• No results found

‘The fatal stroke thou hadst but last September’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘The fatal stroke thou hadst but last September’"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITY OF GRONINGEN

‘The fatal stroke thou hadst but last September’

Een onderzoek naar de verwerking van de Grote Brand van Londen

uit 1666 in Engelse en Nederlandse gedichtpamfletten

Door

Pier Brouwer

S1682814

14 augustus 2015

Masterscriptie Nederlandse Taal en Cultuur

Begeleider: Dr. M.E. Meijer Drees

(2)

1

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 - Inleiding ... 2

1.1 Memory Studies ... 2

1.2 Historisch rampenonderzoek ... 4

1.3 Combinaties van memory- en rampenonderzoek en een studie naar stadsbranden ... 5

1.4 De Grote Brand van Londen in 1666: de gebeurtenis, de context, de reacties ... 7

1.5 Eerder onderzoek naar reacties op de Brand van Londen ... 9

1.6 Vraagstelling ... 11

1.7 Bronnenselectie en methode ... 12

1.8 De opbouw van deze scriptie ... 14

Hoofdstuk 2 – De Engelse gedichten... 15

2.1 Inleiding ... 15

2.2 Nadere introductie van de gedichten ... 15

2.3 Beschrijvingen van de Brand ... 19

2.4 Verklaringen voor de Brand ... 22

2.5 Schaderapportages ... 26

2.6 Menselijk handelen ... 29

2.7 Historische vergelijkingen en verbandleggingen ... 32

2.8 Conclusie... 36

Hoofdstuk 3 – De Nederlandse gedichten ... 38

3.1 Inleiding ... 38

3.2 Nadere introductie van de gedichten ... 38

3.3 Beschrijvingen van de Brand ... 42

3.4 Verklaringen voor de Brand ... 43

3.5 Schaderapportages ... 47

3.6 Menselijk handelen ... 50

3.7 Historische vergelijkingen en verbandleggingen ... 53

3.8 Conclusie... 60

Hoofdstuk 4 – Vergelijking en conclusie ... 62

4.1 Beschrijvingen van de Brand ... 62

4.2 Verklaringen voor de Brand ... 63

4.3 Schaderapportages ... 63

4.4 Menselijk handelen ... 64

4.5 Historische vergelijkingen en verbandleggingen ... 65

4.6 Conclusie... 68

4.7 Suggesties voor verder onderzoek ... 69

(3)

2

Hoofdstuk 1 - Inleiding

Deze scriptie gaat, globaal gezegd, over de vraag hoe een omvangrijke ramp - de Grote Brand van Londen (1666) - in herinnering is gebracht door pamfletdichters die er in hetzelfde jaar op reageerden. Ik concentreer me dus op literaire bronnen in pamfletten, en breng bij mijn analyses daarvan twee onderzoeksgebieden samen: de memory studies en het historisch rampenonderzoek. Nu volgt eerst een zeer beknopte introductie van deze twee gebieden afzonderlijk (1.1 en 1.2). In de daarop volgende paragraaf ga ik in op enkele publicaties waarin getracht is de beide onderzoeksterreinen samen te brengen (1.3). Dan bespreek ik kort wat de Brand van Londen inhield, wat de historische context van de Brand was en welke reacties de Brand teweeg heeft gebracht (1.4), waarna het reeds uitgevoerde onderzoek naar de reacties op de Brand aan bod komt(1.5). Vervolgens komen mijn vraagstelling (1.6), bronnenselectie en methode (1.7) aan de orde, en ik besluit met een paragraaf over de verdere opbouw van deze scriptie (1.8).

