• No results found

Publieke religie als compromis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Publieke religie als compromis"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RELIGIE EN POLITIEK

Verkenning op een spanningsveld

onder redactie van

(2)

Religie

Religie en politiek : verkenningen op een spanningsveld / onder red. van L. Ueyendecker en O. Schreuder. - Kampen : Kok Agora

Met lit. opg. ISBN 90-242-7516-4

SISO 230.3 UDC 23/28:32 UGI 540 Trefw.: christendom en politiek. ft © 1985 Kok Agora, Kampen \J\

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm, of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

(3)

VOORWOORD

1. INLEIDING: GRENZEN IN BEWEGING 11 - L. Laeyendecker

2. RELIGIE: AUTONOMIE OF IDEOLOGIE? - O. Schreuder

1. Inleiding: twee modellen 28 2. Definities en wijze van benadering 31 3. Het politieke ethos der christelijke confessies 33 4. De historische lotgevallen van het politieke ethos der kerken . 43 5. De actuele rol van de religie 52 6. Besluit . 57

3. DE STRUCTURELE RELATIES TUSSEN ORGANISATIES, POLITIEKE PARTIJ EN POLITICI BINNEN DE KATHO-LIEKE ZUIL VAN 1945-1980: EEN NETWERKANALYSE - A. T. M. Duffhues en A. J. A. Felling

1. Inleiding 59 2. Het dilemma van de katholieke politieke partij 61 3. Het politieke systeem binnen de zuil 68 4. Het politieke controlenetwerk 79 5. De zuilelite 92 6. Samenvatting en conclusies 94

RELIGIE EN POLITIEK. DE RELEVANTIE VAN DE RELIGIEUZE FACTOR IN VERGELIJKING MET NIET-RELIGIEUZE FACTOREN

- J. Peters

1. Vraagstelling 97 2. Korte beschrijving van de gebruikte onderzoeksgegevens . . . . 101 3. De politieke relevantie van de religieuze factor 105 4. De religieuze factor in vergelijking met de niet-religieuze

(4)

- G. Dekker

1. Inleiding en probleemstelling 128 2. Is godsdienst een relevante factor? 131 3. Hoe ligt de relatie? 135 4. Beïnvloedingsmogelijkheden van de kerken 141 5. Conclusie 147

6. PUBLIEKE GODSDIENST EN MACHT - L. Laeyendecker

1. Het verschijnsel publieke godsdienst 150 2. Vooronderstellingen en maatschappijmodellen 160 3. Weber over religie en politiek 164 4. Structurele voorwaarden voor publieke godsdienst 168 5. Nederland . 171

7. PUBLIEKE RELIGIE ALS COMPROMIS - M. B. ter Borg

(5)

l

(6)

7. Publieke religie als compromis

1. Oe drie hier geciteerde beginselprogramma's werden mij In het voorjaar van 1963 toegezonden met de mededeling, dat z i j op dit moment van kracht Maren.

2. Voor een overzicht van de verschillen hiertussen: zie G. Dul-temeljer, Encyclopedie van de sociale arbeid, Den Haag 1980. 3. De AOW en de ZW laat 1k hierbij, om doublures te voorkomen,

verder bulten beschouwing. Maatstaf voor het belang van de wetten ts of zij genoemd worden In: T. Boersma, Schematisch overzicht van de sociale verzekeringswetten, Deventer 1983. 4. Over de waarde van waarden als oorzaak bij het ontstaan van

de verzorgingsstaat lopen de meningen uiteen. Wilensky bij-voorbeeld meent dat ze van generlei waarde zijn, anderen zien slechts een secundaire waarde. Economische groei zou de voor-naamste oorzaak zijn.

(7)

LIJST VAN AANGEHAALDE PUBLICATIES

Abrams, R.H., Preachers present arms. The role of the American churches and clergy in world wars I and II, with some observa-tions on the war in Vietnam, rev. ed. Scottdale Pa. 1969 (1933)

Albanese, C.L., The sons of the fathers, Philadelphia 1976 Andree, T.G.I.M., Gelovig word je niet vanzelf. Godsdienstige

opvoeding van R.K. jongeren tussen 12 en 20, Utrecht 1983 Azevedo, Th. de, 'Religion civile'. Introduction au cas

Brasi-lien, Archives des Sciences Sociales des Religions 47 (1979) 1, 7-22

Bell, D., The end of ideology. On the exhaustion of political ideas in the fifties, rev. ed. 1965 (1960)

Bellah, R.N., Tokugawa religion. The values of pre-industrial Japan, Glencoe 111. 1957

Bellah, R.N., Civil religion in America, in: idem, Beyond belief. Essays on religion in a post-traditional world, New York-London 1970, 168-189

Bellah, R.N. and Ph.E. Hammond, Varieties of civil religion, Cam-bridge (Mass.) 1980

Berg, J.Th.J. van den en H.A.A. Molleman, Crisis In de Nederland-se politiek Alphen aan den Rijn 1975

Berger, P.L., The noise of solemn assemblies. Christian commit-ment and the religious establishcommit-ment in America, New York 1961 Biéler, A., La pensee économique et sociale de Calvin, Genève

1971

Blackbourn, D. und E. Eley, Mythen der deutschen Geschichts-schreibung, Berlin-Frankfurt am Main 1980

Brakelmann, G. (Hg.), Kirche tm Krieg. Der deutsche Protestantis-mus am Beginn des II. Weltkriegs, München 1979

Braswell, G.W., Civil religion in contemporary Iran, Journal of Church and State 2 (1979) l, 233-246

Bronner, F. en R. de Hoog, Politieke voorkeur. De 'waarom'-vraag bij het kiezen van een politieke partij, Intermediair nr 15 (1979) 14, 59-63

(8)

Dahm, K.K., Pfarrer und Politik. Soziale Position und politische Mentalität des deutschen evangelischen Pfarrerstandes zwischen 1918 und 1933, Köln-Opladen 1965

Dekker, G., De mens en z1jn godsdienst, Baarn 1975 Dekker, G., Gekerkerd geloof, Baarn 1977

Durkhelm, E., Les formes élémentaires de la vie religieuse, Paris

1912

Ourkheim, E., Het Individualisme en de intellectuelen. In: H.P.M Goddijn (red.), Sociologie, socialisme en démocratie. De poli-tieke sociologie van E. Durkheim, Heppel 1973, 174-187 Ehler, S.Z. and J.8. Morrall (eds). Church and state through the

centuries. A collection of historic documents with commenta-ries, New York 1967

Everts, Ph.P., Kerken, kerkelijkheid en buitenlandse politici, in: P.R. Baehr e.a., EUte en buitenlandse politiek in Neder-land, 's-Gravenhage 1978, 197-226

Everts, Ph.P., Public opinion, the churches and foreign policy. Studies of domestic factors In the making of Dutch foreign policy, Leiden 1983

Felling, A., Peters, J. en 0. Schreuder, Gebroken identiteit. Een studie over christelijk en onchristelijk Nederland, 1n: Jaar-boek Katholiek Documentatie Centrum 1981, 11, Nijmegen 1982, 25-81

Fenn, R.K., Toward a theory of secularization, Connecticut 1978 Geuzenlledboek Het, naar de oude drukken uit de nalatenschap van

E.T. Kuiper, uitgegeven door P. Leendertz Jr., Zutphen 1924 Geyl, P., De protestantlsering van Noord Nederland (1930), 1n:

Idem, Verzamelde opstellen I, Utrecht/Antwerpen 1978, 205-218 Geyl, P., Opkomst en verval van het Noord-Nederlands

nationali-teitsbesef (1931), in: Idem, Kernproblemen van onze geschiede-nis, Utrecht 1937, 1-22

