasstromen berekend worden, dient hierbij een disconteringsvoet te worden gehanteerd. De

disconteringsvoet is vóór belastingen en weerspiegelt de actuele marktrente en de specifieke risico‟s, die kleven aan het actief. Op deze wijze wordt een zo betrouwbaar mogelijke marktwaarde bepaald over de resterende economische levensduur.

Presentatie bijzondere waardevermindering

Wanneer er sprake is van een bijzondere waardevermindering van een actief, dient de boekwaarde tegen historische kostprijs of tegen actuele waarde te worden aangepast aan de realiseerbare waarde. Als de boekwaarde tegen historische kostprijs wordt aangepast aan de realiseerbare waarde treedt hierbij een verlies op. Deze last dient te worden verwerkt in de verlies- en winstrekening. Wanneer de actuele waarde moet worden aangepast, dan dient de bijzondere waardevermindering in eerste instantie te worden verwerkt als een afname van de herwaarderingsreserve die betrekking heeft op het actief. Deze afwaardering heeft eveneens tot gevolg dat de afschrijvingen van het actief dienen te worden herzien over de resterende economische levensduur. Indien de waarde van het bijzondere waardeverminderingsverlies hoger is dan de boekwaarde, dient te worden beoordeeld of een voorziening moet worden gevormd.

Aangezien op iedere balansdatum dient te worden beoordeeld of er sprake is van een bijzondere waardevermindering, kan de situatie zich voordoen dat de eerdere

waardevermindering niet meer voorkomt, danwel is afgenomen. Dit wordt ook wel een terugneming van een eerder gevormde waardevermindering genoemd. In deze situatie moet de organisatie de realiseerbare waarde van het actief opnieuw inschatten. De boekwaarde dient te worden verhoogd tót deze realiseerbare waarde. Aandachtspunt is dat de „nieuwe‟ boekwaarde nooit hoger mag liggen dan de boekwaarde die het actief oorspronkelijk gehad zou hebben, wanneer er geen bijzonder waardeverminderingsverlies voor het actief was opgenomen.

(14)

14

2.3 BW 2 titel 9

Er bestaan enkele verschillen tussen IAS en BW 2 titel 9. Aangezien deze verschillen met name betrekking hebben op immateriële vaste activa zijn deze verschillen hier niet

uiteengezet. Alleen de verschillen welke betrekking hebben op materiële vaste activa zijn hier weergegeven.

IAS 16 bepaalt dat tenminste aan het einde van ieder jaar de gebruiksduur en de restwaarde van een actief dienen te worden beoordeeld. RJ 212 bepaalt dat de gebruiksduur en de restwaarde uitsluitend opnieuw dienen te worden beoordeeld, indien zich wijzigingen in de omstandigheden voordoen of nieuwe informatie beschikbaar komt ten aanzien van de resterende gebruiksduur en/ of de restwaarde. In het kader van het onderzoek is er eveneens een verschil op het gebied van duurzame waardevermindering. IAS 36 beschrijft namelijk dat de duurzaamheid van een waardevermindering niet relevant is. Hierin wordt er van uitgegaan dat in de toekomstige kasstromen van het actief, die op iedere balansdatum dienen te worden bepaald, de duurzaamheid tot uitdrukking zal komen. BW 2:387 beschrijft dat

waardeverminderingen dienen te worden verwerkt enkel wanneer deze een duurzaam karakter kennen.

2.4 Empirische onderzoeken naar bijzondere waardeverminderingen

In deze paragraaf zal ik enkele empirische onderzoeken naar bijzondere waardeverminderingen behandelen.

Knoops (2008) onderzocht of bijzondere waardeverminderingen van activa een goede mogelijkheid zijn tot resultaatsturing. Hierbij werd de vraag gesteld of ondernemingen „big bath accounting‟ toepassen of dat er sprake is van een robuuste impairment toets. Knoops heeft het onderzoek met name toegespitst op de bijzondere waardeverminderingen van goodwill en overige immateriële vaste activa die zijn toegepast door Ahold en KPN in 2002. De waardeverminderingen op basis van de Amerikaanse verslaggevingsgrondslagen (US GAAP) waren namelijk vele malen hoger dan op basis van de Nederlandse

verslaggevingsgrondslagen (NL GAAP). In Nederland wordt een bijzondere

waardevermindering toegepast, wanneer de realiseerbare waarde lager is dan de boekwaarde van het actief. Wanneer US GAAP wordt gehanteerd worden bijzondere

waardeverminderingen toegepast op het moment dat de reële waarde van het

aggregatieniveau (waar het actief deel van uitmaakt) lager ligt dan de boekwaarde, hetgeen betekent dat er volgens Amerikaanse grondslagen meerdere activa kunnen blootstaan aan een afwaardering. Bij de jaarrekening van Ahold over 2000 was een opmerkelijke verandering in verwerkingswijze van goodwill zichtbaar. Goodwill bij acquisitie werd namelijk direct ten laste gebracht van het eigen vermogen. Echter met ingang van 1 december 2000 heeft Ahold er voor gekozen de goodwill te activeren en lineair af te schrijven over de economische levensduur. Deze verwerkingswijze was zowel onder NL GAAP als US GAAP toegestaan tot het jaar 2002. Volgens US GAAP dient vanaf 2002 SFAS 142 te worden toegepast, waarbij het vereist is dat goodwill en overige immateriële vaste activa wordt geactiveerd en hierover niet wordt afgeschreven zolang het activa met een onbepaalde economische levensduur

(15)

15 betreft. Daardoor dient er jaarlijks wel een impairment toets plaats te vinden. Voor zowel KPN als Ahold waren in 2002 aanzienlijk hogere bijzondere waardeverminderingen geboekt. Knoops verklaart dit aan de hand van twee oorzaken. De eerste is de introductie van SFAS 142 en de tweede de optredende verliezen door jaarlijkse toetsing op bijzondere

waarverminderingen volgens SFAS 142. De conclusie van het onderzoek is dat wanneer een impairment toets niet robuust genoeg is, deze subjectief zal zijn. Op deze wijze is het

mogelijk resultaatsturing toe te passen. Voor een organisatie is het namelijk mogelijk eerst grote verliezen te nemen, waarna in de jaren daarna de afschrijvingslasten aanzienlijk lager zullen liggen. Wanneer volgens NL GAAP wordt gerapporteerd is het zelfs mogelijk om eerder genomen verliezen weer terug te nemen.