1.1 Memory Studies

Vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw zijn de zogenoemde memory studies tot ontwikkeling gebracht. Dit brede en diverse onderzoeksveld richt zich in eerste instantie op de pendant van geschiedenis: de manier waarop men zich een bepaald verleden herinnert. Herinneringen, zowel individuele als collectieve, spelen een belangrijke rol in Westerse samenlevingen, in de vorm van vieringen en herdenkingen, monumentalisering, canonisering en soortgelijke materiële en immateriële toe-eigeningen van het verleden.1 Ann Rigney heeft betoogd dat het begrip memory

ontstaan is om de door historici als ‘improper history’ bestempelde artefacten te kunnen onderzoeken.2 Memory is een transnationale parapluterm geworden voor een onderzoeksterrein dat

verbanden legt tussen uiteenlopende kennisdomeinen als geschiedenis, literatuurwetenschap, psychologie en sociologie.3

1 Voor een inleiding in de memory studies zie Astrid Erll, Memory in Culture (Basingstoke, Hampshire: Palgrave Macmillan, 2011). Voor het Nederlands taalgebied biedt de in 2010 door Willem Frijhoff gehouden oratie

Herinneren als kunst van vergeten. Hoe wij al dan niet bewust onze geschiedenis selecteren goede

aanknopingspunten. Te downloaden op: http://www.eur.nl/postacademisch/studievoorlichting/ nieuws/detail/article/24179-herinneren-als-kunst-van-vergetenhoe-wij-al-dan-niet-bewust-onze-geschiedenis-selecteren/Judith/.

2 Ann Rigney, “Portable Monuments: Literature, Cultural Memory, and the Case of Jeanie Deans,” Poetics Today 25:2 (2004): 364.

(4)

3 De memory studies hebben zich tot dusverre vooral gericht op de moderne tijd. Thema’s als de Holocaust en 9/11 zijn bijvoorbeeld uitvoerig onderzocht. Een van de schaarse voorbeelden van vroegmodern memoryonderzoek biedt het inmiddels afgesloten NWO-project aan de Universiteit Leiden over oorlogsherinneringen genaamd Tales of the Revolt, dat onder leiding stond van Judith Pollmann.4 Dit project heeft geresulteerd in verscheidene publicaties, waaronder de eindpublicatie

Memory before Modernity. Practices of Memory in Early Modern Europe.5 In de inleiding zetten de

editeurs Erika Kuijpers en Judith Pollmann uiteen wat de bestudering van vroegmoderne herinneringspraktijken te bieden heeft voor het onderzoeksveld van memorystudies als geheel.6 Zij

werken vanuit drie thema’s: ‘the politics of memory’, ‘mediality’ en ‘personal memory’. Voor mijn onderzoek bieden met name de thema’s ‘mediality’ en ‘personal memory’ een aantal bruikbare uitgangspunten. Inzake ‘mediality’ zijn dat er twee.7 Ten eerste: in het proces van vroegmoderne

lokale herinnering fungeerden doorgaans verschillende media als dragers van herinnering. Genoemd worden (in een willekeurige volgorde): ballades, gedenkpenningen, preken, glas-in-loodvensters, processies en familieverhalen. Zoals gezegd beperk ik me bij mijn onderzoek tot literaire bronnen in pamfletvorm, maar het is van belang te constateren dat dit niet het enige medium is geweest waarmee de Brand van Londen herinnerd werd (zie paragraaf 1.4 hierover). Het tweede bruikbare uitgangspunt betreffende ‘mediality’ is de het volgende: als we naar de inhoud van vroegmoderne (oorlogs)herinneringen kijken, zien we, aldus Kuijpers en Pollmann, narratieve gelijkenissen in termen van bijvoorbeeld helden en schurken, en het volgen van Bijbelse patronen en folkloristische motieven. In het algemeen kan gezegd worden dat vroegmoderne herinneringen ‘are often shaped by existing images and narratives’.8 We zullen zien dat dit in de gedichten over de Brand van Londen

die ik bestudeerd heb, ook aan de orde is (zie de paragrafen 2.4 en 3.4).