Geyl, P., Godsdienst en natlonallteitsgevoel In Noord en Zuid tijdens Frederik Hendrik (1934), in: Idem, Verzamelde opstel-len II, 3-15

Glock, Ch.Y., Ringer, B.B. and E.R. Babbie, To comfort and to challenge. A dilemma of the contemporary church, Berkeley/Los Angeles 1967

(9)

Haberraas, J., Legltlmatlonsprobleme im Spätkapitalismus, Frank-furt am Main, 1973

Hammer, K., Deutsche Kriegstheologie (1870-1914), München 1971 Hammond, Ph.E., The sociology of American civil religion: a

bi-bliographic essay, Sociological analysis 37 (1976) 169-182 Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer der Staten Generaal Harmatl, B - , The church and civil religion 1n the nordlc

coun-tries of Europe, Geneva 1984

Herberg, W., Protestant, Catholic, Jew. An essay In American re-ligious sociology Garden City N.Y. 1960 (1955)

Hoffmann, K., The Christmas celebration. An example of civil re-ligion in the Federal Republic of Germany, LWF (Lutheran World Federation) Documentation. 1982, nr 12, 15-40

Hoogerwerf, A., Protestantisme en progressiviteit. Eer politico-logisch onderzoek naar opvattingen van Nederlandse protestan-ten over verandering en gelijkheid, Meppel 1964

Horkheimer, M. und Th.M. Adorno, Dialektik der Aufklärung, Frank-furt am Main 1969 (Amsterdam 1947)

Huizinga, J., Uit de voorgeschiedenis van ons nationaal besef (1912) in: Idem, De Nederlandse natie, Haarlem 1960, 1-80 Huizinga, J., Uitzichten 1533, 1584 (1933), 1n: Idem, De

Neder-landse natie, Haarlem 1960, 81-90

Jong, P. de, De kerk en het woelige kwartaal van 1903. Eer poging tot confrontatie van kerk en wereld in een spannende sociale situatie. Sociologisch Bulletin 18 (1964) 1-64

Kantorowlcz, E.H., The king's two bodies, Princeton 1981 (1957) Karsten, C.F., Machtsverhoudingen In Nederland, Intermediair 14

(1978) 38, 19-25

Kernwapens. '1-2-1' reeks nr. 2. Uitgave van het secretariaat van het R.K. Kerkgenootschap in Nederland, Utrecht 1982

Kocka, J., Angestellte zwischen Faschismus und Demokratie, Göt-tingen 1977

Kossmann, E.H., In praise of the Dutch republic, London 1963 Kruithof, B., De deugdzame natie. Het burgerlijk

beschavings-offensief van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen tussen 1784 en 1860, Symposion II/l (1980) 22-37

Laeyendecker, L., Publieke godsdienst in Nederland, Sociologische Gids 29 (1982) 346-365

(10)

Religie en macht 1983 (zie ook deze bundel, hoofdstuk 6} Langedijk, D., De geschiedenis van het protestants christelijk

onderwijs, Delft 1953

Lenski, G., The religious factor, New York 1961

Lewy, G., The catholic church and Nazi Germany, New York 1964 Lipset, S.M., Political man. The social basis of politics, Garden

City N.Y. 1960

Lohse, E., Orientierungspunkte. Unsere Kirche heute und morgen,

Stuttgart 1979

Loor, H.D. de, Kerk in de samenleving. Een analyse van het spre-ken der Nederlandse Hervormde Kerk sedert 1945, Baarn 1970 Luckmann, Th., The Invisible religion. The problem of religion

in modern society, New York/London 1967 (Das Problem der Re-ligion in der modernen Gesellschaft, Freiburg im Breisgau, 1963)

Luhmann, N., Grundwerte als Zivilreligion: zur wissenschaftlichen Karrlere eines Themas, in: idem, Soziologische Aufklärung 3, Opladen 1981, 293-308

Lijphart, A , Verzuiling, pacificatie en kentering in de Neder-landse politiek, Amsterdam 1979 en 1976 (1968)

Mackenzie, R., Parties, pressure groups and the British political process, 1n: R. Rose (ed.), Studies in British politics, Lon-don 1966

Mannheim, K., Ideologie und Utopie, Frankfurt am Main 1969

(1929)

Markoff, J. and D. Regan, The rise and fall of civil religion; comparative perspectives. Sociological Analysis 42 (1981) 333-352

Martin, D.A., A general theory of secularisation, Oxford 1978 Marty, M E . , Two kinds of civil religion, 1n: R.R. Richey and

O.G. Jones (eds.), American civil religion. New York 1974. 139-157

Marx, K. und F. Engels, Ueber Religion, Berlin-Ost 1958

Middendorp, C P., Progressiveness and conservatism. The fundamen-tal dimensions of Ideological controversy and their relation-ship to social class, Den Haag/Par1js/New York 1978

Moodie, D., The rise of Afrikanerdom, Berkeley and Los Angeles 1975

(11)

O'Dea, Th.F., Godsdienstsoctologie, Utrecht/Antwerpen 1968

Oud, P.J., Het jongste verleden, Assen 1968 (1948-1951)

Parsons, T. and G.M. Platt, The American university, Cambridge

(Mass) 1973

Partij van de Arbeid, Beginselprogranma i.j. Peeters, H , Burgers en modernisering, Deventer 1984

Perry, R.W , Gillespie, D.F. and H.A. Parker, Configurations in the analysis of attitudes, importance and social behavior, Sociology and Social Research 60 (1976) 135-146

Plessner, H , Die verspätete Nation. Ueber die politische Ver-führbarkeit bürgerlichen Geistes, Frankfurt am Main 1974 (1959)

Regan, D., Islam, intellectuals and civil religion in Malaysia, Sociological Analysis 37 (1976) 95-110

Rémond, R. (éd.), Forces religieuses et attitudes politiques dans la France contemporaine, Paris 1965

Rendtorff, T., Christentum ausserhalb der Kirche. Konkretionen der Aufklärung, Hamburg 1969

Robertson, R., Individuation, societal i satt on and the civil reli-gion problem, in: idem. Meaning and change, Oxford 1978, 148-145

Roe, R A., Links en rechts in empirisch perspectief, Amsterdam 1975

Romme, C.P.M., Eenheid in de politiek, Katholieke Staatkundig Maandschrift 5 (1952-1953)

Rousseau, J . J . . Oeuvres complètes III, Paris 1964

Rüter, A.J.C., De Nederlandse natie en het Nederlandse volkska-rakter, In: idem, Historische studies over mens en samenle-ving, Assen 1967, 303-321

Sanders, Th.G., Protestant concepts of church and state. Histo-rical background and approaches for the future. Garden City N.Y. 1965 (1964)

Schelsky H., Auf der Suche nach Wirklichkeit, Düsseldorf/Köln

1965

Schendelen, M.P.C M. van, Parlementaire Informatie,

besluitvor-ming en vertegenwoordiging, Rotterdam 1975

Schendelen, M.P.C.M., Verzuiling en restauratie in de Nederlandse

politiek Beleid en Maatschappij 5 (1978) 42-54

(12)

demonstran-ten - wie zijn ze en wat willen ze? Soest 1982

Schilling, M., Die Geschichte der nördlichen Niederlande und die Modernisierungstheorie, Geschichte und Gesellschaft 8 (1982) 475-517

Sennett, R , The fall of public man, Cambridge (Mass.) 1974 Smltskamp, H., Calvinistisch nationaal besef In Nederland vóór

het midden van de 17e eeuw 's-Gravenhage 1947

Swart, K.W., The miracle of the Dutch republic as seen In the 17th century, London 1967

Thung, Mady A., The precarious organisation. Sociological explo-rations of the church's mission and structure, 's-Gravenhage 1976

Troeltsch, £., Die Soziallehren der christlichen Kirchen und Gruppen, Tübingen 1919 (1912)

Ullmann, W., Medieval political thought, Harmondsworth 1979 (1965)

Veldkamp, G.M.J., Inleiding tot de sociale zekerheid, I, Deventer 1978

Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, U en de VVD, 1982

Heber. K., Der moderne Staat und die katholische Kirche.