Knoops en Huij (2004) hebben een onderzoek gehouden naar bijzondere

waardeverminderingen van vaste activa in de jaarverslagen over 2001 en 2002 van

ondernemingen welke op 31 december 2001 waren opgenomen in de AEX en de Midkap van de Amsterdamse effectenbeurs. Hierbij zijn financiële instellingen buiten beschouwing gelaten, gezien de aard van hun activiteiten. Voor het empirisch gedeelte van hun onderzoek hebben zij 46 ondernemingen in 2001 en 45 ondernemingen in 2002 geanalyseerd. Hierbij hebben zij op bijzondere waardeverminderingen van immateriële vaste activa, materiële vaste activa en financiële vaste activa gelet. Bij de analyse van de materiële vaste activa hebben Knoops en Huij allereerst de informatieverstrekking in de waarderingsgrondslagen

onderzocht. Zij kwamen tot de conclusie dat in 2001 in 15 gevallen er helemaal niet werd ingegaan op een waardevermindering en dat dit in 2002 nog in 6 gevallen zo bleek te zijn. De overige uitkomsten variëren van “uitgebreid” (2 respectievelijk 4) tot “niets, maar wel

algemene paragraaf” (15 respectievelijk 6). Uit deze analyse blijkt dus dat ondernemingen in 2002 zich veel bewuster waren van een bijzondere waardevermindering en hieraan in de waarderingsgrondslagen veel meer aandacht hebben besteed. Vervolgens zijn de

onderzoekers nagegaan op welke categorie activa de bijzondere waardevermindering betrekking heeft. Zij kwamen tot de conclusie dat in 2001 in 18 gevallen een bijzondere waardevermindering op materiële vaste activa heeft plaatsgevonden. In 2002 was dit in 21 gevallen. Ook hieruit valt dus af te leiden dat een bijzondere waardevermindering meer leeft binnen de organisatie. Verder zijn er in 2002 slechts zes en in 2001 slechts twee

ondernemingen die vermelden met welke disconteringsvoet ze hebben gewerkt. Hierbij wordt het voorbeeld van KPN aangehaald waar in 2001 een bijzondere waardevermindering heeft plaatsgevonden, waarbij de toekomstige kasstromen niet contact zijn gemaakt. Dit heeft uiteindelijk geleid dat KPN deze zienswijze heeft aangepast in de daaropvolgende

jaarrekening. Als laatst hebben zij berekend wat de gemiddelde omvang van een bijzondere waardevermindering (gemeten als bijzondere waardeverminderingsverlies gedeeld door boekwaarde aan het begin van het boekjaar) bedraagt. Voor materiële vaste activa bedraagt dit 4,5% in 2001 en 3,5% in 2002. Er is dus een daling waarneembaar, ondanks dat

ondernemingen zich (zoals hierboven toegelicht) meer bepalen bij een eventueel bijzondere waardevermindering.

Stokes en Webster (2009) hebben een onderzoek gedaan naar de waarde van een kwalitatief hoogststaande accountantscontrole bij het implementeren van IFRS. Hierbij hebben zij de nadruk gelegd op de invloed van IFRS bij de rapportage over de goodwill in de jaarrekening. De onderzoeksperiode ligt tussen 2006 en 2008. Het onderzoek is gehouden mede gezien de

(16)

16 recente veranderingen in de wet- en regelgeving omtrent de verwerking van goodwill. Hierbij gaat het om de verwerking onder IFRS, waarbij is voorgeschreven dat er jaarlijks een

impairment toets geschiedt. De onderzoekers hebben hierbij geconcludeerd dat accountants van de vier grote accountantskantoren (Deloitte, Ernst&Young, KPMG en

PricewaterhouseCoopers) een belangrijke bijdrage leveren in de implementatie van IFRS. Dit is zichtbaar doordat een „Big 4‟ accountant meer zekerheid verleent bij de implementatie van IFRS. Er is aangetoond dat wanneer er een controle op de jaarrekening heeft plaatsgevonden voor een „Big 4‟ accountant, het vertrouwen van de gebruiker van de jaarrekening omtrent bijzondere waardeverminderingen groeit. Zelfs bij afwezigheid van een bijzondere

waardevermindering (ondanks de huidige economische omstandigheden) heeft een jaarrekening gecontroleerd door een „Big 4‟ accountant een grotere waarde. Met het onderzoek is eveneens aangetoond dat het rapporteren volgens de internationale

verslaggevingsrichtlijnen van IFRS niet voldoende is om de jaarrekening naar een hoger niveau te brengen. Echter door het signaal dat de jaarrekening is gecontroleerd door een gerenommeerd accountantskantoor ontstaat een heel ander beeld. De gebruiker van de jaarrekening heeft hierdoor veel meer vertrouwen in de implementatie van IFRS.

(17)

17

Hoofdstuk 3: Wat is een commanditaire vennootschap?

In dit hoofdstuk zal worden behandeld wat een commanditaire vennootschap inhoudt, waarbij de nadruk wordt gelegd op een commanditaire vennootschap binnen de scheepvaart. Hierbij zal worden ingegaan op het ontstaan van een scheepvaart CV en hoe een CV er op dit moment uitziet. Ook wordt toegelicht aan welke regelgeving een commanditaire vennootschap moet voldoen.

3.1 Geschiedenis

Beleggen in schepen kent een rijke historie. Al in de zeventiende eeuw staken kooplieden hun geld in boten via zogenaamde commanditaire vennootschappen, beter bekend als scheeps-CV‟s. Wat dat betreft is er vandaag de dag niets veranderd. Nog steeds zijn het particuliere vermogenden, de participanten, die een deel van het benodigde geld bijeenbrengen voor een nieuw te bouwen schip. Een verschil is wel dat niet de participanten, maar de bank

tegenwoordig het leeuwendeel van de financiering betaalt, ruim zestig procent. De rest komt voor rekening van de participanten en de rederij.

3.2 Definitie

Een commanditaire vennootschap (afgekort CV) is een speciaal soort vennootschap onder firma. In deze vennootschapsvorm zijn er één of meer beherende vennoten en één of meer stille vennoten. Deze laatste hebben slechts een financiële inbreng en worden ook wel commanditaire vennoten of stille vennoten genoemd. De beherende vennoot is dan de gecommanditeerde vennoot, die bevoegd is om te handelen namens de vennootschap. Stille vennoten zijn, net als aandeelhouders van een besloten vennootschap slechts aansprakelijk voor het bedrag dat zij investeren. Zij mogen niet namens de vennootschap optreden.

3.3 Scheepvaart

In de scheepvaart is de commanditaire vennootschap een veel toegepaste rechtsvorm. In Nederland bezit volgens het Nederlands Recht de commanditaire vennootschap geen rechtspersoonlijkheid. Om die reden kan het voor beleggers fiscaal gunstig zijn om te beleggen in CV‟s. Er wordt namelijk ieder jaar door de participanten een tonnageheffing betaald, welke wordt bepaald middels het gewicht van het schip. Over de daadwerkelijke opbrengsten hoeft geen belasting te worden afgedragen. Doordat de CV geen

rechtspersoonlijkheid heeft, is deze in principe niet controleplechtig volgens de Nederlandse wet. Echter in de praktijk worden bijna alle CV‟s wel aan een accountantscontrole

onderworpen, aangezien het hier geld betreft van beleggers, die middels de statuten hebben vastgelegd, dat er zekerheid bij de gepubliceerde cijfers wordt verstrekt.