Wat betreft de ‘personal memory’ is het voor mij van belang dat geconstateerd wordt dat de meeste ‘persoonlijke’ herinneringen voor ons, moderne lezers, in eerste instantie helemaal niet persoonlijk lijken, gelet op standaard frases inzake Gods straf en de zonde der mensheid. Niettemin veronderstellen Kuijpers en Pollmann – en ik volg hen daarin – dat persoonlijk herinneren in essentie niet anders functioneerde dan vandaag de dag: men verbindt zichzelf met een betekenisvol en met anderen gedeeld verleden.9 Bij dat verbinden zijn, aldus de editeurs, drie onderling verbonden

4 Zie de projectwebsite https://vre.leidenuniv.nl/vre/tales/emm/.

5 Erika Kuijpers et al., eds., Memory before Modernity. Practices of Memory in Early Modern Europe (Leiden/Boston: Brill, 2013).

6 Erika Kuijpers en Judith Pollmann, “Introduction. On the Early Modernity of Modern Memory,” in Memory

before Modernity. Practices of Memory in Early Modern Europe., ed. Erika Kuijpers et al. (Leiden/Boston: Brill,

(5)

4 variabelen aan de orde, waarvan er twee voor mij van belang zijn. Ten eerste gaat het om de vroegmoderne referentiekaders in termen van bijvoorbeeld goed en kwaad, de inrichting van de kosmos, het leven op aarde en in het hiernamaals, de door God geschapen sociale hiërarchie et cetera. Met name de goddelijke voorzienigheid ‘was omnipresent in early modern experiences’.10

Ook dit zal het geval blijken bij de gedichten over de Brand van Londen. Een andere variabele betreft de sociale functionaliteit van het herinneren. Zo is het gangbaar dat men probeert een ingrijpende gebeurtenis, zoals een oorlogsramp, beheersbaar te maken door orde in de chaos te scheppen. Dit wordt gepoogd door classificaties en gedetailleerde beschrijvingen op te stellen van datgene wat er beschadigd is of verloren is gegaan.11 Ook in de gedichten die ik bestudeerd heb, zullen we in

meerdere gevallen deze praktijk van ordenen in de vorm van schade-inventarisaties terug zien keren. Mijn onderzoek richt zich, anders dan dat van Pollmann c.s., specifiek op literaire bronnen, en wel uitgaande van de vraag hoe dichters een bepaalde stadsramp - de Brand van Londen (1666) - in herinnering hebben gebracht.

1.2 Historisch rampenonderzoek

Historisch rampenonderzoek draait, kort gezegd, om de bestudering van rampen als sociaal-culturele verschijnselen.12 Rampen of catastrofes zijn ‘a part of the cultural history of mankind’, zoals het

misschien wel bekendste voorbeeld van een historische natuurramp in de westerse wereld – de zondvloed uit Genesis – meteen aannemelijk maakt.13

Het onderzoek concentreert zich met name op ‘strategies to cope with disaster’ in het verleden en de betekenis van die strategieën voor de toekomst.14 Hierbij gaat het om processen van

verwerking door de getroffen gemeenschappen in de zin van waarnemen en verklaren aan de ene kant (het ‘discours’), en van (praktisch) handelen – het omgaan met de ontwrichtende en chaotische

10 Ibid., 17. 11 Ibid., 18.

12 Zie - bijvoorbeeld – Dieter Groh, Michael Kempe en Franz Mauelshagen, eds, Naturkatastrophen. Beiträge zu

ihrer Deutung, Wahrnehmung und Darstellung in Tekst und Bild von der Antike bis ins 20. Jahrhundert, Literatur

und Antropologie (Tübingen: Gunter Narr Verlag, 2003); Andrea Janku, Gerrit. J. Schenk en Franz Mauelshagen, eds., Historical Disasters in Context. Science, Religion and Politics, Routledge Studies in Cultural History 15 (New York/London: Routledge, 2012; Monica Juneja en Franz Mauelshagen, “Disasters and Pre-industrial Societies: Historiographic Trends and Comparative Perspectives,” The Medieval History Journal 10: 1 & 2 (2007): 1-31; Christof Mauch en Christian Pfister, eds., Natural Disasters, Cultural Responses. Case Studies toward a Global

Environmental History (Lanham, MD: Lexington Books, 2009); Gerrit Jasper Schenk, “Historical Disaster

Research. State of Research, Concepts, Methods and Case Studies,” Historical Social Research 32:3 (2007): 9-31.