Laizis-tische Tendenzen im staatlichen Leben der Dritten

Französi-schen Republik des Dritten Reiches und der Volksrepublik

Polen, Essen 1967

Heber, H., Wirtschaft und Gesellschaft, Köln/Berlin 1964

Weber, M., Gesammelte Aufsätze zur Relig1onssozio1og1e I,

Tü-bingen 1978 (1920)

Williams, R.M , American society: a sociological interpretation,

New York 1951 (1942)

Woldring, H.E.S. en D.Th. Kuiper, Reformatorische Maatschappij-kritiek. Ontwikkelingen op het gebied van sociale filosofie en sociologie in de kring van het Nederlandse protestantisme van de 19e eeuw tot heden, Kampen 1980

(13)

PERSONALIA

Dr. M.B. ter Borg (1946) studeerde sociologie en filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde in 1982 op 'Nihilisme en de Franse sociologische traditie'. Momenteel doceert hij als wetenschappelijk medewerker godsdienstsociologie aan de Theolo-gische Faculteit van de Rijksuniversiteit te Leiden.

Prof. Dr. G. Dekker (1931) studeerde economische en sociale we-tenschappen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en promoveerde in 1965 op 'Het kerkelijk gemengde huwelijk in Nederland.' Thans is hij aan de vermelde universiteit hoogleraar godsdienstsocio-logie.

Ors. A T.M. Duffhues (1953) studeerde culturele antropologie aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen en legde zijn doctoraal examen af in 1978. Momenteel is hij werkzaam aan het Katholiek Documentatie Centrum van dezelfde universiteit in het kader van het project 'Verzuiling en ontzuiling in Nederland'.

Prof. Dr. A.J.A. Felling (1938) studeerde sociologie aan de Ka-tholieke Universiteit te Nijmegen en promoveerde in 1973 op 'Lo-cale nacht en netwerken'. Thans is hij hoogleraar 1n de methoden van onderzoek aan de subfaculteit sociologie van de Katholieke Universiteit.

Prof. Dr. L. Laeyendecker (1930) studeerde filosofie en theologie en daarna sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amster-dam. H1j promoveerde in 1973 op 'Religie en conflict. Oe zoge-naamde sekten 1n sociologisch perspectief'. Thans is hij werkzaam als hoogleraar algemene sociologie aan de Rijksuniversiteit te Leiden.

LL

(14)
(15)

7. PUBLIEKE RELIGIE ALS COMPROMIS

- M. B. ter Borg

l De verdeeldheid in Nederland

In de jaren vijftig heeft Nederland zich in de sociologische en politicologische wereldliteratuur een zekere faam verworven dank-zij de eigenaardige vorm van verdeeldheid, die er zou heersen. De toen bestaande verzuiling heeft opgang gemaakt. "Zo'n land als Nederland kan helemaal niet bestaan", schijnt de politicoloog Dahl eens uitgeroepen te hebben. Die onbestaanbaarheid zit hem dan niet zozeer in de grote verdeeldheid, maar in de ermee ge-paard gaande politieke stabiliteit, en dat is inderdaad een spec-taculaire paradox. Volgens Lijphart is de verdeeldheid zo groot, dat eigenlijk niet van één Nederlandse samenleving gesproken kan worden, maar van drie samenlevingen, die door elkaar, naast el-kaar, maar niet met elkaar bestaan (Lijphart 1979, 67). En dan toch die rust!

(16)

2 Verzuiling en pacificatie

Verzuiling 1s een toenemende verticale segmentering van de samen-leving, waarbij religie, of zo men «11 levens- of wereldbeschou-wing, het onderscheldende criterium 1s. Hen kan zeggen dat er drie zuilen bestaan: een katholieke, een protestants-christeiljke en een zogenaamd neutrale zuil. Deze laatste kan als een vergaar-bak van alle niet-kerkeHjken worden beschouwd. Binnen deze zui-len bestaan grote sociaal-economische verschilzui-len, maar deze zijn van ondergeschikt belang. Men identificeert zich eerder met de godsdienstige groepering waartoe men behoort, dan met de sociaal-economische klasse waartoe men behoort. Anders gezegd, de hori-zontale segmentatie is van secundair belang, de verticale van primair belang in de Nederlandse samenleving. Overigens verschilt per zuil het gewicht dat men aan het eerste en het tweede moet toekennen. Bij de katholieken is levensbeschouwelijke binding het sterkst en bij de neutrale zuil - vanzelfsprekend - het zwakst. Bij deze laatste gaan levensbeschouwing en sociaal-economische positie als onderscheidend criterium door elkaar heen lopen. Dit is vooral bij de socialisten het geval.

De zullen hadden alles zelf: van vakbond tot voetbalclub, van ziekenhuis tot omroep. Alles was op levensbeschouwelijke grond-slag georganiseerd. Als protestant ging men niet met katholieken of socialisten om. Alleen het gebied waarin men woonde had men gemeenschappelijk - al waren er duidelijk katholieke streken - en dat maakte dat men ook een gemeenschappelijke overheid moest ac-cepteren. Wonderlijk genoeg ging dit In grote harmonie.

(17)

Deze verklaring is problematisch. Omdat we toch in de sfeer van de paradoxen zitten, kunnen we zeggen dat Lijphart tegelij-kertijd te weinig verklaart en te veel. Hij verklaart te weinig omdat er nog wat meer verklaard moet worden dan alleen stabili-teit. En hij verklaart te veel omdat zelfs stabiliteit alleen over een periode van vijftig jaar niet verklaard kan worden uit het pragmatisme van verstandige leiders alleen. Misschien dat een politicoloog daarin nog kan geloven, maar een socioloog kan dat niet. Het pragmatisme alleen is niet genoeg. Daarom zal ik een aanvulling trachten te geven op Lijpharts verklaring. Ik zal in dit opstel trachten de these aannemelijk te maken dat er een veel grotere consensus over een aantal grondwaarden bestond, dan men veelal veronderstelt. Of men deze aanvulling wil zien als een extra verklarende factor, of als een afzwakking van de paradox die verklaard moet worden, laat ik aan de lezer over.

Ik ben me daarbij terdege bewust van het feit dat een zekere consensus over grondwaarden, dwars door de verzuiling heen, naast het pragmatisme van de leiders, nog bij lange na niet voldoende is om te verklaren wat verklaard moet worden. Het is slechts een stapje In de richting.

Wat zou er, naast stabiliteit, dan nog meer verklaard moeten worden? Op zijn minst twee zaken.

Ten eerste: de betrekkelijke stabiliteit van de Nederlandse samenleving bij de ontzuiling. Hoe was het mogelijk dat de mensen die decennia naast maar zonder elkaar hadden geleefd, opeens met elkaar gingen leven, eikaars idealen gingen delen. Ja, hoe heeft het ontzuiHngsproces zonder bloedvergieten kunnen verlopen?

(18)

3 Consensus

Dat er ten aanzien van een aantal grondwaarden consensus zou kun-nen zijn, daarop attenderen ons de meest recente beginselprogram-ma's van de drie grote partijen. De grote leuze van de Franse revolutie, de trits "vrijheid, gelijkheid en broederschap" kan men In deze beginselprogramma's zonder moeite onmiddellijk terug-vinden. Hen moet daarbij wel bedenken dat broederschap tegenwoor-dig solidariteit genoemd wordt en dat onder vrijheid zowel nega-tieve als posinega-tieve vrijheid wordt verstaan, dat wil zeggen "vrijheid van" en "vrijheid tot", of, nog anders geformuleerd, zowel onafhankelijkheid als verantwoordelijkheid en zelfontplooi-ing.

