• No results found

C-dt-Jart&n our.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C-dt-Jart&n our."

Copied!
868
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

C-dt-Jart&n our.

(4)
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)

A L L E

D E

G E D I C H T E N

van de n Poëe t

J A N v o s .

Verzamelt en uitgegeven door J. L .

t A M S T E R D A M ,

By ]acob Lefcailk, Boekverkooper o p d e Middeldam3 naar t d e Vismarkt, in 't jaar 1662.

OMet Privilegie voor vijftien jaren.

(10)

E X T R A C T uit de P R I V I L E G I E .

D

E S T A T E N va n H O L L A N D T e D W E S T V R I E S L A N D T hebben geconfenteer t , geaccordeert end e geoftroyeer t ae n laco b Lefcaill e Boeckverkooper t'Amfterdam , dat hy, gedurende den tijdt ran vijftien eerft achter- een-volgende jare n de Rijmwercken va n Ian Vos alleen binnen Hollandt endeWeft - Vrieslandt fal mogen drucken , nytgeven end e verkoopen : verbiedende allen ende een ygelijcken de felve Wercken naer te drucken , in 't geheel ofte deel, in kleyn ofte groot, dire&elij k ofte indiredlelij k i n eenigermaniere n : ofte defelve elders nage- druckt, in den voorfchreven Lande te brengen , te verkoopen ofte verhandelen : op verbeurte van de naergedruckte, ingebrachte, verkocht e ofte verhandelde exempla- ren , en foodanigh een boete , ofte pecuniele amende, als breeder uytgedrucktis in den originelen O&roye , verleent ende gegeven in den Hage onder 't groot Segelden vi Maerti n 't jaer onfesHeeren end e Salighmakerj duyfen t ze s lionder t twe e ead e s'feftigh. Onderteecken t

J O H A N D E W I T T v

1

.

Ter ordonnantie vxn de Staten

HERB*. V A N B E A V M O N T .

(11)

T T I ^ qet men 't wapen K>an de wakkre M A A R S E V E E N;

•*- -*-'£ Is loffelijk iperfiert met Koninglijke gaaien.

Zoo keft men, naar zjjn doodt, deur 't woên der eeuwen been*

Ve luijier y>an 't gedacht befluit men in geen graaien.

J A N V O S .

* z

Den

(12)

Den Ed. Geftr. en achtbaren Heer ,

M Y N H E E R

M r . JOAN HUIDEKOOPER,

R I D D E R ,

H E E R VA N M A A R S E V E E N , N E E R D Y K , &c .

S C H E E P E N e n R A A D T der Stad t Amfterda m , &c.

Y N H E E R ,

Indien i k U w Ed

r

. d e lof

derPoëzy poogd e t e vertoo -

nen , ik zou voo r d e groot e

zon een klei n lich t ontfteeke n : want

Uw Ed

ts

. doorzichtig oordee l wee t di e

hemel-

(13)

O P D R A C H T .

hemelfche konf t e n haar oeffenaars o p hunne waard e t e fchatten . Onde r d e vermaartfte di e me t dien geef t zwan - ger gaan,is de Poëet Jan Vos in Uw Ed

r

\ achting geenfïn s d e minfte. Zi e hier , Ed. achtbare Heer,alle zijn Gedichten , die UwEd

r

. voor allen anderen, byzon- derlijk eigen zijn. Wan t zy waren Mij n Heer Uw Ed

cs

. waarde Vader, va n heer- lijker gedachtenis , toegewijdt ;• dewijl niemant ter weerelt, door de luifter va n blinkende weldaden die in yders ooge n flraalen,en ' t voeden dezer edele konft , ooit mee r vermoge n o p ' t gemoet van dezen Dichter had: want het is my, en een yder onmogelijk a l d'eer- en gunft - bewijzen van die hoogh-edele zie l aa n hem, e n ander e konfl>oeffenaar s be -

* 3 toont,

(14)

O P D R A G H T .

toont, na waard y t e verhalen . Dez e waarheit zullen zoo vele bladeren in dit boek, met zijn Wel~Ed

ts

. en zijner kin - deren en vrienden name n vervul t > als levende afbeeldfel s va n zij n dankbaa r

hart, overvloedig getuigen. A I de wee-

relt za l da n met den Auteur en my ge-

voelen , dat dit werk aan niemant moe t

opgeoffert worde n als aan Uw Ed

£0

den

eerften erfgenaa m van de naam , deugt,

en waardighede n va n dien wel-edele n

groot-achtbaren Hee r Burgermeefter ,

die , na ' t voorbeel t va n mij n Hee r

Uw Ed

ts

. Grootvader , niet alleen zij n

Huis, maar deze gantfche Stadt tot ee n

Vader ftrekte ; en doo r overloffelij k

gebieden , dappere kloekmoedigheit ,

beroemde Gezantfchappen , heerlijke

wel-

(15)

O P D R A G H T .

weldadigheit , en ander e ongemeen e deughden, een eeuwig h lof heef t ver - worven. O p dez e doorluchtig e voor - gang draaf t U w Ed\ n u ook i n 't zelve fpoor van 't bezorgen dezer Stadt, om door Recht en Raadt, haren welftant t e helpen bevorderen. Yde r ingezeten i s den Vadere n de r Stad t e n de s Vader- landts onfterffelijke n dan k fchuldig h : dies i k ( die bove n d'algemeen e noc h bezondere weldade n va n Mij n Hee r Uwer Ed". Vader heb ontfangen ) mijn dankbaar gemoet, b y deze voorval, in Uw Ed

ts

. fchoot ko m uitftorten,met ne - derig verzoek da t 'et Uw Ed'. nie t on- aangenaam zy : terwijl ik de Goddelij- ke Majeftei t bidde , dat HyUwEd" . perfoon , en gantfche Vaders Huis, ne-

vens

(16)

O P D R A G H T .

vens d'aangehechte gedachten , me t geheele vloeden van rijken e n onop- houdelijken zege n overftroome ; e n my vernoeg e me t d'ee r , dat ik, me t oprechter harten , e n onveranderlijk e genegentheit, my altijdt moge noemen,

gelijk ik ben ,

Ed. Geftr. en achtbare Heer ,

Uwer Ed

ts

.

ootmoedighfte, gehoorzaamde en verplichte dienaa r

den xv van Bloey- niaaur, i65i .

Lefcaille.

(17)

A A N A L L E

B E M I N N A A R S

D E R D I C H T K U N S T .

Ier hebtge , waarde Kunflgenooten , eindelijk de lang- beloofde, en noch langer Verwachte Werken fan den "Ver- waarden Wéét J A N V O S , die ik hem, nadele ja- ren , naulijx uit de handen heb konnen fcheuren. Even- wel kan ik u verzekeren, dat alles, wat hy voor 't zijne kent, (uit- gezpndert Vijf of zes dichten , die hy niet voor vruchten Van zjjn

Verjlant houd,) hier wort gemeen gemaakt. Ik zou met vele rede- nen , na 3t Voorbeelt der doorluchtige verftanden onzer eeuw , zjjn lof konnen Verhalen -, maargy zult terftont eenige ftaaltjes daar Van zien, ah gyzpmmige lofdichten zelf gelieft telenen -, en vor- der s zal dit geheele boek het klaarfte bewijs daar Van (trekken : Want men zal daar in, onder andere ontallijke blijken van zjjn edel en hooghdravend vernuft, befpeuren , dat hy, met doordringender oordeel dan zpmmige oude Latynfe Poëeten , de leden der gezan- gen verdeelt, en hun behoorlijke grootte en plaats geeft. Derhal- Ven zal ik alleen zeggen , dat nooit Qlazemaker, nochiemant an- ders , die geen taal dan Neêrlants Ver (lont, en in de Hooge Scho- len nooit uit de zuivere beeken der w eer eltwijze Weten f happen ge- dronken had , tot zoo een top van eer en vermaartheit is ge- flegen; waar op hy , met een bezadigt gemoet en Vroolijk gelaat ,

als een diamante fchilt, al de pijlen der lafter-pennen doet affluiten ,•

met zoodanig een verachting der zelve, dat hy v erfcheidemaal begeert heeft, dat ik al de fchimpfchriften, die ooit op hem uitgebraakt

(18)

afin, by %ijn werken %ou drukken : maar ik heb akijt geoor- deelt, datje die eer onwaardig waren , dewijl de Schrijvers die niet gewaardigden met hunne namen te ver f eren i'tcg) dan uit ver- fmadingvan eer ; of, dat ik Helper geloof, uitvreesvan fchande.

Eindelijk, dewijl mijn oogmerk was, om u al zjjn , en niet eens anders werk , te geven, %po heb ik ook , voor hen die 't begeer en, de klucht van Oene , tegèns meening van de Poëet ( die metfom- tnige anderen oordeelt datfe by dit werk geen plaats behoort te heb-

ben ) hier by gevoegt, doch in %ulker voegen, dat men die daar af kan laten. Gebruikt alles tot verbeterende fiichting , en geoorlofï Vermaak, de twee ware oogmerken der Poë^y ,• en gelooft dat ik ben ,

Waarde Kunftgenooten ,

Uwer aller

gewillig dienaar en waarc vrienc

J. Lefcaïlle.

Op

(19)

Zw/fiwn4-3/a.hiwrv<ti>rOfy$een'ztatnSwjfATan Hcnfen , UT v<ty£ «- 3ht «- tl Hfrttre, eiv /ét ir foviutfe nJricAte IL

Q$ni~ nevti&c, ais AA' een own en vitte en tmfwri tccf-.

Éen , rfetn, ae&ionaen dtwr een Vitaafids ticmnef—r

(20)
(21)

OP D E

D I C H T K V N S T

V A N

J A N V O S

Glazemaker.

