• No results found

De rol van sociale perspectieven en sociale reacties in de eenzaamheid na seksueel geweld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van sociale perspectieven en sociale reacties in de eenzaamheid na seksueel geweld"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE ROL VAN SOCIALE PERSPECTIEVEN EN SOCIALE

REACTIES IN DE EENZAAMHEID NA SEKSUEEL GEWELD

EEN KWANTITATIEF ONDERZOEK NAAR HET VERBAND TUSSEN DE SOCIALE REACTIES OP SEKSUEEL GEWELD EN DE SOCIALE PERSPECTIEVEN OP HET SOCIAAL WELZIJN VAN HET SLACHTOFFER

Aantal woorden: 24 559

Stephanie Matthijs

Studentennummer: 01508477

Promotor: Prof. Dr. Lesley Verhofstadt Co-promotor: Prof. Dr. Kasia Uzieblo Begeleidster: Dagmar Stockman

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de klinische psychologie

(2)

Voorwoord

In 2018 koos ik voor het onderwerp ‘psychosociale gevolgen van seksueel geweld’, hier heb ik nog geen seconde spijt van gehad. Ik vind het namelijk enorm belangrijk dat het onderwerp van de thesis volledig aansluit bij mijn interesseveld. Het was niet voor niets het meest begeerde topic van de keuzelijst. Deze masterproef beschouw ik als het sluitstuk van mijn opleiding als Master in de Klinische Psychologie. Heel wat mensen hebben mij doorheen het schrijven van mijn scriptie gesteund en begeleid. Hiervoor wil ik mijn oprechte dank aan al deze mensen betuigen. Allereerst wil ik mijn promotor, prof. Dr. Lesley Verhofstadt en co-promotor, prof. Dr. Kasia Uzieblo bedanken. Zij gaven mij de kans om deel te nemen aan dit zeer verreikend en uitermate interessant onderwerp. Daarnaast zou ik ook graag mijn begeleidster, Dagmar Stockman bedanken. Aan haar heb ik de allergrootste steun te danken. Wanneer ik vragen had ging ik meteen bij haar aankloppen, waarbij ze met veel enthousiasme een handje toestak. Ook op momenten waar ik het even niet meer zag zitten en het bos door de bomen niet meer zag, was zij diegene die me een hart onder de riem stak. Ook de medestudenten die samen met mij hetzelfde onderwerp deelden hebben mij heel wat stappen vooruit kunnen helpen, waarvoor dank. Bovendien mogen de respondenten niet vergeten worden. Zonder hun bijdrage zou dit onderzoek niet met succes afgerond geweest zijn. Dat zoveel mensen hun ervaring willen delen is een moedig en heel mooi gegeven.

Stephanie Matthijs Augustus 2020

(3)

Corona Verklaring Vooraf

Door middel van een online survey werd de onderzoeksvraag van deze scriptie nagegaan. Posters en flyers werden uitgedeeld om een zo groot mogelijke steekproef te bekomen. Deze posters en flyers werden zoveel mogelijk verspreid op fysieke plaatsen, maar ook online. Het verdelen hiervan ging van start eind 2019 (November) en deze werd voltooid op 1 maart 2020. Met andere woorden werd de dataverzameling beëindigd vooraleer het COVID-19 virus zijn intrede deed in België. Aldus werden geen problemen ervaren omwille van het virus en de bijhorende maatregelen.

(4)

Abstract

Seksueel geweld is een alom bekend thema waarrond reeds veel gekend is. Onderzoeken leggen hierin voornamelijk de focus op het achterhalen van de gevolgen op zich en wat de modererende factoren kunnen zijn die de gevolgen van seksueel geweld kunnen beïnvloeden. In deze studie wordt nagegaan of twee factoren, enerzijds de sociale reacties van de informele (i.e., directe) steunbronnen en anderzijds de sociale perspectieven oftewel verkrachtingsmythes die in de maatschappij heersen verband houden met het sociaal welzijn na seksueel geweld. Daarnaast werd nagegaan of sociale reacties het potentieel verband tussen de mythes en het sociaal welzijn modereren dan wel mediëren. Deze studie maakt hiervoor gebruik van een online survey die afgenomen werd bij een vrouwelijke steekproef (N = 230). De survey bestond uit de Social Reactions Questionnaire (SRQ; Ullman, 2000), de Illinois Rape Myth Acceptance Scale Short Form (IRMAS-SF; Fitzgerald, Lonsway, & Payne, 1999) en de Roberts UCLA Loneliness Scale (RULS-8; Goossens, Klimstra, Luyckx, Teppers, & Vanhalst, 2014). Door middel van het meervoudig hiërarchisch lineair regressiemodel en een mediatie-analyse kan er in nagenoeg alle gevallen geen statistisch significant resultaat opgespoord worden met uitzondering van positieve sociale reacties en niet-ondersteunende sociale reacties, dewelke wel een statistisch significant verband vertonen met eenzaamheid. Vermoedelijk zouden de resultaten onder andere vertekend kunnen zijn omwille van het feit dat het sociaal welzijn in dit onderzoek negatief omschreven wordt (i.e., eenzaamheid) zonder rekening te houden met het positief aspect. Andere tekortkomingen en suggesties voor toekomstig onderzoek worden verder besproken in het onderdeel ‘discussie’.

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord ...

Corona Verklaring Vooraf ...

Abstract ...

Inhoudsopgave ...

Inleiding... 1

Begripsomschrijving seksueel geweld ... 2

Definiëring seksualiteit ... 2

Definiëring volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) ... 2

Definiëring volgens het strafwetboek ... 4

Onderscheid hands on delicten en hands off delicten ... 7

Typologie seksueel geweld met differentiatie op vlak van fysiek contact ... 8

Prevalentie ... 10

Gevolgen van seksueel geweld ... 15

Fysieke gevolgen ... 15

Psychische en gedragsmatige gevolgen ... 16

De acute fase ... 16

Gevolgen op middellange en lange termijn ... 17

Sociale gevolgen ... 20

Gevolgen seksueel geweld bekeken in hun context ... 20

Individueel niveau ... 21

Kenmerken van het seksueel geweld ... 23

Microsysteem ... 24

Mesosysteem- en exosysteem ... 27

Macrosysteem ... 28

Mythes rond verkrachting en seksueel geweld ... 29

Belief in a Just World ... 32

Chronosysteem... 33

Methode ... 35

Deelnemers ... 35

Meetinstrumenten ... 35

Demografische gegevens ... 35

Sociale reacties na seksueel geweld ... 36

Verkrachtingsmythes (maatschappelijk niveau) ... 37

Sociaal welzijn slachtoffer ... 38

Procedure ... 38 Statistische Analyses ... 40 Descriptieve analyses ... 40 Preliminaire analyses ... 41 Onderzoeksvraag en hypotheses ... 41 Resultaten ... 45 Descriptieve statistiek ... 45

(6)

Preliminaire analyses ... 45

Meervoudig hiërarchisch lineair regressiemodel ... 47

Mediatie-analyse volgens de Baron en Kenny methode ... 51

Discussie ... 53

Bespreking onderzoeksresultaten ... 53

Klinische en theoretische implicaties ... 58

Sterktes en beperkingen ... 59

Suggesties voor toekomstig onderzoek ... 62

Conclusie ... 65

(7)

1 Inleiding

Geen enkele maatschappij is vrij van seksueel geweld. Steeds meer wordt het probleem van seksueel geweld op grote schaal onder de aandacht gebracht. Denk maar aan het fenomeen dat sinds oktober 2017 de ‘#MeToo’ beweging genoemd wordt. Actrice Alyssa Milano riep vrouwen via Twitter op om berichten met de hashtag ‘#MeToo’ te delen als zij ooit seksueel misbruikt waren of ongewenste intimiteiten hadden ondervonden, om uiteindelijk een idee te kunnen geven van de omgang van het probleem. De actrice nam dit initiatief als reactie op de beschuldigingen van seksueel wangedrag tegen Hollywoodproducent Harvey Weinstein (Beken, Depraetere, Keygnaert, & Vandeviver, 2018). Ondanks het feit dat seksueel geweld wereldwijd steeds meer in de kijker komt te staan, wordt er nog te weinig stilgestaan bij de gevolgen van seksueel geweld in het licht van het slachtoffer. In vrijwel alle gevallen leidt dit vaak tot fysieke, psychologische, gedragsmatige en sociale gevolgen op korte of lange termijn (Suy, 2017). Slachtoffers zwijgen vaak over wat ze meegemaakt hebben. En wanneer ze durven onthullen wat er gebeurd is, kunnen mensen in de omgeving op verschillende manieren reageren. Deze sociale reacties kunnen evenzeer een grote impact hebben op het slachtoffer (Campbell et al., 2009). Tevens mag er niet vergeten worden dat er in onze huidige maatschappij heel wat misvattingen of mythes zijn omtrent seksueel geweld, welke vermoedelijk ook een impact kunnen hebben op het slachtoffer. Menig onderzoek gebeurde reeds naar welke mythes dit zijn. Een vaak voorkomende mythe is de overtuiging dat seksueel geweld gepleegd wordt door een onbekende dader. Daarnaast heerst er in de samenleving nog steeds de overtuiging dat het seksueel geweld gepleegd wordt door mannen terwijl het de vrouwen zijn die zich in de slachtofferrol bevinden (Graaf & Wijsen, 2017). Daarbij wordt er nog veel te vaak gezegd dat vrouwen deze daad zouden uitgelokt hebben (Beckson & Bullock, 2011). Deze mythes geven een perspectief weer van wat er zoal kan gedacht worden in de maatschappij. Ze zijn daarbij gelinkt aan waarden en normen die samenhangen met een bepaalde cultuur. In het systemisch denken worden dergelijke mythes als ‘sociale perspectieven’ benoemd, daarnaast wordt ook vaak de term ‘men-denkens’ gebruikt (Buffalo & Wang, 2004). In de huidige masterproef zullen de termen ‘verkrachtingsmythes’ en ‘sociale perspectieven’ inwisselbaar gebruikt worden.