1. Partij van de Arbeid. Deze partij noemt de eerste paragraaf van zijn beginselen: "Gelijkheid en Solidariteit". Hierbij gaat het erom "dat alle mensen in staat zijn zich zelfstandig te ont-wikkelen en in vrijheid te ontplooien" (PvdA, Beginselprogramma par 1).

2. Christen-democratisch Appel. "Solidariteit" is hier de titel van hoofdstuk IV. Eerdere hoofdstukken heten "Gerechtigheid" en "Gespreide Verantwoordelijkheid". Bij gerechtigheid gaat het om de "fundamentele gelijkwaardigheid van mensen". Op vele plaatsen bepleit men "geestelijke vrijheid" en "menselijke waardigheid" (CDA, Program van uitgangspunten).

3. Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. In het eerste artikel van het beginselprogramma formuleert men de grondslag van de par-tij. Men heeft de "overtuiging (...) dat vrijheid, verantwoorde-lijkheid, sociale rechtvaardigheid en de gelijkwaardigheid van alle mensen de fundamenten behoren te zijn van elke samenleving" (VVD, U en de VVD).1

Omdat het uitvoeren van wat de VVD voorstaat solidariteit ver-onderstelt, mag men tot consensus van de drie partijen met be-trekking tot de grondwaarden besluiten.

(19)

bereid is in te zetten, zijn zo groot dat het de moeite blijft lonen iedere keer maar weer de tocht naar de stembus te onder-nemen. Het zijn deze interpretaties die de politieke realiteit van elke dag uitmaken. Vandaar dat altijd over de verschillen op dit punt wordt geschreven en gepraat. Hen gaat er daarbij van uit dat de overeenkomsten, de consensus, geen enkele rol spelen. Zou dat werkelijk zo zijn?

We zullen trachten er in deze bijdrage achter te konen, of de consensus, die anno 1983 zo vanzelfsprekend lijkt, ook bestond in de tijd van de grote verdeeldheid en of er geen momenten zijn waarop de geconstateerde consensus wel degelijk een rol speelt.

4 Vier mijlpalen In het ontstaan van de verzorgingsstaat

De belangrijkste verandering in de maatschappijstructuur van de West-Europese landen is ongetwijfeld het ontstaan van de verzor-gingsstaat. Het is een compromis tussen een vorm van socialisme en een vorm van kapitalisme. Als zodanig moet men het - hoe men hier verder ook over denkt - waarderen als een nieuwe en betrek-kelijk levensvatbare vorm van samenleven. Daarom nemen we deze belangrijke gebeurtenis als uitgangspunt bij ons zoeken naar con-sensus over waarden.

Over hoe dit compromis ontstaan is, wat de waarde ervan is enz valt buitengewoon veel te zeggen. Wat ons hier slechts in-teresseert, is of het door de verschillende partijen werd ge-rechtvaardigd met een beroep op dezelfde, of althans gelijklui-dende waarden, met andere woorden, of er waarden-consensus be-staat. Voor het sluiten van een compromis moeten de partijen waarom het gaat tenminste één belang gemeenschappelijk hebben, namelijk dat het bestaande geschil wordt beëindigd. Daarnaast kan elke erbij betrokken partij zijn eigen rechtvaardiging hebben, die in alle opzichten verschilt van die van de andere partij. Het is echter ook denkbaar dat men er dezelfde rechtvaardiging op na-houdt, en daarvan zelfs min of meer uitvoerig getuigt.

(20)

1

180

-ontstaan.

De verzorgingsstaat 1s zeer geleidelijk, stukje bij beetje, voortgekomen uit de 19e-eeuwse, hoogkapitalIstische nachtwaker-staat.^ Deze uitkomst was het resultaat van allerlei economische ontwikkelingen, van een keiharde sociale strijd, van noeste amb-telijke arbeid, van politieke en Ideële motieven, enzovoort. De verzorgingsstaat, verwezenlijkt door middel van een groot aantal sociale wetten, is ontstaan in de context van een ongekende eco-nomische groei die een snelle sociale differentiatie met zich meebracht. Deze had weer onoverzienbaar veel gevolgen: toenemende mobiliteit, urbanisatie, een sterke verstatelijking, secularisa-tie, enzovoort. Deze ontwikkeling is kenmerkend voor de hele wes-telijke wereld. In Nederland komt daar als complicerende factor nog de verzuiling bij.

Het is een uiterst verwarde en onoverzichtelijke situatie waarin men zich bevindt. En men zou zich kunnen voorstellen dat men het compromis, dat iedere sociale wet toch weer is, met ge-heel verschillende argumenten rechtvaardigt. Ook is het denkbaar, en misschien wel voor de hand liggend, dat sociale wetten met ge-ringe en wisselende meerderheden aanvaard worden.

Om te zien of dit in grote lijnen ook het geval is, zullen we de behandeling van vier belangrijke sociale wetten in vier ver-schillende periodes zeer kort en globaal analyseren. Ik kies daarvoor de Arbeidswet van 1919, de Ziektewet van 1928, de AOW van 1956 en de Bijstandswet van 1963. De vier uiteenlopende typen wet waaruit de verzorgingsstaat goeddeels bestaat, zijn dan de revue gepasseerd: een wet die de arbeid humaniseert, een werkne-mersverzekering, een volksverzekeringswet en eert sociale voor-ziening. De behandeling van deze vier wetten valt steeds in de periode van de pacificatie. Dit is dus de periode waarin volgens Ujphart stabiliteit heerste op grond van pragmatisme.

(21)

wordt gezet in de Memorie van Toelichting, waarna de kamer, een paar dissonanten daargelaten, eenstemmig invalt.

De arbeidswet van 1919. In deze wet worden de 8-urendag en de 45-urige werkweek wettelijk vastgelegd. Het gaat hier om één van de wetten die kort na de eerste wereldoorlog door minister Aalberse worden ingediend (Oud 1968, I, 106 e . V . ) . In de geschiedenis van de verzorgingsstaat moet daarom heel 1919 als een mijlpaal worden beschouwd.

Aalberse zegt in zijn Memorie van Toelichting dat het bij de Arbeidswet gaat om het beschermen van de economisch zwakken (Han-delingen Tweede Kamer 1918-1919. Bijlagen, 408, par l en 4, juli 1919). Zijn geestverwant, de katholieke staatsman Nolens, meent dat de mens "een redelijk, zedelijk wezen ( i s ) , het evenbeeld Gods, met, in overeenstemming met zijn wezen en bestemming, schillende vermogens en behoeften, waarvan de ontwikkeling, ver-volmaking en bevrediging, tijd 1n beslag neemt." Die tijd wordt door de arbeidswet gegarandeerd. Op grond van zijn uitgangspunt is Nolens voor een zo groot mogelijke gelijkheid hierin.

De socialist Schaper wijst op hetzelfde: de arbeiders krijgen door de Arbeidswet meer ontspanning en meer gelegenheid tot ont-wikkeling. Het familieleven en het godsdienstig leven zullen wor-den bevorderd. Expliciet wijst hij op de "agitatie" die nodig is geweest om dit resultaat te bereiken. Dat deze agitatie een rol heeft gespeeld, wil ook Nolens niet ontkennen. De revolutiepoging van 1918 heeft volgens hem de behandeling van dit wetsontwerp verhaast.