E Glazemaker s handt , Die jonge lauren plant , Aen Amftels glaze plaflen, Die t'zijner on-dood waffen ; Is dichtend', zoo zy was

In 't dichten van 't Gelas.

Dicht en doorluchtigh waeren

y

Haer ambachts eerfte waeren :

Doorluchtigh, dicht en fijn En lpiegel-glazigh zij n Haer onvoorzienfche dichten ; Zy ipiegelen^ zy lichten,

Zy ftrecken voor een bril.

Men dichte zoo men wil, My dunckt het befte dich t is , Dat helder, fijn, en dicfot is.

C O N S T A N T E R

* * 2

(22)

Op de vermaarde D I C H T E N

van den Kunft- en Gecftrijck e

J A N V O S .

S O N N E T .

D

E Dichters fijn al lang in hoogh verfchil geweeft ,

(En noch en geeft het d'een, noch d'ander niet verloren,) Of oock een Dichter beft gemaeckt wierd of geboren,

En of de leer in hem meer vruchts deed' of de geeft.

't Is feeker dat veeltijts hier 't een daer 't ander meeft Heeft uytgemunt , en plaets heeft nae fijn kracht gekoren.

Maer niemant heeft het lot fo veel gelucks befchoren Dat hy fo wel op d'een fchocyde als op d'andre leeft.

Jan Vos alleen, foo 't fchijnt, is defe ftrijdt ontwaflen>

Hy dicht met lijf en ziel, en weet het fo te paften

Dat hy hier met het hooft en daer dicht met de hand:

Dat hy genot en eer kan voegen by malkander, En leven nu by 't een, en voor altijd in 't ander.

Dit fijn de vruchten van den arbeid en 't verftand.

P. D E G R O O T .

In effigie m

J A N I V O S S I I ,

Amftelo-Batavi, Poëta e in lingua Patria facilè incomparabilis.

S

Peftator, hke^ingenimiraculum^

Poéta natus, non LatinU artibus Cracüve cultus, ctmtfa natura tevens.

(23)

Sophocles cothumo, Nafo, cum vult, tafle»

Sty It lef or e, maximus tuba, Mar o, Lyraque Flaccus, Martialis acumine, Stupentefiena ejr cive Belga, Vojfius.

Hie eft, ubique far (ibi vir, Rofiius.

Vnum Poet am vultus ifte non refert 0

£mnos Po'ètas vultus ifte non refert:

Sed hos, ejr unafilias novem lovis r Vhoebi Sorores, AmfteUque Apollinem.

HENRICVS BRVNO .

Op het D I C H T - W E R C K

van den geeftrijeken Poëet

J A N V O S , Glafemaker .

Aer fijt, waer fteeckt ghy nu, ghy weydfche letter-bafen , Die op een weinig Grieckfch, die op wat oud Romeynfch, U felven keuren derft voor vry wat ongemeyns;

En 'twerck eens Duytfchen klercks verfpuwt al 't opgeblafen ? Komt by den fchrand'ren V O S , die fal dat ydel rafen,

Dien waen-damp metter vaerd doen ruymen uw gepeyns ; En foo klaar held'ren op de duyfterheyd uws breyns

M:t fijn doorluchtig dicht als d'oogen met fijn' glafen.

Hy fal u naeckt doen fien, dat veeltijds Helicon Een' leeck veel milder laeft uyt fijnen Hengftebron, Ali duyfenden van flechs wat fchool-latijns beftoven ;

tn dat de Poëfy geen' heblijckheyd, geen' flaef

^ an plack en is noch roe, maer eer een' vrye gaef, E c niet geleert en word, maer ingcftoit van boven.

Konis oaobribus 16 f O Indeb-im

T. D E DECKER .

W

(24)

Op alle de

V A E R S E N e n V O N D E N

van den Nederduitfeh en Poëet

J A N V O

H

ier rijft de zon van Hollants Poè'zy

Zo hoogh in top op wenken der Meceenen , Dat Amfterdam, d e pracht en hovaardy

Van 't machtigh Roome, en 't wereltwijze Atheencn >

Doet duiken voor den eeuwigen Parnas, Die in haar ftadt zo hoog is opgeklommen,

Dat zy nu kan bereiken 's hemels As , Ten fpiegel van al 's werelts godendommen.

Zo kan de luit van onzen Amfïon ,

Uit enkel puin, de grootfte fteeden ftichten : En eeven al s een nieuwe opgaande zon , De ronde bel der werelt overlichten.

Dat is Virgiel, en Nazo, en Homeer ,

Grootmoedigh in haar lauwerkroon gevloogcn, En met de punt van zijne Fenixveêr ,

De luifter de r onfterrjijkheit ontoogen . Zo zienwe dat Apolloos duitfche kerk , Voor Grieken, noch Latijnen, hoeft t e wijken :

Maar datze met dit onvergankli/k werk ,

D'aaloudthcit, ho e vermaart, de vlagh doet ftrijken.

De kromme Sein, den Tyber, en de Pó >

Mach op Petrarch', en Ariofte brommen ; Maar d'Amftel za l op onze Cicer o

(Die 't Schouwtooneel op blinkende kalommen Van marmer heeft getimmert , en volbouwt,) Nu moedig h zijn, en eeuwige laurieren

Schaakeercn in't geheilight kroonegout , Om zij n paruik na rechte te verfieren.

(25)

Zo zal zijn naam, en wijtberoemden lof , Als op de tong van duizendt Dichters zweeyen,

En weegens zijn verheeve ftijl, en ftof , Alle eeuwen, en de werelt overleeven.

Nu wenfehte ik wel voor deeze Poè'zy, En Fenixkunft, op 't fpoor van zo veel braaven,

En geeften, als 'er dichten aan het Y , Tot zijnen lof, grootmoedigh heen te draavcn:

Maar by dit licht ftaan alle fterren doof.

Men pooght vergeefs zijn glorie aan te wijzen.

Heel Hollant fteekt ten vollen in 't geloof, Dat deeze Zon der Duitfche Letterwijzen ,

In eeuwigheit aan onzen middaghlijn, De werelden zal koomen toe te lichten,

En, als den grooten Ridder Conftantijn , D'onfterflijkhcit behoude n in zijn dichten.

Op d'af beelding van den zelven.

H

ier heeft den Dichter V O S zic h zelven afgegootcn.

Dit pronkbeelt van zijn geeft, en hooge Poëzy, Zal t'allen dagen aan den Amftelftroom, e n 't Y , Een fpiegel ftrekken voor de Duitfche Kunftgenootcn . Gekroonde Koningen, en duizend' and're Grooten,

Die 't machtigh Amfterdam beftaan in maatfehappy >

Ontfangen va n zijn hant een eeuwige waardy, Als ofze waaren uit d'oneindigen gefprootcn .

Of fchcon de goddelooze, en bcozen laftermont , Gelijk een avondtwolf, en losgeborften hont , Dit ftacybeelt nu zocht baldaadigh te verwoeften :

Zo zal 't in 't midden van zo gruwelijken ftorm , In weezen niet alleen, maar in zijn cige vorm, Zo pal ftaan als een muur, en nimmermeer verroeften.

H. F . W A T E RL o os.

A

Op

(26)

Op de G E D I C H T E N

V A N

J A N V O S .

D

E wraeck en weêr-wraeck hadd' al lang haar rol gefpeelt ; Thyeftes moordt-bancke t op 't gruwlijckft uytgebeclt , En Agamemnons zaedt betreurt van Grieckfe Reyen : Men fa g Elifaes oog het ongeluck befchreye n

Van Trojaes ondergang, en trouw'loos overfchot j En Hannibal was uyt-gekreten voor een fot

Van ƒ uvenael met fcherp gepeperde gedichten.

Een jonger eeuw quam voort met vaerfen die meer ftichten.

Der Muïè n fchoonen bofwier t van lauwrier berooft , Die Phcebus nae waerdy elc k fette op het hooft . De Sang-godin was ftom e n achterwaarts gekroopen, Door dien de kunft op geen belooning hadt tehoopen 5 Hier volgt een wildt-fang op, terwijl elck raeft en tiert , Parnas wiert omgewroet van reed'loos ongediert : Apol wierd t kreupel, ja men fag fijn kracht betoomen : Hy dorf t fchie r langer op geen harders hoogtijdt koomen , Tot onf e V O S qua m diehem gaf fijn rechte leen, En deed ' hem me t meer glans als van te vooren treên : Maer Phcebus heel befchaemt, door defe gunfl verwonnen , Sey, hebb' ick geen lauwrier, al hadd' ick duyfent fonnen , Soofijnfevoor J A N V O S , ikfettes'o p fijn hooft : Dat h y de nieuwe licht, en d'oude kunft verdooft .

Van dat tot Delphos my het fpreecken wierdt verboden , Acht ik my felfs onwaardt te fijn een lidt der goden : En daer Neptuyn fijn vorck geeft over aan de ftadt , 't Was onrecht dat daer V O S mij n luifter niet en hadt.

A. OVERBEECK .

(27)

Op het Dicht-werck van

J A N V O S .

't "TJ Er t Godt en d'Overheên, he t trapt Tiran et» Ketter.

\_j I n yder woordt fteekt goudt, en zout in elcke letter,

't Bruyft onverfaaght door zee.'t fchroomt barning,bank,noch klip:

En 't heeft noch hoeft geen riem van eenig ander fchip.

D. TRAVDENIVS . Op d'Af beelding van

J A N V O S .

D

Us leeft de fchrandre VO S n a 't uyterlijke weezen;

Wiens yver nimmer moe tot nut der Schouburgh waeckt : 'tZy dat hy treurdicht rijmdt, of Boerdt, of Puntdicht maeckt.