(8)

2 Hoe het bestaan van deze sociale perspectieven over seksueel geweld rechtstreeks in verband staat met het welzijn van het slachtoffer, is echter tot op heden ongekend. Om te begrijpen hoe deze mythes samenhangen met het welzijn van slachtoffers is het van belang te streven naar een goed begrip van seksueel geweld met al zijn verschijningsvormen, zicht te krijgen hoe vaak seksueel geweld voorkomt, wat de mogelijke gevolgen zijn en waardoor deze gevolgen mogelijk beïnvloed worden. Vervolgens wordt er overgegaan tot een concrete definiëring van sociale perspectieven of mythes over seksueel geweld, hoe deze ontstaan en welke rol zij spelen in de gevolgen van seksueel geweld voor volwassen slachtoffers.

Begripsomschrijving seksueel geweld

Definiëring seksualiteit

Eerst en vooral is het van belang goed te begrijpen hoe seksualiteit gedefinieerd wordt vooraleer er verder ingegaan kan worden op de definitie van seksueel geweld en de verschijningsvormen daarvan. Seksualiteit is een gedeelde ervaring, waarbij de criteria wederkerig respect, vertrouwen en wilsvrijheid centraal staan. Indien niet aan deze criteria voldaan wordt, is er sprake van een eenrichtingsverkeer. In dit scenario kunnen mensen in situaties belanden waarbij ze dingen doen die ze liever niet zouden willen doen. Het is daarbij ook van cruciaal belang dat er toestemming aanwezig is. Indien er geen sprake is van wederkerig respect, vertrouwen, wilsvrijheid en toestemming in de interactie, is er namelijk sprake van misbruik (Smets, 2010).

Definiëring volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO)

De WHO heeft in 2015 een definitie opgesteld rond seksueel geweld die neerkomt op het volgende:

“Elke seksuele daad die tegen iemands wil wordt uitgevoerd. Het kan door eender welke persoon uitgevoerd worden ongeacht zijn of haar relatie tot het slachtoffer, in gelijk welke omgeving” (p. 5).

(9)

3 Uit deze definitie kunnen er enkele belangrijke zaken afgeleid worden, met name het feit dat het seksueel geweld door eender wie kan uitgevoerd worden, dus ook door de partner van het slachtoffer. Evenals is het belangrijk aan te halen dat er gesproken wordt van ‘elke seksuele daad’, dit is dus een ruim begrip en kan verschillende daden omvatten waar later in deze scriptie dieper op ingegaan wordt. Aantonen dat deze seksuele daad tegen iemand zijn of haar wil wordt uitgevoerd hoeft niet altijd ‘actief’ te zijn. Zo specifieerde de WHO ook het volgende:

“Iemand tot seksuele daden dwingen tegen zijn of haar wil, of die daad nu volledig gesteld werd of niet, alsook een poging tot het betrekken van iemand in seksuele daden zonder dat deze de aard of de conditie van de daad snapt, of zonder dat zij/hij kan weigeren deel te nemen of onwil kan uiten bijvoorbeeld door ziekte, beperking, de invloed van alcohol of drugs, of door intimidatie of druk.” (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018 p. 6).

Uit dit tweede deel van de ruime definitie omtrent seksueel geweld kan het volgende gehaald worden. Als eerste maakt deze definitie gebruik van het begrip ‘dwingen’, iemand wordt fysiek of verbaal gedwongen tot seksueel gedrag zonder dat hij of zij dat wil. Als tweede is er volgens de definitie geen sprake van ‘geïnformeerde seksuele toestemming’. Het niet (kunnen) geven van geïnformeerde seksuele toestemming wordt omschreven als ‘het niet nee kunnen gezegd hebben’. Het niet nee kunnen zeggen wordt breed ingevuld. Zo is geïnformeerde toestemming niet aanwezig wanneer het slachtoffer actief communiceerde (verbaal of fysiek) dat hij of zij de daad niet wil stellen. Er is ook geen sprake van geïnformeerde toestemming wanneer het slachtoffer niet fysiek kan weigeren omdat hij of zij geïntoxiceerd is door drugs of alcohol. Geïnformeerde toestemming is eveneens afwezig wanneer de persoon te jong is om wettelijk tot seksuele daden te mogen instemmen (i.e., 14 jaar) of een beperking heeft waardoor hij of zij niet kan inschatten wat er gebeurt. Wanneer het slachtoffer niet heeft kunnen weigeren (verbaal of fysiek) uit angst voor de gevolgen van de weigering is er ook geen sprake van geïnformeerde toestemming. Tot slot is het zo dat wanneer er geïnformeerde seksuele instemming wordt gegeven voor één daad, dit niet wil zeggen dat

(10)

4 dit ook van toepassing is op een andere daad of later tijdens dezelfde daad (Keygnaert, 2017).

Zoals voorheen beschreven heeft iedereen wel een bepaald stereotiep beeld over seksueel geweld, maar de contouren hiervan blijven onduidelijk. Soms zijn er grijze zones waarbij het niet altijd even duidelijk is of er nu van seksueel geweld gesproken kan worden of niet. Bovendien worden er verschillende benamingen gehanteerd en zijn er verschillende definities voor verschillende vormen van geweld. De concrete verschillen hierin blijven echter onduidelijk (Eeckeloo, 2016). Er wordt namelijk heel vaak gesproken over ‘seksueel misbruik’, ‘seksuele agressie’ of recenter over ‘seksueel grensoverschrijdend gedrag’ (Keygnaert, 2017).

Zoals hierboven vermeld, verwijst de WHO naar ‘seksuele daden’ in haar definitie omtrent seksueel geweld. Dit impliceert dat een hele reeks gedragingen onder de noemer ‘seksueel geweld’ kunnen vallen. Een dergelijke ruime definitie heeft echter tot gevolg dat het niet altijd even duidelijk is welke daden onder ‘seksueel geweld’ vallen en welke niet. Enkele voorbeelden die de WHO aanhaalt als ‘seksueel geweld’ zijn de volgende: (1) elke poging om een seksuele handeling te verkrijgen, (2) ongewenste seksuele opmerkingen en/of avances en tot slot (3) alle ongewenste intimiteiten die gebruik maken van dwang (WHO, 2010).

Definiëring volgens het strafwetboek

Naast de voorbeelden van de WHO wordt ‘verkrachting’ in de literatuur ook aanzien als een begrip dat onder de noemer seksueel geweld wordt geplaatst. Het begrip ‘verkrachting’ is een vorm van seksueel geweld die een correcte definiëring vereist, hierbij wordt er gebruik gemaakt van het artikel 375 van het Strafwetboek. Volgens de Belgische wetgeving wordt verkrachting aanzien als ‘elke daad van seksuele penetratie van welke aard en welk middel ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt’. Er is geen sprake van toestemming indien er bij het slachtoffer een lichamelijk of een geestelijke beperking aanwezig is, ook in het geval dat de daad wordt opgedrongen door middel van geweld, dwang of list (art. 375 “strafwetboek”, 1867). Hierbij is het ook belangrijk zich te realiseren wat penetratie exact inhoudt. Volgens Hutsebaut (1990) gaat

(11)

5 penetratie over het binnendringen in het lichaam (via de vagina, mond of aars) van het slachtoffer door de dader. Hierbij is het binnendringen essentieel aangezien een loutere uitwendige aanraking niet voldoende is om te spreken van een penetratie. Keygnaert en Van Melkebeke (2018) voegen daaraan toe dat het binnendringen in het lichaam niet noodzakelijk met een lichaamsdeel hoeft te zijn, het kan ook door middel van een voorwerp.

De bemerking van Keygnaert en Van Melkebeke (2018) omtrent het binnendringen met gelijk welk voorwerp en lichaamsdeel kan meteen gelinkt worden aan de veranderingen waaraan de definitie van ‘verkrachting’ onderworpen is. Voorheen was er namelijk enkel sprake van verkrachting als de penetratie peniaal-vaginaal van aard was. Door de ruimere definiëring van de Wijzigingswet behoren ook penetratie door een voorwerp, orale en anale seks vanaf dan onder dat begrip (Stevens, 2002). Wat deze nieuwe omschrijving ook meer correct maakt, is het feit dat het geslacht van het slachtoffer er niet meer toe doet, alsook het geslacht van de dader. Met andere woorden kunnen mannen dankzij de Wijzigingswet juridisch erkend worden als slachtoffers van een misdrijf en kunnen vrouwen ook pleger zijn (Hutsebout, 1990). Deze Wijzigingswet is een stap in de goede richting aangezien er rekening gehouden wordt met één van de meest voorkomende mythes in ons huidige samenleving, namelijk dat het gaat om mannelijke daders en vrouwelijke slachtoffers.

Opdat er dus sprake zou zijn van verkrachting is het essentieel dat het betreffende slachtoffer gepenetreerd wordt. Volgens het Hof van Cassatie is gedeeltelijke penetratie voldoende, eveneens is er geen ontmaagding of zaadlozing vereist. Het feit dat er geen volledige penetratie moet aanwezig zijn opdat er kan gesproken worden van een volledige verkrachting brengt een probleem met zich mee. Er wordt namelijk geen duidelijk onderscheid meer gemaakt tussen een voltooid misdrijf en een poging tot misdrijf. Om dit probleem op te lossen heeft de rechtsleer een duidelijke definitie ontworpen omtrent ‘penetratie’ om het onderscheid te kunnen maken tussen ‘verkrachting’ en ‘poging tot verkrachting’. Er kan enkel gesproken worden over ‘penetratie’ wanneer er op zijn minst een begin van binnendringen is, zoals door een lichaamsdeel of een ander voorwerp tussen de schaamlippen of in een andere lichaamsholte van het slachtoffer in te brengen.