13 Michael Kempe, “Noah’s Flood: The Genesis Story and Natural Disasters in Early Modern Times,”

Environment and History 9: 2 (2003): 152.

(6)

5 gevolgen – aan de andere kant. Zo is er gewezen op bepaalde moreel-religieuze verklaringspercepties die ‘peccatogeen’ worden genoemd en die het discours eeuwenlang hebben beheerst.15 Het gaat

daarbij om een straffende of wrekende godheid (God) die de moreel verdorven (zondige) mensheid geselt met een catastrofe ter aansporing tot inkeer en gedragsverandering. Het onderworpen zijn aan de wrekende ofwel almachtige God sloot echter niet uit dat er tijdens en na een ramp uitermate pragmatisch werd gehandeld, dat er geleerd werd uit rampervaringen, én dat er wetenschappelijk onderzoek werd gedaan. ‘Religious and scientific explanations of and responses to disasters probably coexisted in some form most of the time in most places.’16

‘The example of a single disaster may reveal typical structures of coping with disasters and specific cultural consequences of disaster experiences’17 – mij gaat het om de vraag hoe de Londense

Brand van 1666 blijkens de verschillende pamfletgedichten die er in hetzelfde jaar over verschenen, werd waargenomen, beschreven, geduid en geïnterpreteerd, en daarmee tot een voor de toekomst betekenisvol verleden werd gemaakt.

Een grote verdienste van het historisch ramponderzoek – en voor mijn onderzoek zeer relevant – is de aandacht voor ‘strategies to cope with disaster’.18 De vraag die hierbij centraal staat is: hoe

gaan gemeenschappen om met rampen en zorgen ze voor preventie en risicominimalisatie, zodat ze er in de toekomst tegen opgewassen zijn? Welke preventiemaatregelen een gemeenschap neemt hangt af van de betekenis die aan de ramp gegeven wordt. Er moet dan eerst onderzocht worden hoe maatschappijen een ramp waarnemen, beschrijven, duiden en interpreteren. In mijn onderzoek zal dit, als gezegd, gebeuren aan de hand van specifiek literaire bronnen.

1.3 Combinaties van memory- en rampenonderzoek en een studie

naar stadsbranden

Er zijn in het vorige decennium enige studies verschenen waarin – al dan niet bewust – een poging gedaan is om de twee hierboven geschetste onderzoeksgebieden te combineren. Zo heeft de samenvoeging van deze onderzoeksgebieden plaatsgevonden in het in 2004 verschenen boek The

Memory of Catastrophe van Peter Gray en Kendrick Oliver. Deze auteurs stellen dat de essentiële

eigenschap van een catastrofe ‘the aggregate realisation of a profound sense of cultural disruption

15 Groh et al. 2003, 20 e.v.; Juneja & Mauelshagen 2007, 17 e.v. 16 Janku et al. 2012, 7.

17 Ibid., 9.

(7)

6 across the members of the affected community’ is.19 Het gebruik van de term ‘aggregate realisation’

wijst hier op een collectieve bewustwording, en is aan collectieve herinnering te relateren. In de gemeenschap is er een gevoel van ‘cultural disruption’, oftewel culturele ontwrichting. Dit gevoel van ontwrichting zal ook in mijn onderzoek naar voren komen, dat wil in concreto zeggen: ik ga bij mijn analyses van de gedichtpamfletten na welke uitspraken van de dichters wijzen op menselijk handelen dat die ontwrichting het hoofd wil bieden.