Zijn Poè'zy behoeft geen laftertong te vreezen ;

Die 's werrelts rondt doorkruyft op wiecken van de Faem, En laet aen 't fterflijck' een onfterffelijcke naem .

D. H E I N K.

Op d'Afbeelding van deriyermaarden Poëet

J A N V O S , Glazemaker .

B

Ezie'de gaauwfte V O S, en d'yvrigft' in zijn plicht.

Hy licht het huis door glas, de weerclt door zijn dicht.

Hy fpreekt geen taal dan Duits: hy zag nooit Hooge Scholen ; En leert geleerde liên, die in de rijmkunft dolen .

Natuur, en oeffening en vlijt Poëten maakt.

Dus is hy op den top van Helikon geraakt;

Daar hy de bitfe Nijt befchouwt met lachend' oogen.

De Lafter heeft op Deugt noch Wijsheit geen vermoogen.

ƒ. Lefuilie.

A 2

(28)
(29)

A R A N

E N

T I T U S ,

O F

Wraak en Weerwraak:

T R E U R S P E L .

Den %eflen Druk

}

o p nieuw overzien en verbetert.

A3 OP-

(30)

O P D R A G H T

Aan d'Erentfefte e n hooghgeleerde Heer

KASPAR va n BAARLE ,

ProfefTor de r Filofofije i n de doorluchtige Schole der vermaarde koopftad t

A M S T E R D A M .

O O R L U C H T I G E M A N ,

Wy noeme n Uw ' E. door d e mon d van alle gezonde oordelen, me t de bynaamva n Doorluchtigh , zelf me t de Poëet

Die als een Sophekles t'Atheen , Gehoofi met hooghgekurkte laarzen, Op V Duit/che Treurtooneelkomt treên ; Daar d'Echo van zijngottde vaarzen

Het hard/ie hart zoo murrutv maakt , Dat 't oogh een beek van tranen brankt.

Met dien hoogdravende Poëet , daar hy zeit:

Doorluchtige van Baerle , Ghy kojlelijkepaerle, Ac n Amftels Wapenkroon.

Wy offere n o p 't autaar van Uw ' E. onpartijdig e oordeel, onze eer- fteling A R A N en T I T U S , o f Wraak en Weerwraak, onze misgeboorte, of,o m recht te noemen,onze wanfehepfel, bezwachtel t met de zoo ware als oude fpreuk :

Wacht u voor de geen die van Godt geteekent U.

op hoop, dat onze fchrikdier d'ooge n va n Uw' E. verftand, zoo ver- fchrikken en mishagen zal, dat gy het de dralen uwer gunft zul t wei- geren ,

(31)

geren, en zoo 't Uw' E. zoo mishaagt, 20 0 zullen wy, door zulk een mishagen, ons nie t meer met het ranke en roerelooze fchip van on-

ze vermetelheid, i n d e grondelooz e ze e der heilige Poè'zyen bege- ven; o m niet, doo r de bulderende ftormen de r lafleraren , in de ge- vaarlijke klippe n de r algemene oordelen te vervallen : want zoo on- mogelijk als 't een Vorft a l de werelt wel te beheerfchen is , ja zoo on- mogelijk als de Natuur een berg zonder dal kan maken, zoo, en noc h onmogelijker, i s 't een pen alle oordelen te behagen. Maa r ik twijffe l aan Uw' E. mishagen, overmits de grootfte verftande n vaa k de nieus- gierigfte van oogen zijn, en by wijlen Maren op fchepfelen,die Natuu r de gevoegelijke maat der ledematen, en juifte hoogfelen e n diepfele n van hare vormen, heeft geweigert; ' t zy dat zy 'er iet wonders, of de volmaakte ommetrek van hunne eigen leeft in fpeuren; want de zo n blinkt nooit klaarder dan in d e omhelzing e de r wolke n : diesgelijk is d e volmaaktheid nooi t volmaakte r dan in de verzellinge der mis- maakte, ' t zy hierom, ofte n minfte n om de geeften ui t te fpannen , als de herflenen afgeflooft zij n , van de hoogt e der Hemele n t e me- ten , de diepten der Zeen te peilen, de Aardbodem te omvademen , de Natuur te ontleden van bezielde en onbezielde dingen , de Poè'zy, het goddelijkfte va n alle, o p vaft e voete n t e zetten. Heef t Uw'E . zoodanigen mishagen ,

Zoo acht ons eer [leling 't getal der laflermonden, Als düongenaakbre Maan het bajfen van de honden.

Doorluchtige Man , ontfang onz e wanfchepfe l o p zulk een wijs alsze Uw' E. geofFert word: zoo blijf ik

Uwer E. aller onder danighfie leerling

Amftcrdam, den 27 van Wijnmaand , 1641 .

J A N V O S .

Op

(32)

Op het hooghdravend Treurfpel van

J A N d e V O S Glazemaker ,

S

let hier de kunft op 'c hooghft, de Schouburgh op" zijn top , Het Treurfpel o p zijn wreedft, de wraekluft vol van krop.

Noyt daver d het aeloud tooneel met meer gefpooks , Noyt fachmen b y de Griek mee r bloedgefpat noc h rooks.

Oreftes houd u mond. Andronikus die raeft ,

En dubbelt we e op wee, en wraek op wraek, verbaeft . CMedea ftilt u toorn, lae t Thamera vol gals,

Uytbulderen voor 't volk, en liegen door haer hals.

BoofdadighTV/fyw huys , zwijght van u moordery, Nu \^iran hoopt op een en torft zijn fchelmery . Wacr waffer oyt een difch gefteurt me t meer geraes ? Dan daer de kinders zijn haer moeders laetfte aes.

Cajfandra wortgefchent in Rofelijns gewaet,

Geknot van tong en handt en eer, door 's Moors verraet.

Hier klaeght d'Onnozelheyt. hie r dolt een Hercules.

Hier krijght d e Strengheyt en Barmhartigheyt haer les.

Hier ftrijt de Kaizers kroon met d'ongetoomde min . Hier kijft d e oorlooghsmond met 'tgeeftlijk hofgezin .

Ik ftae ge.lijk bedwelmt e n overftolpt va n geeft . De Schouburg wort verzet, en fchoeyt op hooger leeft . Rijft Sophocles weer op ? ftampt Mfchylus weer hier ? Of maekt Euripides dit ongewoon getier ?

Neen. ' t is een Ambachtsman, een ongelettert gaft , Die nu de gantfehe re y van Helicon verraft.

Die noy t gezeten heeft aen Grieks of Roomfche difch , Wijft n u de weerelt aen, wat dat een Treurfpel is.

Athenen la s het Spel, en fprak: ik fchrijf niet meer j Die ons door glas verlicht, verduyftert al ons eer.

C A S P A R V A N B A E R L E '

(33)

Op A R A N e n T I T U S , of

Wraak en Weerwraak

van

J A N d e V O S .

"T\En Adelaar gelokt van 't Capitool beneden ,

•"-^ Viel op een 's Leeuwen aas, dien drijft d e Wraak tot moord,

Daar 't Roomfch gevogelte het naar gekerm afhoort , En zweert het dier, met moer en jongen, te vertreden, Dies Dwinglandy verfchijnt i n grouwelijke kleden ; De Nijd, wiens ommetrek noit reedlijk oog bekoort, Raakt op de been, en brengt de felle Bloed-dorft voort . Melpomene, de Wraak hier ziend in volle leden,

Sou' den ontaarden menfch di t woedende gedrocht Niet fchrikken, zeidz', indien 't ter Schouburg wiert ge-

brocht?

Mit vat D E VO S da t woord, en opent de gordijne n

^ an het bebloed' tooneel der dieren wreed van aart In menfehen fchijn. Och ! wild ons 't quaat in 't hert ver-

fchijnen

In fuik gewaad, wie bleef voor 't quaatdoen niet vervaart.

I. Vander Burgb.

B O p

(34)

Öp het Treurfpe l

van

J A N d e V O S .

E Wijngodt {zo de Griek, een kluchtige Poëet, Ferzierd) met Xanthias zijn knecht een reyze deed 7{aer d'onderacrdfche Gobn, om vonnit daer te haele >

Mie beft treurjpelenfchreef, in zijne moeders taelet

De wyze Euripides , oft fchrandere JEfchyltu ,

Daer van d'omflaender niet durfdd" óórd'len zo oft dut:

Waerom dat Bxtihut, om de twijl&aek recht te fcheyden, Een y ders vayrzen in eenjuyfte weeghfchael leydde ; Op dat de tvaerheyd uyt 't gewicht der vayrzen bleek , En JEfchylm den kroon Euripides afftreek :

UMaer hadde Bacchut met een onpartijdig ooge Dit treurfpel tegen d'oude eens ernftigh opgewogen , Hy had J A N V OS vereert met een gewijde palm , Om dat hy nu verjlrekt der ouden weder galm.

Liefhebbers , wieghy zijt, kamt ziet, van wat vermogen Een geeft is, fchoon hy niet 'm 't fchool if opgetogen.

Een Glazemaker, die niet dan zijn moeders tail En kan, verdooft de glans bynae van all te mael

De Dichter a. Dies wy fchiervrymoedig mogen ff reeken-.

Wijkt Spanjen , Frankrijk, wijkt zelf Romen , ja, wijkt Greeken.

Ik weet niet of er welyet grooters oyt uyt qtiam.

Schept moed, o nieuwe hoop van V magtigh \^Amfterdamy En valgt de (lippen van den Dreft, van Vondel, Huygen%

En wilt de hengflebron met lujl en yver zuygen , Zoo zal men f zijner tijd noch zeggen , dat uw' vayrs (JMeê wayrdig wezen zal de Sophokleejche layrs.