(12)

6 Als dit niet het geval is dan wordt er gesproken van een poging tot verkrachting (Huylebroeck, 2016).

Tot slot moet het binnendringen volgens het artikel 375 seksueel van aard zijn. Hieronder horen: (1) peniaal-vaginale penetratie, (2) de peniaal-anale penetratie, (3) de peniaal-orale penetratie, (4) de vaginale penetratie met een ander lichaamsdeel dan het mannelijk geslachtsdeel en (5) de vaginale penetratie met een voorwerp. Na heel wat discussie heeft het Parlement besloten dat ook anale penetratie met een voorwerp of een ander lichaamsdeel dan het mannelijk geslachtsdeel van seksuele aard is (Huylebroek, 2016).

Volgens het strafwetboek bestaat seksueel geweld uit meer dan alleen verkrachting. Daarnaast wordt er namelijk ook nog gesproken van ‘aanranding van de eerbaarheid met toestemming’ (artikel 372) en ‘aanranding van de eerbaarheid zonder toestemming, met geweld of bedreiging’ (artikel 373). De wetgever heeft hieromtrent geen welomschreven definities geformuleerd, echter zullen nu de hoofdzaken van de twee artikels besproken worden, om deze alsnog duidelijk te maken (Berteloot & Verwimp, 2011). Merkwaardig genoeg gaat artikel 372 over een strafbare seksuele handeling waarbij er toestemming gegeven wordt van het slachtoffer. Het is namelijk zo dat personen onder de 14 jaar geen toestemming kunnen geven tot gelijk welke seksuele handeling. Met andere woorden wanneer een minderjarige (jonger dan 14 jaar) toestemming geeft aan een meerderjarige (ouder dan 14 jaar) om tot een seksuele handeling te komen, wordt dit toch aanzien als aanranding van de eerbaarheid. De dader/meerderjarige maakt zich ondanks het niet gebruiken van geweld of bedreigingen schuldig aan aanranding van de eerbaarheid (Deene, 2020). Artikel 373 gaat in essentie over seksuele handelingen van een bepaalde ernst die ervoor zorgen dat de seksuele integriteit geschonden wordt bij het slachtoffer (Berteloot & Verwimp, 2011), dit kan beschouwd worden als seksuele handelingen die gesteld worden door de dader waarbij het slachtoffer te weinig tijd heeft om na te denken. Deze handeling(en) worden hierdoor aanzien als ‘gepleegd zonder instemming’ (Deene, 2020). Het is ook zo dat er sprake moet zijn van geweld voor of tijdens de handeling of er moet een bedreiging aanwezig zijn. Bedreigingen worden beschouwd als daden van morele dwang (ernstig en

(13)

7 geloofwaardig), dewelke dreigen ernstig kwaad te richten tegen het slachtoffer. Daarbovenop is fysiek contact niet essentieel om van aanranding te spreken (Berteloot & Verwimp, 2011). Een bepaalde intentionaliteit is echter wel nodig vooraleer er gesproken kan worden van aanranding. Het moet de bedoeling zijn van de dader om de eerbaarheid aan te randen. Hierbij is een toevallige aanraking tijdens het dansen op een feestje geen aanranding van de eerbaarheid. Om artikel 373 nog meer in kaart te brengen worden als volgt enkele voorbeelden gegeven zoals: (1) een vrouw in haar billen knijpen terwijl verdediging niet mogelijk is, (2) iemand dwingen naar porno te kijken ondanks hij/zij dat niet wilt, (3) iemand verplichten zich uit te kleden en zich te laten bekijken onder bedreiging en (4) een man onder bedreiging van een pistool verplichten zijn kleren uit te doen en zijn onderlijf betasten (Deene, 2020).

Niet alleen in het strafwetboek wordt seksueel geweld als meer extensief beschouwd dan louter verkrachting, in de literatuur kan ook teruggevonden worden dat seksueel geweld veelomvattend is en verder reikt dan verkrachting alleen. Het kan gaan van een vrouw/man onvriendelijke opmerking of een kneepje in de bil tot aanranding, groepsverkrachting, seksuele slavernij, genitale mutilatie/verminking (vrouwenbesnijdenis) en andere schadelijke traditionele gebruiken, gedwongen huwelijk, seksuele intimidatie, vrouwenhandel, gedwongen prostitutie, gedwongen sterilisatie, gedwongen abortus, gedwongen zwangerschap, seksuele vernedering en geweld georganiseerd door de staat. Ondanks al de genoemde begrippen is het alsnog onmogelijk om een exhaustieve lijst van alle vormen te geven (Eeckeloo, 2016).

Onderscheid hands on delicten en hands off delicten

Om toch meer overzicht te creëren over het veelzijdig begrip ‘seksueel geweld’ kan een algemeen onderscheid gemaakt worden tussen ‘hands on delicten’ en ‘hands off delicten’, waarbij alle vormen van seksueel geweld zonder fysiek contact zoals voyeurisme en exhibitionisme onder de noemer ‘hands off delicten’ vallen (De Ruiter, De Vogel, & Emmelkamp 2002). Voyeurisme wordt gedefinieerd als het seksueel opgewonden geraken door te kijken naar een nietsvermoedende persoon die naakt is, zich aan het uitkleden is of seksueel actief is (APA, 2014). Exhibitionisme wordt gekenmerkt

(14)

8 door een intense seksuele opwinding bij het tonen van de eigen genitaliën aan een nietsvermoedende persoon (APA, 2014). De ‘hands on delicten’ zijn de delicten waarbij er wel fysiek contact is tussen dader en slachtoffer. Voorbeelden hiervan zijn verkrachting, aanranding, seksueel kindermisbruik en incest (De Ruiter, De Vogel, & Emmelkamp 2002).

Typologie seksueel geweld met differentiatie op vlak van fysiek contact

De hands off/hands on opdeling onderscheidt in zekere zin fysiek contact van geen fysiek contact met het slachtoffer. In wat volgt wordt een opdeling geïllustreerd van verschillende vormen van seksueel geweld die nog meer differentiëren in de mate van fysiek contact met het slachtoffer. Volgens Eeckeloo (2016) wordt er een driedelige opdeling gegeven. Ten eerste wordt er gesproken van seksueel misbruik zonder fysiek contact, waaronder voyeurisme en exhibitionisme vallen. Ten tweede wordt er gesproken van seksueel contact zonder penetratie, zoals het aanraken of gedwongen worden tot seksuele handelingen met anderen. Ten laatste wordt er bij Eeckeloo (2016) gesproken over een (poging tot) volledige penetratie. In een meer recente categorisatie wordt een onderscheid gemaakt tussen vier vormen van seksueel geweld die mogelijk de gradaties van fysiek contact met het slachtoffer beter weerspiegelen (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018). De categorieën zijn als volgt:

Een eerste vorm van seksueel geweld is ‘seksuele intimidatie’. Hierbij is er geen sprake van fysiek contact. Dit omvat allereerst verbale intimidatie zoals onbeantwoorde seksuele uitnodigingen, ongewilde seksuele aandacht, de vraag naar seksueel contact en verbale seksuele opmerkingen. Het verplicht uitkleden (en hierbij bekeken worden), het moeten bekijken van iemand die naakt is, zich masturbeert of seks heeft, ook het verplicht moeten bekijken van pornografisch materiaal wordt beschouwd als seksuele intimidatie. Tot slot behoort tot seksuele intimidatie het nemen van naaktfoto’s van seksuele aard van een persoon die hiervoor geen toestemming geeft of niet in staat is toestemming te geven of te weigeren (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018).

(15)

9 Een tweede vorm is ‘seksueel misbruik’. Hier is er wel sprake van fysiek contact, maar gaat het niet om (poging tot) penetratie. Seksueel misbruik wordt beschouwd als het opdringen van een fysieke daad van seksuele aard, zoals het opzettelijk betasten van de penis, de vagina, borsten of het achterwerk bij een persoon die dit niet wenst, weigert of geen toestemming kan geven (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018).

‘De poging tot verkrachting’ is de derde vorm waarbij er sprake is van gedwongen of ongewenst contact tussen de penis, een object, vinger of hand van de pleger en een lichaamsopening (e.g., vagina, mond of anus) van het slachtoffer met als doel te penetreren zonder dat de pleger in deze opzet slaagt. Dit gebeurt bij een persoon die dit niet wenst, weigert of geen toestemming kan geven (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018).

Tot slot is er volgens Keygnaert en Van Melkebeke (2018) sprake van een vierde vorm van seksueel geweld, namelijk ‘verkrachting’. Hieronder valt elke daad van seksuele penetratie van eender welke aard met eender welk middel, bij een persoon die dit niet wenst, weigert of geen toestemming kan geven. Volgens de wet is het zo dat seksueel contact met iemand die jonger is dan 14 jaar altijd beschouwd wordt als verkrachting, zelfs wanneer de jongere hiermee instemt. Verkrachting omvat onder meer het volgende: enkelvoudige (oraal, vaginaal, andere lichaamsopeningen) en meervoudige verkrachting (meerdere lichaamsopeningen of meerdere keren), groepsverkrachting (door meer dan één persoon op hetzelfde moment, of achter elkaar), gedwongen abortus en gedwongen seksuele betrekkingen binnen een huwelijk of relatie (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018).