De beleggers vormen in deze de commanditaire vennoten en de rederij kent de functie van gecommanditeerde vennoot, die daardoor bevoegd is te handelen namens de commanditaire vennootschap.

(18)

18

3.4 Beleggingsvorm

Een scheeps CV kent doorgaans een looptijd van tien tot twaalf jaar. Na die tijd wordt het schip „verkocht‟ aan een volgende CV. Hieruit volgt rendement voor de participanten. Het schip wordt via een contract, voor een vastgestelde periode of voor een enkele reis, verhuurd aan een derde partij. In dit contract wordt een vaste vergoeding per dag

overeengekomen. Van deze dagopbrengsten gaan nog wel de kosten af voor onder andere de bemanning en het onderhoud. Het resterende gedeelte wordt periodiek uitgekeerd aan de participanten. Het tijdperk dat het schip in de vaart is, wordt ook wel de exploitatiefase genoemd. De gemiddelde rendementen van afgesloten CV‟s in Nederlands lagen ongeveer tussen elf en dertig procent.

3.5 Oprichting van een commanditaire vennootschap

Bij de oprichting van een commanditaire vennootschap is het niet verplicht een vennootschapscontract op te stellen. Hiervan is door de Kamer van Koophandel een alternatief opgesteld, te weten een CV-contract. De beherende en stille vennoten gaan de commanditaire vennootschap aan via een schriftelijke overeenkomst. In deze overeenkomst dienen de volgende afspraken te worden vastgelegd:

 De duur van de overeenkomst;

 De namen van de inbreng van de beherende en stille vennoten (zoals geld, arbeid, onroerende zaken, machines);

 De vertegenwoordigingsbevoegdheid; mag elke beherende vennoot verplichtingen aangaan op naam van de VOF, waardoor ook de andere beherende vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn;

 De verdeling van de winst of het verlies;

 Het einde van de commanditaire vennootschap: beëindiging door opzegging,

overlijden, arbeidsongeschiktheid of andere omstandigheden. Verder de regeling van de voortzetting en de financiële afrekening;

 De gang van zaken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid;

 Het concurrentiebeding;

 Een geschillenregeling;

 De toetreding van nieuwe vennoten.

Net als bij een vennootschap onder firma moet een commanditaire vennootschap zijn ingeschreven in het handelsregister. Dat houdt in dat er een schriftelijke overeenkomst, met daarin alle afspraken (zoals hierboven beschreven) dient te worden overlegd aan de Kamer van Koophandel. Ten aanzien van de stille vennoten kan worden volstaan met de opgave van het aantal en het totale bedrag waarmee ze in de commanditaire vennootschap deelnemen. Opgave van namen en adressen van de stille vennoten is dus niet noodzakelijk.

(19)

19

3.6 Belastingen

Binnen de commanditaire vennootschap betalen de beherende vennoten inkomstenbelasting over hun deel van de winst. Zij worden door de belastingdienst in principe gezien als een zelfstandig ondernemer en hebben derhalve recht op de belastingfaciliteiten zoals de ondernemers- en investeringsaftrek en de fiscale oudedagsvoorziening. De stille vennoten daarentegen worden niet gezien als ondernemer. Zij zijn immers niet aansprakelijk voor de schulden, welke gemaakt worden door de commanditaire vennootschap. Derhalve hebben zij geen recht op de belastingfaciliteiten voor een ondernemer. Zij hebben echter wel recht op de voordelen die te maken hebben met de investeringen, zoals willekeurige afschrijving en investeringsaftrek.

3.7 Aan welke regelgeving moet een commanditaire vennootschap voldoen?

In eerste instantie is een commanditaire vennootschap niet controleplichtig. Dit wil zeggen dat er geen accountantscontrole op de jaarrekening hoeft plaats te vinden. In de praktijk is dit in de scheepvaart echter anders. Doordat veel participanten geld in de commanditaire

vennootschap hebben geïnvesteerd, willen zij graag zekerheid verkrijgen van de cijfers die worden gepubliceerd door de gecommanditeerde vennoot. Dit is vastgesteld in de statuten bij de oprichting van de vennootschap. Voor alle commanditaire vennootschappen in de

scheepvaart geldt dat zij voor de jaarrekening de wet- en regelgeving volgens BW 2 titel 9 hanteren. In de meeste gevallen wordt hierbij zekerheid verkregen middels een

accountantscontrole/verklaring. Er zijn echter ook commanditaire vennootschappen waarbij dit niet geval is. Het betreft hierbij vaak commanditaire vennootschappen waarbij het eigendom bij één of een beperkt aantal participanten ligt, waardoor het een overzichtelijk geheel blijft.

(20)

20

Hoofdstuk 4: Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk zal ik behandelen hoe de opzet van het empirisch onderzoek is. Dat zal ik doen door allereerst uit te leggen hoe de steekproef tot stand is gekomen (§ 4.1). Daarna zal ik behandelen welke onderzoeksaanpak is gekozen (§ 4.2) en welke hypothesen zijn gesteld, welke door middel van het onderzoek beantwoord dienen te worden (§ 4.3 t/m 4.8).

4.1 Steekproefselectie

Om te kunnen beoordelen of er sprake is van impairments bij scheeps CV‟s en de aandacht die hieraan wordt geschonken door de commanditaire vennoot en de accountant, is er gekozen een 50-tal jaarrekeningen van commanditaire vennootschappen over 2007 en 2008 als uitgangspunt te nemen. Er is voor gekozen de jaarrekeningen van 2007 en 2008 te gebruiken, aangezien in 2007 nog geen sprake was van verslechterde economische omstandigheden. Dit veranderde in 2008, waardoor deze jaren het meest geschikt zijn om mijn onderzoek uit te voeren. Aangezien ik in mijn onderzoek wil onderzoeken of een accountant met meer commanditaire vennootschappen als klant meer aandacht besteedt aan het waarderingsaspect dan accountants met minder ervaring in deze branche, is er een

evenredige verdeling van commanditaire vennootschappen gehanteerd. Dit houdt in dat er 25 jaarrekeningen zijn geselecteerd die door Deloitte zijn gecontroleerd (accountantskantoor met veel commanditaire vennootschappen in haar klantenpakket). De overige 25 zijn verdeeld over de andere accountantskantoren. Voor de selectie zijn de grootste rederijen van

Nederland geselecteerd. Van deze rederijen zijn willekeurig commanditaire vennootschappen geselecteerd, met dien verstande dat met name de grootste schepen zijn geselecteerd. Dit is gedaan aangezien mijn verwachting is dat hierbij eerder impairments plaats zullen vinden, aangezien deze schepen de hoogste aanschafwaardes kennen. Daarnaast worden op deze manier schepen van dezelfde grootte met elkaar vergeleken, hetgeen de beeldvorming ten goede komt.