V E C H T E R S E N .

I N-

(35)

I N H O U D .

Oen Tittu Andronikus, een dappere Veldoverfte der Romeinen, na 't verdelgen der Gotten, hare Koninginne Thamera, te Roomen op 't Kapitolium , in Tri- omfgevangen brocht, vverde Saturnims, toen Kaizer van Roomen, zoo be- vochten door de fchoonheid de s Koningins , dat hy'er de fèpter , tot loon vanweermin , bood , 't welk zy hem weigerde. Ondertulïche n waren de Wichelaars bezigh, om Aran, 't welk een Moor was , in 't byzijn van Satmninus, voor 't outaar van Mars , teofteren : de Gotfche Koninginne , dieharegevange Veldoverfte , wiens boel zy was, in de handen des Wichelaars zag.poogde hem,zoo door haar zelfs ten offer te bieden, als door gebeden, te ontzetten; 't welk Saturninus, op voorwaarde van hare weêrliefde te genieten, bewilgden, fchoon Titus en alle de Wichelaars de Moor ten offer doemden. Arm doo r zulk een oorzaak op Titus gebeten , befluit, terwijl' t Hof op de jaght is, 't huis van Andronikus uit te roejen, tot welk een hulp hy S^iro en Demetrius, dc Zonen des Gotfche Koningins, naar lange tegenftreving, zoo vervoerde , dat zy Ba/fianus, des Kaizers broeder, envryervan Rozelyna, d'eenige Dochtervan Titus, vermoorden , en Rozdyn» niet alleen fchenden; maar, op dat het fchelmftuk nie t gemelt zou worden , de tong en handen af mijden: hy zelf werpt Klaudiüus en Gradamard, twee Zonen van Titus , in een put, daa r hyalree een hellemet met goud begrave n had, e n ftrooiden'er voort s eenzekere brief, die als öfce door de moorders gefchreven was , aan Veüanier en Melan./s, de jongfte zonen van Titus, kondfcha p zou doen, ho e dat zy Baffimus, met hunne broe- ders vermoorr hadden op de zelfde plaats, daa r zy de hellemet met gou d , dat quanfui s

*t loon van deze moorden zoude zijn, begraven hadden, om niet door de munt beklapt te werden. Zoo dra als den brief van Titus gevonden en door Satmninus gelezen , en 't goud voor den dagbgebraght was, werde n Pollander en Melanus met dez e moorde n beticht . waar over Satuminus hun ter dood veroordeelde . D e Moor, hier me é niet vernoeght , maakt, terwijl dat Pollander en Melanus gerecht worden, Titus de Vader wijs, dat de Kaizer zijne zonen, zoo hy hem zijne rechtehand wild e leveren, verfchoonen zal; die hy daa r op afkapt e n aan den Kaizer ftiert ; Quintus de ftaatjongen van Arm, brengt hem uit laf t zijns Heers, in plaats van zijn Zonen, de hoofden, en zijne afgekapte hand: Titus, door zulk een wreetheid aan 't razen, doch door aanfpraak van Lucius, zijn oudfte Zoon , die overmits dat hy zijne Broeders met geweld ontzetten wilde, 't land ontzeid was , en Apar- te zijn e Broeder weer aan't bedaren geraakt, zweert , o p de aanhitzin g vandegeefte n der vermoorden , Roomen tot de grond te verdelgen; waarop Lucius de Regcmenten van zijne vermoorde broeders naar de Stadt voerde , e n vind Aran, verzelfchapt met §uiio en Demetrius, die hem de hoedanigheid van V-ozdynat verkraebtinge, vertellen: Lucius hier door geterght, krijght Aran, naar eenige tegenltand, dewijl Gjuiro en Demetrius hun op dc vlucht begeven, gevangen, en ftierde hem voorts , in een befloten koets , naar 't Hof van zijn Vader, daar Rozdyna, Asksmius, 't zoontje van hare broeder Lucius, 't Boek der Her- fcheppinge, overmits datze de vrouwekracht van Thereus zagh, uit zijne handen pooght te nemen; maar eer 't jongsken, van zijne moey vervolgt, naar zijn grootvader liep, die, door Kozelyn* aangewezen, de verkrachting van Philomela las, en gekomen daar de Poëet zeid, maar beeft dejengemaagd verkracht, zoo floegh zy haar Vader 't boek uit de handen, als of zy wilde zeggen, dat zy op zodanigen wijs verkracht was , waar op dat zy van Markus, } welk haar Oom was, geleerd, de namen van die haar verkracht hadden , meteen ftok m t zand fchreef. Thamera , die door hare Zonen kond fchap had, dat Aran van Lucius ge- vangen was, verfchijnt Titus, met hare zoons,die zy haar gefpelen noemde,in dc gedaante van de Wraak,en zoekt hem door zulk een middel wijs te maken,dat Lucius, om de Moor

B 2 te

(36)

te ontzetten en hem van kant te helpen, de oorzaa k van alle d e fëhelmery is. Titus, die haar aan de fpraak kende, veinft 't zelfde te gelooven; dies hy haat, op voorwaarde dat zy 'er in de gedaante van zijne bode zou vervormen, om Saturninus (tierde. Zo o dra als Th-itner* venrokken waar, vermoorde hy 'er zonen, en deè de fpieren braden en 't bloed met wijn mengen, dat hy 'er, na dat zy met Saturninus o p de uitvaart van Lucius, die tot loon van 't qnaat, uit laft van zijnen Vader, zoo hy zeide, 't hooftafgeflagen was,' t vleefch gegeten had, deê drinken, en de hoofden door zijn dochter Koxdyn» vertoonen, dien hy daar op , om niet tot grooter ramp te komen, doorfteekt; en Aran, na dat hy hem door eenen lozen zoldering, ineen kolk vol vuurs deê vallen, tot affche verbrande, en Thamera, in byzijn van Saturninus, 't hert affloot, 't welk Saturninus Titus met gelijke munt betaalde;

waar over Lucius de Kaize r d e doodftce k geeft , e n bekom t doo r zulk een wraak d e Roomfche Kroon»

Het Tooneel is in en om Roome, het Treur/pel begint, met den dagh, en eindigt, in de andere nacht.

P E R S O N A A D J E N .

Saturninus, Kaizer va n Roomen .

Markus Andronikus , broeder va n Titu s Andronikus.

Titus Andronikus , Veldthéer de r Roo - meinen.

Lucius, oudfte zoo n va n Titu s Andron . Pollander, "j

Melanus, >

Klaudiüus, Gradamard, j

Askanius, 't zoontje van Lucius Andron.

Rozelyna , Dochter van Titus Andron.

T>afftanus, Kaizers broede r e n vrye r va n Rozelyna.

Thamera, Koningin van Gotland, Kaizers bruid, en Arans boel.

> Zonen van Titus Andron . I

J$uiro,

Demetrius, j > Zonen vanThamcra .

v4r/w,eenMoor, Veldhee r der Gotten.

Leeuwemond, Wichelaar.

^uintus, Staatjongen va n Aran.

Tacitus, Bode .

'Roomfche "Burgers.

Tempeliers.

Gotten.

Roomfche loffren.

K^4ndronizenz,er loffren.

Zwijgende:

Roomfche Raden.

Roomfche Rechters.

Vier Kornetten, philippus.

Kamiflus.

Rei van^

A R A N

(37)

A R A N e n T I T U S .

I i

H E T E E R S T E B E D R Y F . Saturninus. LMarkus Andronikus. Ba(panus. Roomfche

Raden. Rei van Roomfche Burgeren.

^Ie zal den Adelaar zijn taje wieken fnuiken ,

; Nu Titus ftrijdbre bijl de Gotfche Leeuw doet duiken . Voor 't heilig Kapitool ? en flaat Auguftus merk

• In 't dartele fieraadt van 's vyands metfèlwerk.

Burgers. Lan g leef Andronikus.

Sat. Hoe fchaatren alle volken'.

De Faam draagt Titus lof door 't drift der bruine wolken:

De wijde werreld waagt van zulk een Scipion,

Die 't Roomfche Rijk beftraalt gelijk de middag zon.

Titus Andromkus. Thamcra. £>uiro. Demetrius. Pollander.

Melanus. Klaudillus. Gradamard.

Tit. / A Room e rijk van roem / wat torft uw' hoofd al krooncn i

\-J Wa t zwaait uw handt al goudsiwat drukt uw voet al troonen:

Hoe zijt gy ftaag omheint van Roomlus Ridderfchap!

Gy zijt tot op de top van Alexanders trap !

Heeft godt Auguftus ooit, beftuwt van yzre drommelen, By 't hitfert der trompett', en 't moedigen der trommelen, Den Perfiaan geparft, en buuren van den Nijl i

Uw' hopman heeft in 't Noordt, gewapenc met de bijl, De grenzen van Euroop, zeeghaftigop gaan bijten;

Enkeerde 't woede heir der wettelooze Schijten, En dreef het met de kling, en klem van yzre vuift,

Op 't bekkeneel gefchaart, van brein» e>n bloedt begruift ,

£ot in 't Rifeefch gebergt, daar Tanais golven waflen

*ot voedfel van M«ot, en Pontus kille plafTen.

B 3 De

(38)

i4 A R A N E N T I T U S . De godvergcetcn Gott': de farrende Sarmaatt':

En d'overvinge Vinn', befchorft me t harnasplaat:

Al t'zaam ten krijg geruft, met d'ongerufte Ruflen : En 't norfche noorfche volk, heb ik de vlam ^oen bluften Van godt Gradivus toorts, d e Wraak verdelgt haa*r fpecr.

Het Oorlog walgrvan bloedt, ' t Latijnfche moordgewee r Heeft zich gants zat geknaagt. d e beemt komt bouwliên eiflen.

Het paardt wil naar de ploeg, d e kling buigt zich tot zeiflen.

't Bcfch fchrceuwt vaft om de bijl. d e zeiflenkoets zoekt ruft.

Het vaandel wil te pronk, el k heeft de Vree gekuft j Dies vul de holle buik der hongerige roeften

Metglinftrendtwapentuig. uw'hand t zalfcheptcrs oeftcn . De werreld zy uw' erf, en ftrek u tot een troon,

En 't blaauw' turkoifche dak, een hel geftarnde kroon.

Sat. Heldhaftig oorlogs Hcldt, Auguftus heldenwaagen, Zal u, gelijk een godt, tot aan de ftarren draagen:

Ja dat de Hemel zelf van u kan zijn verheert, Dat heeft de zuil uw's neks al fchraagende geleert.

Tit. G y die de troon bekleedt va» uw' vergoode ouderen, En 't Rooms gewelffel torft, als waar 't met Atlas fchouderen:

Gy die de bijl van 't heir en 's oorlogs ftandaar zweit, En met uw' ftaale vuift een oegft van lijken meit, Heeft Argo s bitfe wraak de buik van duizent kielen Bezwangert met haar zaadt, die zoo veel duizent zielen In iPhrygen heeft gebaart, om Menelaus gemaal

Te winnen, door de deugdt van 't overzcefche ftaal ?

Wie zou om zulk een vrouw geen tien jaar willen kampen ? Sat. Al fchakelden 't geval een' reex van oorlogsrampen,

Zoo fchoot ik 't harnas aan, en preften 't heir te veldt.

O welk een tooveres heeft Titus hier geftelt!

Tit. 't Is Gotlands Koningin.

Sat. Wa t boezem zou niet blaaken

Om zulk een roozengaardt, op leliwitte kaaken ? O goón ik ben gewont! ontbintze die my boeit,

(39)

T R E U R S P E L . i y En 't nooit gezengde hart in -flitnas fchoorfteen gloeit .

lit. Daar is de Gotiche praal.

Sat. O juift gevormde leeden!

Hoe dring ik door 't gedrang van uwe godlijkheeden ? Hier zijn tot e^en gefmeet, ó praai mijns hofgezins j Op 't aanbeeld' van Natuur, twee groote vyandins:

Dat 's fchqon, en cerbaarheidt. i k laat de fchepter flippen Indien ik met mijn mondt op d'oever van uw* lippen

Mag ftranden met een kus: ó mondt vol ambrozijn.' Daar duizent kusjes vlicn op wiekjes van robijn.

Uw' voorhoofdt, zonder Voor, te n oogen toe gedolven, In ecne goude zee van kronkelende golven»

Weêrftraalt het ftralend licht.

Thv». D e Vorft die zy geruft.

Het vuur dat vaardig brandt, wert vaardig uïtgebluft . De naauw' voldraagen roos, met d'uchtent zon gebooren, Wordt door de middagh zon, op middagh afgefchooren . De min is als een bloem: een bloem is haaft verdort.

Sat. Zoofchichtigisuw'Rijk, door't Roomfche heyr, geftort.

Tha. Uw' heyrkracht was wel groot* maar grooter zijn Gods roeden;

Noch grooter onze zondt: zoo lang zal Gotlant bloeden Door uwe geeflelzweep, tot alles is voldaan:

Dies zal ik 't Roomfche juk met lijtzaamheidt ontfaan.

De goude lijtzaamheidt bemint de zwaarfte plaagen.

Hoe dat de deugdt meer lijt, hoe datze meer kan draagen : Want lijtzaamheidt vereeldt.

Stt- Beeldt dat Pigmalions

Gezicht beviel, en zielontflngop 't zwanendons t Stier my tot proef van min in d'onderaardfche kolken, Om Plutoos fleuteldrig, in fpijt der helfehe volken,

en voor den dagh van daar nooit daghftraal blikt, En zoo d'alf'ziende zon voor't fchriklijk fchepfel fchrikt Als in Alcides eeuw'; en haar paruik laat zinken

*n 't pekel van de zee: dan zal de zon noch blinken

Van

(40)

i6 A R A N E N T I T U S . Van uw' aanminnig oog.

Tham. Ho e mijn gezicht een zon ?

O oorzaak van mijn leet / noem het een zoute bron*

Sat. In koutheidt is 't een bron: maar by den Alverwinner i Een zon die my verteerdt.

Tham. A l d'eeden van een minner

Zijn vry voor 's hemels ftraf, zy worden van de windt, En zee verflonden : dies zweer vry by Venus kindt.

Sat. Kroondraagfter van mijn ziel! indien 't uw' luft beftemden , Dat gy ten bofch woud' gaan langs marjolyne bemden,

In hazelare fchaauw*, ik volgden onvermoeit,

In 't opgetorfte kleedt, met buigzaam eelt gefchoeit;

Ik zou het Kaizers ampt in d'open lucht verpoozen >

Gezetelt op een ftruik, betullebandt met roozen, Gefcheptert met eenftok, omheint van knablent vee;

Dies gun dat ik het fteen van uwe boezem kneê.

Tham. Ee n afgerechte tong is qualijk te ontflippen.

Sat. Maar d'oogen van een vrouw zijn Venus minneknippen.

Tham. Tk haat, ik vloek de Min. mij n oogen zijn te ang Voor zulk een krokodil, en doodelijke flang.

Sat. Godin van't Gotsgeweft! zij t gy uit ijs gebooren ?

Geen paardt zoo hardt van huidt of't draaft naar Venus fpoorcn.

De wrevelige ftier : het borftelige zwijn : De logge wallevifch: de (helle dollefijn:

En d'overfiere leeuw z.ijn vol van minnevonken.

De Min is niet t'ontgaan in boflchen noch fpelonken.

De fchrander' olifan t is 't middelrijf doorgrieft : De winden vliên elkaar, door onderlinge liefd, Al hijgende te moet: de dikbefchorfte boomen , Omhelzen ellikaar: de koele waterftroomen

Vermengen haar in een: zoo zaait de Min haar zaadt, En fpint, met Cinthia, een endelooze draadt.

O groote kracht des Mins.' mijn boezem is vol breflèhen.

Mijn hart is aangebrandt. he t vuur is niet te leflchen

Als

(41)

T R E U R S P E L . 17 Dan door u weedermin.

7ham. ' t Is welluft di e u quek .

Sat. Is 't fmeeken t e vergeefs? zo o dient 'er dan gewek : Want die te flaauw verzoekt, die leerd een ander weigeren . iham. We e hen die' t heilig recht door minluftoverfteigeren :

Oft fteunt gy op uw' macht die zoo veel kroonen torf t ? De Voift is om 't gemeen; 't gemeen nie t om de Vorft.

Satum. D e vorftelijke wi l magh hier als wettig fpreeken .

'iham. D e Vorft die mag 't gemeen wel buigen; maar niet breeken : Want hoe hy meerder recht in zich op andre vindt,

Hoe hy , om recht te doen, zich meer aan 't recht verbindt.

Sit. Daar 't graau op 't kuflen zit , is 't allerquaatft t e duchten .

iham. Daa r 't recht in 't ftaal beftaat, moet d'oude vryheidt vluchten.

Een reedelijke Vorft doormeng t het zuur met zoet :

Men koopt zijn gunft voor zweet-, maar nietvoor menfehen bloedt . De Vorften, en 't gemeen zijri eeven ftreng verbonden ;

Dies zie wat gy beftaat, de ftraf vervolgt de zonden . -:'it. Wel volgtze 't Gotfche Rijk, dat eer zoo ftrijdbaar was;

Maar nu door 's oorlogs toorts bedooven leit in d'afch . Tham. Wy fteunden, al s wel eer, op ons aaloude machten.

lit. Di e 't al verdelgen wil, moet alle ding verwachten.

Die tot op 't hooglte klimtj verwacht de laagfte val:

Dat tuigt het fmookendt pui n van uw' gefloopte wal.

Wat zich te zwaar verheft, moet door zijn zwaarte zinken.

Fortuin is van gelas, als zy begint te blinken, Zoo bryzeltze tot gruis.

' fork. Mevrouw' zie wat gy<Joet:

Wie Vorften gunft ontzeidt, ftapt zijne doodt te moet.

Iham. Ee n reedelooze Vorf t verdelgt zijn eigen muuren , En maakt zich zelf tot roof Yan wandiijke buuren . S it. O min < o min i o min! hoe prikkelt uwe pijl

In Saturninus borft !

1''t- Me n zal door's Priefters bijl ,

Ten offer van Godt Mars, het hooft de r Gotten flachten j

C Da n

(42)

iS A R A N E N T I T U S . Dan zal der Goden Tolk, vo l van Sibyllas krachten, Als Delfos wichelaar in 's Hemels vierfchaar treên , O m d'uitkomft van u min, va n lit tot lit t'ontleêa

Rei van Tempeliers.

K^Aran. Leeuwenmond.

O

KreftonfcheWapengodtl

Die de toom des krijgs liet flippen , Om het Heffe lijk genot

Van Vrourvvenus malfche lippen:

Vierde toornen van uw tuften , By die 't vuur des krijgs uitbluften,

Stookt op uwen offer difch,

?t Vuur dat uge heiligt »:

Om de Got/che CWoor te braaden, Die weleer in7 bloedt dor ft baaden

Van betftrijdbre Roomfche volk,

Door defnee >://.': // •" van zijnen dolk.