Met andere woorden is seksueel geweld een paraplubegrip en omvat het heel wat seksueel getinte handelingen die tegen de wil van het slachtoffer gebeuren. Om begripsverwarring tegen te gaan wordt in de huidige scriptie gebruik gemaakt van de vierdeling die vooropgesteld wordt door Keygnaert en Van Melkebeke (2018), namelijk seksuele intimidatie, seksueel misbruik, poging tot verkrachting en verkrachting.

(16)

10 Prevalentie

Dat iedere man of vrouw slachtoffer kan worden van seksueel geweld staat buiten kijf. Eenduidige prevalentiecijfers voor seksueel geweld zijn echter niet voorhanden. Het is immers zo dat afhankelijk van de onderzoekspopulatie (bevolkingssteekproef of een klinische steekproef), de meetperiode (levensloop of de laatste 12 maanden) en tot slot de manier waarop seksueel geweld gedefinieerd wordt, er andere prevalentiecijfers verkregen worden. Het is ook zo dat er een bepaalde schaamte gepaard gaat met dit onderwerp waardoor er vaak geen melding wordt gedaan bij officiële instanties. Bijgevolg zijn politiecijfers vaak ontoereikend om de omvang van het probleem in te schatten. Veel slachtoffers worden niet geloofd of worden zelfs beschuldigd. Hierdoor is er bij de slachtoffers een lagere drang om dit geweld te rapporteren. Deze schaamte speelt zich zowel af bij mannelijke als bij vrouwelijke slachtoffers. De schaamte kan bij de mannelijke slachtoffers echter groter zijn waardoor de mannelijke prevalentiecijfers mogelijk nog meer vertekend zijn. Omwille van bovenstaande redenen is het van uiterst belang de beschikbare cijfers van seksueel geweld met enige voorzichtigheid te interpreteren (Hellemans, Italiano, Offermans, & Pieters, 2010).

De WHO voerde een omvangrijk onderzoek uit in 2013 naar geweld tegen vrouwen ouder dan 15 jaar. Dit onderzoek legde enkel de focus op vrouwelijke slachtoffers, waardoor de mannen opnieuw op de achtergrond komen te staan wanneer het over seksueel geweld gaat. Het onderzoek focuste zich op het meten van fysiek en/of seksueel geweld die vrouwen ooit ervaarden in hun leven. Doordat fysiek geweld ook mee in rekening werd gebracht kunnen de prevalentiecijfers niet eenduidig geïnterpreteerd worden voor seksueel geweld. Om de prevalentie te achterhalen van fysiek partnergeweld werd er in die survey gebruik gemaakt van ‘De CTS’ (Conflict Tactics Scale). Voor het bekomen van de prevalentiecijfers omtrent seksueel geweld uitgevoerd door niet-partners werd er gebruik gemaakt van wereldwijde en regionale schattingen omtrent seksueel geweld tegen vrouwen. Er waren aangepaste versies van de CTS die vroegen naar een reeks gedrag specifieke handelingen die vrouwen konden ervaren. De studie kwam uiteindelijk tot de constatatie dat 25.4% van de vrouwen en meisjes in Europa seksueel en/of fysiek geweld meemaakten door hun (ex)partners, terwijl 5.2% werd uitgevoerd door niet-partners (World Health Organisation, 2013). De

(17)

11 WHO kwam uiteindelijk tot de conclusie dat in totaliteit 27.2% van de Europese vrouwen (ouder dan 15 jaar) door hun (ex)partner/niet-partner, fysiek of seksueel geweld ondergingen. Er waren ook enkele cijfers voorhanden die een overzicht gaven op wereldniveau. Wereldwijd werd er namelijk gevonden dat 35.6% van de vrouwen seksueel en/of fysiek geweld onderging waarbij hun (ex)partner de dader was. Daarentegen was er wereldwijd bij 7% van de vrouwen sprake van seksueel geweld verricht door iemand anders dan hun eigen partner (World Health Organisation, 2013).

Een gelijkaardig onderzoek naar geweld tegen vrouwen in Europa werd in 2014 uitgevoerd door het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten (Fundamental Rights Agency, FRA). In deze survey werd er gebruik gemaakt van een enquête om deze prevalentiecijfers te bekomen. Vrouwen ouder dan 15 jaar werden gevraagd naar hun ervaringen met fysiek, seksueel en psychisch geweld, inclusief incidenten van geweld binnen intieme relaties, maar ook stalking en seksuele intimidatie. Tot slot werden ook ervaringen van geweld in de jeugd nagegaan, met andere woorden werd hier een uitgebreid beeld van misbruik bevraagd dat het leven van veel vrouwen trof. Dit onderzoek stelde vast dat 22% van de vrouwen ooit slachtoffer werd van fysiek en/of seksueel geweld van een (ex)partner. Bij 22% van vrouwen werd het geweld uitgevoerd door niet-partners. Onderzoekers kwamen tot de constatatie dat 33% van de Europese vrouwen (ouder dan 15 jaar) geconfronteerd werden met fysiek en/of seksueel geweld. Wanneer er louter naar de prevalentiecijfers van seksueel geweld gekeken wordt, kan de constatatie gemaakt worden dat in totaal 11% van de vrouwen slachtoffer geweest zijn van een vorm van seksueel geweld, hetzij door een partner, hetzij door een andere persoon. Gedwongen geweest zijn tot geslachtsgemeenschap gebeurde bij 5% van de vrouwen. Tot slot zegt deze studie dat 97% mannelijke daders waren en slechts 2% van de daders vrouwelijk waren (FRA, 2014).

Zoals in de introductie wordt aangehaald is één van de basismythes in onze maatschappij dat seksueel geweld voornamelijk gebeurt door een persoon die het slachtoffer niet kent. Aan de hand van deze cijfers kan deze mythe reeds weerlegd worden. Het is immers duidelijk aan de hand van deze cijfers dat seksueel geweld meer wordt uitgevoerd door iemand die het slachtoffer wel kent. Een andere veelvoorkomende

(18)

12 overtuiging in de samenleving is dat vrouwen bijna altijd als slachtoffer worden aanzien, terwijl mannen ook slachtoffer kunnen zijn van seksueel geweld. In beide onderzoeken (zowel het onderzoek van de WHO als de FRA) wordt de focus gelegd op de vrouwelijke slachtoffers. Aangezien de prevalentiecijfers voor mannelijke slachtoffers in deze twee studies een vraagteken blijven, is er de noodzaak verder te kijken in de literatuur. Volgens Keygnaert en Van Melkebeke (2018) zou het zo zijn dat ongeveer één op de drie vrouwen en één op de acht mannen op een bepaald punt in haar/zijn leven geconfronteerd wordt met seksueel geweld.

Om nog meer inzicht te ontwikkelen in het voorkomen van seksueel geweld bij vrouwen en mannen in Europa wordt er een kort overzicht gegeven van de belangrijkste cijfers uit de volgende studie van Krahé en collega’s (2015). Dit onderzoek onderzocht seksueel geweld bij jongvolwassenen tussen de 18 en 27 jaar in 10 Europese landen (België, Cyprus, Griekenland, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Polen, Slovakije, Spanje en Litouwen). Jongvolwassenen bleken namelijk een hoger prevalentiecijfer te vertonen met betrekking tot seksueel geweld dan andere leeftijdscategorieën. Er werd vastgesteld dat intoxicatie (alcohol en drugs) een iets grotere rol speelt bij jongvolwassenen dan andere leeftijdsgroepen, waardoor de prevalentiecijfers mogelijk beïnvloed konden worden. In dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van de ‘Sexual Aggression and Victimisation Scale’ (SAV-S; Krahé & Berger, 2013) om de prevalentie te gaan onderzoeken. Er werd een onderscheid gemaakt tussen verschillende dwangstrategieën. Deze strategieën luiden als volgt: (1) het gebruik van dreiging door middel van fysiek geweld, (2) misbruik maken van de onmogelijkheid van het slachtoffer om zich te weren, (3) verbale druk (e.g., dreigen de relatie te beëindigen) en (4) misbruik maken van de machtspositie. Seksueel geweld wordt in deze studie omschreven als een daad die wordt uitgevoerd met de bedoeling een persoon te betrekken in een seksuele activiteit ondanks zijn of haar onwil om hierin mee te gaan. Krahé en collega’s (2015) toonden aan dat maar liefst 27.1% van de jonge mannen uit hun steekproef en 32.2% van de jonge vrouwen geconfronteerd werden met seksueel geweld sinds de gangbare leeftijd om met seks toe te stemmen in hun land. Voor België bedroeg deze leeftijd toen 16 jaar. Volgens deze studie had België in vergelijking met de negen andere landen het laagste cijfer met betrekking tot de mannelijke slachtoffers (10.1%). Het percentage voor seksueel geweld

(19)

13 bij de jonge vrouwen in België bedroeg 20.4%. Dit was het op één na laagste cijfer (na Litouwen) in vergelijking met de negen andere Europese landen. De meest voorkomende dwingende strategie die in dit onderzoek naar voor kwam is ‘het gebruik van dreiging door middel van fysiek geweld’ (15.8% voor mannen en 19.5% voor vrouwen) (Krahé et al., 2015). Tot slot werd in deze studie ook gekeken in welke mate het slachtoffer de dader kende. Men kon aangeven dat de dader een kennis, onbekende of (ex)partner was. Uit deze cijfers kon opgemaakt worden dat (ex)partners zowel bij de mannelijke (23.6%) als vrouwelijke (20.3%) slachtoffers de bovenhand kreeg. De mannen gaven aan dat in 21.9% van de gevallen de dader een kennis was, terwijl 18.5% van de vrouwen dit aangaf. Tot slot werd er geconstateerd dat er in 19.7% van de gevallen bij de mannen sprake was van een ongekende dader. Dit in tegenstelling tot de vrouwen, waarbij er een percentage van 15.2% vastgesteld werd (Krahé et al., 2015).