Gray en Oliver schrijven bovendien dat de aard van de talige reacties op een ramp geïnspireerd wordt door ‘earlier precedents of catastrophic discourse and the prevailing conditions of politics and culture’.20 Wat er geschreven wordt in bijvoorbeeld pamfletten, hangt dus af van hoe men gewend is

over rampen te schrijven en van de heersende politieke en culturele omstandigheden. Dit sluit overigens aan bij wat Pollmann c.s. opmerken over de inpassing in bestaande beelden en verhalen (zie de vorige paragraaf). De manier waarop in de gedichten de Brand van Londen ‘gelinkt’ wordt aan eerdere stadsbranden en –verwoestingen en zo een plaats in de wereldgeschiedenis krijgt, zoals zal blijken, haakt aan bij de traditie van ‘catastrophic discourse’.21 Verder zal aan de dag komen dat waar

het gaat om ‘prevailing conditions of politics’ de in 1666 heersende politieke omstandigheden van grote invloed zijn geweest op de manier waarop over door de verschillende dichters over de Brand werd geschreven.22

In 2001 is er een belangwekkend supplement bij het Historische Zeitschrift verschenen, met daarin een bijdrage van Michael Frank die specifiek over stadsbranden handelt.23 Hij onderzoekt pamfletten,

preken en regelgevingen naar aanleiding van stadsbranden in de vroegmoderne tijd. Frank stelt zich daarbij drie vragen waar ik nu op in wil gaan, omdat mijn eigen vraagstelling hier nauw bij aansluit.

Ten eerste vraagt hij zich af hoe men branden waarnam.24 Hoe er tegen branden aangekeken

wordt, heeft tenslotte gevolgen voor de manier waarop men deze catastrofes probeerde te duiden. Frank haalt uiteenlopende beschrijvingen naar boven, die meestal angstaanjagend zijn. Zo wordt het vuur als dier met ontembare honger voorgesteld en werden de geluiden die het vuur maakte in de vorm van onomatopeeën weergegeven. Het vuur werd ook als het element voorgesteld waartegen de mens niets kon beginnen.

19 Peter Gray en Kendrick Oliver, The Memory of Catastrophe (Manchester: Manchester University Press, 2004), 7.

20 Ibid., 7. 21 Ibid., 7. 22 Ibid., 7.

23 Michael Frank, “Der rote Hahn. Wahrnehmung und Verarbeitung von Feuersbrünsten in der Frühen Neuzeit,”

Historische Zeitschrift 31, Beihefte (Neue Folge): ‘Erfahrung’ als Kategorie der Frühneuzeitgeschichte, ed. Paul

(8)

7 Ten tweede stelt Frank de vraag op welke manier men branden verklaart.25 Met andere woorden:

waarin men de oorzaak of oorzaken van branden zoekt. Frank onderscheidt drie soorten verklaringspatronen: magische, christelijke en seculiere. Met een magische verklaring doelt hij op bovennatuurlijke praktijken die aangewend zouden zijn door bijvoorbeeld zigeuners, Joden of heksen. In mijn analyse van de gedichten zullen we deze magische verklaring echter niet tegenkomen. De andere verklaringspatronen zullen wel terugkomen. Volgens de christelijke verklaring wordt God als regisseur van een brand beschouwd, aldus Frank. Hij merkt hierbij op dat ook catastrofen die op het eerste gezicht door mensen veroorzaakt lijken, uiteindelijk toch aan God toegeschreven worden. Bij het derde, seculiere verklaringspatroon wordt echter juist alleen moedwillige brandstichting of menselijke onachtzaamheid als oorzaak aangewezen. Frank stelt vast dat de christelijke en seculiere verklaring in de vroegmoderne tijd tegelijkertijd voor kunnen komen, zonder dat ze als tegenstrijdig worden gezien.26 Het zal blijken dat de christelijke evenals de seculiere

verklaring in mijn analyse van de gedichten meermaals terugkomt. Bovendien zullen we in mijn analyse ook het gelijktijdig gebruik van beide verklaringen tegenkomen.

Ten slotte onderzoekt Frank welke maatregelen ter preventie en schadebeperking er na een dergelijke grote brand werden genomen.27 Dit is een vraag die te ver van mijn onderzoek afstaat, en

deze neem ik dus niet mee. De eerste twee vragen die Frank stelt, over de beschrijvingen van branden en de verklaring, komen in mijn vraagstelling wel terug.