Aran. Houd op verfteent gefpook tot mijn verderf gefchaapen j Geveinfde Tempeliers ; van Godt vervloekte Paapen ; Bloeddronké wichelaars: die, als 't uw fchenzucht wil , Het plonderende graauw, onkortdig in- 't gefchil , Van kerk, en landbeftier, ontflaat van al hunn' eeden : En t'zaamgcrotte fchuim der vrygevochte fteeden , Als of't de n hemel wou, op 't heilig Raadhuis hitft ;

En 't Rijk, door tempelwiok, en moordkrakkeel gefplitft , Ten roof geeft aan den muil der geeftelijke tijgers .

Tham. I s 't Aran ? ja hy is 't. o praal van alle krijgers»

Aran. O Gotfch e Koningin ! Saturn. Wa t zijt gy voor een gaft ?

Aran. Die 't fcharpgeflepen ftaal , als u de fehepter, paft;

'kBcn

(43)

T R E U R S P E L . x 9 'k Ben Gotlands Wapengodt,die 't Roomfche heir deedt fchrikken Door 't dondren van mijn ftem, door 't blixmen van mijn blikken,

't Is Aran die gy ziet.

Saturn. Me n geef hem voort aan 't vier.

Aran. Me n geef aan Mavors Paap een groen bekranfte ftier ; Of paait de grage buik der hongerige vlammen

Met geit, en bokkenbloedt, met uitgepikte rammen, Door 's Priefters mes geflacht.

Tham. Wa t cifcht de Roomfche Vorft ?

Is 't zuiver hartcbloedt ? doorprikkel deze borft;

Maar niet die 't Gotfche Rijk, als met een wal, omhekte.

O grijze Tempelier! dat gy mijn voorfpraak ftrektc.

Leeu. Hy is Gods heil niet waardt, di e 't Gödlijk ampt bedient, Die voor 't gemeene beft durft neigen tot zijn vriendt.

Tham. Zij t gy dan op het naarft der Baktriaanfche heuvelen, Waar dat men als op zee, om niet in 't zandt te fneuvelen, Naar het geftarnte reift, van een leeuwin gebraakt ? Of is uw' wreede hart van harde fteen gemaakt ? Of zijtgy op het top derftaagbefneeuwde Alpen ;

Of daar Thermodoón, met ys vermengt, komt zwalpen, Met beeremelk gevoedt ? of zijt gy voortgebracht,

By die , van bloedt bemorft, in 's aartboöms andre nacht, Haar voeten tegens d'onz' aanzetten? zij n de kuilen Van 't woeft Bazarien, daar 't ongediert gaat huilen, U voedfter fteên geweeft ? zeg, Roomfche wichelaar.

O Vorft! ontfla de Moor van 't fchrikkelijk outaar.

S*t. Wen t u tot Mavors oor, die ons om 't bloedt komt maanen.

?nam. D e wapens van een vrouw zijn krachteloozc traanen.

Hoe heeft de razerny tot u zoo breeden brug ?

t- He t eens gefpr joken woort kan nimmer weer te rug.

Hy is aan Godt verlooft, 't is billijk dat hy fneuvel.

Leeu. Voort : kniel voor 't heilig mes op dees gewijden heuvel.

Ar*n> StaafbloeddorftgePaap .

•£<*». Wie's Priefters handt verlet,

C z Ver -

(44)

20 A R A N E N T I T U S . Vervalt in 's hemels vloek, al s die 't gewijdt befmet .

Tham. Wi e zag ooitmenfehen bloed t zoo goddeloos vergieten, By die gevoeftert zij n door 't zap der fuikre riete n ?

Hy heef t wel wreedt geweeft die 'E eerflre lemmer fleep;

Maar wreeder was de handt, die't om te moorden greep : Dat was de eerfte beul .

£>jiir. Sla uw'fcheiu zieke pooten In Qu i ros ingewandt.

Dem. Verdel g de Gotfche looten : Hier is Demetrius borft .

Tham. Ko m pletter Thamra s hooft ;

Zoo wordt het vuur des wraaks door Thamras bloedt gedooft . Leeu. He t noodlo t eifcht de Moor.

Aran. Ik eifch het hooft der guiten ,

Die in zijn herflenfehaal ee n noodlot weet te fluiten : Of dicht hun die hy haat eenStyx; een Acheron ; Een nimmei zatte hel; een gloeiend' Phlegeton ,

Vol doodelijke pijn,en endelooz e ftraffen ;

Een Veerman met een boot ; een rekel die met blaffe n Een yzre poort bewaart: zoo houdt men 't volk in toom Door een vervloekte vondt, en fchelmfchc papedroom : Maar zoo 'er duivels zijn, die tegens d'aardt zich kanten, Zoo zijn 't de Tempeliers-met hunn e vloekverwanten . De Vorften vreezen meer voor 't mijterdraagendt volk , Dan voor de fcharpc punt van een verraaders dolk.

Leeu. O gruwe l zonder gaa.' een marmer beeldt zouw' beeven.

Sat. Zoo gy ons min erkent, zoo blijft de Moor in 't leeven.

Tham. Wi e lichtelijk geloof t word lichtelijk verleit . Sat. W y zweeren 't by ons ftaf.

Tham. Gee n mi n wordt u ontzeit.

Sat. Ris GotlandsGoodenpraal . Leeu. Uw ' zetels zij n aan 't kraaken,

Zoo gy door Thamras min decs offerhandt doet ftaaken.

Sat. I k offer fpee r en kling voor Venus elpen ftoel ;

Want

(45)

T R E U R S P E E . %x

Want die Vrouw Venus eerdt, eerdt haaren dapprcnBoel.

'Titut. W y Romers zijn verplicht aan 't hoofdt der oorlogslieden, Deez' ftreng gedoemde Moor op d'offerdifch t e bitdext.

Saturn. Zo o weigert zy haar min.

Titm. Verwintze door de rijdt.

Saturn. Hoe kan hy die de Min zijn boezem heeft gewijdt ? Titm. Gy kunt indienge wilt; dies geef Godt Mars geen oorzaak

Tot uw' en ons bederf.

Saturn. Gy toond' u eerftals voorfpraa k

Van Saturninus min, nu fchijnt het dat gy deift.

Tim. N u gy den offer ftaakt, die Mavors heeft geè'ifcht.

Saturn. Bekleedt het wreedt outaar met tienpaar gladde (tieren.;

Ja dubbelt het getal.

Markus. God t Mars eifcht menfchen (pieren.

Titm. Ho e dus zeeghaftigh Vorft, en zenuw' des foldaats ? Gy brandmerkt uwe deugt, en brouwt het Rijk veel quaats.

Gy hebt, als 't roer des Rijx, ten dienft der krijghgezinden, Het buldrend heir gekeert der vier onwinbre winden;

Aan d'Ifter was uw'arm het yzigh noordt getrooft ; Op d'oever van Byzants het helderdaagend ooft ; In 't Rhodiaans gebiet, omheint met zoute baaren, Het overzwoele zuidt; by Herkules pilaaren

Het zomerblaazend weft; gy hebt, gelijk een Godt, Van 't zwalpend pekelfchuim, met uw' getakeld vlot, Charybdis barrening, tot tweemaal, door ge zwommen j Wie heeft de Pyreneen dan uwe hengft beklommen ? Wie fchuimde 't Frans geweft ? nakomt een tenger wicht, En dwingt die 't alles dwong met een vervrouwde fchicht.

Otcomeloozeluftj

Ann. Waar zijn all' d'oude krachtc'

Van mijn gevreesde handt, die zoo veel Romers (lachte ? Dat ik de ftoute tong, die my ten offer doemt ,

Schoon hy 't voor 't Rooms gezag, met Mavors eifch verbloemt ,

^iet daatelijk ontruk.

C j ' k Zwee r

(46)

ai A R A N E N T I T U S . Titut. ' k Zweer by deez' groene telgen,

Dat 't aardrijk uwe bloedt, en Styx uw ziel zal zwelgen.

Aran. O grijz e fchuddebol! is 't waarheidt ? of is 't droom ? De wapen s zijn u nut, als Phaeton den toom .

Uw fpeer z y u een kruk, op da t gy niet zult kruipen.

Uw hellemet een kop, om Bacchus uit te zuipen.

Uw guide beukelaar verftrekt u tot een difch . Uw fabel tot een mes, daar 't lekkre wildbraadt is.

De yzre fchalifchoen bekleed t d e leeft der handen , O p dat gy aan 't gebraan uw vingren niet zult branden.

O krachtelooz e dwerg!

Titm. Wi e leiden u het juk Dan Titus op de nek ? Aran. Toen dienden u 't geluk.

Door 't vluchten van mijn volk hebt gy my vaft gekrecgen •, Maar niet door uw geweer: te ftomp is uwe deegen.

Titut. Wa t houdtme ? lafteraar • Mark. Ho e zijrg e dus verwoedt,

Dat gy het Kapitool befpatten wil t met bloedt ?

Steek 't lemmer in de fcheê; men vecht hier met de wetten, Die Saturninus handt in Roomlus handtveft zetten .

Aran. I k zweer Andronikus!

Bajf. I k bidt u weeft geruft ,

Eer 't uitgetoge.n ftaal de lamp des levens bluft.

UbCark. Androniku s bedaar.

Tit. Die'tquaaddoenkanbeteuglen ,

En 't quaaddoen niet beftraft, di e geeft het quaaddoen vleuglen.

De vreeze voor de ftraf, is vyandt van het quaadt.

Leeu. O moede r van de Min! wat ftrooitge hier voor zaadt ? Aran. Gy zult de flijpfteen zij n die elk het brein za l fcherpen ,

En blijven zelf zoo ftomp, dat elk u zal verwerpen.

Voort rekel,flux van hier; men vindt geen quaader quaadt, Dan daar een Papentong wil (preeken in den Raadt.

Sat. Voort Baffiaan geef t laft , om Thamra s oor te ftreelen

Met

(47)

T R E U R S P E L .

Met windt, en fnaargefpel, doorwrocht met maagde keelen.

Mark. Wi e hier ? 't is Lucius.

Luc. Waar is het Rooms Gezag ? Sat. Wat jaagt u dus verbaaft ? Lite. Gu n dat ik fpreeken mag . Sat. Wat is' er gaans ? zeg op.

Luc. O eer der Saturnijnen!

Al 't landt is op de been. ee n zwijn, als twee paar zwijnen Heeft zich in 't weft vertoont dicht aan de Tyberboordt.

De bouliên zijn vol fchrix, en fchreeuwen niet dan : moordt.

Elk geeft zich op de vlucht, de klokken zijn aan 't kleppen.

Sat. O p Roomfche Ridderfchap, 't is tijdt om u te reppen.

Elk wapen zich met moedt; de noodt heeft ons gepreft.

Al wat de noodt vereifeht dat is 't gemene beft.

Rei van Romers, en Gotten.

Zang.

K

Leene werreldt, groote ftadt , Die het Roomfche Rijk herftelden ,

Voefterwieg, e n bakermat, Van zoo veel befaamde helden, Geef het glinfterende wapen , Tot de Gotfche val gefchapen,

Aan de kaaken van de Tijdt, Die het al met roeft deurbijt.

Laat de fabel nu verfmeede', Op hetaanbeeldt van de vreede,

Tot ee n kouter voor de ploeg;

Want de krijg heeft haar vernoeg, Door de val der Gotfche fteede'.

'3

Tegen-

(48)

A R A N E N T I T U S . tegenzang.

All' uw' roemen is om zunft;

Roem op Thamras oorloogs tochten, Op haar zoete toverkunft ,

Die den Vorft zoo heeft bevochten, Dat hy 't toom des krijgs laat flippen , Om te krijgen met de lippen ,

Van de Gorfche Koningin, D'oorzaak van zijn eerfte min;

Want een veldflag van twee monden, Slaat de borft vol zoete wonden j Wonden, die de Minncgodt, Door het minnelijk genot , Weet te heelen, op de fponden.

toezang.

Septerdraager van Europe, Die de werreldt af zou loopc', Die de Gotten in hetnoordt, Met hun ftrijdbre bondgebuuren, Zegenhaftigh hebt verfmoort,

Onder 't puin van hunne muuren, Is 'er tegens Min geen wapen ? Kan een Vorft zich zoo vergapen, Aan 't blankketfel van een hoer ? Aan de mondt vol paarlemoer ? O vervloekte minnefchichten!

Die de ftarkfte menfeh doet zwichten, Die de leeuw, der dieren Vorft,

Weet te prikkien in zijn borft.

Dat hy om zijn Gaa gaat raazen , Wie kan uwe kracht uitblaazen}

H E T

(49)

T R E U R S P E L . *T H E T T W E E D E B E D R Y F .

Quito. T>emctriuu Aran,

^»ir. T"\Emetriu s hou ftant.

Dem. \^J Ee r wijken Pindus heuvelen Eer dat Demetrius wijkt.

Jfyir. Deez'handt zal u doen fneuvelen. .

Bern. Indie n ik fterven moet, ik fterf voor Rozelijn.

<Quir. D e weerklank van die naam doet Quiro moedig zijn.

Aran. Zacht Prinfèn zijt geruft: 'k bezweer u by de handen Van die u middelri£ in hare min, doet branden,

Datgy het woeden ftaakt; oudt Room' is eens bekladt Van eigen broedermoordt, al wordt het niet befpat VanThamars overfchot, dat hun tot noch zoo wakker In 's oorloogs onweer queet.

Jtyir. De fenix lijdt geen makker.

Zoo lijdt een minnaars oog geen tweedej by de maagdt Die hem, gelijk de beemdt de versfte dauw', behaagt.

Aran. Hoe kan uw' oog de glans van Rozelijn verzwelgen, Wiens Vader 't Gotfche rijk zoo fchendig quam verdelgen , En fleepten u geboeidt voor Saturninus troon ?

Een hoóghgeboren ziel denkt altijdt aan de hoon Die hem eens is ontmoet -, als wasze met een ftempel In 't herflenvat gedrukt: zoo krijg t de wraak een drempel In 't eedelmoedigh hardt van een doorluehte borft;

Dies lijdt niet dat de min uw' adeldom bemorft:

Maar mindt haar als de luft uw' boezem komt befchieten ; Zoo zultge wraak door luft, en luft door wraak genieten.

Dem, Di e zich te fchelms vergrijpt, door overgeüe gloedt,

Die fchandvlekt zijne faam, en geefelt het gemoedt. (fchat . émn. Het fchelmftuk i s niet fchelms, zoo hy het fchelms voor goedt

Verdelgt het heilig recht 5 maakt Romen tot een bloedbadt, Door bitfe burgerkrijg, een fchipbreuk voor 't gemeen-, Schept luft in dwinglandy; pleegt bloedfchandr, me t de geen

D Di e

(50)

s.6 A R A N E N T I T U S . Die u ter werrcld brocht ; verft uw'fchenziek e hande n Met bf oêr en zufterrnoord t j ontbind t de kuüTche banden Van Veftas maagderey ; beftormt het Godlij k zwerk j Schaft all e Godsdienft af , e n bouw u zelfs een kerk;

Mengt gift voor uw' gemaal; draait ftroppen voor uw' Vaader;

Verfchopt de waare deugdt ; bemin t de landverraader j Weeft fe l op weeuw', en weez' $ verkieft de wreedfte menfe h

Tot uwe Tempelpaap, voldoet de helfche wenfeh : Geen fchelmftu k is zoo fchelms van Acheron bezeten,

Of't wordt , zoo 't wel gelukt, een fchrandre deugd t geheten ; Ja daar de faam van waagt, ' t is een noodzaaklijk quaad t

Hetgeenm'om bef t wil doet.

Jguir. I k fchrik voo r zulk een daadt i

Aran. Een eedelaardig Prins ftelt zich in d'oope kaaken Van 't wankelbaar geluk, en wil zijn leeven braaken Zoo hy zich wreeken mach. Ee n zoete fchelmer y Behoudt der Goden gunft. D e wraak is yder vry .

Die zic h niet wreeken kan, verzaadt zijn wraak met vloeken.

Gy kunt, indien gy wilt. doorleef t de goude boeke n Van Gotlands heldenaardt; wat heeft die niet beftaan ? Die zich in noodt bevindt, die moet zich laten raan.

£>mr. Di e zich te haaft laat raan, zal zich haaft onheil brouwen.

Aran. Di e zelver trouwloos is, kan andre niet betrouwen.

De Tydt betoont u gunft. he t hof is op de jagt.

De daad t moet, me t de raadt, o p een tijdt zijn volbracht.

Die zich te langzaam draagt om iet te overdenken , Als 't voordeel van de tijdt gelegcntheidt komt fchenken , Verwaarlooft zij n geluk.

Bem. Zo o zy de fchennis meldt ,

Vervalt de Gotfche ftam in het Romeinfch geweldt . Aran. Een eerelijke maagt bijt lieve r op haar lippen,

Eer zy, tot eigen fchandt, haar mondüet laat ontflippen.

Hoe zijt gy dus vertfaagdt ? Dem. I k vrees voor ongeval

t^irtn-

(51)

T R E U R S P E L . 27 Aran. I k vrees dat uwe vrees het werk verbrodden zal;

Want die zijn vyandt vreeft, betoont zich overrompeldt Eer dat hy met zijn heir i n 's oorloogs moordkuil ftrompeldt.

Een, die de vrees verwint, betoont een heldenftuk.

£>uir. Voorzichtigheid! , in noodt, is moeder van 't geluk.

Aran. Het is geen moedig Prins, die zich door vrees laat moeren.

Wat zwaar fchijnt in 't begin, is licht om uit te voeren.

Uw'moeders tweede bedt verftrekt u tot een wal, Daar Titus dommekracht vergeefs op woeden zal.

4W. D e Veldtheer draagt ons gunft.

Aran. Wat Titus in de koffer

Van zijne boezem draagt, bleek toen hy my ten offer Van JMavors hadtgedoemt. d e gunft van't hof is roet Met honigh ingeleit. wie iemant vriendfehap doet , En geene reeden heeft, die hem tot vriendfehap porden, Dat is veeltijdts een fchelm, of' t zal een fchellem worden;

Dies wreek u van zijn lift; maar niet door dwinglandy:

Want dwang veroorzaakt vrees: de vrees baart veinzery : En 't veinzen queekt verraadt, wi e hoedt zich voor verraaders ? Geen Argus ziet zoo gaauw'.

Bem. Hy fterkt zich met de Vaaders Van 't Geeftelijke Recht .

Aran. Hun wieken zijn gekort.

De troon van hun geweldt is plotzich neêrgeftort.

2V». Ziet toe wat dat gy raadt! hy heeft een ftaale waapen, Die zich geharnaft vindt met korzelige paapen.

Andronikus verkieft de krachten van 't outaar.

Aran. Steunt hv op 't heiligdom > zoo is 'er geen gevaar Om 't vuur, van Titus wraak, tot in haar kolk te bluffen.

De geeftelijke ftoel , en 't werreldlijke kuffen

Zijn teeeens een gekant; de tabberdt fchopt de kap, En draaiboomt het geweldt van Mavors Priefterfchap : De rekels zijn te bits, hy muilbandt hen voor 't blaften.

Hy lijdt geen menfehen fmeer op d offerdifch t e fchaften .

D t H y

(52)

2,8 A R A N E N T I T U S . Hy flaat hen uit de burg, die wijn met bloedt doormengt , Op Atreu s moordbanket, aa n zijne broeder fchenkt .

£>uir. Gee n rotfen zijn zo o doof voor 't ruuTchen van de baaren » Dan Quir o voor uw 'eifch. i k zweer u by de fchaare n

Van 't onderaardfche rijk, dat ik u meerder haat , Dan ik u heb geliefd : ik walg van uwen raadt .

Item. Betoom uw' gladde tong, en oordeel zonder kennis:

Demetrius wreekt zich niet door Rozelijnas fchennis .

K_Aran. Hier dient een kort bedrog jik zet mijn zinnen fchrap .

£>uir. I k voeg my by de Vorft . Bern. I k by de Jofferfchap .

Ar An. Sta Quiro! fta.»ey fta! Demetrius kom niet naader : Het aartrijk braak t den geeft van uw' vermoorden Vaader ; Maar niet in zulk een' fchijn, als op de Gotfche troon : Of als hy was in 't heir, en floeg de n oorloogs toon . J%uir. Hoe laat hy zich nu zien ?

Aran. Me t fpierelooze fchinkele n -, Zijn pogen, vol van vuur, ftaan in twee holle winkelen;

Zyn baardt is roodt van bloedt •, de hairen zijn bemorf t Van ' t uitgefpatte brein, ho e yflijk gaapt zijn borft ! Het aanzich t is doorkrabt. fta Quir o i

^uir. Wa t zal 't worden ?

Arm. Zaagh t gy het toortslicht niet, dat voor u overfhorden l

£>uir. Ho e Aran! 't is een droom . K^iran, I k lil, als lillend riet j

't Is een waarachtig fpook . Dem. Waa r is 't dat gy het zie t ?

Aran. Hier kom t het op ons aan; ikfehuil my by deez' eiken.

Dem. Wa t eifcht mijn vaaders fchim ? doe ons toch enig teikeo.

Ji>uir. Doe kondfehap aa n uw' zoons.

J>em. Wie hier? ' t is Rozelijn, Verzelt met 's Kajzers broer .

(53)

T R E U R S P E L . a?

Bafiianus. Rozelijna. Demetrius, ^stiro.

Bi]f. T TO e yflijk vloog het zwijn!

JLJ-Hoe wurp het vuur, e n vlam, uit zijn gehaate blikken:

JRozel. Liefwaard e Baffiaan, deStoutheidtzelfzou fchrikke n Zoo zy het fchrikdier zag; dies geeft u niet te bloot.

J>af. De min heeft u geleert te vreezen voor mijn doodt.

Rozel. He t is geen min : ó neen i de min weet van geen teugel.

Nu isze dus , dan zoo; nu fnelder dan een veugel;

Nu trager dan een rups •, nu kouder dan een ftroom;

Nu heeter dan een vuur; nu groender dan een boom;

Nu dorder dan een ftaak; nu zwakker dan een hallem j Nu ftijver dan een zuil $ nu lichter dan een gallem;

Nu zwaarder dan een rots; nu blooder dan een das j Nu ftouter dan een leeuw.

$>[([. M y dunkt ik hoor 't gebas

Der honden, die de Vorftop 't ongediert deedt fchennen .

&oz. Zo o zal 't ons raadzaamft zijn,dat wy weer bofchwaarts wennen.

£m. O Quiro wat een fpijt! ik hoor hoe Baffiaan, Deborft van Rozelijn in weedermin doet braan.

Aran. Ik zweer o zaalge fchim * by 't purper van uw' wonden, Dat Titns door dit ftaal eer lang zal zijn gefchonden.

<uiro. Ho u Aran, Aran hou.

-Ar*». O broeders laat uraan.

£«•*. Wat wil ons vaaders fchim ?

•Arm. Da t gy na wraak zult ftaan.

^»iro. Heeft vaade r zulxgezeit?

-*'<*#. Zijn galm woud' eerft naauw' flippen,

Hy morde binnens mondts; maar 't (moord in zijne lippen;

Ten laatften barft den Vorft van eedle gramfchap uit , En dreunden in mijn oor met zulk een fchor geluid >

gelijk wanneer de zee de peil van zijne boorden,

Wet euvle moed, beklimt, door 't woên van 't buldrend noorden ;

*k fidderde van angft i het hair rees my te berg !

D 3 De

(54)

jo A R A N E N T I T U S .

De fchrik kroop deur mijn leen, en knaagde tot in 't merg:

Zoo gy de moordtpriem vloekt, die Gotlandts wetteftelder (Zoo fprak hy en voer voort) deedt ylen naar de kelder Van 't neevelige Styx; zoo maak dat Titus huis, Tot aan de grontveft toe, verplettert wordt tot gruis, Pluk Rozelijnas roos; doe all' haar broers verzuipen In eene zee van bloedt: zie hoe mijn wonden druipen, Die ik, in 't Gotfch geweft, door Titus raadt ontfing, Van een daar toe gevloekt, en diergekochte kling.

Uithadthy, e n verdween.

Jguir. Heef t Titus, door zijnBraaven,

In vaaders bloedt gebaadt ? ik zal mijn wraakluft laaven, Door 't fchenden van zijn kindt, in fpijt van Baffiaan.

Aran. Di e fchclm moet eerft van kant, zoo gy na wraak wilt ftaan.

Dem. Eer zal de jammerpoel tot aan de ftarren fteigeren, Eer ik mijn Vaaders fchim de wifïe wraak zal weigeren.

uiran. Zo o dra als gy de roos van Rozelijna plukt , Is 't noodigh dat gy haar de gladde tong ontrukt:

Zoo zal de fchendery by haar, e n u verblijven.

J$uir. Het derven van de tong, zal haar de handt doen fchrijvén.

Aran. Snij t haar de handen af,

j£>uir. Gee n quaadt fchijnt my zoo quaadt, Of ik zal 't zelf beftaan.

Aran, 'ti s een lofwaarde daadt.

Satuminus. Thamera. Titus. Marktts. Aran.

£uiro. Demetrius.

Satur. \T J Aar i s ons wildfchut? hou. waar Thamra met haar Zoonet iham. W Hie r isze met haar krooft.

Satur. O dochter van Latoone:

Begunftig onze jagt, maak Saturninus bruidt Verwinfter van het zwijn: zoo offert zv de buit

Op':

(55)

T R E U R S P E L . j t Op 't vlak van uw' outaar.

\ylran. Stafdraager van oude Roomen i Waar is het ongediert ?

Satur. He t is ons gins ontkoomen.

Titus. Pollander en Meiaan komt herwaarts met u volk.

Voort Lucius kom voort, bezet deez' modderkolk.

Murk, Ik hoor mijn broeders (tem. d e boflehen zyn vol leevens.

Ttttti. Klaudil en Gradamard loft all'de honden t'eevens.

Bajfttn. Androniku s hou ftandt.

Luciui. Hie r Baffianus > hier.

Saturn. Elk went zich weer naar 't bofch, op 't fchichtig jagtgetier.

Thamera. Aran.

Tham. T T T At reeden heeft mijn lief dus ongerijmt te fpreeken ? Arm. W Geveinsd e Toveres, 'k zweer dat ik my zal wreeken.

Thamer. Do e kundfehap van uw' wraak.

Aran. O duldelooze fmart!

't Is Aran in den mondt; maar Saturnin in 't hart.

Thamer. I k bidt mijn tweede ziel!

Ara». Zoo ga by Arans zwaager >

Uw' tweeden bruidegom, den grooten hoorendraager j Hy toeft u gins in 't bofch: uw'lift is my bewuft.

1 k zie den tijdt te moedt, dat uw' vervloekte luft

^p geilheidt afgerecht, zoo buiten 't fpoor zal hollen,

Dat 's K aizers koets, ter (luik, ftaag warm zal zijn van pollen:

Wat zal het weeldrig hof vol aterlingen zijn j Een kuf vol zwagerfchap.

Ihwer. O woorden als fenijn !

"eb ik, door uwe raadt, de moordfteek niet gegeevcn

•^an mijne Bedgenoot ? op dat gy, na zijn leeven, 1 e veiliger zoud zijn op 's Konings ledekant, iJaar ik u heb geftooft me t heete minnebrandt.

gerikt gy alreets niet meer, hoe gy de doodt ontmapte, Toen ik wou dat men my, voor u, het bloedt aftapte ?

On-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onder de rubriek &#34;Mededelingen&#34; van deze beschikking is vermeld dat het verlenen van toestemming tot het privaatrechtelijk gebruik van staatseigendommen alsmede het aangaan

J ’appris par des femmes prises à Kassongo, de la suite de Gongo, qui étaient venues se réfugier au poste, que Gongo avait voulu tuer à Kassongo le comdt. Delcommune et

Si l’on injecte des globules Rh à des récepteurs dont les globules n’en contiennent pas, ces récepteurs développent des corps anti Rh en quantité telle que, si

Les instigateurs de ces discours pensent que l’on doit être prudent dans le travail avec les «assistants techniques» et en affaires avec les capitalistes

zyde ,van deze vestibule vindt men de vry ruime zalen, waar het Hof van Justitie en de Koloniale Raad hunne zittingen houden. In die van dezen Raad worden ook de burgerlyke

het strafrecht stelt als element van vele strafbare feiten het bestaan van opzet of schuld. Echter heeft de wet er zich van onthouden te zeggen wat onder die begrippen opzet of

De onderlipstasters zijn diiclcdig; hun laatste lid is breeder dan de helft van de beide andere en langer dan deze laatste te znmen; het wordt naar voren

Hier- tegen zoude men kunnen aanvoeren, dat de paarden der zware kavalerie, die zulke zadels hebben, minder lang opgezadeld zijn, en na marsenen, of na met den vijand handgemeen te