In 2009 werd de Belgische Sexpert studie uitgevoerd waarin de seksuele gezondheid van een representatieve groep mannelijke en vrouwelijke Vlamingen werd nagegaan door middel van een anonieme survey. Hierbij werd ook de prevalentie van seksueel grensoverschrijdend gedrag voor en na 18 jaar onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat over het algemeen de cijfers voor seksueel grensoverschrijdend gedrag voor 18 jaar hoger lagen dan de cijfers na 18 jaar. De percentages in het totaal voor verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag voor de leeftijd van 18 jaar lagen tussen 2.2% en 14%, terwijl de cijfers na de leeftijd van 18 jaar tussen de 0.7% en de 9.8% lagen. Meer bepaald lag het percentage voor seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de vrouwen na 18 jaar tussen de 1.4% (gedwongen tot masturbatie) en de 14.1% (kwetsende seksuele opmerkingen). Voor mannen ging dit van 0% (gedwongen tot masturbatie) tot 5.5% (kwetsende seksuele opmerkingen). Belangrijk aan te halen was het feit dat er in de Sexpert studie een onderscheid gemaakt werd tussen (1) seksueel grensoverschrijdende gedragingen zonder fysiek contact en (2) seksueel grensoverschrijdende gedragingen met fysiek contact. De gedragingen zonder fysiek contact omvatten onder meer kwetsende seksueel getinte opmerkingen, gedwongen worden om naakt te zijn en gedwongen worden tot masturbatie. Daarnaast gaan seksueel grensoverschrijdende gedragingen met fysiek contact over bijvoorbeeld op een kwetsende manier seksueel aangeraakt of vastgepakt worden, gedwongen worden orale seks uit te voeren of toe te staan, poging tot

(20)

14 verkrachting en verkrachting. Deze opdeling van seksuele handelingen, laat toe een meer genuanceerd beeld te krijgen van de prevalentie cijfers (Buysse et al., 2013).

Bij het nader bekijken van de volwassenen die aangaven seksueel grensoverschrijdend gedrag meegemaakt te hebben, bleek dat 9.8% geconfronteerd werd met kwetsende seksueel getinte opmerkingen. Ook kon men vinden dat 7.3% op een kwetsende manier seksueel aangeraakt of vastgenomen werd. Voor alle andere seksueel grensoverschrijdende gedragingen bedroeg het percentage maximaal 3%. Meer specifiek had 2.2% van de volwassen respondenten aangegeven ooit slachtoffer geweest te zijn van verkrachting. Bij 2.6% werd een poging gedaan tot verkrachting. Eveneens rapporteerde 0.7% dat hij/zij gedwongen werd tot masturbatie terwijl hij/zij dat niet wou, dit was tevens het laagste percentage. Wat geslachtsverschillen bij volwassen slachtoffers (18-80 jaar) betrof, werd 13.8% van de Vlaamse vrouwen en 2.4% van de Vlaamse mannen blootgesteld aan seksueel grensoverschrijdend gedrag (Buysse et al., 2013).

Onderzoek toonde ook aan dat gender, leeftijd, seksuele oriëntatie en een migratie-achtergrond een verband vertoonde met iemand zijn kwetsbaarheid om slachtoffer te worden van seksueel geweld. In 2014 werd in Vlaanderen een onderzoek gedaan naar transgenders en mensen met lesbische, homoseksuele of biseksuele seksuele oriëntatie (LGBT). In dit onderzoek stelde men vast dat namelijk 31.7% van de transgenders al minstens één maal in hun leven met seksueel geweld geconfronteerd werd. Ook is het zo dat meer dan 40% van de LGBT die aan dat onderzoek deelnamen aangaven slachtoffer te zijn geweest van seksueel geweld. In dit onderzoek kon er geconstateerd worden dat er significant meer LGBT mannen werden aangegeven als slachtoffer dan LGBT vrouwen. Het percentage voor de LGBT mannen bedroeg immers 44.9% terwijl dit voor LGBT vrouwen 34% bedroeg. Het soort seksueel geweld dat hier het meest gerapporteerd werd was dat anderen zich op een seksuele manier tegen de respondent aanwreven en dat er ongewenst betast werd. Daarbovenop was het volgens deze studie zo dat mannen die seks hadden met mannen tot zes keer meer kans hadden op seksueel geweld dan mannen die enkel seks hadden met vrouwen (Dewaele, D’Haese, & Van Houtte, 2014). Bovendien stelde een Amerikaanse studie bij 350 transgenders vast dat 57% van de slachtoffers van seksueel geweld aangaf dat de reden van één of meer van de

(21)

15 seksueel gewelddelicten te maken had met hun transgender status, genderidentiteit of genderexpressie. Uit deze gegevens werd voorzichtig geconcludeerd dat LGBT’s mogelijk meer kans hadden om slachtoffer te worden van seksueel geweld. Uit dit onderzoek bleek ook dat de 83% van de deelnemers die seksueel geweld meemaakten hiermee nooit naar de politie gingen. Dit bevestigt nogmaals het gegeven dat de prevalentiecijfers omtrent seksueel geweld niet eenduidig zijn en wellicht een onderschatting vertonen (Bradford, Honnold, & Xavier, 2007).

Gevolgen van seksueel geweld

Hoewel de prevalentie van seksueel geweld moeilijk in te schatten is, kan er met vrij veel zekerheid verondersteld worden dat het ernstige gevolgen met zich mee kan

brengen (Ba & Bhopal, 2017). De klachten die slachtoffers van seksueel geweld op lange

termijn ontwikkelen kunnen enorm verschillen in duur, aard en ernst. In wat volgt kunnen de fysieke, psychische, gedragsmatige en sociale gevolgen teruggevonden worden.

Fysieke gevolgen

Wanneer er aan seksueel geweld gedacht wordt, wordt vaak eerst stilgestaan bij de fysieke gevolgen. Dit zijn onder meer kneuzingen/blauwe plekken in de vorm van vingerafdrukken, blauwe ogen en bijtafdrukken. Ook behoren hier de letsels en verwondingen toe (e.g., krabletsels, tekenen van sleuren, scheuren in de huid en ligatuur letsels). Naarmate de tijd vordert wordt vastgesteld dat vrouwen met een geschiedenis van seksueel geweld meer klachten kunnen hebben met betrekking tot het gastro-intestinaal stelsel, zoals misselijkheid, braken, abdominale pijn, diarree en een opgeblazen gevoel (Jina & Thomas, 2013; Keygnaert, 2007; Suy, 2017). Seksueel geweld wordt ook als risicofactor aanzien voor plotse gewichtsveranderingen, ongezonde eetgewoonten en eetstoornissen zoals anorexia en boulimia nervosa (Jina & Thomas, 2013; Suy, 2017). Niet te vergeten zijn er ook nog de seksuele en reproductieve gevolgen waaronder, SOA (Seksueel overdraagbare aandoening), HIV (Humaan Immunodeficiëntie Virus)/AIDS (Acquired Immune Deficiency Syndrome), chronisch

(22)

16 genitale en extragenitale pijn, verwondingen aan het perineum (i.e., het gebied tussen het staartbeen en het schaambeen) en de anus, urineweginfecties en onvruchtbaarheid. Exclusief voor de vrouw kunnen er ook verwondingen/bloeduitstortingen zijn aan de vagina en ongewenste zwangerschappen. Seksueel geweld kan daarenboven in sommige gevallen fataal aflopen voor het slachtoffer. Het zou kunnen gebeuren dat het slachtoffer vlak na het seksueel geweld gedood wordt. Eveneens kan er sprake zijn van een AIDS-gerelateerde sterfte. Tot slot is het mogelijk dat het slachtoffer uiteindelijk zelf de beslissing neemt zich van het leven te beroven (Ba & Bhopal, 2017; Jina & Thomas, 2013; Keygnaert, 2007; Suy, 2017).

Psychische en gedragsmatige gevolgen

Naast de meer fysieke gevolgen van seksueel geweld zijn er ook nog de psychische en gedragsmatige gevolgen die de slachtoffers van seksueel geweld kunnen ervaren. Deze zijn van zeer uiteenlopende aard. Ze kunnen over het algemeen opgedeeld worden in twee delen: (1) de acute fase (psychologische reacties tijdens de feiten en de psychologische gevolgen vlak na het gebeuren); (2) de gevolgen op middellange (acute stress stoornis) en lange termijn (posttraumatische stresstoornis/PTSS, depressie) (Suy, 2017).

De acute fase

Hieronder horen de automatische beschermingsreacties die voorheen aangehaald werden. Meer bepaald gaat het hier over ‘freeze/fight/flight’ reacties en ‘zich onderwerpen en verdoofd voelen’ (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018). Belangrijk hierbij aan te halen is dat onze hersenen in een bedreigende situatie zoals seksueel geweld reageren met een beschermingsreflex. Hierbij is er geen controle over de bewuste rationele beslissingen en wordt het slachtoffer onderworpen aan een overlevingsinstinct dat tevens buiten de bewuste controle valt (Keygnaert & Van Melkebeke, 2018). Mogelijke mechanismen die werkzaam zouden zijn bij de meer passieve beschermingsreactie ‘freeze’ zouden de volgende zijn, (1) depersonalisatie (i.e.,

(23)

17 gevoelens vervreemd te worden van het eigen lichaam, net alsof de betrokkene zichzelf van buitenaf waarneemt) en (2) de-realisatie (i.e., de omgeving wordt als niet echt ervaren, zoals in een droom, of wordt van veraf/vervormd waargenomen) (Lodrick & Mason, 2013). Deze twee beschermingsreacties horen samen onder de noemer ‘dissociatieve symptomen’ (Jongedijk, 2015). Wanneer er sprake is van dissociatie is een coherent verhaal over de feiten moeilijk te bekomen (Kesteloot, 2016). De beschermingsreactie ‘fight’ (i.e., vechten of zich verzetten) als eerste reactie op seksueel geweld is eerder uitzonderlijk wanneer dit uitgevoerd wordt door onbekende daders. Slachtoffers hebben herhaaldelijke trainingen nodig om hun angst en shock van de gebeurtenis snel genoeg in verzet te kunnen omzetten. Seksueel geweld door gekende daders zou vaker worden opgebouwd. Zij maken gebruik van list, emotionele chantage of dreiging met geweld en dit om fysiek verzet te voorkomen bij de slachtoffers (Kesteloot, 2016). Als laatst is er de derde beschermingsreactie ‘flight’ (i.e., vluchten). Deze is enkel bruikbaar indien je snel kan lopen, genoeg uithoudingsvermogen hebt en weet waar naartoe te vluchten (Kesteloot, 2016).

Naast de verschillende beschermingsreacties komen ook nog andere emotionele reacties voor onmiddellijk na de feiten. Deze kunnen een enorme variëteit aannemen gaande van shock, ontkenning, hulpeloosheid, verwardheid, angst (en fobieën) tot nerveusheid, schuldgevoelens en isolatie. Niet te vergeten zijn er ook slachtoffers die zich gaan gedragen alsof er niets gebeurd is (Keygnaert, 2017). Al deze opgesomde gevolgen worden aanzien als normale reacties op een abnormale gebeurtenis (Keygnaert, 2017; Suy, 2017).

Gevolgen op middellange en lange termijn

Seksueel geweld zou een grote risicofactor vormen voor verschillende vormen van psychopathologie. Seksueel geweld wordt dan ook aanzien als een veelvoorkomende en schadelijke vorm van trauma (Allen, Brystrynski, Dworkin, & Menon, 2017). Volgens de DSM kan je bij PTSS in verschillende mate last hebben van de volgende symptomen. Meer bepaald gaat het bij PTSS officieel over drie symptoomcomplexen, namelijk: (1) herbelevingen, (2) vermijdingsgedrag en (3) verhoogde arousal. Deze complexen dienen

(24)

18 alle drie langer dan een maand aanwezig te zijn opdat er sprake zou zijn van de diagnose PTSS (Ahrens et al., 2007). Als volgt worden deze complexen kort toegelicht: (1) herbelevingen (e.g., terugkerende intrusieve herinneringen aan de gebeurtenis, dromen en flashbacks waarin seksueel geweld herbeleefd worden), (2) vermijdinggedrag (e.g., vermijding van plaatsen, gebeurtenissen, personen, of herinneringen) en (3) verhoogde arousal (e.g., prikkelbaar gedrag, overdreven schrikreacties, concentratieproblemen, slaapproblemen en verhoogde alertheid). Daarbovenop is het zo dat het slachtoffer negatieve gevoelens en gedachten moet ervaren gerelateerd aan de psycho-traumatische gebeurtenis. Ook moeten deze symptomen een negatieve invloed hebben op sociale, beroepsmatige en/of andere belangrijke gebieden van het functioneren vooraleer er gesproken kan worden over PTSS. (American Psychiatric Association, 2014). Belangrijk aan te halen is dat er vaak een verwarring ontstaat tussen de diagnoses ‘PTSS’ en ‘acute stress stoornis’. Bij een acute stress stoornis zullen er symptomen opduiken die gelijkenissen vertonen met PTSS. Meer bepaald betreft dit de drie symptoomcomplexen zoals voorheen aangehaald. Deze symptomen komen direct op of enkele dagen na de gebeurtenis. Wanneer deze symptomen tot een maand na de gebeurtenis voorkomen wordt er gesproken van een acute-stress stoornis. Indien de symptomen in de loop van een maand verminderen is er bij het slachtoffer sprake van verwerking. Indien de verschijnselen niet verminderen na een maand wordt uiteindelijk toch de diagnose PTSS gesteld (Ahrens et al., 2007).

De Vries en Olff (2009) komen tot de vaststelling dat 8.8% van de vrouwen in het algemeen en 4.3% van de mannen in het algemeen ooit PTSS heeft gehad. De hogere prevalentie bij de vrouwen zou volgens deze auteurs gedeeltelijk verklaard kunnen worden door een hogere blootstelling aan seksueel geweld. Hierbij aansluitend zou 52 tot 81% van de bevolking ooit in zijn/haar leven een schokkende gebeurtenis meegemaakt hebben, waarvan slechts 14% PTSS ontwikkelt (De Vries & Olff, 2009). Met andere woorden ontstaat niet bij iedereen PTSS ten gevolge van een traumatische gebeurtenis en zijn er naast PTSS nog andere diagnoses die gesteld kunnen worden. Tevens komt PTSS bij slachtoffers van seksueel geweld vaak voor in combinatie met depressie, angst, hopeloosheid en vijandigheid (Keygnaert, 2017).

(25)

19 Naast PTSS kunnen er op lange termijn nog andere psychologische problemen voorkomen. Zoals voorheen aangehaald krijgt PTSS een groot gewicht als het om de gevolgen gaat van seksueel geweld. Daarnaast zijn de affectieve stoornissen waaronder depressie en angststoornissen de meest voorkomende diagnoses die samenhangen met seksueel geweld (Ba & Bhopal, 2017). Wanneer het slachtoffer een voorgeschiedenis heeft van seksueel geweld kan dit ook gerelateerd worden aan een negatief zelfbeeld en lichaamsbeeld (Keygnaert, 2017; Suy, 2017).

Ook behoren hier de slaap-en eetproblematieken toe die reeds aangehaald werden bij de fysieke gevolgen (Suy, 2017). Daarenboven kunnen zelfverwonding, genderrolverwarring (i.e., je kan je man voelen, maar een vrouwelijke rol aannemen), seksuele dysfunctie (e.g., bij vrouwen een orgasmestoornis en bij mannen een erectiestoornis) en verstoorde seksualiteitsbeleving deel uitmaken van de lange termijn gevolgen (Keygnaert, 2017). Uit onderzoek kan ook geconstateerd worden dat seksueel geweld bij de slachtoffers gelinkt is aan hoger seksueel risico-gedrag zoals onbeschermde seks, meerdere seksuele partners en seks onder invloed van middelen (Jina & Thomas, 2013). Verder leidt seksueel geweld op lange termijn ook tot een verhoogd risico op middelenmisbruik en dit voor zowel alcohol, drugs, sigaretten als medicatie. Tevens kunnen ook agressieve uitbarstingen een gevolg zijn van seksueel geweld. De agressie kan zich enerzijds uiten tegenover de buitenwereld, maar anderzijds ook ten opzichte van zichzelf. De agressie gericht op de eigen persoon kan zich uiten in zelfdestructief gedrag (e.g., zichzelf snijden of verwonden) (Höing & Van Oosten 2009). In sommige gevallen betekent dit ook één of meerdere zelfmoordpogingen. Of in de meest extreme gevallen resulteert dit tot een funeste afloop door middel van suïcide (Allen et al., 2017; Suy, 2017).

Wanneer al deze risicogedragingen samengenomen worden kan er met voorzichtigheid besloten worden dat dit leidt tot een verhoogd risico om opnieuw slachtoffer te worden van seksueel geweld (Jina & Thomas, 2013).

(26)

20 Sociale gevolgen

Seksueel geweld gaat ook vaak gepaard met sociale gevolgen. Deze consequenties werden in de literatuur minder uitgebreid onderzocht in vergelijking met de psychische gevolgen. Toch zijn er enkele veel voorkomende sociale implicaties ten gevolge van seksueel geweld. Enerzijds kan er sprake zijn van afwijzing door familie en/of de maatschappij. Anderzijds kan het ook zijn dat de partner afstand gaat nemen van het slachtoffer. Het is mogelijk dat de intieme relatie en het gezinsleven verstoort geraken hierdoor. Omwille van de stigmatisatie en schaamte hieromtrent blijft het slachtoffer vaak weg uit sociale activiteiten (Ba & Bhopal, 2017; Jina & Thomas, 2013). Naast het slachtoffer zelf kunnen ook de partner, familie en de gemeenschap gevolgen dragen van het seksueel geweld (Suy, 2017).

Met andere woorden kan men stellen dat seksueel geweld een grote variëteit aan negatieve consequenties kan hebben voor de slachtoffers. Desalniettemin is deze opsomming geen exhaustieve lijst. In welke mate slachtoffers deze zaken ervaren varieert en is afhankelijk van verschillende factoren. In wat volgt zal dieper ingegaan worden op de modererende factoren die de impact van seksueel geweld kunnen vergroten of verkleinen.

Gevolgen seksueel geweld bekeken in hun context

Modererende factoren zijn componenten die de gevolgen van seksueel geweld kunnen beïnvloeden. Om dit meer expliciet in kaart te brengen zal er gebruik gemaakt worden van een studie die uitgevoerd werd door Cabral, Campbell en Dworkin (2009). Hier werd de psychologische impact (PTSS, depressie, suïcide en middelenmisbruik) onderzocht van seksueel geweld bij volwassenen. In dit onderzoek werd een ecologisch theoretisch perspectief gehanteerd, met name de theorie van Bronfenbrenner (1979). Dit onderzoek ging uit van de veronderstelling dat er modererende factoren op zes niveaus zouden zijn voor het verband tussen het ervaren van seksueel geweld en de mogelijke gevolgen ervan. Deze werden als volgt omschreven: (1) het individueel niveau, (2) de kenmerken van de het seksueel geweld, (3) microsysteem, (4) mesosysteem

(27)

21 (exosysteem), (5) macrosysteem en (6) chronosysteem. Men probeerde aan de hand van deze factoren te begrijpen hoe de mate van psychische gevolgen na seksueel geweld varieerde bij de slachtoffers (Cabral et al., 2009).

Individueel niveau

Uit onderzoek kan er geconcludeerd worden dat er een verband is tussen individuele factoren en het herstelproces van het slachtoffer. Meer bepaald gaan deze individuele factoren over het volgende: (1) socio-demografische gegevens, (2) persoonlijkheid, (3) zelfkritiek, (4) geestelijke gezondheidstoestanden voor het seksueel geweld en (5) coping strategieën.

Wat in de literatuur gevonden wordt over het verband tussen de socio-demografische gegevens en het herstelproces van de slachtoffers is niet eenduidig. Met socio-demografische gegevens bedoelt men onder meer: ethische afkomst, leeftijd, inkomen, burgerlijke staat, opleiding en werkstatus (Cabral et al., 2009). Frank en Stewart (1984) vonden daarbij dat oudere slachtoffers meer depressie en trauma vertoonden, terwijl Filipas en Ullman (2001) geen verband vonden tussen leeftijd en trauma.

Daarnaast zou de persoonlijkheid van het slachtoffer ook een rol kunnen spelen. Onderzoekers maken hierbij meestal gebruik van het vijf-factorenmodel bestaande uit vijf dimensies (i.e., openheid, consciëntieusheid, extraversie, vriendelijkheid en neuroticisme). Volgens Cox, Enns, MacPherson en Mcwilliams (2004) werd neuroticisme (e.g., angst, vijandigheid, depressie en impulsiviteit) gerapporteerd als mogelijke voorspeller voor PTSS. Tevens bleek zelfkritiek ook een voorspeller te zijn van PTSS (Cabral et al., 2009).

Ook zouden vooraf bestaande geestelijke gezondheidstoestanden positief gerelateerd zijn aan de mentale gezondheid na het seksueel geweld. Slachtoffers die voor het seksueel geweld reeds suïcidale kenmerken vertoonden, ervaarden na het seksueel geweld significant meer depressie en angst. Overigens werd er een positieve associatie

(28)

22 geconstateerd tussen trauma na het seksueel geweld en voorafgaande psychopathologie of alcoholmisbruik (Cabral et al., 2009).

Bijkomend zouden de coping strategieën van het slachtoffer ook een associatie kunnen vertonen met de ontwikkeling van een welbepaalde psychopathologie. De slachtoffers kunnen gebruik maken van zowel toenaderende copingstrategieën als vermijdende copingstrategieën tijdens hun herstelproces. De toenaderingsstrategieën worden hierbij beschouwd als een adaptieve coping. Bij deze strategieën wordt er actief gefocust op de dreiging (e.g., emoties uiten, sociale steun zoeken en verminderen van stress). Vermijdende strategieën daarentegen worden beschouwd als maladaptieve coping. Hier zijn de emotionele en cognitieve activiteiten weggericht van de dreiging (e.g., verslaving of zich sociaal terugtrekken) (Cabral et al., 2009). De maladaptieve coping zou hierbij geassocieerd zijn met een langer herstel en hogere niveaus van depressie angst en PTSS, terwijl bij de adaptieve technieken het omgekeerde wordt vastgesteld. Uit de literatuurstudie van Cabral en collega’s (2009) kon er opgemerkt worden dat slachtoffers van seksueel geweld die negatieve sociale steun ontvingen meer geneigd waren om vermijdende strategieën toe te passen en daarbij een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van PTSS. De bevinding van Cabral en collega’s (2009) dat toenaderingsstrategieën gunstig zijn en vermijdende strategieën ongunstige effecten met zich meebrengen, wordt tegengesproken door de volgende onderzoeken. Zo werd er bijvoorbeeld gesuggereerd door Ullman (1996) dat de vermijdende strategieën gunstig kunnen zijn voor het herstel en dat lid worden van een steungroep (adaptief) net zou leiden tot meer angst. Cohen’s en Roth (1986) tonen ook aan dat vermijding direct na een stressvolle gebeurtenis kan leiden tot een betere aanpassing. Omwille van deze gemengde bevindingen wordt vastgesteld dat de vermijdende strategieën verkeerdelijk als maladaptief worden aanschouwd aangezien ze niet altijd tot nefaste gevolgen leiden. Daarbovenop suggereren deze bevindingen ook dat het beter zou zijn de copingstrategieën te bekijken in relatie tot hun context (i.e., microsysteem) (Cabral et al., 2009).

(29)

23 Kenmerken van het seksueel geweld

De karakteristieken van het seksueel geweld luiden als volgt: (1) het al dan niet kennen van de dader, (2) gepercipieerde gevaarlijkheid van de dader, (3) wapengebruik van de dader, (4) oplopen van letsels en (5) beïnvloed zijn door drugs/alcohol tijdens het seksueel geweld (Cabral et al., 2009).

Cabral en collega’s (2009) vonden geen samenhang tussen het ondergaan van seksueel geweld gepleegd door een onbekende dader en de verschillende niveaus van symptomatologie na het seksueel geweld. Ook hier waren de resultaten niet eenduidig, Uit een ander onderzoek werd er opgemerkt dat slachtoffer van seksueel geweld een verhoogde kans op PTSS, depressie en trauma hadden wanneer er sprake was van een onbekende dader (Filipas, Starzynski, Townsend, & Ullman, 2006). Daarenboven vonden Filipas en collega’s (2006) ook dat seksueel geweld gepleegd door een partner significant samenhing met een verhoogde kans op PTSS.

Uit de studie van Cabral en collega’s (2009) werd er tevens gesuggereerd dat de mate waarin de dader als ‘gevaarlijk’ werd aanzien mogelijk gerelateerd zou zijn aan de ernst van de PTSS-symptomen. Daarnaast werden zowel kracht als geweld gelinkt aan mentale distress na de aanval (Cabral et al., 2009). Eveneens vonden de onderzoekers dat slachtoffers die te kampen hadden met PTSS meer geconfronteerd werden met wapengebruik dan slachtoffers zonder PTSS.

Naast de bekendheid van de dader en het gepercipieerde gevaar bij het slachtoffer is er ook nog het al dan niet oplopen van letsels tijdens de daad. Seksueel geweld dat gepaard gaat met letsels bij het slachtoffer zou ook in verband kunnen gebracht worden met PTSS, depressie en angst (Cabral et al., 2009). Filipas en Ullman (2001) detecteerden daarentegen geen verband tussen blessures/letsels en mentale distress.

Verder kan het gebeuren dat slachtoffers van seksueel geweld voor of tijdens de daad, door de dader worden blootgesteld aan drugs of alcohol. Cabral en collega’s (2009) deden hiernaar onderzoek en kwamen tot de constatatie dat middelenmisbruik (voor of

(30)

24 tijdens het seksueel geweld) geen samenhang vertoonde met posttraumatische symptomen.

Microsysteem

Het microsysteem omvat de directe omgeving waarmee een persoon in contact komt. Bij de slachtoffers van seksueel geweld gaat dit om de partner, vrienden en familie. Gezien de schadelijke gevolgen van seksueel geweld op het welzijn van het slachtoffer, is het van belang dat de slachtoffers voldoende ondersteuning krijgen (Garcia-Moreno, Jewkins, & Sen, 2002). Opdat ze deze ondersteuning zouden kunnen krijgen dienen ze hun verhaal te onthullen aan hun directe omgeving. Daarbij gaan slachtoffers vaak hun verhaal vertellen om hulp te krijgen of praktisch advies te bekomen. Tevens kan het bekendmaken van het verhaal ook helpend zijn en een gevoel van opluchting creëren. Voor een slachtoffer van seksueel geweld is het echter niet eenvoudig hun verhaal te delen, het kan maanden tot zelfs jaren duren vooraleer ze iets aan iemand blootgeven (Filipas & Ullman, 2001; Stockman, Verhofstadt, Vertommen, & Uzieblo, 2017). Vaak gaan slachtoffers eerst op zoek naar houvast bij informele steunbronnen (i.e., familie en vrienden). Eigenaardig genoeg zijn slachtoffers van seksueel geweld minder bereid hun verhaal te doen bij hun eigen partner. Tot op heden wordt hiervoor geen duidelijke verklaring gevonden. Mogelijk zou de schrik voor negatieve reacties (e.g., beschuldiging) van de partner op de bekendmaking van de gebeurtenis een factor kunnen zijn (Stockman et al., 2017). Met andere woorden wordt hier een mogelijk verband vooropgesteld tussen de negatieve reacties van de partner en het al dan niet meedelen van de ervaring die de slachtoffers hebben meegemaakt. Aangezien de respons van de (directe) omgeving een mogelijke rol kan spelen in de onthulling van de daad, lijkt het van belang een duidelijke beschrijving weer te geven van de verschillende sociale reacties. Bovendien krijgen de verschillende sociale reacties enorm veel aandacht in heel wat onderzoeken. Vandaar dat het niet onbelangrijk is om in te gaan op wat deze responsen kunnen inhouden en wat de mogelijke gevolgen daarvan zijn.

(31)

25 De reacties die door de slachtoffers van seksueel geweld meestal als positief en ondersteunend ervaren worden zijn de volgende: (1) geloven in het verhaal van het slachtoffer, (2) naar het slachtoffer luisteren, (3) empathie tonen tegenover het slachtoffer, (4) emotionele ondersteuning bieden aan het slachtoffer, (5) het slachtoffer praktisch advies geven en (6) hem of haar niet verhinderen om de negatieve ervaring te delen. Borja, Callahan en Long (2006) constateren dat positieve sociale reacties over het algemeen zorgen voor een verbetering van het welzijn in vergelijking met de negatieve sociale reacties. Vooral de positieve reacties van familie en vrienden wordt gelinkt aan minder psychologische distress. Uit onderzoek is aangetoond dat wanneer slachtoffers geloofd worden of naar hem/haar geluisterd worden dit gunstig kan zijn voor de reductie in PTSS-symptomen en bevorderlijk is voor de zelfwaarde (Stockman et al., 2017). In welke mate een bepaalde reactie als ondersteunend ervaren wordt, is afhankelijk van de perceptie van het slachtoffer. Hierbij kan het voorbeeld gegeven worden van haatgevoelens bij naasten ten opzichte van de dader. Sommige slachtoffers zullen dit ervaren als een egocentrische en een niet-ondersteunende manier van reageren, hoewel anderen dit aanvoelen als hulpvaardig en wel ondersteunend (Stockman et al., 2017). Tot slot zijn er nog enkele belangrijke factoren die het herstel van het slachtoffer mogelijk kunnen faciliteren en zorgen voor een betere aanpassing. Meer bepaald gaat dit over de volgende zaken: (1) sociale steun van familie en vrienden, (2) beschikbaarheid van familie en vrienden, (3) bij een gezin wonen en (4) het gevoel hebben dat de gezinsleden dicht bij jou staan (Cabral et al., 2009).

Naast de positief ervaren reacties, zijn er ook de negatieve en niet helpende reacties gegeven door steunbronnen. Deze zijn de volgende: (1) het ontkennen van of twijfels uiten over het verhaal van het slachtoffer, (2) het uitblijven van een reactie, (3) controle nemen over de beslissingen van het slachtoffer, (4) het slachtoffer vermijden en (5) het slachtoffer verhinderen om zijn of haar verhaal te vertellen. Borja, Callahan en Long (2006) suggereren dat negatieve sociale reacties geassocieerd zijn met een lager psychisch welzijn van het slachtoffer in vergelijking met de positieve sociale reacties. Eveneens komen Cabral en collega’s (2009) tot een gelijkaardig besluit. Sociale reacties van familie en vrienden zouden gerelateerd zijn aan een hoger level van angst, depressie en PTSS. De veronderstelling die bepaalde onderzoekers hierbij maken is dat slachtoffers

(32)

26 eerder geneigd zijn hun verhaal te doen bij familie en vrienden, waarbij ze empathische reacties verwachten. Hierbij zou het kunnen dat negatieve sociale reacties meer opvallen en onverwachts zijn waardoor ze voor verwarring zorgen en kunnen samenhangen met de mentale gezondheid van het slachtoffer (Filipas & Ullman, 2001). Uit onderzoek kan er afgeleid worden dat partners en familieleden vaker beschuldigend, controlerend en zelfzuchtig reageren ten aanzien van het slachtoffer wanneer ze hun verhaal doen (Abeling, Ahrens, & Cabral, 2009). Eveneens wordt er gevonden dat intense en emotionele reacties van steunbronnen door de slachtoffers als negatief ervaren kunnen worden, aangezien ze als zelfzuchtig aanvoelen. De steunbronnen geven in dat geval het gevoel dat zij moeten getroost/gesteund worden in plaats van de slachtoffers (Abeling et al., 2007). Daarnaast zou het verband tussen negatieve sociale reacties en een lagere adaptatie mogelijk gemedieerd kunnen worden door een vermijdende copingstrategie (Ullman, 1996). Verder lijkt er een positief verband te bestaan tussen de mate van ernst en gewelddadigheid van het seksueel geweld en de kans op negatieve reacties, aldus hoe meer gewelddadigheid er ervaren wordt hoe meer negatieve reacties. Anderzijds zou er een negatief verband terug te vinden zijn tussen de gewelddadigheid/ernst en de positieve sociale reacties. Met andere woorden zou het zo zijn dat hoe meer gewelddadig/ernstiger het seksueel geweld is hoe minder positieve sociale reacties er gegeven worden. De reden hiervoor zou zijn dat gewelddadige verhalen door steunbronnen minder snel als waar worden aanzien. Tevens stellen Abeling en collega’s (2009) een hypothese voorop, over waarom de omgeving de slachtoffers in eerste instantie gaat mijden. Volgens deze onderzoekers hebben partners en familieleden moeite om het slachtoffer te behandelen zoals gewoonlijk, waardoor ze het slachtoffer gaan vermijden. Tot slot wordt ook nog gevonden dat familieleden frequenter gebruik maken van de zogenaamde verkrachtingsmythes dan vrienden (Cabral et al., 2009). Kort samengevat kan gesteld worden dat deze negatieve reacties kunnen leiden tot een lagere zelfwaarde, problematisch alcoholgebruik, angstgevoelens en tot slot het ontstaan van psychosociale problemen kunnen veroorzaken of verergeren (Stockman et al., 2017). Het is dus van belang deze negatieve reacties te vermijden en de positieve reacties meer aan te moedigen bij de partner en familieleden (Cabral et al., 2009).

(33)

27 Mesosysteem- en exosysteem

Bij het model van Bronfenbrenner wordt er een onderscheid gemaakt tussen het mesosysteem (i.e., koppelingen tussen de verschillende microsystemen) en het exosysteem (i.e., formele instanties). Echter in het ecologisch perspectief van Cabral en collega’s (2009) worden deze twee samengenomen. Naast familie, vrienden en partners kunnen slachtoffers van seksueel geweld zich richten tot meerdere formele sociale systemen, welke de justitiële instanties en de hulpverlening zijn (e.g. politie, medische en geestelijke gezondheidszorg). Zoals voorheen besproken zijn slachtoffers van seksueel geweld in eerste instantie geneigd zich te richten tot de informele steunbronnen, waaronder vrienden en familie. Minder vaak voorkomend gaan slachtoffers van seksueel geweld naar de formele steunbronnen gaan. Hierbij zijn de slachtoffers het meest geneigd een therapeut te raadplegen om hun verhaal te doen, dan zich te wenden tot een arts of politie (Stockman et al., 2017). Als volgt worden enkele cijfers in kaart gebracht over hoe vaak elke formele instantie geraadpleegd wordt. Om te beginnen zullen ruwweg 26% tot 44% van de slachtoffers de feiten aan de politie melden, 27% tot 40% zoekt medische zorg en/of wenst een medisch forensisch onderzoek en tot slot 16% tot 60% krijgt geestelijke gezondheidszorg. Net zoals het onderzoek die Stockman en collega’s (2017) uitgevoerd hebben, wordt eveneens in dit onderzoek teruggevonden dat slachtoffers zich het meest wenden tot psychologische hulpverlening. (Cabral et al., 2009). Hierbij aansluitend stellen onderzoekers vast dat positieve reacties afkomstig van de hulpverlening en therapeuten doorgaans als meer helpend ervaren worden in vergelijking tot andere instanties (Abeling et al., 2009).

Cabral en collega’s (2009) constateren uit onderzoek dat over het algemeen de sociale systemen het herstel kunnen bevorderen, onder meer wanneer de slachtoffers in staat zijn de diensten te ontvangen die ze nodig hebben en ze op een empathische/ondersteunende wijze behandeld worden door de sociale systemen. Daarentegen wanneer de slachtoffers de nodige hulp niet krijgen, kan dit bij het slachtoffer leiden tot gevoelens van machteloosheid, schaamte en schuld. Na het seksueel geweld geen ondersteunende hulp krijgen van formele sociale instanties kan mogelijk leiden tot het gevoel van ‘secundaire victimisatie’ (Kennedy & Prock, 2016). Slachtoffers worden met andere woorden opnieuw slachtoffer door onbehoorlijk behandeld te worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vier procent van de bevolking van 16 jaar en ouder (ruim 520 duizend personen) zei in de afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest fysiek geweld in huiselijke kring..

In this monitor the following acts of domestic violence and sexual violence are discussed separately: verbal aggression in the domestic circle, physical violence in the

Mevrouw Kuik kan wel zeggen dat deze commissie onafhankelijk is, maar de vraag of zo'n onderzoek enig nut heeft, valt of staat niet met de vraag wat mevrouw Kuik daarvan vindt,

> breng zoveel mogelijk zaken mee waarop eventuele sporen van de pleger gevonden kunnen worden, indien mogelijk in een papieren zak: de kledij die je droeg tijdens het

‘hostorganisatie’, bijvoorbeeld voor gebruik van het computersysteem, de boekhouding, management, personeelszaken etc. Als ze wel betalen is het vaak een klein bedrag,

Als het JOS-aanbod niet geldt, wordt door de politie en het Buro Slachtoffer- hulp doorverwezen naar dezelfde advocaten die deelnemen aan de JOS- piketdienst, aangezien deze

Dit heeft ertoe geleid dat we hebben gekozen voor Limburg, waar de GGD trekker is, en geen ziekenhuis betrokken is; Amsterdam, waar geen CSG is, maar wel een vorm is gevonden

Stel ze willen naar het centrum toe maar gaan hier niet heen omdat ze vaak naar het toilet moeten, is dit al een beperking voor deze mensen om niet de deur uit te gaan hun