Oppositie tegen de wet is afkomstig van kamerleden die nauwe betrekkingen met de werkgevers onderhouden. Men voert twee argu-menten aan die ons ook heden ten dage nog bekend in de oren klin-ken: het gevaar voor de Internationale concurrentiepositie van Nederland en de beknotting van de vrijheid. Aalberse pareert deze bezwaren spitsvondig in zijn Memorie van Toelichting: "Verhoging van het zedelijk en lichamelijk peil der arbeiders" zal de kwali-teit van de productie doen toenemen. En de vrijheid wordt wel-iswaar Ingeperkt, naar uitsluitend om de vrijheid (maar nu die van de arbeiders) te kunnen vergroten.

(22)

ethi-sehe argumenten van de minister. Dat neemt niet weg dat hij de wet amendeert: in plaats van een 45-urige, wil hij een 48-urige werkweek. Het amendement krijgt 7 stemmen (Oud 1968, I, H8 e.v.l.

Opvallend zijn de verzoenende woorden die de minister richt aan het adres van de socialist Schaper, die eerder zijn soortge-lijke Initiatief-wetsontwerp door de kamer verworpen zag, maar ondanks die frustrerende ervaring nu loyaal meewerkt aan deze nieuwe wet. De wet wordt aanvaard net alleen de kleine communis-tische vertegenwoordiging tegen, die er slechts een truc in ziet om de arbeiders te manipuleren.

De Ziektewet van 1929. Aan de wenselijkheid van de invoering van een ziekteverzekering voor werknemers wordt - een staatkundig-gereformeerde uitzondering daargelaten - door niemand getwijfeld, en dat 1s bijna 20 jaar zo. Reeds minister Tal ma had voor de Eer-ste Wereldoorlog de ziektewet door het parlement geloodst. Het tijdens de oorlog optredende liberale ministerie Cort van der Linden heeft de wet, die reeds In het Staatsblad was gepubli-ceerd, echter nooit uitgevoerd. Latere ministeries kwamen vervol-gens met gewijzigde ontwerpen die steeds onaanvaardbaar bleken.

Deze voorgeschiedenis wordt uitgebreid gememoreerd tijdens het soms heftige debat. Er wordt hier ook niet één bewindsman gepre-zen, maar twee: Talma, "die op het kerkhof van Bennebroek een welverdiende rust geniet", en de huidige minister. Grote onenig-heid met name tussen links en rechts, d.w z. tussen confessioneel en niet-confessioneel, is er slechts over één kwestie, namelijk de vraag of de ongehuwde moeder in de wet thuis hoort of niet. De wet wordt aangenomen met 64 tegen 16 stemmen. De belangrijkste tegenstemmende fractie is de christelijk-h1stor1sche. Met de wenselijkheid van de wet maar de wijze van uitvoering is hiervan de oorzaak (Handelingen van de Tweede Kamer 1928-1929, 1623 e.V.).

(23)

1

183

-Minister Suurhoff geeft In zijn Memorie van Toelichting een overzicht van de ontstaansgeschiedenis van de wet, dat meteen als een standaardwerkje terzake mag worden beschouwd (Handelingen Tweede Kamer 1954-1955, Bijlagen III, 4009, 10 e.V.). Hij doet dit om aan te toner hoe een decennia durende worsteling met de materie uiteindelijk is uitgemond in een synthese van alle stand-punten "In stede van een niemand bevredigend compromis". In het debat oogst de minister lof van alle grote fracties.

Grote woorden over de bestemming van de mens blijven hier goeddeels achterwege. Zij hebben plaats gemaakt voor een tamelijk technische discussie over de rol van de staat in het verzeke-ringswezen. Algemeen wordt solidariteit als de rechtsgrond hier-voor gezien. Ook in dit debat ontbreekt een overduidelijke demon-stratie van eenheid niet. Bij de aanneming van de wet overtreedt de voorzitter van de Tweede Kamer de ongeschreven regel dat voor-zitters hun gevoelens niet tonen, door de kamer geluk te wensen met deze wet, waardoor de woordcombinatie "oud en arm" voorgoed zal verdwijnen (Veldkamp 1978, 110).

De Algemene Bijstandswet van 1963. De ABW wordt wel het sluitstuk van de sociale zekerheid genoemd. Ook deze wet is weer een onder-deel van een verzameling wetten die alle rond 1963 zijn aangeno-men (idem 123 e.V.). De Memorie van Toelichting bevat een kort historisch overzicht, waarin de wet geplaatst wordt in het kader van de snelle industriële ontwikkeling, waardoor familiegemeen-schap, kerk en liefdadigheid de armenzorg niet langer aankonden. Hierdoor 1s de staat in toenemende mate genoodzaakt geweest deze taak over te nemen. De solidariteit is hierbij van karakter ver-anderd. Wat vroeger liefdadigheid was, is thans een sociaal recht. Wat barmhartigheid was wordt billijkheid. Hierbij wordt een beroep gedaan op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (Handelingen van de Tweede Kamer 1961-1962, Bijlagen III, 6796, 9-10).

(24)

ze-delljke, geen burgerlijke plicht", zo heette het 1n 1854. Daarom hield de staat zich slechts bezig met de armen, voor zover zij een bedreiging vormden voor de openbare orde. De wet, die hier voorligt, maakt hieraan eindelijk definitief een einde. Bezwaar is dat hij het wat zuinigjes aan doet: een minimum bestaan wordt gegarandeerd, geen optimaal bestaan.

Mejuffrouw Kok van de KVP vat de grondslag van de wet samen: "enerzijds het respect voor de menselijke persoon - als zijnde een zelfstandig en zelfverantwoordelijk wezen - anderzijds de er-kenning, dat het de mens niet gegeven is, alleen op eigen kracht zijn weg door het leven te vinden, maar dat hij geheel volgens de menselijke natuur is aangewezen op zijn medemens, om in onder-linge verbondenheid - in solidariteit - de bestaansrislco's te dragen".

De Christel ijk-historische afgevaardigde Kikkert wijst op de ondersteuning van deze gedachte door de Bijbel, de afgevaardigde van de VVD vermeldt uitdrukkelijk dat de wet in overeenstemming is met het beginselprogramma van haar partij. De anti-revolut1o-nair Smallenbroek betreurt het dat deze wet nodig is. Hij kan het niet anders zien dan als een tekortschieten van de gemeenschap op het stuk van de solidariteit. Deze wet maakt dat niet goed (Han-deling van de Tweede Kamer 1962-1963, 3914 e.V.).

(25)

S De Sociale Zekerheid

Verreweg het belangrijkste deel van de verzorgingsstaat wordt uitgemaakt door de sociale zekerheidswetgeving. Om een wat nauw-keuriger beeld te krijgen, zullen we de behandeling van de be-langrijkste sociale verzekeringswetten de revue laten passeren.3

De Werkloosheidswet ( W W . ) . De behandeling van deze wet geeft aanleiding tot veel en plechtig herdenken. Dat de toestanden van de jaren dertig niet meer mogen terugkomen is het algemene gevoe-len. Zowel van confessionele als van socialistische zijde wordt de wet een overwinning van de vakbeweging genoemd. De liberale afgevaardigde ziet in de wet een waardig sluitstuk van onze so-ciale verzekering. Het zal niet voor het laatst zijn dat een wet aldus wordt aangeduid. Behalve de communisten en de staatkundig-gereformeerden acht iedereen deze wet in overeenstemming met het partijprogram. De wet wordt aangenomen met alleen de communisten tegen (Handelingen van de Tweede Kamer 1948-1949, 1524 e.V.).

De Algemene Weduwen en Wezen Wet (AWW). De rechtsgrond voor deze wet is de solidariteit. Het volk voelt persoonlijke verantwoorde-lijkheid maar dit leidt onvoldoende tot afdoende voorzieningen (Bijlagen van de Handelingen der Tweede Kamer 1958-1959, 5390, blz. 21). De wet wordt unaniem toegejuicht. De CPN ziet de wet als een doekje voor het bloeden voor het weigeren van een loon-ronde, maar is niettemin niet tegen. Mejuffrouw Van Leeuwen van de AR vindt het "hard en wreed" dat ook oudere ongehuwde vrouwen premie moeten betalen en de SGP ventileert haar gebruikelijke be-zwaren tegen verzekeringen 1n het algemeen. Aanvaarding zonder hoofdelijke stemming (Handelingen van de Tweede Kamer 1958-1959, 3595 e . V . ) .

(26)

Van Rhijn, de kwestie van de onenigheid over de rechtsgrond nogal gemakkelijk op (Handelingen van de Tweede Kamer 1959-1960, 4953, 11, Memorie van Antwoord). Na een rommelig debat, dat voor een groot deel in het teken staat van de recente regeringswisseling, wordt de wet aangenomen. Zowel vóór als na de regeringswisseling was de oppositie (resp. VVD en PvdA) tegen (Handelingen Tweede Kamer 1960-1961, 4185 e . V . ) .

Ziekenfondswet (ZFH). Het gaat hier om de vervanging van een re-geling van de bezetter door een volledige wet. Deze wet is inge-burgerd en leeft in het bewustzijn van het volk. De wetgever moet nu eenmaal aansluiten bij het bestaande. Maar van het geven van een rechtsgrond ziet de minister af (Handelingen van de Tweede Kamer 1961-1962, Bijlagen, 6808). De Kamer is één in zijn blijd-schap dat er nu eindelijk een wet komt en dat we van een regeling uit de bezetting zijn verlost, maar de Kamer is ook één in zijn ambivalentie met betrekking tot deze wet. De debatten zijn zeer technisch van aard (Handelingen van de Tweede Kamer 1963-1964, 16 juni).

Het Werkloosheidsvoorzieningen (HHY). Deze wet wordt alleen vol-ledigheidshalve genoemd. Hij wordt aangenomen maar als betrekke-lijk overbodig ervaren omdat het aannemen van de Bijstandswet, waarvan de WWV een onderdeel zal gaan vormen, aanstaande is (Han-delingen van de Tweede Kamer 1964-1965, 409).

Wet op de Arbeidsongeschiktheid (MAO). Met betrekking tot het on-derwerp dat wij hier bestuderen, wijkt dit wetsontwerp sterk af van de grote wetten uit de jaren vijftig. Er is hier namelijk sprake van een doorbraak waar het gaat om de rechtsgrond. Tot dusverre, zo stelt minister Veldkamp in zijn Memorie van Toelich-ting, was de sociale verzekering gemodelleerd naar de verzeke-ringen in de private sector. Er was daarbij sprake van ruileven-wicnt. Dit bleek echter ontoereikend. Daarom is er nu van af ge-stapt. Ervoor in de plaats komt het beginsel van de maatschappe-lijke solidariteit.

(27)

een rechtvaardig loon. Maar dit is slechts eer afgeleid beginsel. Het Is afhankelijk van het recht op zelfontplooiing en het begin-sel van gelijke kansen voor iedereen (Handelingen der Tweede Ka-mer 1964-1965, Bijlagen III, 7171).

De waardering voor de minister is algemeen. Hij wordt geprezen om zijn grootse conceptie. Het wordt een "unicum in de wereld" genoemd en "internationaal baanbrekend". De anti-revolutionaire afgevaardigde Roolvink vraagt zich af, waarom niet veel eerder de solidariteit tot rechtsgrond is verklaard. Hij meent voorts dat er bij deze wet, net als bij vele voorgaande sociale wetten, een "communis opinio" bestaat met betrekking tot het doel van de wet.

De afgevaardigden van de VVD en de CPN delen de blijdschap en de waardering voor de minister. Zij onderschrijven het beginsel van de solidariteit maar hebben elk hun bedenkingen. Oe VVD be-treurt het verdwijnen van het ruilevenwicht en de CPN bebe-treurt het feit dat de kwaliteit van de arbeid zodanig 1s, dat een wet als deze nodig is. De aansprakelijkheid van de ondernemers moet beter worden geregeld (Handelingen van de Tweede Kamer 1965-1966, 1656 e.V.).

In de Eerste Kamer ontspint zich nog een interessante discus-sie tussen de minister en de heer Oe Gaay Fortman over wat een rechtsgrond is. Een rechtsgrond verbindt wat men gelooft, de levensbeschouwing, met de inhoud van de wet. Solidariteit en ge-lijke kansen ziet De Gaay Fortman niet als zelfstandige rechts-gronden omdat ze terug te voeren zijn op het recht op zelfont-plooiing van de mens (Handelingen van de Eerste Kamer 1965-1966, 340).

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AHBZ). Ook bij deze wet wordt weer uitvoerig een rechtsgrond geformuleerd in de Memorie van Toelichting. Het gaat hier om gelijkheid van kansen. Voorts is het een cultuuropdracht de alleraraksten zoveel mogelijk kan-sen te geven. Het gaat om een verhoging van het geluk (Handelin-gen van de Tweede Kamer 1965-1966, Bijla(Handelin-gen, 8457).

Oe confessionelen zijn juichend. Roolvink zegt over het ver-schijnsel rechtsgrond in het algemeen: "Wanneer ik het wat oneer-biedig mag zeggen, is dit punt nu bijna een hamerstuk geworden, terwijl het toch een hoogst belangrijke aangelegenheid blijft."

(28)

tot het doel, maar met betrekking tot wat uiteindelijk in de wet is gekomen, mogen we spreken van een niemand bevredigend compro-mis. Het debat wordt dan ook het debat der gemengde gevoelens ge-noemd (Handelingen van de Tweede Kamer 1967-1968, 258 e.v.).

Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAM). In tegenstelling tot de WAO is deze wet geen werknemersverzekering maar een volksverzeke-ring. De eenstemmigheid ten aanzien van noodzaak en doel is even groot als bij de WAO. De afgevaardigde van de SGP vraagt zich tijdens de behandeling in de commissie af, of er sprake is van solidariteit wanneer men deze niet voelt. De minister antwoordt dat een gemeenschap altijd solidariteit impliceert en dat het mooi zou zijn wanneer deze als barmhartigheid werd gevoeld (Han-delingen Tweede Kamer 1974-1975, 5830 e.v. en Bijlagen, 13231).

Het beeld dat uit de behandeling van de verschillende soorten van wet naar voren kwam, wordt bij de sociale zekerheid beves-tigd. Ten aanzien van de waarden die aan de wetten ten grondslag liggen en de doeleinden die ermee gediend willen zijn, bestaat grote eenstemmigheid. Het meest wordt hier solidariteit genoemd naar ook gelijkheid horen we vaak noemen. En als we De Gaay Fort-man mogen geloven, zijn deze beide afgeleid van het recht op zelfontplooiing, wat hierboven door mij als een aspect van vrij-heid werd genoemd. Wanneer er geen eenstemmigvrij-heid is, betreft dit vooral de manier waarop de wet moet worden uitgevoerd.

Uitzondering vormt hier de Kinderbijslagwet. Dit moet gezien worden tegen de achtergrond van het feit dat toen nog het enorme kindertal in de gezinnen van de confessionele zuilen door de an-deren als een grote bedreiging werd ervaren.

6 Het ritueel en de dogma's

Wanneer de wetten behandeld worden in het parlement is het aan-nemen ervan in vele gevallen wel zeker. Daardoor heeft zo'n open-bare behandeling in het parlement goeddeels een ritueel karakter. Het heeft verschillende functies en deze zijn alle te illustreren aan de hand van de behandelingen van de sociale wetten.

(29)

spectrum door positie te kiezen ten aanzien van de wet die voor-ligt. Enerzijds is het daarbij nodig dat men zich tegen de wet afzet, duidelijk aan de kiezers overbrengt, wat men méér of min-der had gewild dan er uiteindelijk is uitgekomen. Anmin-derzijds kan men hiermee niet te ver gaan, zeker niet waar het belangrijke wetten betreft zoals de sociale wetten. Wil men In de toekomst eventueel een serieuze partner zijn in de macht, dan moet men zich nu "redelijk" opstellen. Wee degene die zich te sterk profi-leert, zoals keer op keer de communisten en de staatkundig-gere-formeerden. In de toekomst wordt dat nagedragen. De communisten krijgen voortdurend van de sociaal-democraten te horen, dat zij zich verzet hebben tegen de sociale wetten die - hoe onvolmaakt ook - tocti een zegen waren voor de arbeiders. De staatkundig-ge-reformeerden wordt telkens beleefd gevraagd of zij nu nog wel recht van spreken hebben, nu er speciaal ter wille van hen ont-snappingsclausules voor gewetensbezwaren zijn gemaakt.

ï._ Eenheid. De sociale wet mag dan een compromis zijn, er wordt

(30)

gesproken worden.

Maar dit zich gezamenlijk achter een wet opstellen, geeft een gevoel van eenheid, van gezamenlijke identiteit, die korte tijd belangrijker lijkt dan de verschillen. Ook dit gevoel van eenheid wordt op rituele wijze gedemonstreerd, bijvoorbeeld door uitge-breid de minister te prijzen, door het verleden meer of minder uitgebreid te memoreren en zich te distantiëren van de zwarte bladzijden daaruit. Ook wordt wel de nationale identiteit bena-drukt door hetgeen we op het punt staan samen tot stand te bren-gen van internationale betekenis te noemen. Ook wordt er getuigd van de gezamenlijke, uiteindelijke waarden. Éénmaal zelfs worden de mores van de Kamer geschonden om van die eenheid te doen blij-ken.

3. Verzoening. Het ritueel is zeer ingetogen. De plaats waar het zich afspeelt, Nederland, en dan ook nog in het parlement, leent zich niet voor andersoortige taferelen. Haar dat is niet de enige reden waarom het ingetogen is. Het behandelen van een ingrijpende sociale wet is een precaire zaak. Me hebben al gezien dat men zich niet ongestraft al te ver van het bereikte kan distantiëren. Minstens zo belangrijk is echter, dat het bij het aannemen van een sociale wet gaat om het beëindigen van een vaak verbitterde en vernederende strijd. Ook hiervan wordt getuigd, men laat de geschiedenis nog eenmaal herleven. Nu is het onmogelijk om na het sluiten van de vrede zonder meer uit elkaar te gaan. Omdat men door elkaar heen woont en van elkaar afhankelijk is, moet men samen verder. Dit stelt zijn eisen. Oe winnaars moeten niet te triomfantelijk doen. Z1j moeten hun overwinning niet van de daken schreeuwen. Dit doen zij ook niet, en wel door te laten merken dat ze niet geheel tevreden zijn, dat ze zich ook een beetje ver-liezer voelen en dat ze meer hebben moeten inleveren dan hen lief was. Doordat het hier gaat om een compromis zullen ze niet behoe-ven te veinzen. Bobehoe-vendien slaan ze twee vliegen in één klap: ze profileren zich immers. Toch vereist het enige tact. In de ach-terhoedegevechten, waarmee ze hun ontevredenheid demonstreren, moeten ze niet te harde klappen uitdelen.

(31)

nage-streefd, zij het onder sociaal-economisch zeer andere omstandig-heden, waardoor het wenselijke meestal niet mogelijk was. Dat het hier om zeer zwaarwichtige bedenkingen ging, demonstreert men achteraf nogmaals door ze breed uit te meten. De gevaren waarvoor men steeds gevreesd reeft, zijn er ook nu nog, en daarom tracht men er in het achterhoedegevecht nog iets af te knabbelen. Dit neemt echter niet weg, dat men zich geheel kan vinden in de waar-den en de doeleinwaar-den die in de wet worwaar-den nagestreefd. Overigens kan men niet zonder een zekere ambiguïteit over winnaars en ver-liezers spreken. Mant wie is winnaar, de socialist die bijna alles heeft gekregen wat hij wilde, behalve het socialisme? Of misschien zijn tegenstander, die veel heeft verloren, maar zijn stelling heeft waargemaakt dat gerechtigheid mogelijk is zonder socialisme, en die daardoor van dat socialisme steeds minder te vrezen heeft?

In deze verwarrende situatie daarom een ingetogen ritueel waarbij men het vertrouwen in elkaar benadrukt, een nationale verzoening tot stand brengt en de eigen Identiteit bevestigt.

Eén van de dingen die men doet tijdens het ritueel is het expli-citeren van de grondwaarden. Deze lijken goeddeels hetzelfde ge-bleven te zijn. Hat verandert, is de Intensiteit waarmee men ze voor het voetlicht brengt.

De perioden onmiddellijk na de twee wereldoorlogen brengen voor wat betreft de verzorgingsstaat een hoogconjunctuur. Na de eerste wereldoorlog is deze van korte duur, waarschijnlijk door de instabiele economische situatie, na de tweede wereldoorlog houdt zij zeer lang aan. Tot diep In de jaren zeventig worden nog nieuwe sociale wetten Ingediend. De periode waarin men zijn waar-den belijdt, correspondeert hiermee niet.

(32)

Industrie gegenereerde welvaart problematisch te worden en werden de waarden opnieuw geformuleerd. In de tussentijd waren die waar-den er wel, maar betrekkelijk geroutinlseerd. Zij zijn, om met Roolvlnk te spreken, een hamerstuk geworden. Consensus over deze waarden, zo mogen we .besluiten, Is er altijd geweest.

Consensus over de waarden vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn bij de opbouw van de Nederlandse verzorgingsstaat van bij-zonder veel belang. Tegelijkertijd zijn zij:

1. Oe grond waarop compromissen met betrekking tot de verzor-gingsstaat gesloten zijn.

2. De Inspiratiebron om tot de verzorgingsstaat te konen en als

zodanig één van de oorzaken van de verzorgingsstaat.*

3. De doeleinden, waarnaar in de verzorgingsstaat gestreefd wordt.

7 Consensus en verzuiling

De verzorgingsstaat in Nederland is opgebouwd in een situatie van vergaande verzuildheid. Uit wat tot nu toe Is beschreven mag naar mijn overtuiging worden afgeleid dat onder de waardendissensus die aan de verzuiling ten grondslag ligt, een waardenconsensus ligt met betrekking tot andere fundamentele waarden. Het zijn deze waarden, die de grond, de inspiratie en het doel vormen van de verzorgingsstaat In Nederland.

Hoe moeten we ons de verhouding tussen deze dissensus en con-sensus voorstellen?

Een eerste opmerking die hierover gemaakt kan worden, ligt nogal voor de hand. De drie zullen hebben dezelfde culturele wor-tels: het Christendom. Consensus over een aantal grondwaarden komt wellicht mede daaruit voort en sluit dissensus over andere waarden geenszins uit. Deze ideeën-historische opmerking moet worden aangevuld met een meer sociologische, die Ik 1n een zeer algemeen geformuleerde hypothese wil neerleggen. Zij luidt: ver-ticale Integratie van de samenleving werkt waardenconsensus 1n de hand.

(33)

soclaal-econo-mische samenstelling sterk op elkaar lijken, 1s het niet verwon-derlijk dat de sociaal-economische en politieke leerstellingen in vele opzichten op elkaar lijken. We hebben gezien, dat dit inder-daad het geval is met betrekking tot de genoemde grondwaarden. Deze waarden bevorderen de samenhang binnen de zullen en - on-voorzien - tussen de zuilen.

Binnen de zuilen. Binnen de zuilen wordt de integratie en de daarmee samenhangende waardenconsensus allereerst bevorderd door wat de betreffende zuil van de andere zuilen onderscheidt. De ka-tholieken zetten zich af tegen de calvinisten en de goddelozer, enzovoorts, en zij voelen zich aangetrokken tot andere katholie-ken. De klassentegenstellingen binnen de zuilen dreigen de inte-gratie echter te vernietigen. Daarom tracht men de klassentegen-stellingen in woord (het belijden van de genoemde waarden) en in daad (het verkleinen van de economische verschillen) te verzach-ten. 5

Tussen de zuilen. Tussen de zuilen heerst gedurende de periode waarin de verzorgingsstaat goeddeels wordt opgebouwd, de pacifi-catie. Deze wordt mogelijk gemaakt door het feit dat de leiders van de drie zuilen, die met elkaar te overleggen en te beslissen hebben, ongeveer gelijksoortig opgebouwde groeperingen vertegen-woordigen en daardoor binnen hun groepering reeds soortgelijke compromissen hebben gesloten op grond van soortgelijke waarden en normen. Voor zover dit laatste nog niet gelukt is, kampen ze met ongeveer dezelfde problemen.

Dezelfde waarden, dezelfde problemen en dezelfde angst voor desintegratie, zowel van de samenleving als geheel als van de eigen zuil, drijven de gepacificeerde leiders tot dezelfde, door Bismarck als eerste beproefde oplossing: sociale wetten. Zo gaan gelijkgestemdheid, pragmatisme en idealisme hand in hand bij het doorvoeren van de verzorgingsstaat.

(34)

compromissen. En deze waarden kunnen als compromis tussen de zuilen functioneren, omdat zij zelf als grootste gemene deler compromis zijn tussen de uiteenlopende waardenoriëntaties binnen de zuilen. Bij het sluiten van deze compromissen worden deze waarden soms op bijna rituele wijze beleden en herbevestigd.

Na 1960, de verzorgingsstaat is dan bijna voltooid, komt er plotseling een onvoorziene, tamelijk vergaande ontzuiling tot stand. Achteraf wordt deze verklaard uit het voltooid zijn van het secularisatieproces.

Het wonderlijke feit, dat deze ingrijpende gebeurtenis zeer snel en bijna zonder geweld verloopt, is daarmee echter niet ver-klaard. Hoe kunnen drie Nederlanden in enkele jaren ineenvloelen tot één Nederland, op z o ' n vreedzame wijze?

Mijn antwoord op deze vraag laat zich raden. Men dient de ont-zuiling ook te zien in het licht van de toenemende democratise-ring. Het inzicht dat men gemeenschappelijke waarden nastreeft, waarop de pacificatie gedeeltelijk is gebaseerd, is niet langer voorbehouden aan de elite, maar dringt door tot het volk. Er is van nu af nog maar één Nederland met één gemeenschappelijk waar-dengoed. Zoals de nationale grappenmaker Wim Kan het eens uit-drukte: "dertien miljoen verstandige mensen in een bezopen we-reld."

8 Een publieke religie?

Mogen we de trits vrijheid, gelijkheid en broederschap, zoals we die gedistilleerd hebben uit de behandeling van een aantal so-ciale wetten, nu een publieke religie noemen? Oe ferme titel boven dit artikel suggereert dat dit zonder meer het geval Is, maar er zijn een aantal kanttekeningen bij te maken.

(35)

als mensen ons lot voor een deel in eigen hand kunnen en mogen nemen, waartegen de SGP telkens weer tevergeefs stormloopt.

Het geloof in deze grondwaarden is algemeen en het vervult zeker een aantal functies, die aan religie in het algemeen worden toegekend. Het verschaft een identiteit, het geeft een doel, het legitimeert en inspireert. De waarden worden ook van zodanig be-lang geacht, dat ze verspreid moeten worden over de wereld. Men kan ze terug vinden in de Universele Verklaring van de Rechten van de Hens. Amnesty International ijvert voor de naleving ervan. De waarden nelpen ons westerlingen, met andere woorden, bij het onderscheiden tussen goed en kwaad. Maar, met hoeveel ijver ze ook worden nagestreefd en nageleefd, ze zijn niettemin sterk ge-routiniseerd. He hebben de neiging ze als gemeenplaatsen te be-schouwen, en daarmee een opstel als dit als het intrappen van een open deur. Tegen een dergelijke aantijging moet ik me verzetten. Eén van de taken van de sociologie lijkt mij het naar boven brengen van het bijzondere in het vanzelfsprekende.

Dit alles pleit ervoor om van een publieke religie te spreken. Maar er zijn ook zaken die ertegen pleiten. Om te beginnen houdt de consensus hier op. Men is het in grote lijnen eens over deze zeer vage waarden, maar er bestaat geen consensus over hoe deze waarden zich tot elkaar verhouden. Welke van de waarden heeft de prioriteit? Daarover gaat nu juist binnen de Nederlandse samen-leving de politieke en ideologische strijd. Je zou wellicht kun-nen zeggen dat de ideologische strijd In Nederland gaat om de verhouding van deze grondwaarden tot elkaar.

(36)

~

196

-tussen de verschillende levensbeschouwingen van God abstraheert. Met betrekking tot "civil religion" zitten we dus met het volgen-de probleem in onze gevolgen-deeltelijk geseculariseervolgen-de samenleving: ofwel we maken gebruik van een definitie die het bovennatuurlijke Insluit en zien af van consensus, ofwel we handhaven de consensus en zien af van het bovennatuurlijke. In het Nederlands kun je voor het eerste de term publieke godsdienst, voor het tweede de term publieke religie gebruiken. In het Engels zou je onderschei-dingen kunnen maken met behulp van termen als religion, faith en belief.

9 Conclusie

Het het voorbeeld van de opbouw van de sociale zekerheid 1n Ne-derland heb ik getracht aan te tonen dat achter of onder, en in ieder geval ook dankzij, een grote verdeeldheid, in Nederland een sterke waardenconsensus is ontstaan. De waarden die het betreft, mogen van mij ook "westers" of "christelijk" of "burgerlijk" ge-noemd worden.

(37)

"

197

-RELIGIE EN MODERNISERING

- O. Schreuder

l Inleiding

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit om inspirerende voorbeelden te vinden voor andere ondernemers en vooral ook voor beleidsmakers die betrokken zijn bij het beleid voor de Nationale Landschappen.. De voorbeelden

Hij ziet dit niet alleen vóór zich, hij brengt het ook naar voren, zodat moerassige omstandigheden niet ontkend of verdrongen worden maar zich kunnen ontwikkelen tot praktijken

tot de intrinsieke doeleinden van de zich ontplooiende mens sluit een effectief over- heidsoptreden, gericht op bevordering van die ontplooiing, uit. We kunnen uit

Deze cijfers moeten het voor onze respondenten duidelijk maken dat sommige vormen van grensoverschrijdende risicodeling uitgevoerd kunnen worden zonder bijkomende bijdragen voor

Diverse sociale wetenschappers hebben gewezen op de centrale betekenis van vertrouwen voor de kwaliteit van leven in een gemeenschap. Vertrouwen maakt onderdeel uit van wat zij

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gevraagd om samen met de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie

„We wil- len onze gelovige visie niet op- dringen, maar zijn er wel van overtuigd dat in een open dialoog de patiënten vaak zelf met die vraag komen en willen daar dan ook op

In de ontwikkeling van de platformsamenleving gaat het zowel over private als publieke belangen en is er ook sprake van zogenaamde externe effecten (WRR 2012) waarbij de opmars