4.2 Onderzoeksaanpak

Aangezien ik in mijn onderzoek een aantal specifieke elementen wil onderzoeken, zijn er voor deze elementen hypothesen opgesteld. Deze hypothesen gaan in op de afwaarderingen en de aandacht die de gecommanditeerde vennoot en de accountant besteden aan de

problematiek rondom de waardering. Hierbij is onder andere gelet op toelichtingen in het directieverslag, danwel gebeurtenissen na balansdatum. Om de hypothesen te kunnen toetsen heb ik gebruik gemaakt van de chikwadraattoets. Een chikwadraattoets wordt in de statistiek gebruikt om te zien of waargenomen aantallen systematisch afwijken van verwachte aantallen en om te zien of er een verband bestaat tussen twee variabelen. Voor mijn onderzoek houdt dit in dat op deze wijze kan worden vastgesteld of de gevonden waardes significant afwijken van de verwachting. Voor alle hypothesen geldt dat het significantieniveau is gesteld op α =

(21)

21

4.3 Hypothesen

Hypothese 1: Afwaarderingen

De eerste hypothese van mijn onderzoek is na te gaan in hoeverre er afwaarderingen hebben plaatsgevonden in 2007 of 2008. Vanwege de economische verslechterde omstandigheden in 2008 is de verwachting dat er meer afwaarderingen in 2008 hebben plaatsgevonden.

Hypothese 1 is als volgt:

H0: In 2008 komt een afwaardering even vaak voor als in 2007. Ha: In 2008 komt een afwaardering vaker voor dan in 2007.

Hypothese 2: Bijzondere gebeurtenissen na balansdatum

Bij hypothese 2 zal worden onderzocht in hoeverre de gecommanditeerde vennoot van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, om in de toelichting op de jaarrekening bij de

bijzondere gebeurtenissen na balansdatum, in te gaan op de waardering van het schip. Het is de verantwoording van de gecommanditeerde vennoot om in dit gedeelte van de jaarrekening de waardering te bespreken. Hypothese 2 luidt dan ook als volgt:

H0: In de jaarrekening van een CV wordt bij bijzondere gebeurtenissen na balansdatum even vaak aandacht besteed aan de problematiek rondom de waardering van het schip als in 2007.

Ha: In de jaarrekening van een CV wordt bij bijzondere gebeurtenissen na balansdatum vaker aandacht besteed aan de problematiek rondom de waardering van het schip dan in 2007.

Hypothese 3: Directieverslag

De gecommanditeerde vennoot kan er daarnaast voor kiezen om in het directieverslag bij de jaarrekening in te gaan op de waarderingsproblematiek. Om na te gaan of hiervan gebruik is gemaakt is hypothese 3 opgesteld. Ook hierbij is de verwachting dat er in 2008 vaker een passage is opgenomen in het directieverslag dan in 2007. Hierbij dient wel de opmerking te worden gemaakt dat niet in iedere jaarrekening van een commanditaire vennootschap een directieverslag is opgenomen. De hypothese is derhalve:

H0: De gecommanditeerde vennoot besteedt in 2008 even vaak aandacht aan de waardering van het schip in het directieverslag als in 2007.

Ha: De gecommanditeerde vennoot besteedt in 2008 vaker aandacht aan de waardering van het schip in het directieverslag dan in 2007.

(22)

22

Hypothese 4: Continuïteitsparagraaf

Uiteraard heeft ook de accountant de mogelijkheid om zijn bezorgdheid over de waardering uit te spreken. Eén hiervan is het opnemen van een continuïteitsparagraaf in de

accountantsverklaring. Aangezien de accountant niet in de toekomst kan kijken en de onzekerheid in de waardering niet direct tot een andere verklaring dan een goedkeurende verklaring hoeft te resulteren, is de continuïtsparagraaf naar verwachting een veel gebruikt hulpmiddel. Derhalve is hypothese 4 als volgt:

H0: De accountant neemt in 2008 even vaak een continuïteitsparagraaf op in zijn verklaring als in 2007.

Ha: De accountant neemt in 2008 vaker een continuïteitsparagraaf op in zijn verklaring dan in 2007.

Hypothese 5: Verschillen accountantskantoren

Om te onderzoeken in hoeverre dat de ervaring van de accountant meetelt bij de rapportering, is hypothese 6 opgesteld. In deze hypothese wordt behandeld of een accountant die relatief veel scheeps CV‟s als klant heeft vaker een continuïteitsparagraaf opneemt, dan een

accountant die minder scheeps CV‟s als klant heeft. De marktleider als accountant voor het controleren van scheeps CV‟s is Deloitte. Derhalve zijn van dit accountantskantoor een even groot deel van de gecontroleerde jaarrekeningen gekozen, dan van de „overige‟ kantoren. Hypothese 5 is als volgt:

H0: Accountants die veel scheeps CV‟s als klant hebben, nemen in 2008 even vaak een continuïteitsparagraaf op als accountants met relatief weinig scheeps CV‟s als klant. Ha: Accountants die veel scheeps CV‟s als klant hebben nemen in 2008 vaker een

continuïteitsparagraaf op dan accountants met relatief weinig scheeps CV‟s als klant.

Hypothese 6: Accountantsverklaring

Wanneer voor de accountant bij zijn/haar controle reeds blijkt dat de toekomstige kasstromen niet afdoende zijn om de vaste en operationele lasten te kunnen dragen, kan er voor worden gekozen geen goedkeurende verklaring af te geven. Naar alle waarschijnlijkheid zal er dan voor worden gekozen een verklaring met oordeelonthouding af te geven, hetgeen betekent dat de jaarrekening op zich niet fout is, maar dat de accountant geen oordeel geeft over de

waardering van het materieel vast actief, in casu het schip. Daarom is hypothese 6 opgesteld: H0: De accountant geeft in 2008 even vaak een goedkeurende accountantsverklaring af

als in 2007.

Ha: De accountant geeft in 2008 vaker een andere verklaring dan een goedkeurende accountantsverklaring af dan in 2007.

(23)

23

Hoofdstuk 5: Uitkomsten hypothesen

In dit hoofdstuk zullen de uitkomsten van de hypothesen worden behandeld. Dit wordt gedaan in de volgorde waarin de hypothesen zijn opgesteld.

Uitkomst hypothese 1: Afwaarderingen

Hypothese 1 staat in het teken van het wel of niet toepassen van een afwaardering. De analyse van de jaarrekeningen over 2007 en 2008 heeft geleid tot de volgende resultaten (voor een gedetailleerde weergave van de uitkomsten zie bijlage 1):

Figuur 5.1 Uitkomsten hypothese 1

Hypothese Aantal jaarrekeningen Aantal afwaarderingen

2007 50 0

2008 50 0

Tabel 5.1 Uitkomsten hypothese 1

Uit bovenstaande tabel blijkt dat er zowel in 2007 als in 2008 geen afwaarderingen hebben plaatsgevonden. Nader onderzoek leert dat dit het gevolg is van het feit dat het zeer lastig te bepalen is wat de waarde van een schip zou moeten zijn. In onzekere tijden zijn er geen onafhankelijke taxateurs beschikbaar die de waarde van een schip durven te bepalen. Daarnaast dient de actuele waarde bepaald te worden op basis van toekomstige kasstromen. Ten tijde van het opstellen van de jaarrekeningen 2008 waren de toekomstige chartertarieven erg laag. Het is echter lastig in te schatten wat er in de toekomst zal gaan gebeuren. Er bestaan mensen die beweren dat de chartertarieven vrij snel weer aan zullen trekken, doordat het scheepvaartverkeer niet stil kan liggen, aangezien mensen ook primaire levensbehoeften

(24)

24 hebben, die verscheept dienen te worden. Er zijn daarbij wel verschillen tussen het

bulkvervoer en het containervervoer. Dit heeft er mee te maken dat het containervervoer met name bestaat uit containers gevuld met luxe artikelen zoals televisies en ander elektronische apparatuur. In het bulkvervoer worden producten verscheept die mensen ook daadwerkelijk nodig hebben voor het dagelijks reilen en zeilen. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan etenswaren, kolen of hout. In dat kader is inmiddels ook in de scheepvaart zichtbaar dat containerschepen gedeeltelijk worden omgebouwd, zodat deze ook gedeeltelijk bulk kunnen vervoeren.

Wanneer de uitkomsten van het onderzoek middels de chikwadraattoets worden getoetst, volgt hieruit het volgende:

Tabel 5.2 Berekening chikwadraattoets hypothese 1

Werkelijke matrix 2007 2008 Totaal

Afwaardering 0 0 0

Geen afwaardering 50 50 100

Totaal 50 50 100

Verwachte matrix 2007 2008 Totaal

Afwaardering 0 0 0

Geen afwaardering 50 50 100

Totaal 50 50 100

Uitkomsten chi - kwadraat 2007 2008 Totaal

Afwaardering 0,0 0,0 0,0

Geen afwaardering 0,0 0,0 0,0

Totaal 0,0 0,0 0,0

Door middel van bovenstaande tabel komt vast te staan dat de nulhypothese niet kan worden verworpen, hetgeen betekent dat er geen significante verschillen in afwaarderingen zijn tussen 2007 en 2008.

(25)

25

Uitkomst hypothese 2: Bijzondere gebeurtenissen na balansdatum

Door middel van hypothese 2 wordt onderzocht of de gecommanditeerde vennoot gebruik maakt van de mogelijkheid om de in de toelichting bij de jaarrekening in de bijzondere

gebeurtenissen na balansdatum in te gaan op de waarderingsproblematiek. Onderzoek over 50 jaarrekeningen van 2007 en 2008 geeft de volgende uitkomst.

Figuur 5.2 Uitkomsten hypothese 2

Hypothese Aantal jaarrekeningen Aantal BGNB opgenomen Aandacht waardering

2007 50 43 0

2008 50 43 14

Tabel 5.3 Uitkomsten hypothese 2

Uit bovenstaande resultaten blijkt dat niet in iedere jaarrekening gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot het opnemen van bijzondere gebeurtenissen na balansdatum. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat een commanditaire vennootschap niet hoeft te voldoen aan de

wetgeving conform BW 2 titel 9 en het daarom niet verplicht is melding te maken van deze gebeurtenissen. Dit kan mogelijk het gevolg zijn van het feit dat een gecommanditeerde vennoot hierin geen inzicht wil verschaffen, omdat er wellicht nog inwervingen plaatsvinden van andere commanditaire vennootschappen. Wanneer er negatieve berichten bij een rederij naar voren komen, zal het voor een potentiële participant minder aantrekkelijk zijn om te participeren in een toekomstige commanditaire vennootschap van deze rederij.

Bij de jaarrekeningen van commanditaire vennootschappen die wel bijzondere gebeurtenissen na balansdatum hebben opgenomen in de toelichting, wordt „slechts‟ in 14 gevallen ook aandacht besteed aan de waarderingsproblematiek. Dit kan eveneens het gevolg zijn van ieder benoemde bezorgdheid, maar kan ook andere oorzaken hebben. Een mogelijkheid is

bijvoorbeeld dat er middels de CV-akte is overeengekomen dat het schip tegen een vastgesteld bedrag zal worden verkocht aan een andere CV. Derhalve bestaan er bij deze

(26)

26 commanditaire vennootschappen ook geen problemen rondom de waardering, zolang de toekomstige verkoopwaarde maar boven de boekwaarde uitkomt.

Om aan te tonen of er een significant verschil bestaat tussen 2007 en 2008 zijn de uitkomsten middels de chi-kwadraatformule berekend:

Tabel 5.4 Berekening chikwadraattoets hypothese 2

Werkelijke matrix 2007 2008 Totaal

Aandacht aan waardering 0 14 14

Geen aandacht aan waardering 43 29 72

Totaal 43 43 86

Verwachte matrix 2007 2008 Totaal

Aandacht aan waardering 7 7 14

Geen aandacht aan waardering 36 36 72

Totaal 43 43 86

Uitkomsten chi - kwadraat 2007 2008 Totaal

Aandacht aan waardering 7,00 7,00 14,00

Geen aandacht aan waardering 1,36 1,36 2,72

Totaal 8,36 8,36 16,72

Aangezien de gevonden waarde van 16,72 in het kritieke gebied valt (de grenswaarde is 3,84, zie bijlage 7), dient de nulhypothese te worden verworpen. De alternatieve hypothese, welke inhoudt dat er in 2008 significant vaker aandacht wordt besteed aan de

waarderingsproblematiek middels de vermelding van bijzondere gebeurtenissen na balansdatum, is hiermee geaccepteerd.

(27)

27

Uitkomst hypothese 3: Directieverslag

Naast het opnemen van een uitleg inzake waarderingsproblematiek in de toelichting op de jaarrekening, heeft de gecommanditeerde vennoot ook de mogelijkheid tot het opnemen van een directieverslag bij de jaarcijfers. Om te kunnen beoordelen of de gecommanditeerde vennoot hiervan gebruik maakt en of zij een dergelijk verslag hanteren om in te gaan op een mogelijke impairment, is hypothese 3 opgesteld.

Figuur 5.3 Uitkomsten hypothese 3

Hypothese Aantal jaarrekeningen Directieverslag opgenomen Aandacht waardering

2007 50 12 0

2008 50 12 6

Tabel 5.5 Uitkomsten hypothese 4

Zoals ook reeds uit de vorige hypothese inzake de opname van bijzondere gebeurtenissen na balansdatum viel af te leiden, is niet in alle gevallen een directieverslag opgenomen. Slechts 12 directieverslagen werden aangetroffen in het jaarrapport. Opmerkelijk is echter wel dat dit voor zowel 2007 als 2008 geldt en dat het er daardoor op lijkt dat de

waarderingsproblematiek geen rol heeft gespeeld in het wel of niet opnemen van een directieverslag. De jaarrekeningen over 2008 waarin wel een directieverslag is opgenomen, gaan in een zestal gevallen ook in op de waardering van het schip. Hierbij dient de opmerking te worden gemaakt dat dit over twee rederijen verdeeld is en er dus eigenlijk zeer weinig gebruik wordt gemaakt van het directieverslag. Maar waardoor wordt dit nu veroorzaakt? Nader onderzoek en navraag bij diverse rederijen leert dat dit vaak een bewuste keuze is geweest. Zij hebben er voor gekozen geen directieverslag op te nemen, omdat zij beweren dat zij wel de gecommanditeerde vennoot zijn van de commanditaire vennootschap, maar dat de participanten uiteindelijke ook een deel van de directie/aandeelhouders vormen. Daarom hechten zij meer waarde aan de jaarlijkse participantenvergadering, waarin het

(28)

28 Om te kunnen beoordelen of er een significant verschil is tussen de jaarrekeningen van 2007 en 2008 is wederom de chikwadraattoets gehanteerd. De uitkomsten hiervan zijn:

Tabel 5.6 Berekening chikwadraattoets hypothese 3

Werkelijke matrix 2007 2008 Totaal

Aandacht aan waardering 0 6 6

Geen aandacht aan waardering 12 6 18

Totaal 12 12 24

Verwachte matrix 2007 2008 Totaal

Aandacht aan waardering 3 3 6

Geen aandacht aan waardering 9 9 18

Totaal 12 12 24

Uitkomsten chi - kwadraat 2007 2008 Totaal

Aandacht aan waardering 3,0 3,0 6,0

Geen aandacht aan waardering 1,0 1,0 2,0

Totaal 4,0 4,0 8,0

De gevonden waarde van 8,0 ligt in het berekende kritieke gebied (groter dan 3,84, zie bijlage 7). Aangezien een waarde in het kritieke gebied lijdt tot het verwerpen van de nulhypothese, dient de alternatieve hypothese te worden geaccepteerd. Zoals reeds viel te verwachten bestaat er een significant verschil tussen 2007 en 2008. Er wordt in 2008 significant meer aandacht aan de waarderingsproblematiek besteed in de directieverslagen dan in 2007.

(29)

29

Uitkomst hypothese 4: Continuïteitsparagraaf

Bij hypothese 4 verschuift het aandachtsgebied van de gecommanditeerde vennoot naar de accountant. De accountant heeft diverse mogelijkheden om zijn „bezorgdheid‟ over de

waardering van het schip uit te spreken. De eerste mogelijkheid, waar hypothese 4 betrekking op heeft, is het opnemen van een continuïtsparagraaf in de accountantsverklaring.

Figuur 5.4 Uitkomsten hypothese 4

Hypothese Aantal jaarrekeningen Aantal verklaringen Aantal continuïteitspar.

2007 50 46 0

2008 50 46 34

Tabel 5.7 Uitkomsten hypothese 4

De uitkomsten van hypothese 4 laten zien dat er niet in alle gevallen een accountants-verklaring bij de jaarrekening van de commanditaire vennootschap aanwezig is. Dit wordt veroorzaakt doordat een commanditaire vennootschap in beginsel niet controleplichtig is. Doordat vaak in de statuten van een commanditaire vennootschap is opgenomen dat een accountantscontrole plaats moet vinden, is er meestal wel een accountantsverklaring bij de jaarrekening gevoegd. Er wordt vrijwillig voor een accountantscontrole gekozen, omdat de participanten graag zekerheid willen bij de cijfers die door de gecommanditeerde vennoot worden opgesteld en gepubliceerd. Op het gebied van het niet toepassen van een

accountantscontrole zijn er geen verschillen tussen 2007 en 2008. Het betreft dezelfde commanditaire vennootschappen waarbij geen accountantsverklaring bij de jaarrekening is opgenomen. Bij de jaarrekeningen waarbij wel accountantscontrole is toegepast, zijn er wel verschillen zichtbaar tussen 2007 en 2008. In 2007 werd er namelijk in geen enkel geval een continuïteitsparagraaf opgenomen. Dit is het gevolg van de pas opspelende

waarderingsproblematiek vanaf 2008. Voor 2008 zijn in een substantieel aantal

(30)

30 accountant veel wordt gebruikt om de twijfels rondom de waardering van het schip naar voren te brengen.

Om de significantie van de verschillen tussen 2007 en 2008 aan te tonen, is de chikwadraattoets gehanteerd:

Tabel 5.8 Berekening chikwadraattoets hypothese 4

Werkelijke matrix 2007 2008 Totaal

Wel continuïteitsparagraaf 0 34 34

Géén continuïteitsparagraaf 46 12 58

Totaal 46 46 92

Verwachte matrix 2007 2008 Totaal

Wel continuïteitsparagraaf 17 17 34

Géén continuïteitsparagraaf 29 29 58

Totaal 46 46 92

Uitkomsten chi - kwadraat 2007 2008 Totaal

Wel continuïteitsparagraaf 17,00 17,00 34,00

Géén continuïteitsparagraaf 9,97 9,97 19,93

Totaal 26,97 26,97 53,93

Zoals reeds viel te verwachten dient de nulhypothese te worden verworpen. Er is namelijk een significant verschil tussen 2007 en 2008 aangaande het opnemen van een

continuïteitsparagraaf. De gevonden waarde van 53,93 ligt in het kritieke gebied (groter dan 3,84, zie bijlage 7) en derhalve wordt de alternatieve hypothese geaccepteerd.

(31)

31

Uitkomst hypothese 5: Verschillen accountantskantoren

Hypothese 5 is een voortvloeisel uit hypothese 4. Om na te gaan of de ervaring van een accountant in een bepaalde sector invloed heeft op het wel of niet opnemen van een continuïteitsparagraaf, heb ik onderzocht of hierin significante verschillen waarneembaar zijn.

Figuur 5.5 Uitkomsten hypothese 5

Hypothese Aantal continuïteitspar. Aantal Deloitte Aantal overig

2007 0 0 0

2008 34 22 12

Tabel 5.9 Uitkomsten hypothese 5

Aangezien er in 2007 geen continuïteitsparagrafen waren opgenomen is een vergelijking tussen 2007 en 2008 overbodig. Derhalve is de nadruk bij deze hypothese gelegd op de jaarrekeningen van 2008. Deloitte is het accountantskantoor met de meeste rederijen als klant. Van dit accountantskantoor zijn daarom 25 jaarrekeningen geselecteerd. Ter vergelijking zijn er 25 jaarrekeningen gecontroleerd door andere accountantskantoren opgenomen. In 22 jaarrekeningen van de 25 is door Deloitte een accountantsverklaring afgegeven met een continuïteitsparagraaf. De andere accountantskantoren doen dit in 12 gevallen. Derhalve lijkt het er op dat ervaring van een accountant in een bepaalde branche tot een ander inzicht leidt. In casu betekent dit dat Deloitte een andere inschatting van de

waarderingsproblematiek heeft en er daarom vaker voor kiest dit tot uiting te brengen in een continuïteitsparagraaf. Opvallend hierbij is dat de jaarrekeningen waarbij Deloitte geen continuïteitsparagraaf heeft opgenomen, allemaal bulkschepen betreft. Nader onderzoek leert dat er inderdaad bij deze schepen minder snel sprake zal zijn van waarderingsproblemen, doordat dit schepen van rederij Seatrade betreft, die veelal levensmiddelen transporteren (o.a. exotisch fruit).

(32)

32 Om te kunnen beoordelen of de verschillen significant zijn, is de chikwadraattoets

gehanteerd. Hierbij zijn alleen de jaarrekeningen van 2008 in beschouwing genomen, aangezien er in 2007 geen continuïteitsparagrafen waren opgenomen.

Tabel 5.10 Berekening chikwadraattoets hypothese 5

Werkelijke matrix Deloitte Overig Totaal

Wel continuïteitsparagraaf 22 12 34

Géén continuïteitsparagraaf 3 13 16

Totaal 25 25 50

Verwachte matrix Deloitte Overig Totaal

Wel continuïteitsparagraaf 17 17 34

Géén continuïteitsparagraaf 8 8 16

Totaal 25 25 50

Uitkomsten chi - kwadraat Deloitte Overig Totaal

Wel continuïteitsparagraaf 1,47 1,47 2,94

Géén continuïteitsparagraaf 3,13 3,13 6,25

Totaal 4,60 4,60 9,19

Doordat de gevonden waarde van 9,19 in het kritieke gebied valt (groter dan 3,84, zie bijlage 7) dient de nulhypothese te worden verworpen. Dit houdt in dat Deloitte significant vaker gebruik maakt van de opname van een continuïteitsparagraaf in de accountantsverklaring, hetgeen mede het gevolg kan zijn van de ervaring die Deloitte heeft opgedaan in de scheepvaartbranche.

(33)

33

Uitkomst hypothese 6: Accountantsverklaring

Naast het opnemen van een continuïteitsparagraaf kan de accountant er ook voor kiezen dat de waarderingsproblematiek een dusdanig belangrijk onderdeel vormt van de jaarrekening, dat een andere verklaring dan een goedkeurende verklaring afgegeven moet worden. Om te onderzoeken of dit het geval en of er verschillen tussen 2007 en 2008 zijn, is hypothese 6 opgenomen.

Figuur 5.6 Uitkomsten hypothese 6

Hypothese Aantal verklaringen Aantal goedkeurend Aantal overig

2007 46 44 2

2008 46 43 3

Tabel 5.11 Uitkomsten hypothese 6

Zoals bij hypothese 4 reeds was geconstateerd wordt er niet bij iedere jaarrekening een accountantsverklaring afgegeven. Derhalve richt dit onderzoek zich op de overgebleven 46 jaarrekeningen, waarbij wel een accountantsverklaring is verstrekt. Van de 46 jaarrekeningen in 2007 hebben er 44 een goedkeurende verklaring. De overige 2 jaarrekeningen hebben een verklaring met beperking gekregen, aangezien de afschrijvingssystematiek die gehanteerd is voor het materieel vast actief niet voldoet aan de wet- en regelgeving. Deze wijze van afschrijven is doorgezet in 2008, waardoor deze commanditaire vennootschappen ook in 2008 een verklaring met beperking hebben gekregen. In 2008 is er daarnaast nog een jaarrekening van een commanditaire vennootschap voorzien van een verklaring met oordeelonthouding. Verder onderzoek leert dat dit het gevolg is van de

waarderingsproblematiek, die bij deze commanditaire vennootschap van dusdanig niveau is dat de accountant zich genoodzaakt zag tot het afgeven van een verklaring met

(34)

34 Om de significantie van de verschillen tussen 2007 en 2008 aan te tonen, is de

chikwadraattoets gehanteerd:

Tabel 5.4 Berekening chikwadraattoets hypothese 6

Werkelijke matrix 2007 2008 Totaal

Goedkeurende verklaringen 44 43 87

Overige verklaringen 2 3 5

Totaal 46 46 92

Verwachte matrix 2007 2008 Totaal

Goedkeurende verklaringen 44 43,5 87

Overige verklaringen 2,5 2,5 5

Totaal 46 46 92

Uitkomsten chi - kwadraat 2007 2008 Totaal

Goedkeurende verklaringen 0,01 0,01 0,01

Overige verklaringen 0,10 0,10 0,20

Totaal 0,11 0,11 0,21

Aangezien de gevonden waarde van 0,21 niet in het kritieke gebied valt, dient de nulhypothese te worden geaccepteerd. Er bestaat dus geen significant verschil in het voorkomen van een andere dan een goedkeurende accountantsverklaring tussen 2007 en 2008.

(35)

35

Hoofdstuk 6: Conclusie

De kredietcrisis is duidelijk merkbaar in de scheepvaart. Participanten verleggen hun aandacht naar andere investeringen en overal over de wereld worden schepen uit de vaart gehaald. Diverse rederijen richten noodfondsen op om een faillissement te voorkomen. Gezien deze problematiek gaat dit onderzoek over de waardering en rapportagewijze van schepen in commanditaire vennootschappen. Hierbij is de nadruk gelegd op het

waarderingsaspect van de materiële vaste activa, in dit geval: het schip. Het eerste gedeelte van het onderzoek betreft een studie naar bijzondere

waardeverminderingen. In welke situaties doen deze zich voor en welke wet- en regelgeving ligt hieraan ten grondslag. Hierbij zijn zowel de internationale verslaggevingsregels (IFRS) behandeld (IAS 16 en 36) als de Nederlandse verslaggevingsregels (BW 2 titel 9). Dit is gedaan om inzichtelijk te maken of er verschillen bestaan tussen beide regels. Volgens IFRS is bepaald dat ten minste aan het einde van ieder jaar de gebruiksduur en de restwaarde van een actief dienen te worden beoordeeld. Volgens RJ 212 dienen de gebruiksduur en de restwaarde uitsluitend opnieuw te worden beoordeeld, indien zich wijzigingen in de

omstandigheden voordoen of dat er nieuwe informatie beschikbaar komt ten aanzien van de resterende gebruiksduur en/of restwaarde. Daarnaast bestaat er ook een verschil op het gebied van duurzaamheid. Volgens IFRS is de duurzaamheid van een waardevermindering niet relevant, in tegenstelling tot BW 2:387, waarin is omschreven dat een bijzondere

waardevermindering uitsluitend dient te worden verwerkt, indien deze een duurzaam karakter kent.

Vervolgens is toegelicht dat omdat dat een commanditaire vennootschap niet hoeft te voldoen aan BW 2 titel 9, een commanditaire vennootschap in beginsel niet controleplichtig is. Aangezien de participanten echter zekerheid willen verkrijgen bij de jaarrekening is vaak in de statuten opgenomen dat er een accountantsverklaring bij de jaarrekening moet worden bijgevoegd.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de definitie van een commanditaire vennootschap. Een commanditaire vennootschap (kortweg CV) is een speciaal soort vennootschap onder firma bestaande uit beherende vennoten en stille vennoten, ook wel respectievelijk

gecommanditeerde vennoot en commanditaire vennoten genoemd. Voor participanten is een commanditaire vennootschap een fiscaal aantrekkelijke belegging. Dit heeft er mee te maken dat er een tonnageheffing betaald moet worden, welke wordt berekend over het gewicht van het schip. Over de daadwerkelijke opbrengsten hoeft geen belasting te worden afgedragen. Het tweede gedeelte van mijn onderzoek staat in het teken van een empirisch onderzoek over jaarrekeningen van 2007 en 2008. Er is gekozen deze jaren te onderzoeken aangezien er zich in 2007 nog geen indicaties voordeden van een verslechterende economie. In 2008 was dit echter wel het geval, waardoor beide jaren geschikt zijn om in mijn onderzoek te dienen. Het onderzoek is gehouden over 50 commanditaire vennootschappen van de grootste rederijen in Nederland. Hierbij is een evenredige verdeling toegepast tussen Deloitte en overige

(36)

36 accountantskantoren. Dit is gedaan, omdat Deloitte naar verhouding veel scheepvaartklanten in haar pakket heeft en daarmee meer ervaring in de branche lijkt te hebben.

Aangezien in het onderzoek een aantal specifieke elementen zijn onderzocht, zijn er verschillende hypothesen opgesteld. Deze hypothesen gaan in op de afwaardering en de aandacht die de gecommanditeerde vennoot en de accountant besteden aan de problematiek rondom de waardering. Hierbij is onder andere gelet op toelichtingen in het directieverslag, danwel gebeurtenissen na balansdatum. De eventuele significante verbanden zijn aangetoond middels de chikwadraattoets.

Bij de eerste hypothese is onderzocht of er in 2007 en 2008 bijzondere

waardeverminderingen hebben plaatsgevonden. Onderzoek bij 50 commanditaire vennootschappen heeft geleerd dat dit niet het geval is geweest. Daarom is de aandacht verlegd naar de vermeldingswijze van de beherende vennoot en de accountant. Voor de beherende vennoot zijn er hypothesen opgesteld in hoeverre zij in de jaarrekening gebruik maken van de mogelijkheid tot het opnemen van de waarderingsproblematiek in de bijzondere gebeurtenissen na balansdatum of vermelding in het directieverslag. Uit het onderzoek blijkt dat er in 2008 ten opzichte van 2007 aanzienlijk vaker gebruik is gemaakt van vermelding bij de bijzondere gebeurtenissen na balansdatum, maar ook van vermelding in het directieverslag.

De resterende hypothesen hebben betrekking op de praktiserende accountants. Hierbij is gelet op het opnemen van een continuïteitsparagraaf en het soort accountantsverklaring dat is afgegeven. Inzake de continuïteitsparagraaf is er een tweedeling aangebracht. Worden er überhaupt continuïteitsparagrafen opgenomen en is hierbij verschil zichtbaar tussen Deloitte (een accountantskantoor met veel scheepvaartklanten en dus veel kennis van de branche) en de overige accountantskantoren. Uit het onderzoek is gebleken dat er in veel gevallen in 2008 een continuïteitsparagraaf in de accountantsverklaring is opgenomen, maar tevens dat veel van deze verklaringen zijn afgegeven door Deloitte. De conclusie luidt dan ook dat een accountantskantoor met veel kennis van de branche klaarblijkelijk een andere inschatting geeft van de economische omstandigheden. Op het gebied van de soorten

accountantsverklaringen waarin er geen significante verschillen zichtbaar tussen 2007 en 2008.

Concluderend kunnen we stellen dat de hoofdvraag “Wordt er meer aandacht besteed aan de

waardering van schepen in commanditaire vennootschappen onder economisch moeilijke omstandigheden?”als volgt beantwoord kan worden. In 2008 wordt zowel door de

gecommanditeerde vennoot als de accountant significant vaker aandacht besteed aan de waarderingsproblematiek dan in 2007. In 2008 speelden de economische moeilijke

omstandigheden op, hetgeen er voor heeft gezorgd dat er meer aandacht aan de waardering van materiële vaste activa is besteed.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onder deze wet moeten organisaties die persoonsgegevens verwerken (of: ‘bewerken’) zich houden aan een aantal regels, zoals het vastleggen van het doel van de verwer- king, het op

Gino De Meester en Geert Ghesquiere beklimmen tijdens hun tocht in Frankrijk de grote cols in de Alpen en de Pyreneeën. Foto:

Mijn vraag aan u is kunnen hier geen bomen op worden geplant die voldoen aan de gestelde eisen t.a.v?. bodem bescherming

De vorderingen worden gewaardeerd tegen nominale waarde voor zover nodig rekening houdend met mogelijke

Dan moet u een aantal gegevens meesturen met uw omzetopgave. a) De vastgestelde jaarrekening en de accountantsverklaring 4 die bij de jaarrekening hoort. b) Is uw

• “Een baan is een prima remedie tegen sociale uitsluiting.” (regels 100-101 in tekst 2) - Arbeid is een instrumenteel middel om welvaart te verwezenlijken.. / Arbeid draagt bij tot

wettelijk minimumloon (regels 88-90 in tekst 2) / sociale wetten (sociale wetgeving) (regels 29-33 in tekst 2). • De overheid als initiator

In de voorbereiding daar naartoe moet er ruimte zijn voor een nieuwe vergadervorm waarin raadsleden zich gezamenlijk goed op deze raadsvergadering kunnen voorbereiden en