1.4 De Grote Brand van Londen in 1666: de gebeurtenis, de context,

de reacties

In de nacht van zaterdag 2 op zondag 3 september 1666 ontstond er een brandje in de bakkerij van Thomas Farriner in Pudding Lane, een steeg in de oude Londense binnenstad. Dit brandje wist zich te ontwikkelen tot een van de omvangrijkste stadsbranden uit de geschiedenis en is bekend komen te staan als de Grote Brand van Londen. De Brand duurde van 2 tot 6 september 1666.28 Daarbij werd

vrijwel het gehele oude centrum verwoest: 13.200 huizen en 87 kerken, waaronder de immense St. Paul’s Cathedral, brandden tot de grond toe af. Opvallend genoeg zijn er echter slechts zes doden geregistreerd. De Brand kon zo verwoestend worden doordat de meeste huizen in die tijd van hout

25 Ibid., 234-236. 26 Ibid., 236. 27 Ibid., 237-245.

(9)

8 waren en zeer dicht op elkaar stonden. Door een hete zomer was het hout van de huizen zeer droog en bovendien wakkerde een stevige oostenwind het vuur aan, waardoor het zich snel verspreidde. Omdat de hele stad in vlammen op dreigde te gaan, hielpen koning Karel II en zijn broer, de Hertog van York, persoonlijk het vuur te bestrijden.29

De Brand van Londen vond plaats op een voor Engeland ongelukkig moment: middenin de Tweede Engels-Nederlandse Zeeoorlog. Dit conflict was, kort gezegd, ontstaan door botsende belangen van Engeland en de Republiek op het gebied van de handel en de koloniën. Hoewel er al langer schermutselingen tussen beide landen waren, werd de oorlog in het begin van het jaar 1665 officieel verklaard. De oorlog werd met name aan de hand van zeeslagen uitgevochten, zoals de slag bij Lowestoft van 13 juni 1665 en de Vierdaagse Zeeslag, die duurde van 11 tot 14 juni 1666. Maar er werden door beide mogendheden ook andere tactieken gebruikt om de vijand zo veel mogelijk schade toe te brengen.30

Zo werd er op 19 en 20 augustus 1666, vrij kort voor de Brand van Londen, door de Engelsen een aanslag gepleegd die bekend is komen te staan onder de naam Holmes’ Bonfire.31 Omdat er in

verschillende gedichten aan deze gebeurtenis wordt gerefereerd, leg ik uit wat er toen gebeurd is. In de Tweedaagse Zeeslag van 4 en 5 augustus 1666 had de Nederlandse oorlogsvloot veel schade opgelopen. Een groot gedeelte van de Nederlandse handelsvloot, ten getale van zo’n 170 schepen, bevond zich zodoende vrijwel onbeschermd in ’t Vlie, het water tussen Vlieland en Terschelling. De Engelsen zagen hun kans schoon en gaven schout-bij-nacht Robert Holmes bevel om een aanslag te plegen. Hierbij kreeg hij hulp van de overgelopen Nederlandse kapitein Laurens van Heemskerck, die hem tussen de zandbanken van het Waddengebied door kon gidsen.32 Op 19 augustus staken de

Engelsen 150 Nederlandse handelsschepen in brand. De dag daarop landden zij op Terschelling om daar het gelijknamige dorp (het huidige West-Terschelling), hoofdzakelijk bevolkt door pacifistische

29 Deze alinea heb ik gebaseerd op: Adrian Tinniswood, By Permission of Heaven: The true story of the Great

Fire of London (New York: Riverhead, 2003), m. n. 42-57; Robert O. Bucholz, London: a social and cultural history, 1550-1750 (New York: Cambridge University Press, 2012), 319-325. Voor meer over het optreden van

de koning en de hertog van York, zie Tinniswood 2003, 73-76 en Bucholz 2012, 322.

30 Een historische inleiding tot dit conflict biedt Jonathan I. Israel, De Republiek 1477-1806 Band II (Franeker: Van Wijnen, 1997), 872-885. Voor meer over de strijd om de handel en kolonieën, zie C.R. Boxer, Zeevarend

Nederland en zijn wereldrijk, 1600-1800 (Leiden: Sijthoff, 1976), 132-167. Achterliggende belangen van het

conflict zijn onderzocht in Gijs Rommelse, The Second Anglo-Dutch War (1665-1667): raison d’état,

mercantilism and maritime strife (Hilversum: Verloren, 2006).

31 Holmes’s Bonfire (Engelse spelling) kan het best vertaald worden als Holmes’ vreugdevuur. Omdat dit een onbekend begrip is, noem ik het echter Holmes’ bonfire. In 2013 is er een uitgebreide studie over deze gebeurtenis verschenen: Anne Doedens en Jan Houter, 1666: De ramp van Vlieland en Terschelling (Franeker: Van Wijnen, 2013). Deze alinea is gebaseerd op dit boek, met name de pagina’s 165-204.

(10)

9 mennonieten, in lichterlaaie te zetten. Bang voor een tegenaanval, besloot Holmes zo gauw het tij het toeliet naar Engeland terug te varen, een enorme ravage achterlatend.

Deze gebeurtenis werd in Engeland gevierd als een grote triomf: er werden vreugdevuren aangestoken bij Whitehall, de residentie van de koning, zoals destijds gebruikelijk was bij overwinningen. Holmes werd als een held binnengehaald en het gebeurde werd door de Engelsen tot ‘Holmes’s Bonfire’ gedoopt. Er verschenen verscheidene pamfletten die over Holmes’ bonfire verhalen, waaronder liederen als ‘The Dutch Damnified, or the Butter-boxes Bob’d’ en ‘Sir Robert Holmes his bonfire’.33 In de Republiek ontstond enorme woede en verontwaardiging over de wrede

Engelse daad. De Staten-Generaal besloten al gauw tot een vergeldingsactie in de vorm van een aanval op zee, die door het slechte weer echter op niets uitliep.34 Tegelijkertijd ontstond er

medelijden met de bewoners van Terschelling en werden er inzamelingsacties en loterijen gehouden voor de slachtoffers.35

De Brand van Londen heeft vele reacties opgeleverd waarin ook meermalen naar Holmes’ bonfire wordt verwezen. De reacties verschenen in diverse media. Nog steeds komen er regelmatig producten op de markt waarmee de Brand opnieuw in herinnering wordt gebracht. Zo zijn er de afgelopen decennia nog weer literaire werken over de Brand gepubliceerd en kwam in 2014 de mini-TV-serie The Great Fire uit.36

In de periode direct volgend op de Brand moest het nieuws verspreid worden, bijvoorbeeld aan de hand van nieuwspamfletten. In Engeland verscheen bijvoorbeeld de London Gazette, en in de Republiek het pamflet Londens Puyn-hoop. Maar daar bleef het niet bij. In talloze pamfletten, in dichtvorm of in proza, werd in de decennia volgend op de Brand de gebeurtenis in Europa geduid.37

Ook werden er gedenkpenningen geslagen en monumenten opgericht.

1.5 Eerder onderzoek naar reacties op de Brand van Londen

Hoewel er veel historisch onderzoek is gedaan naar de Brand van Londen, zijn er weinig studies te vinden die de pamfletreacties op de Brand vanuit een letterkundig perspectief systematisch

33 Voor de Engelse vreugde over en reacties op Holmes’ bonfire, zie Doedens en Houter 2013, 275-282. 34 Zie Tinniswood 2003, 37-40.

35 Doedens & Houter 2013, 257-273.

36 Bijvoorbeeld de roman van Peter Ackroyd, The Great Fire of London (London: Hamilton, 1982). Daarnaast is er bijvoorbeeld kinderliteratuur van Jonathan Eyers, The Thieves of Pudding Lane (ACB originals, 2014). De Tv-serie: Tom Bradby, The Great Fire (Ecosse Films, 2014). Vier afleveringen, uitgezonden op ITV.

37 Een goed idee van de gedichtproductie aan Engelse zijde biedt R.A. