• No results found

De invloed van managementkarakteristieken op het gebruik van vrijwillige verslaggeving binnen een onderneming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van managementkarakteristieken op het gebruik van vrijwillige verslaggeving binnen een onderneming"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van managementkarakteristieken op het gebruik

van vrijwillige verslaggeving binnen een onderneming

Master thesis, Accountancy & Controlling

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

31 juli 2015 Gertjan Mulder Studentnummer: 2013169 g.t.c.mulder@student.rug.nl Supervisor prof. dr. D.M. Swagerman

(2)

De invloed van managementkarakteristieken op het gebruik

van vrijwillige verslaggeving binnen een onderneming

ABSTRACT

De upper echelons theorie voorspelt dat een verschil in de mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving onder andere kan worden verklaard aan de hand van persoonlijke eigenschappen van het management. Dit onderzoek tracht de aanwezigheid van deze relatie binnen de vijftig grootste, op marktkapitalisatie gesorteerde, ondernemingen die in Europa beursgenoteerd te vinden. Voor het bepalen van de mate van vrijwillige verslaggeving wordt gebruik gemaakt van een verslaggevingsindex. Uit de resultaten blijkt een significante negatieve relatie tussen de leeftijd van een CFO en het gebruik van vrijwillige verslaggeving. Voor de leeftijd van de CEO, het percentage mannen binnen de Raad van Bestuur, het aantal dienstjaren van de CEO en aandelenbezit door de CEO en CFO tonen de resultaten geen significante relatie.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 1

2. Theoretisch kader & hypotheses ... 3

2.1 Wettelijke verslaggeving versus vrijwillige verslaggeving ... 3

2.2 Rol van managementleden... 4

2.3 Upper echelons theorie ... 5

2.3 Agency theorie ... 6 2.4 Demografische karakteristieken... 8 2.4.1 Leeftijd ... 8 2.4.2 Geslacht ... 9 2.4.3 Dienstjaren CEO ... 9 2.4.4 Aandelenbezit ... 10 3. Onderzoeksontwerp ... 11 3.1 Onderzoeksmethode ... 11 3.1 Steekproef ... 12 3.2 Afhankelijke variabele ... 12 3.3 Onafhankelijke variabelen ... 14

3.3.1 Leeftijd van de CEO en CFO ... 14

3.3.2 Percentage mannen binnen de Raad van Bestuur ... 14

3.3.3 Aantal dienstjaren van de CEO ... 14

3.3.4 Aandelenbezit door CEO en CFO ... 14

3.4 Controlevariabele ... 15 3.5 Regressiemodel ... 15 4. Resultaten ... 16 4.1 Beschrijvende statistiek ... 16 4.2 Pearson correlatie ... 17 4.3 Lineaire regressie... 20 5. Conclusie... 23 Appendices ... 27 Appendix A – Verslaggevingsindex ... 27 Appendix B – Ondernemingen ... 29 Referenties ... 30

(4)

1

1. Inleiding

In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed die bepaalde eigenschappen van leden van het management hebben op het gebruik van vrijwillige verslaggeving binnen een onderneming. Verslaggeving wordt gezien als een kritisch onderdeel binnen het efficiënt functioneren van de financiële markt (Healy & Palepu, 2001) en gedefinieerd als het communiceren van economische informatie, zowel financieel als niet-financieel, dat kwantitatief of anderszins betrekking heeft op de financiële positie en prestaties van de onderneming (Owusu-Ansah, 1998). Het valt te verdelen in twee categorieën, namelijk verplichte en vrijwillige verslaggeving. Verplichte verslaggeving bestaat uit de informatievoorziening die voorkomt uit de wet- en regelgeving. Meek et al. (1995) definiëren vrijwillige disclosure als ‘free choices on

the part of company managements to provide accounting and other information deemed relevant to the decision needs of users of their annual reports’. De financiële schandalen die in

de afgelopen jaren zijn onthuld hebben de vraag van stakeholders naar extra verslaggeving vanuit ondernemingen doen stijgen. Zij merken dat ze minder informatie ontvangen dan er bij het management van ondernemingen aanwezig is. Healy & Palepu (2001) zien vrijwillige verslaggeving als een middel om deze informatie asymmetrie en de belangenverschillen tussen het managent en de stakeholders te verminderen. Op deze manier zal het management beter voldoen aan de informatiebehoeften die bij de stakeholders aanwezig zijn (Meek, et al., 1995).

In onderzoek naar redenen voor verslaggeving hebben vaak verschillende onderneming specifieke karakteristieken als grootte, leeftijd, winstmarge en de industrie waarin men opereert centraal gestaan (Alsaeed, 2005; Barako, 2007). De upper echelons theorie van Hambrick & Mason (1984) suggereert dat het verschil in de mate van vrijwillige verslaggeving echter ook kan worden verklaard aan de hand van persoonlijke eigenschappen van het management. Hun theorie stelt dat organisatorische keuzes en prestatieniveaus, bijvoorbeeld over vrijwillige verslaggeving, gedeeltelijk kunnen worden voorspelt door middel van karakteristieken van het management. In dit onderzoek zal deze relatie worden onderzocht en worden geprobeerd een antwoord te vormen op de vraag:

Wat is de invloed van karaktereigenschappen van het management op het gebruik van vrijwillige verslaggeving binnen de onderneming?

(5)

2 Het aantal onderzoeken binnen het gebied van vrijwillige verslaggeving is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Er is in meerdere onderzoeken gekeken naar de verschillende redenen die ondernemingen hebben voor het wel of juist niet gebruiken van vrijwillige verslaggeving (Healy & Palepu, 2001; Graham, et al., 2005), en de verschillende onderneming specifieke karakteristieken die de mate van vrijwillige verslaggeving bepalen (Alsaeed, 2005; Barako, 2007). De invloed van persoonlijke karakteristieken is echter in veel mindere mate bestudeerd. Zoals hierboven benoemd suggereert de upper echelons theorie van Hambrick & Mason (1984) dat de persoonlijke eigenschappen van het management van invloed zijn op de organisatorische keuzes die zij maken. Deze relatie is in de jaren hierna in meerdere onderzoeken bewezen (Tihanyi, et al., 2000; Naranjo-Gil & Hartmann, 2006). De organisatorische keuzes van managers kunnen betrekking hebben op verschillende activiteiten binnen de onderneming. Managers die zich voornamelijk richten op de economische behoeften van stakeholders zullen vooral invloed willen uitoefenen op keuzes die zijn gericht op bijvoorbeeld het maximaliseren van winst, het uitbreiden van de productie en marketing. Zij zullen zich hierbij minder richten op de vrijwillige verslaggeving van de onderneming. Managers die waarde hechten aan transparantie en openheid zullen echter juist invloed uitoefenen op de keuzes die de onderneming maakt als het gaat om vrijwillige verslaggeving (Bamber, et al., 2010).

In de literatuur worden verschillende karakteristieken van managers aangehaald die van invloed kunnen zijn op de mate waarin zij zullen aandringen op vrijwillige verslaggeving. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar observeerbare karakteristieken omdat hierbij een duidelijke invloed kan worden gemeten, in tegenstelling tot karakteristieken die psychologisch van aard zijn (Hambrick & Mason, 1984; Finkelstein & Hambrick, 1996). Zo vinden Bamber et al. (2010) in hun onderzoek dat managers die zijn geboren voor de Tweede Wereldoorlog minder economische voorspellingen vrijgeven. Faircloth & Ricchiute (1981) vinden een significante positieve relatie tussen het opleidingsniveau van managers en de mate waarin alternatieve financiële verslaggeving gewenst is. Bamber et al. (2010) vinden echter juist een tegenovergestelde relatie. Aboody & Kasznik (2000) concluderen dat ondernemingen het openbaar maken van slecht nieuws versnellen en van goed nieuws vertragen op het moment dat managers besluiten hun aandelen te gaan verkopen. Op deze manier zal de aandelenprijs zo hoog mogelijk zijn op het dat de verkoop daadwerkelijk plaats vindt. Nalikka (2009) vindt dat ondernemingen met een vrouwelijke CFO meer gebruik maken van vrijwillige verslaggeving. Het hebben van een vrouwelijke CEO of een Raad van Bestuur die voornamelijk uit vrouwen bestaat levert echter geen significant hoger gebruik van vrijwillige verslaggeving op.

(6)

3 Dit onderzoek levert een wetenschappelijke bijdrage aan de relatief weinig resultaten die er tot nog toe zijn op het gebied van de relatie tussen persoonlijke karakteristieken van managementleden en het gebruik van vrijwillige verslaggeving. Tevens levert het een bijdrage door te kijken naar ondernemingen in meerdere Europese landen, in tegenstelling tot de huidige onderzoeken die zich voornamelijk hebben gericht op ondernemingen uit hetzelfde land.

Het vervolg van dit onderzoek is als volgt opgesteld: sectie 2 bevat het theoretisch kader en de ontwikkeling van de hypothesen, gevolgd door sectie 3 welk het onderzoeksontwerp bevat. In sectie 4 zullen de resultaten worden besproken. Sectie 5 ten slotte bevat de conclusie.

2. Theoretisch kader & hypotheses

2.1 Wettelijke verslaggeving versus vrijwillige verslaggeving

Verslaggeving wordt door Healy & Palepu (2001) gezien als een kritisch onderdeel om de financiële markten efficiënt te laten werken. De informatie, zowel financieel als niet-financieel, die hiermee wordt vrijgegeven levert voor investeerders een belangrijk houvast bij het maken van hun beslissingen (Casabona, 2005). Binnen het gebied van verslaggeving zijn twee varianten te onderscheiden, namelijk wettelijke verslaggeving en vrijwillige verslaggeving.

De wettelijke verslaggeving is de informatie die ondernemingen vrijgeven om te voldoen aan de eisen van de wet- en regelgeving. Er worden verschillende redenen aangedragen voor het gebruik van wettelijke verslaggeving. Een eerste reden is om te komen tot eenduidige regels om hiermee de transparantie en de vergelijkbaarheid van de verschillende jaarrekeningen van ondernemingen te verhogen (Autoriteit Financiële Markten, 2015). Een tweede reden ligt in het beschermen van de investeerders. Door ondernemingen te verplichten bepaalde informatie over hun financiële positie en activiteiten vrij te geven worden de belangen van de investeerders beschermt.

Vrijwillige verslaggeving wordt door Meek et al. (1995) gedefinieerd als: ‘free choices on the

part of company managements to provide accounting and other information deemed relevant to the decision needs of users of their annual reports’. Vrijwillige verslaggeving is op deze

(7)

4 verslaggeving bestaan meerdere redenen. De eerste, welke voornamelijk geldt voor stakeholders, is de aanwezigheid van informatie asymmetrie. Deze ontstaat doordat het management van een onderneming meer informatie bezit dan de investeerders (Jensen & Meckling, 1976). De vrijwillige verslaggeving kan gebruikt worden voor het verminderen van deze asymmetrie. Healy & Palepu (2001) stellen dat de voornaamste reden hiervoor is om de welvaart te herverdelen. Het verbeteren van de economische efficiëntie zou een minder voorname reden zijn omdat het asymmetrieprobleem volgens hen ook zou kunnen worden verbeterd door het inhuren van een financieel expert.

Healy & Palepu (2001) noemen daarnaast verschillende redenen vanuit het perspectief van managers. Een eerste reden die zij noemen is het verlagen van de informatie asymmetrie om op deze manier de kosten bij het lenen van extern kapitaal te verlagen. Daarnaast gebruiken managers vrijwillige verslaggeving voor hun eigen belang. Healy & Palepu (2001) stellen dat managers verantwoordelijk worden gehouden voor de koers van de aandelen, waarbij een lage koers de kans op ontslag verhoogd. Door het gebruik van vrijwillige verslaggeving proberen managers een onderwaardering van de aandelen te voorkomen. Tegelijkertijd stellen zij hiermee hun beloning veilig op het moment dat deze gedeeltelijk uit aandelen bestaat.

Tevens zien zij een rol om de kans op kosten voor de onderneming te verlagen door informatie niet vrijwillig vrij te geven. Op deze manier zal er minder kans zijn op aanklachten op basis van niet-uitgekomen voorspellingen die het management heeft gemaakt, of doordat concurrentie gebruik maakt van de vrijgegeven informatie over de onderneming.

2.2 Rol van managementleden

Het management van een onderneming is belast met de leiding binnen een onderneming. Zij maakt de beslissingen op het gebied van onder andere de strategie en doelstellingen. Daarnaast is zij verantwoordelijk voor de communicatie richting de verschillende stakeholders. Hiermee heeft zij een grote rol in het bepalen van de informatie die naast de wettelijke verplichtingen vrijwillig wordt vrijgegeven. Een belangrijke rol is hierbij ook weggelegd voor de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen. De Raad van Bestuur is aangesteld om de acties en belangrijke beslissingen van het topmanagement te bekrachtigen en te monitoren. Zij zorgt dus voor een scheiding tussen de groep die de beslissingen neemt en de groep die controle hierop uitvoert, om zo de kans op fraude te verkleinen (Fama & Jensen, 1983). De Raad van Commissarissen is aangesteld om toezicht te houden op de Raad van Bestuur en om advies en

(8)

5 begeleiding te verschaffen aan de managementleden (Bezemer, et al., 2012). Op deze manier creëert zij een bepaalde mate van vertrouwen bij stakeholders dat het management bij het nemen van beslissingen rekening houdt met de belangen van de stakeholders.

2.3 Upper echelons theorie

In het onderzoeksgebied van vrijwillige verslaggeving en de invloed die het management hier op uitoefent, staan verschillende theorieën centraal. De meest gebruikte, en tevens meest belangrijke, is de upper echelons theorie van Hambrick & Mason (1984). Hun theorie stelt dat strategische keuzes en het prestatieniveau van organisaties gedeeltelijk kunnen worden voorspeld door karakteristieken van het management.

Zij stellen dat oudere managers conservatiever zijn en minder risico zullen nemen dan jonge managers. Dit zou kunnen worden verklaard door het feit dat zij minder goed in staat zijn om nieuwe ideeën en nieuw gedrag aan te leren, meer zijn toegewijd aan de bestaande toestand van de onderneming en meer zijn gericht op zekerheid op financieel gebied en aangaande hun reputatie. Dit zou een negatieve invloed op het gebruik van vrijwillige verslaggeving kunnen hebben door het risicovolle karakter van managementvoorspellingen.

Ten tweede stellen zij dat managers met meer ervaring binnen een onderneming minder verandering zullen doorvoeren maar, als de onderneming in een stabiele omgeving opereert, voor meer groei en winst zorgen. Het vermijden van verandering duidt op het niet willen nemen van risico, wat de vrijwillige verslaggeving zal tegenhouden, terwijl positieve groei- en winstcijfers het gebruik juist kunnen verhogen.

Ten derde noemen Hambrick & Mason (1984) het opleidingsniveau als mogelijke bron van invloed. Zij stellen dat managers met een hoog opleidingsniveau meer vasthouden aan wat gebruikelijk is en zich meer bewust zijn van de (juridische) risico’s die zijn verbonden aan het niet behalen van managementvoorspellingen. Dit verkleint de kans op het gebruik van vrijwillige verslaggeving.

Ten vierde stellen zij dat managers wiens salaris voor een groter gedeelte afhankelijk is van de prestaties van de onderneming minder risico’s nemen om zo hun salaris en reputatie veilig te stellen. Dit vergroot de kans op het gebruik van vrijwillige verslaggeving om op deze manier

(9)

6 onderwaardering van de onderneming en hogere rentekosten op kapitaal te voorkomen. Zij stellen echter dat de relatie niet aanwezig is bij managers die aandelen bezitten in de onderneming, maar voor hun salaris niet afhankelijk zijn van prestaties van de onderneming.

Ten slotte gaan ze in op de heterogeniteit van de groep. Zij stellen dat homogene teams de winst omhoog stuwen op het moment dat de onderneming opereert in een stabiele omgeving. Reden hiervoor is dat homogene teams sneller probleemoplossende en strategische beslissingen zullen nemen dan heterogene teams. Als de omgeving onstabiel is zal een heterogeen team echter voor hogere winsten zorgen, omdat er meer alternatieve strategieën worden aangedragen vanuit de verschillende meningen, achtergronden en soorten kennis binnen het team. Owusu-Ansah (1998) vindt dat het winstniveau van de onderneming een invloed heeft op de mate waarin gebruik wordt gemaakt van vrijwillige verslaggeving. Hieruit volgt dat de heterogeniteit van een team hier dus indirect ook een invloed op kan uitoefenen.

Het feit dat de upper echelons theorie zich alleen richt op het management levert meteen ook een punt van kritiek op. Er zou te veel gewicht worden gehangen aan invloed die het management heeft en te weinig aandacht worden besteed aan de invloed van overige werknemers in de onderneming op het resultaat (Priem, et al., 1999). Dit zou bijdragen aan de verheerlijking van de personen in hogere posities. Hambrick (2007) weerlegt deze kritiek door te stellen dat de upper echelons theorie juist is gebaseerd op de gebreken en menselijke grenzen van het leidinggeven. De theorie zal alleen logisch zijn door de grenzen in de capaciteiten van managers en menselijkheid in hun motieven en daardoor niet gericht op verheerlijking (Cannella, 2001).

2.3 Agency theorie

Een tweede theorie binnen het onderzoeksgebied van vrijwillige verslaggeving is de agency

theorie van Jensen & Meckling (1976). Deze stelt dat er een verschil zit tussen de belangen van

de managers en die van de aandeelhouders. Bij het maximaliseren van dit belang bestaat de kans dat managers hun eigen belangen, in de vorm van behoud van salaris en reputatie, boven de belangen van de aandeelhouders van de onderneming zetten. Het feit dat de managers meer toegang hebben tot informatie dan aandeelhouders leidt er toe dat dit gedrag voor aandeelhouders moeilijk te achterhalen is (Eisenhardt, 1989).

(10)

7 De literatuur geeft meerdere manieren om de gevolgen van het agency probleem te verkleinen. Een eerste manier is het gebruik maken van contracten, zoals compensatiecontracten en schuldcontracten. Deze contracten zorgen ervoor dat het management verplicht is om bepaalde informatie te communiceren aan aandeelhouders die hen in staat stelt de acties van het management te monitoren en te bepalen of zij hebben gehandeld in het belang van de aandeelhouders (Healy & Palepu, 2001). Eenzelfde resultaat kan worden bereikt door het de aanwezigheid van een Raad van Bestuur. Zij heeft immers de taak om de acties van het management te bekrachtigen en te monitoren en op deze manier de belangen van aandeelhouders te beschermen (Fama & Jensen, 1983). Een derde manier is het gebruik van vrijwillige verslaggeving. Doordat het management betere toegang heeft tot privé-informatie van de onderneming dan de aandeelhouders is zij in staat om geloofwaardige en betrouwbare informatie aan de markt te communiceren om zo de waarde van de onderneming te optimaliseren (Barako, 2007). Op deze manier dienen zij tegelijkertijd hun eigen belang. Healy & Palepu (2001) stellen dat managers vrijwillige verslaggeving gebruiken om de aandelenkoers van de onderneming zo hoog mogelijk te krijgen op het moment dat hun recht op aandelenopties op zijn einde loopt. Op deze manier behalen zij een maximaal rendement op het moment dat zij deze aandelen verkopen.

Ondanks het feit dat de agency theorie wijd geaccepteerd is binnen de literatuur is er ook kritiek. Een eerste punt van kritiek is gericht op de veronderstelling dat compensatiecontracten leiden tot verbeterde prestaties en een hogere productiviteit van de manager. Het psychologische concept van intrinsieke motivatie voorspelt dat juist het tegenoverstelde kan gebeuren, waarbij de extrinsieke beloning de motivatie vanuit de manager zelf zal verminderen (Kunz & Pfaff, 2002). Hierdoor werkt het gebruik van compensatiecontracten wellicht minder goed als oplossing voor het agency probleem dan de literatuur voorspelt.

Een tweede punt van kritiek richt zich op de belangen van de betrokken partijen. Realin & Bondy (2013) stellen dat de agency theorie er van uitgaat dat acties van aandeelhouders zijn gericht op het maximaliseren van de ondernemingswaarde, wat via de economie zal leiden tot voordelen voor de samenleving. Doordat de agency theorie zich echter voornamelijk richt op de relatie tussen de manager en aandeelhouder houdt het geen rekening met mogelijke schade voor de samenleving door opportunistisch gedrag van deze partijen, bijvoorbeeld doordat belastinggeld moet worden gebruikt om banken te redden die leningen met een hoog risico hebben verschaft aan ondernemingen om de winst te verhogen (Realin & Bondy, 2013).

(11)

8 2.4 Demografische karakteristieken

De literatuur benoemd verschillende demografische karakteristieken die van invloed kunnen zijn op het gebruik van vrijwillige verslaggeving door managers. Dit onderzoek zal zich richten op de observeerbare karakteristieken omdat deze, in tegenstelling tot de psychologische karakteristieken, gemakkelijk te meten zijn. Tevens stellen Finkelstein & Hambrick (1996) dat psychologische testen “te algemeen en losstaand van uitvoerende kwesties zijn om nuttig te zijn voor het bestuderen van topmanagers”. De demografische karakteristieken die in dit onderzoek worden meegenomen zijn (1) leeftijd, (2) geslacht, (3) aantal dienstjaren en (4) aandelenbezit van het management.

2.4.1 Leeftijd

De belangrijkste uitkomsten van eerdere literatuur op het gebied van leeftijd van managers is dat oudere managers conservatiever zijn en minder risico zullen nemen dan jonge managers. Taylor (1975) concludeert in zijn onderzoek dat oudere managers minder goed in staat zijn nieuwe informatie te integreren in hun beslissingen en meer informatie zoeken voor zij een beslissing nemen. Een tweede reden ligt in de financiële positie van de onderneming. Hambrick & Mason (1984) stellen dat oudere managers meer zijn toegewijd aan de bestaande toestand van de onderneming. Barker & Mueller (2002) vinden een negatieve relatie tussen de leeftijd van een manager en de keuze voor innovatieve strategieën. Bertrand & Schoar (2003) vinden dat oudere managers minder agressief zijn, minder kapitaaluitgaven doen, kiezen voor een lager financieel hefboomeffect en meer geld in kas houden. Ten derde stellen Hambrick & Mason (1984) dat oudere managers zijn gericht op meer zekerheid op het financiële gebied en hun carrière. Eventueel risicovol gedrag zou deze zekerheid aantasten. Het risicovolle karakter van managementvoorspellingen in vrijwillige verslaggeving leidt tot de verwachting dat er een negatieve relatie zal zijn tussen de leeftijd van een manager en de mate van vrijwillige verslaggeving binnen een onderneming.

H1a: Ondernemingen met een oudere CEO zullen minder gebruik maken van vrijwillige verslaggeving dan ondernemingen met een jongere CEO.

H1b: Ondernemingen met een oudere CFO zullen minder gebruik maken van vrijwillige verslaggeving dan ondernemingen met een jongere CFO.

(12)

9

2.4.2 Geslacht

De verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke bestuurders heeft de afgelopen jaren meer aandacht gekregen binnen de wetenschappelijke literatuur. Belangrijk binnen deze onderzoeken zijn de invloed op de ondernemingsprestaties en de corporate governance. Onder andere Owusu-Ansah (1998) vindt dat betere ondernemingsprestaties leiden tot meer gebruik van vrijwillige verslaggeving. De resultaten op het gebied van ondernemingsprestaties zijn echter niet eenduidig. Carter et al. (2003) en Adams & Ferreira (2003) vinden een positieve relatie tussen de aanwezigheid van vrouwelijke bestuurders en de ondernemingswaarde. Rose (2007) en Watson & Robinson (2003) vinden deze relatie echter niet en Shrader et al. (1997) vinden een negatieve relatie tussen het percentage vrouwelijke bestuurders en de ondernemingsprestaties.

Op het gebied van corparate governance concludeert de Conference Board of Canada in haar studie “Not just the right thing… But the ‘Bright’ thing” (2002) dat vrouwelijke bestuurders meer aandacht besteden aan audit risico en monitoren van het bestuur. Gul et al. (2008) vinden daarnaast bewijs dat ondernemingen met meer vrouwelijke bestuurders een hogere controlekwaliteit eisen omdat vrouwelijke bestuurders meer waarde hechten aan het beschermen van de reputatie en de belangen van aandeelhouders. Nalikka (2009) vindt ten slotte dat ondernemingen met een vrouwelijke CFO meer gebruik maken van vrijwillige verslaggeving. Het hebben van een vrouwelijke CEO of een Raad van Bestuur die voornamelijk uit vrouwen bestaat levert echter geen significant hoger gebruik van vrijwillige verslaggeving op.

Uit bovenstaande resultaten blijkt dat het nog niet volledig duidelijk is welke relatie er bestaat tussen het geslacht van het management en het gebruik van vrijwillige verslaggeving door een onderneming. Dit onderzoek stelt daarom als hypothese:

H2: Er bestaat een relatie tussen het geslacht van managers en het gebruik van vrijwillige verslaggeving door de onderneming.

2.4.3 Dienstjaren CEO

Uit eerder onderzoek blijkt dat CEO’s met meer dienstjaren minder veranderingen doorvoeren in de strategie van de onderneming (Hambrick & Fukutomi, 1991). Zij stellen dat dit komt

(13)

10 omdat CEO’s met meer dienstjaren meer toegewijd worden aan de manier waarop zij besturen. Tevens stelt eerder onderzoek dat CEO’s meer macht verkrijgen op het moment dat zij de onderneming langer besturen. Volgens Miller (1991) leidt dit er toe dat zij minder snel zullen toegeven aan druk voor veranderingen omdat hun macht binnen de onderneming hen in staat stelt geen acties door te voeren die hun manier van besturen aantast. Lewis et al. (2014) beargumenteren dat dit alles er toe leidt dat CEO’s die nieuw zijn aangesteld meer openstaan om te voldoen aan de vraag naar vrijwillige verslaggeving dan CEO’s die al meerdere jaren in dienst zijn. Nieuw aangestelde CEO’s zullen nog minder toegewijd zijn aan de bestaande normen binnen de onderneming, meer openstaan voor nieuwe manieren van besturen en minder gevaar zien in het voldoen aan de vraag naar vrijwillige verslaggeving. Dit onderzoek verwacht daarom een negatieve relatie tussen het aantal dienstjaren van een CEO en het gebruik van vrijwillige verslaggeving.

H3: Ondernemingen met een CEO met meerdere dienstjaren zullen minder gebruik maken van vrijwillige verslaggeving dan ondernemingen met een nieuw aangestelde CEO.

2.4.4 Aandelenbezit

In de literatuur wordt het aandelenbezit van managers voornamelijk gerelateerd aan de agency

theory. Deze stelt dat er een verschil zit tussen de belangen van de managers en die van de

aandeelhouders (Jensen & Meckling, 1976). Aandelenbezit, waarmee een manager gedeeltelijk eigenaar van de onderneming wordt, kan helpen om deze belangen op één lijn te krijgen. Het maximaliseren van de waarde van hun aandelen kan dan alleen worden bereikt door de waarde van aandelen van aandelenhouders tevens te maximaliseren. De extra informatie die vrijwillige verslaggeving levert zou hierbij tot de beste investeringsbeslissingen van aandeelhouders en hiermee tevens maximalisatie van de waarde van aandelen. Hoewel deze relatie door een aantal onderzoeken wordt gevonden (Nagar, et al., 2003; Leung & Horwitz, 2004) vinden een groot aantal andere onderzoeken dat deze relatie niet aanwezig is (Juhmani, 2013; Zourarakis, 2009; Donnelly & Mulcahy, 2008) of deze relatie juist negatief is (Eng & Mak, 2003; Gelb, 2000). Eng & Mak (2003) stellen dat dit komt doordat vrijwillige verslaggeving wordt gezien als een substituut voor het monitoren van het management en daarom negatief gerelateerd is aan aandelenbezit door het management. Op basis van deze resultaten zal in dit onderzoek worden uitgegaan van een negatieve relatie tussen het aandelenbezit van het management en het gebruik van vrijwillige verslaggeving binnen een onderneming.

(14)

11

H4a: Er bestaat een negatieve relatie tussen aandelenbezit door de CEO en het gebruik van vrijwillige verslaggeving door de onderneming.

H4b: Er bestaat een negatieve relatie tussen aandelenbezit door de CFO en het gebruik van vrijwillige verslaggeving door de onderneming.

3. Onderzoeksontwerp

3.1 Onderzoeksmethode

Bij het uitvoeren van onderzoek kan gebruik worden gemaakt van verschillende methoden. De twee belangrijkste methoden zijn kwalitatief en kwantitatief onderzoek.

Kwalitatief onderzoek is voornamelijk verkennend onderzoek dat is gericht op het begrijpen van motieven en redenen voor gedrag, keuzes en meningen. Door middel van onder andere interviews, observatie of focusgroepen wordt bij kwalitatief onderzoek niet-numerieke data verzameld in de vorm van woorden, afbeeldingen en objecten. Ten opzichte van kwantitatief onderzoek is er relatief veel tijd nodig voor het uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Gevolg hiervan is dat de steekproef over het algemeen kleiner is (Wyse, 2011).

Kwantitatief onderzoek is gericht op het verkrijgen van numerieke data die kunnen worden omgezet in bruikbare statistieken. Op deze manier kan een relatie tussen een afhankelijke en onafhankelijke variabele worden onderzocht binnen een steekproef. Deze relatie kan vervolgens, afhankelijk van de steekproef, worden gegeneraliseerd naar de populatie. Voor het verkrijgen van data kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld informatie uit databases en enquêtes (Wyse, 2011).

In dit onderzoek wordt gezocht naar een verwachte significante relatie tussen de mate van vrijwillige verslaggeving (afhankelijke variabele) en verschillende karakteristieken van het management (onafhankelijke variabele). Er zal daarom gebruik worden gemaakt van een kwantitatief onderzoek.

(15)

12 3.1 Steekproef

De hypothesen binnen dit onderzoek zullen worden getest op basis van de gegevens van de vijftig grootste ondernemingen die op een Europese beurs genoteerd zijn. De grootte is hierbij bepaald aan de hand van de marktkapitalisatie van de ondernemingen die gebruik maken van de International Financial Reporting Standards (IFRS) als basis voor hun financiële verslaggeving. De te gebruiken ondernemingen (Appendix A) zijn afgeleid uit de Europe 500-lijst van de Financial Times over het jaar 2014 (2014). Door te kijken naar ondernemingen uit verschillende Europese landen, in tegenstelling tot de huidige onderzoeken die zich voornamelijk hebben gericht op ondernemingen uit hetzelfde land, levert dit onderzoek een bijdrage aan de bestaande literatuur. Vanwege de afwijkende activiteiten en regels voor verslaggeving van financiële ondernemingen zijn deze buiten de steekproef gelaten. Wel moet worden aangekaart dat vanwege de relatief kleine steekproef de hieruit volgende conclusies wellicht moeilijk te generaliseren zijn.

3.2 Afhankelijke variabele

De mate waarin een onderneming gebruik maakt van vrijwillige verslaggeving zal binnen dit onderzoek gelden als de afhankelijke variabele. Binnen het onderzoeksgebied worden verschillende proxies gebruikt voor het bepalen van de mate van vrijwillige verslaggeving. Healy & Palepu (2001) bieden in hun onderzoek een inzicht in de drie meest gebruikte proxies, namelijk de managementvoorspellingen, de bestaande vrijwillige verslaggevingsindices en de zelf vervaardigde vrijwillige verslaggevingsindex.

Volgens hen is het voordeel van managementvoorspellingen dat deze zeer precies gemeten kunnen worden omdat de voorspellingen van managers over verwachte opbrengsten een exacte hoeveelheid zijn of binnen een klein gebied vallen. Ten tweede is bekend wanneer de managementvoorspellingen worden vrijgegeven waardoor goed kan worden bepaald of koerswijzigingen het resultaat zijn van de (verwachte) voorspellingen of van andere factoren. Beperking is echter dat ze minder goed kunnen worden gebruikt voor verslaggeving anders dan over opbrengsten, bijvoorbeeld klanttevredenheid en waarde van werknemers.

Deze beperking is volgens Healy & Palepu (2001) te vermijden door het gebruik van een verslaggevingsindex. Zij stellen echter dat ook aan het gebruik van een verslaggevingsindex bepaalde beperkingen zitten doordat er verschil kan zijn in de opvattingen van de gebruikers of bepaalde informatie wel of niet is vermeld. Hierdoor is het moeilijk om resultaten te verifiëren.

(16)

13 Om een beeld te krijgen van de mate van vrijwillige verslaggeving die verder gaat dan slechts de opbrengsten zal er in dit onderzoek gebruik worden gemaakt van een verslaggevingsindex. Vanwege de beperkte tijd zal er geen index worden vervaardigd, maar gebruik gemaakt van de index die Petersen & Plenborg (2006) hebben vervaardigd voor hun onderzoek naar vrijwillige verslaggeving binnen Deense ondernemingen. Er zijn verschillende redenen om te kiezen voor deze verslaggevingsindex. Ten eerste bestaat er nog geen verslaggevingsindex die kan worden gebruikt voor het meten van vrijwillige verslaggeving binnen Europese beursgenoteerde ondernemingen uit verschillende landen. Ten tweede hebben ondernemingen uit Denemarken te maken met dezelfde verslaggevingsregels, de International Financial Reporting Standards (IFRS), als overige Europese ondernemingen. Ten derde richt de verslaggevingsindex zich op algemene informatie die binnen iedere onderneming gebruikt wordt waardoor sectorspecifieke verschillen worden uitgesloten.

Petersen & Plenborg (2006) hebben hun verslaggevingsindex opgesteld aan de hand van verschillende eerdere onderzoeken en studies die zich allen richten op de informatiebehoefte van investeerders. Zij hebben 62 verschillende informatietypen gedefinieerd binnen vijf verschillende subcategorieën: (1) Strategie, (2) Concurrentie en voorspellingen, (3) Productie, (4) Marketing strategie en (5) Menselijk kapitaal. De verslaggevingsindex is opgenomen in Appendix B.

Om te bepalen of de ondernemingen binnen dit onderzoek informatie vrijgeven over de verschillende factoren wordt gebruik gemaakt van de meest recent uitgebrachte jaarverslagen van iedere onderneming. Healy et al. (1999) stellen dat de keuzes van ondernemingen over welke informatie wordt vrijgegeven hetzelfde blijft over verschillende jaren. Er wordt binnen dit onderzoek vanuit gegaan dat de mate van vrijwillige verslaggeving daarom niet significant zal verschillen over de afgelopen jaren.

Voor het meten van de mate van vrijwillige verslaggeving zal een nominale schaal worden gebruikt waarbij een onderneming voor iedere factor uit de verslaggevingsindex waarover informatie aanwezig is in het jaarverslag één punt krijgen. Op het moment dat er niet over wordt gerapporteerd ontvangt het er geen. In navolging van Cooke (1989) wordt aan iedere factor hetzelfde gewicht toegekend omdat “iedere groep gebruikers een ander gewicht aan een type informatie hangt en de persoonlijke gewichten elkaar in balans houden op het gemiddelde gewicht van alle typen samen” (Cooke, 1989). Hierdoor is in totaal een score van 62 punten te behalen. Een hogere score staat hierbij gelijk aan een hoger gebruik van vrijwillige verslaggeving. De sommatie binnen de nominale schaal die wordt gebruikt geldt slechts ter

(17)

14 illustratie. De verschillen tussen de scores kunnen dus als even groot worden geïnterpreteerd, in tegenstelling tot een ordinale schaal waarbij het verschil tussen bijvoorbeeld ‘zeer eens’ en ‘eens’ niet noodzakelijk even groot is als het verschil tussen ‘eens’ en ‘neutraal’.

3.3 Onafhankelijke variabelen

Binnen dit onderzoek dienen vier demografische karakteristieken als onafhankelijke variabelen. Deze karakteristieken zijn: (1) de leeftijd van de CEO en CFO, (2) het percentage mannen in de Raad van Bestuur, (3) het aantal dienstjaren van de CEO en (4) aandelenbezit door de CEO en CFO. Hieronder staat beschreven hoe deze karakteristieken zijn gemeten.

3.3.1 Leeftijd van de CEO en CFO

Voor het bepalen van de leeftijd van de CEO en CFO is gebruik gemaakt van de gegevens uit Orbis. Indien er uit Orbis geen gegevens over de leeftijd konden worden verkregen is gebruik gemaakt van de informatie uit het jaarverslag of de website van de onderneming.

3.3.2 Percentage mannen binnen de Raad van Bestuur

Voor het bepalen van het percentage mannen binnen de Raad van Bestuur is gebruik gemaakt van de gegevens uit de jaarverslagen van de ondernemingen uit de steekproef. Hierbij is het percentage berekend door het aantal mannelijke leden binnen de Raad van Bestuur te delen door het totaal aantal leden.

3.3.3 Aantal dienstjaren van de CEO

Voor het bepalen van de het aantal dienstjaren van de CEO is gebruik gemaakt van de gegevens uit Orbis. Indien er uit Orbis geen gegevens over het aantal dienstjaren kon worden verkregen is gebruik gemaakt van de informatie uit het jaarverslag of de website van de onderneming. Er is hierbij uitgegaan van het aantal volledige jaren dat een CEO leiding geeft aan de onderneming.

3.3.4 Aandelenbezit door CEO en CFO

Voor het bepalen van aandelenbezit door de CEO en CFO is gebruik gemaakt van de gegevens uit Orbis. Indien er uit Orbis geen gegevens over aandelenbezit konden worden verkregen is gebruik gemaakt van de informatie uit het jaarverslag of de website van de onderneming. Er is

(18)

15 een 1 wordt toegekend bij het hebben van een aandelen van de onderneming en een 0 als er geen aandelen in bezit zijn.

3.4 Controlevariabele

Naast de onafhankelijke variabelen maakt dit onderzoek gebruik van een controlevariabele. Het vestigingsland van de onderneming zal hierbij dienen als landendummie. Door te controleren voor de verschillende landen waarin de ondernemingen binnen de steekproef gevestigd zijn wordt de invloed die deze landen hebben op de verandering die alle landen tezamen veroorzaken in de resultaten geanalyseerd. Als referentiepunt dient hier het land waarin de meeste ondernemingen uit de steekproef gevestigd zijn. In dit onderzoek is dit het Verenigd Koninkrijk, met de vestiging van vijftien van de vijftig ondernemingen.

3.5 Regressiemodel

In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een meervoudige lineaire regressie. De regressievergelijking voor het onderzoeken van de invloed van de verschillende karakteristieken is:

VD = β0 + β1 LT + β2 RvB + β3 DJ + β4 AB + β5 LD + ε

Waarbij geldt dat:

- VD is de mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving;

- β0 is de mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving door een onderneming op het moment dat de managementkarakteristieken hier geen invloed op zouden uitoefenen; - LT is de leeftijd van de CEO en CFO;

- RvB is het percentage mannen binnen de Raad van Bestuur; - DJ is het aantal volledige dienstjaren van de CEO;

- AB is het aandelenbezit door de CEO en CFO en - LD is de dummy variabele voor de landen.

De bèta’s, met uitzondering van β0, geven aan in hoeverre de mate van vrijwillige verslaggeving toeneemt door de bepaalde managementkarakteristiek, waarbij rekening wordt gehouden met de invloed van de overige variabelen door deze constant te houden. Aan de hand van het startpunt β0 en de helling coëfficiënten kan vervolgens de regressielijn worden bepaald.

(19)

16 Het verschil tussen de punten op de regressielijn en de waarden uit de data is hierbij gelijk aan de factor ε.

4. Resultaten

4.1 Beschrijvende statistiek

Tabel 1 geeft de beschrijvende statistiek van de vijfig in Europa beursgenoteerde ondernemingen uit de steekproef van dit onderzoek weer. De gegevens zijn hierbij gebaseerd op informatie uit de meest recente jaarverslagen. De gemiddelde score van de ondernemingen op het gebied van vrijwillige verslaggeving is 52,16% met een standaarddeviatie van 8,18%. Dit komt overeen met een gemiddelde score van ongeveer 32 van de 62 punten die maximaal konden worden behaald op basis van de gebruikte verslaggevingsindex van Petersen & Plenborg (2006). De gemiddelde leeftijd van de CEO van de ondernemingen is 57 jaar oud en 5,34 jaar in dienst als CEO, terwijl de gemiddelde leeftijd van een CFO op 52 jaar ligt. Als laatste hebben de ondernemingen een Raad van Bestuur welke voor gemiddeld 75,12% uit mannen bestaat met een standaarddeviatie van 14,9%.

Tabel 1a – Beschrijvende statistiek

N Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie Score vrijwillige

verslaggeving in %

50 31 66 52,16 8,18

CEO Leeftijd 50 40 70 57,18 5,695

CFO Leeftijd 50 43 64 52,48 5,056

Mannen in Raad van Bestuur in %

50 27 100 75,12 14,90

CEO Dienstjaren 50 0 26 5,34 5,145

Naast de bovengenoemde gegevens is er ook gekeken naar het aandelenbezit van de CEO en CFO. Tabel 1b toont dat van de CEO’s 76% in het bezit van aandelen van de onderneming waarin hij/zij CEO is. Voor de CFO’s ligt dit percentage op 60%.

Tabel 1b – Beschrijvende statistiek

N Gemiddelde Standaarddeviatie

CEO Aandelenbezit 50 0,76 0,431

(20)

17 4.2 Pearson correlatie

Tabel 2 bevat de resultaten van de Pearson correlatie op basis van de data van de vijftig ondernemingen die in dit onderzoek zijn meegenomen. De Pearson correlatie is een manier om te testen of er een lineaire correlatie bestaat tussen twee variabelen. De correlatiewaardes liggen tussen -1 en 1, waarbij -1 staat voor een perfecte negatieve relatie tussen de beide variabelen en een 1 voor een perfecte positieve relatie. Om het effect van uitschieters in de data op de verschillende relaties te beperken is vóór het uitvoeren van de analyses winsorizing toegepast. Dit betekend de waarde van variabelen minimaal het gemiddelde van alle waarden verminderd met drie maal de standaarddeviatie en maximaal het gemiddelde vermeerderd met drie maal de standaarddeviatie moet zijn. Alle waarden die hoger of lager zijn dan dit maximum en minimum zijn teruggezet op deze waarden. Binnen de steekproef van dit onderzoek heb ik winsorizing op de variabelen Dienstjaren van de CEO en Percentage mannen in de Raad van Bestuur moeten toepassen. Voor de overige variabelen geldt dat alle waarden in het gebied binnen het minimum en maximum vielen.

De resultaten uit tabel 2a tonen aan dat geen van de onafhankelijke variabelen een significante relatie heeft met de mate waarin gebruik wordt gemaakt van vrijwillige verslaggeving. De leeftijd van zowel de CEO als de CFO van de onderneming blijkt, hoewel niet significant, negatief gerelateerd aan de mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving. Dit is een eerste indicatie dat oudere managementleden, zoals voorspeld minder gebruik maken van vrijwillige verslaggeving. Voor de samenstelling van de Raad van Bestuur leveren de resultaten een heel lichte indicatie dat een Raad van Bestuur die bestaat uit meer mannen eerder gebruik maakt van vrijwillige verslaggeving. Voor het aantal dienstjaren van de CEO is een lichte indicatie dat, zoals voorspeld, meer dienstjaren leidt tot een lager gebruik van vrijwillige verslaggeving. Een laatste indicatie is dat aandelenbezit van de CFO zoals voorspeld negatief gerelateerd is aan het gebruik van vrijwillige verslaggeving. Voor het aandelenbezit van de CEO tonen de resultaten echter tegen de verwachtingen in een indicatie voor een positieve relatie.

(21)

18 Tabel 2a – Pearson correlatie

Mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving Mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving Leeftijd CEO Leeftijd CFO Percentage mannen in Raad van Bestuur Dienstjare n CEO Aandele nbezit CEO Aandel enbezit CFO Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N 1 50

Leeftijd CEO Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N -,106 ,465 50 1 50 Leeftijd CFO

Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N -,211 ,141 50 ,237 ,097 50 1 50 Percentage mannen in Raad van Bestuur Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N ,035 ,811 50 ,295* ,038 50 ,093 ,520 50 1 50 Dienstjaren CEO Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N -,071 ,626 50 ,289* ,042 50 -,194 ,176 50 -,098 ,500 50 1 50 Aandelenbezi t CEO Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N ,052 ,722 50 ,134 ,353 50 ,138 ,339 50 ,100 ,489 50 ,038 ,791 50 1 50 Aandelenbezi t CFO Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N -,049 ,733 50 -,090 ,535 50 ,274 ,054 50 -,019 ,899 50 -,261 ,067 50 ,497** ,000 50 1 50

* Correlatie is significant op het 0,05-niveau (2-zijdig) ** Correlatie is significant op het 0,01-niveau (2-zijdig)

Tabel 2b toon de resultaten van de Pearson correlatie voor de controlevariabele.Hieruit blijkt dat alleen voor Frankrijk een significante positieve relatie aanwezig is tussen het land waarin de onderneming is gevestigd en de mate waarin een onderneming gebruik maakt van vrijwillige verslaggeving.

(22)

19 Tabel 2b – Pearson Correlatie

Mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving

Verenigd Koninkrijk

Duitsland Frankrijk Overige landen

Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N ,074 ,608 50 -,045 ,755 50 ,341* ,015 50 -,260 ,068 50 Leeftijd CEO Pearson-correlatie

Sig. (2-tailed) N ,077 ,593 50 -,106 ,464 50 ,079 ,585 50 -,018 ,903 50 Leeftijd CFO Pearson-correlatie

Sig. (2-tailed) N ,163 ,258 50 ,199 ,166 50 -,050 ,729 50 -,281* ,048 50 Percentage mannen in Raad van Bestuur Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N ,287* ,043 50 -,134 ,354 50 -,108 ,456 50 -,024 ,870 50

Dienstjaren CEO Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N -,068 ,639 50 -,181 ,208 50 ,065 ,654 50 ,178 ,215 50 Aandelenbezit CEO Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N ,020 ,893 50 ,061 ,672 50 -,043 ,766 50 -,042 ,770 50 Aandelenbezit CFO Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N ,064 ,660 50 ,178 ,216 50 -,148 ,328 50 -,118 ,415 50 Verenigd Koninkrijk Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N 1 50 -,307* ,030 50 -,264 ,064 50 -,513** ,000 50 Duitsland Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N 1 50 -,189 ,189 50 -,367** ,009 50 Frankrijk Pearson-correlatie Sig. (2-tailed) N 1 50 -,316* ,025 50 Overige landen Pearson-correlatie

Sig. (2-tailed) N

1

50

* Correlatie is significant op het 0,05-niveau (2-zijdig) ** Correlatie is significant op het 0,01-niveau (2-zijdig)

Uit de gegevens van beide tabellen blijkt tevens dat er geen sprake is van multicollineariteit. Multicollineariteit ontstaat op het moment dat twee of meer voorspellende variabelen (onafhankelijke variabelen) in hoge mate met elkaar gecorreleerd zijn. Hier is sprake van op het moment dat de correlatiecoëfficiënt een waarde heeft die hoger ligt dan 0,8 à 0,9. In de resultaten uit tabel 2a en 2b is echter geen enkele variabele te vinden met een waarde die binnen dit gebied valt.

(23)

20 4.3 Lineaire regressie

Tabel 3 – Model samenvatting

Aangepaste R²

,247 ,078

Tabel 3 geeft de samenvattende resultaten van het model weer. De R² geeft aan in hoeverre de variantie in de afhankelijke variabele kan worden verklaard door de voorspellende variabelen in het lineaire model. Voor dit onderzoek geldt dat de mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving voor 24,7% kan worden verklaard door de niet-afhankelijke variabelen. De R² heeft als nadeel dat hij stijgt op het moment dat er een onafhankelijke variabele wordt toegevoegd, ongeacht of deze het bestaande model verbeterd. De aangepaste R² corrigeert voor deze beperking en houdt tevens rekening met de grootte van de steekproef. Na deze correcties ligt het verklaringspercentage op 7,8%.

Tabel 4 – Meervoudige regressie analyse

Coëfficiëntena Model Niet-gestandaardiseerde Coëfficiënten Gestandaardiseerde Coëfficiënten t Sig. Collineariteit Statistieken

B Std. Error Beta Tolerance VIF

1 (Constant) 78,734 15,452 5,095 ,000 CEO Leeftijd -,136 ,229 -,095 -,593 ,557 ,738 1,355 CFO Leeftijd -,438 ,255 -,271 -1,717 ,094 ,756 1,322 Mannen in RvB in % ,051 ,084 ,091 ,605 ,549 ,829 1,206 CEO Dienstjaren -,182 ,265 -,106 -,686 ,496 ,787 1,271 CEO Aandeelhouder 2,495 3,106 ,132 ,803 ,427 ,701 1,426 CFO Aandeelhouder -1,053 2,871 -,064 -,367 ,716 ,624 1,604 Duitsland 1,687 3,452 ,080 ,489 ,628 ,701 1,426 Frankrijk 7,051 3,719 ,302 1,896 ,065 ,741 1,350 Overige landen -3,228 2,881 -,194 -1,120 ,269 ,631 1,585 a. Afhankelijke variabele: Verslaggevingsscore in %

Tabel 4 toont de resultaten van de meervoudige lineaire regressieanalyse, waarin de mate van gebruik vrijwillige verslaggeving geldt als de afhankelijke variabele. De Variance Inflation

Factor (VIF) en de Tolerance bieden informatie over de aanwezigheid van multicollineariteit.

Een algemene regel hierbij is dat er een kans op aanwezigheid van multicollineariteit is op het moment dat de VIF een waarde heeft die groter is dan 10, of er een Tolerance is met een waarde lager dan 0,1. Uit de resultaten blijkt dat geen van de variabelen in de buurt komt van deze

(24)

21 waarden. Er kan dus, zoals ook al naar voren kwam uit de resultaten van de Pearson correlatie, vanuit worden gegaan dat het model vrij is van multicollineariteit.

De resultaten aangaande de hypothesen die zijn opgesteld in paragraaf 2.4 kunnen worden afgelezen aan de hand van de niet-gestandaardiseerde coëfficiënten (B) en het significantieniveau (Sig.). Voor de leeftijd van de CEO tonen de resultaten een niet-significant negatief coëfficiënt (β = -,136; p > 0,1). In theorie impliceert dit dat de leeftijd van de CEO negatief gerelateerd is aan het gebruik van vrijwillige verslaggeving, oftewel dat naarmate een onderneming een oudere CEO heeft zij hier minder gebruik van zal maken. Hypothese 1a veronderstelde:

H1a: Ondernemingen met een oudere CEO zullen minder gebruik maken van vrijwillige verslaggeving dan ondernemingen met een jongere CEO.

Omdat het resultaat van deze variabele echter niet significant is kan hypothese 1a niet worden geaccepteerd.

Voor de leeftijd van de CFO tonen de resultaten een significant negatief coëfficiënt (β = -,438; p < 0,1). Dit betekend dat ondernemingen met een oudere CFO minder gebruik zullen maken van vrijwillige verslaggeving. Hypothese 1b kan hiermee worden aangenomen.

H1b: Ondernemingen met een oudere CFO zullen minder gebruik maken van vrijwillige verslaggeving dan ondernemingen met een jongere CFO.

Voor het percentage mannen binnen de Raad van Bestuur werd verondersteld:

H2: Er bestaat een relatie tussen het geslacht van managers en het gebruik van vrijwillige verslaggeving door de onderneming.

De resultaten uit tabel 4 tonen een lichte positieve relatie tussen het procentuele aantal mannen binnen de Raad van Bestuur en de mate waarin men gebruik maakt van vrijwillige verslaggeving. Hier is echter geen significant resultaat te vinden (β = ,051; p > 0,1) waardoor hypothese 2 niet kan worden geaccepteerd.

(25)

22 Voor de relatie tussen het aantal dienstjaren van de CEO van onderneming en het gebruik van vrijwillige verslaggeving werd verondersteld:

H4: Ondernemingen met een CEO met meerdere dienstjaren zullen minder gebruik maken van vrijwillige verslaggeving dan ondernemingen met een nieuw aangestelde CEO.

Hoewel de resultaten een negatief coëfficiënt aantonen, wat zou duiden op minder gebruik van vrijwillige verslaggeving naarmate een CEO langer in dienst is bij de onderneming, is ook hier geen significant niveau voor de resultaten te vinden (β = -,182; p > 0,1). Hypothese 3 kan hiermee niet worden geaccepteerd.

Als laatste is gekeken naar de mogelijke relatie tussen het aandeelhouderschap van de CEO en CFO en de mate waarin de onderneming gebruik maakt van vrijwillige verslaggeving. Hierbij werd gesteld:

H5a: Er bestaat een negatieve relatie tussen aandelenbezit door de CEO en het gebruik van vrijwillige verslaggeving door de onderneming.

H5b: Er bestaat een negatieve relatie tussen aandelenbezit door de CFO en het gebruik van vrijwillige verslaggeving door de onderneming.

Voor het aandeelhouderschap door een CEO tonen de resultaten een positieve relatie, wat zou duiden op meer gebruik naarmate een CEO aandelen bezit van de onderneming. Dit gaat in tegen mijn verwachting op basis van eerdere onderzoeken. Het resultaat is echter niet significant waardoor de hypothese 4a niet kan worden verworpen (β = 2,495; p > 0,1). Voor de relatie in combinatie met het aandeelhouderschap door de CFO wordt wel de verwachte negatieve relatie gevonden. De resultaten zijn ook hier echter niet significant (β = -1,053; p > 0,1) waardoor ook hypothese 4b niet kan worden geaccepteerd.

Naast de resultaten voor de onafhankelijke variabelen toont tabel 4 ook de resultaten voor de controlevariabele. Voor Frankrijk is een significant positieve relatie te vinden met de mate waarin gebruik wordt gemaakt van vrijwillige verslaggeving. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in Frankrijk significant meer gebruik wordt gemaakt vrijwillige

(26)

23 verslaggeving dan in het land dat dient als referentiepunt, in dit geval het Verenigd Koninkrijk. Voor de overige landen die binnen de controlevariabele zijn gebruikt is deze relatie niet gevonden.

5. Conclusie

Door middel van verslaggeving communiceren ondernemingen economische informatie over de financiële positie en prestaties. Op deze manier stellen zij de (potentiele) investeerders, crediteuren en andere gebruikers in staat om beslissingen te maken over het verlenen van kapitaal (International Accounting Standards Board, 2008). Vrijwillige verslaggeving is de informatie die het management van een onderneming extra vrijgeeft naast de verslaggeving die verplicht is vanuit de wet- en regelgeving (Meek, et al., 1995). In dit onderzoek is gekeken naar de relatie tussen bepaalde karakteristieken van het management en de mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving door een onderneming. Hiermee is getracht antwoord te geven op de vraag:

Wat is de invloed van karaktereigenschappen van het management op het gebruik van vrijwillige verslaggeving binnen de onderneming?

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de meest actuele informatie van de vijftig grootste in Europa beursgenoteerde ondernemingen gebaseerd op marktkapitalisatie. Op deze manier is geprobeerd een toevoeging te leveren aan het huidige onderzoek binnen dit gebied door binnen de steekproef niet slechts ondernemingen uit één land, maar uit meerdere landen mee te nemen. Uitgaande van de upper echelons theorie van Hambrick & Mason (1984), welke suggereert dat het verschil in de mate van vrijwillige verslaggeving kan worden verklaard aan de hand van persoonlijke eigenschappen van het management, is gezocht naar de invloed van de leeftijd van de CEO en CFO, het percentage mannen binnen de Raad van Bestuur, het aantal dienstjaren van de CEO en het aandelenbezit van de CEO en CFO.

Voor de verwachte negatieve relatie tussen de leeftijd van de CEO en het gebruik van vrijwillige verslaggeving is geen significant resultaat gevonden. Een verklaring hiervoor kan worden gezocht in het feit dat oudere CEO’s meer waarde hechten aan kwalitatief hoge financiële verslaggeving en waarde voor stakeholders (Huang, et al., 2012; Peterson, et al., 2001). De extra informatie die vrijwillige verslaggeving aan stakeholders levert voor het maken van

(27)

24 beslissingen kan voor een oudere CEO reden zijn om hier meer gebruik van te maken. Voor de CFO is, zoals verwacht, een significant negatieve relatie gevonden. Het hebben van een oudere CFO zal dus leiden tot een lager gebruik van vrijwillige verslaggeving omdat zij minder bereid zijn risico te nemen (Hambrick & Mason, 1984). Het is voor ondernemingen daarmee interessant om te kijken naar de leeftijd van zijn managers. Ze zullen moeten proberen een ideale balans te vinden van jongere, meer risicovollere managers om in te spelen op de wensen van de klant en aandeelhouder en oudere, meer conservatieve managers om de belangen van de onderneming te beschermen.

Voor een relatie tussen het percentage mannen binnen de Raad van Bestuur en de mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving zijn geen significante resultaten gevonden. Dit is in overeenstemming met de resultaten van Rose (2007) en Watson & Robinson (2003). Zij geven als mogelijke reden dat vrouwen, in een poging in de groep te worden opgenomen, het gedrag en de normen van de zittende bestuursleden overnemen en hiermee hun voordelen, zoals het nemen van minder risico, voor de Raad van Bestuur teniet doen (Rose, 2007). Een tweede reden kan zijn dat ondernemingen met meer mannen in de Raad van Bestuur wel betere prestaties leveren, wat volgens Owusu-Ansah (Owusu-Ansah, 1998) leidt tot meer gebruik van vrijwillige verslaggeving, maar dat er ook meer variabiliteit in deze prestaties zit waardoor de uiteindelijke verschillen ten opzichte van een Raad van Bestuur met relatief meer vrouwen nihil zijn (Watson & Robinson, 2003). Hoewel de verhoogde aandacht voor vrouwen in de Raad van Bestuur in de afgelopen jaren gedeeltelijk voorkomt uit de wettelijke verplichtingen, is ook de verwachte verbetering in besluitvorming door de diversiteit een belangrijke reden voor ondernemingen. De resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat deze invalshoek, voor het soort ondernemingen uit de steekproef, wellicht van minder belang is dan men verwachtte en de discussie over het belang van vrouwen in de Raad van Bestuur opnieuw doen oplaaien.

Er wordt ook geen significante negatieve relatie met het aantal dienstjaren van de CEO gevonden. Hambrick & Fukutomi (1991) leveren hiervoor een mogelijke verklaring door te stellen dat er vijf opeenvolgende periodes zijn in het dienstverband van een CEO. Hoewel zij beamen dat de CEO in een volgende periode in steeds hogere mate toegewijd raakt aan de huidige manier van besturen, stellen zij ook dat het een groot aantal jaren kan duren voordat zij de optimale manier van besturen gevonden hebben. Hierdoor kan het relatief lang duren voordat zij geen veranderingen meer willen doorvoeren, bijvoorbeeld in het voldoen aan de vraag naar vrijwillige informatie, omdat zij dit ervaren als een aantasting van hun manier van besturen (Hambrick & Fukutomi, 1991). Het aanhouden van een CEO voor langere tijd zal dus een

(28)

25 positief effect kan hebben doordat de onderneming blijft voldoen aan de vraag van stakeholders en de extra ervaring van de CEO tegelijkertijd leidt tot betere ondernemingsprestaties.

Tevens worden geen significante negatieve resultaten gevonden voor een relatie tussen aandelenbezit door een CEO en CFO en het gebruik van vrijwillige verslaggeving. Dit kan worden verklaard door het feit dat het aandelenbezit er voor zorgt dat de belangen van de CEO en CFO gelijk zijn aan die van de aandeelhouders. Door het vrijwillig leveren van extra informatie stelt het management de aandeelhouders in staat om betere investeringsbeslissingen te nemen. Op deze manier maximaliseert zij de waarde van de aandelen en hiermee haar eigen belang (Nagar, et al., 2003; Leung & Horwitz, 2004). De resultaten tonen daarmee aan dat het gebruik van beloningen in de vorm van aandelen een positief effect kan hebben op de onderneming. Enerzijds doordat de ondernemingswaarde wordt gemaximaliseerd, en anderzijds omdat het vertrouwen van de stakeholders zal groeien naarmate de onderneming meer informatie vrijwillig vrijgeeft.

De resultaten leveren geen duidelijke richting voor het beantwoorden van de centrale probleemstelling. Hoewel voor vrijwel alle onderzochte karaktereigenschappen resultaten worden gevonden die de verwachte relatie weergeven, zijn deze voor geen van de eigenschappen, op de leeftijd van de CFO na, significant. Het is daarom moeilijk om te bepalen wat de daadwerkelijke persoonlijke invloed van het management is op de keuze voor het gebruik van vrijwillige verslaggeving door de ondernemingen.

Dit onderzoek bevat een aantal beperkingen waarmee rekening moet worden gehouden. Een eerste beperking zit feit dat binnen dit onderzoek gebruik is gemaakt van een verslaggevingsindex. Zoals Healy & Palepu (2001) in hun onderzoek al aangeven is een het gebruik van een verslaggevingsindex onderhevig aan een bepaalde subjectiviteit. Doordat er verschil kan zijn in de opvattingen van de gebruikers of bepaalde informatie wel of niet is vermeld kan de mate van gebruik van vrijwillige verslaggeving door personen verschillend worden ervaren. Hierdoor is het moeilijk om resultaten te verifiëren. Een tweede beperking is de relatief kleine steekproef van vijftig ondernemingen waarop het onderzoek gebaseerd is. Er bestaat de mogelijkheid dat er andere resultaten gevonden worden op het moment dat er gebruik wordt gemaakt van een grotere hoeveelheid ondernemingen. Dit kan worden onderzocht in toekomstig onderzoek. Tevens bevat de steekproef alleen de grootste in Europa beursgenoteerde ondernemingen. Het is niet bekend in hoeverre de resultaten in dit onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar ondernemingen die minder groot zijn of zijn genoteerd op

(29)

26 een beurs buiten Europa. Ook hiervoor zal verder onderzoek nodig zijn. Een laatste beperking is dat er binnen dit onderzoek weinig rekening is gehouden met onderneming-specifieke factoren. Er is alleen gecontroleerd voor de invloed van het land waarin de ondernemingen gevestigd zijn. Er is verder geen rekening gehouden met overige factoren die van belang kunnen zijn, zoals de leeftijd van onderneming, de winstmarge of de industrie waarin men opereert (Alsaeed, 2005; Barako, 2007). De invloed van het toevoegen van deze factoren zal in toekomstig onderzoek verder onderzocht kunnen worden.

(30)

27

Appendices

Appendix A – Verslaggevingsindex

Strategy

1. A statement of corporate goals or objectives is provided? 2. A general statement of corporate strategy is provided? 3. Actions taken to achieve the corporate goal are discussed? 4. A time frame for achieving corporate goals is provided? 5. Attitude towards ethical questions is provided

6. Strategy towards environmental issues is provided? 7. Detailed segment performance is provided?

8. Changes in ROCE or EVA are provided? 9. Commercial risk assessments are provided? 10. Financial risk assessments are provided? 11. Interest or exchange risks are discussed? 12. Other risk assessments are discussed? Competition and outlook

13. The principal markets are identified?

14. Specific characteristics of these markets are described? 15. The market sizes are estimated?

16. Market share are provided?

17. The competitive landscapes are discussed? 18. Barriers to entry are discussed?

19. The market growths are estimated? 20. Change in market shares is discussed?

21. Impact of barriers to entry on profits is discussed? 22. The impact of competition on profits is discussed? 23. A forecast of market share is estimated?

24. Impact of barriers to entry on future profits is discussed? 25. The impact of competition on future profits is discussed? Production

26. A general description of the business is provided? 27. The principal products/services are identified?

28. Specific characteristics of these products/services are described? 29. Speed to market is discussed?

30. R&D expenditures are discussed?

31. Investments in production are discussed? 32. Product development cycle is discussed? 33. Ratio of inputs to outputs is discussed? 34. New products are discussed?

35. Rejection/defect rates are discussed?

36. Volume of materials consumed is discussed? 37. Changes in production methods are discussed? 38. Changes in product materials are discussed?

(31)

28

Marketing strategy

39. Marketing strategy is provided? 40. Sales strategy is described?

41. Distribution channels are described? 42. Sales and marketing costs are provided 43. Brand equity/visibility ratings are discussed? 44. Customer turnover rates are discussed? 45. Customer satisfaction level is discussed? 46. Customer mix is discussed?

47. Revenues from new products/services are discussed? 48. Order backlog is provided?

49. Percent of order backlog to be shipped next year is provided? 50. Amount of new orders placed this year is provided?

51. Change in inventory is discussed? Human capital

52. Experience of management team is discussed? 53. Description of workforce is provided?

54. Amount spent on education is provided? 55. Employee retention rates are provided? 56. Average revenue per employee is provided? 57. Average age of key employees is provided? 58. Age of key employees is provided?

59. Other Measurement of intellectual capital is provided? 60. Investment in ERP is provided?

61. Strategy for measurement of human capital is discussed? 62. Strategy regarding ERP system is discussed?

(32)

29 Appendix B – Ondernemingen

Lijst van gebruikte in Europa beursgenoteerde ondernemingen in dit onderzoek, gesorteerd op grootte op basis van de marktkapitalisatie (Financial Times, 2014):

1. Roche Holding AG 26. AstraZeneca PLC

2. Nestle SA 27. Bayerische Motoren Werke AG

3. Royal Dutch Shell PLC 28. SabMiller PLC

4. Novartis AG 29. Rio Tinto LIMITED

5. Anheuser-Busch Inbev 30. Diageo PLC

6. Total SA 31. EDF SA

7. BP PLC 32. Deutsche Telekom AG

8. Sanofi 33. Telefonica SA

9. GlaxoSmithKline PLC 34. Glencore Xstrata PLC

10. Volkswagen AG 35. GDF Suez

11. Unilever 36. Bhp Billiton PLC

12. Siemens AG 37. BG Group PLC

13. Bayer AG 38. Hennes & Mauritz AB

14. British American Tobacco PLC 39. ABB LTD

15. Basf SE 40. Reckitt Benckiser Group PLC

16. Daimler AG 41. Airbus Group SE

17. Novo Nordisk A/S 42. Enel SPA

18. SAP AG 43. A.P. Moller-Maersk A/S

19. L'Oreal SA 44. Schneider Electric SA

20. Vodafone Group PLC 45. National Grid PLC

21. Industria De Diseno Textil SA 46. BT Group PLC 22. LVMH Moët Hennessy - Louis Vuitton

SA

47. Compagnie Financiere Richemont SA

23. Gazprom 48. Continental AG

24. Eni SPA 49. Lukoil

(33)

30

Referenties

Aboody, D. & Kasznik, R., 2000. CEO stock option awards and the timing of corporate voluntary disclosures. Journal of Accounting and Economics, pp. 73-100.

Adams, R. B. & Ferreira, D., 2003. Diversity and incentives in teams: Evidence from corporate boards, s.l.: University of Stockholm.

Alsaeed, K., 2005. The Association Between Firm-Specific Characteristics and Disclosure: The Case of Saudi Arabia. The Journal of American Academy of Business, pp. 310-321.

Autoriteit Financiële Markten, 2015. Financiële verslaggeving internationaal voor effectenuitgevende

ondernemingen. [Online]

Available at: https://www.afm.nl/nl-nl/professionals/doelgroepen/effectenuitgevende-ondernemingen/financiele-verslaggeving/internationale-ontwikkelingen

Bamber, L. S., Jiang, J. & Wang, I. Y., 2010. What’s My Style? The Influence of Top Managers on Voluntary Corporate Financial Disclosure. The Accounting Review, pp. 1131-1162.

Barako, D. G., 2007. Determinants of voluntary disclosures in Kenyan companies annual reports.

African Journal of Business Management, pp. 113-128.

Barker, V. L. & Mueller, G. C., 2002. CEO characteristics and firm R&D spending. Management

Science, p. 782–801.

Bertrand, M. & Schoar, A., 2003. Managing with style: The effect of managers on firm policies.

Quarterly Journal of Economics, pp. 1169-1208.

Bezemer, P.-J., Peij, S., Maassen, G. & Halder, H., 2012. Role of independent supervisory board members in Central and Eastern European countries. Journal of Management & Governance, pp. 37-55.

Cannella, A. A., 2001. Upper echelons: Donald Hambrick on executives and strategy. Academy of

Management Executive, pp. 36-42.

Carter, D. A., Simkins, B. J. & Simpson, W. G., 2003. Corporate governance, board diversity, and firm value. The Financial Review, pp. 33-53.

Casabona, P. A., 2005. Special issue: Global regulatory and financial reporting reform and the convergence of accounting and auditing standards: The time has come.. Review of Business, pp. 2-3. Cooke, T., 1989. Voluntary corporate disclosure by Swedish companies.. Journal of International

Financial Management and Accounting, pp. 171-195.

Donnelly, R. & Mulcahy, M., 2008. Board structure, ownership, and voluntary disclosure in Ireland.

Corporate Governance: An International Review, pp. 416-429.

Eisenhardt, K. M., 1989. Agency Theory: An Assessment and Review. Academy of Management

Review, pp. 57-74.

Eng, L. & Mak, Y., 2003. Corporate governance and voluntary disclosure. Journal of Accounting and

Public Policy, pp. 325-345.

Faircloth, A. W. & Ricchiute, D. N., 1981. Ambiguity intolerance and financial reporting alternatives.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Uit de data-analyse blijkt dat de drie onderzochte kenmerken van de auditcommissie, namelijk de aanwezigheid van een financieel expert, de mate van onafhankelijkheid van de leden

Ook zijn ondernemingen met een grotere omvang kwetsbaarder door extra aandacht van de media, hierdoor zijn deze ondernemingen gemotiveerd om meer transparant te rapporteren

Met dit onderzoek wordt bij gedragen aan de bestaande literatuur met betrekking tot MVO- verslaggeving. Eerdere onderzoeken hebben geprobeerd een relatie te leggen tussen

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of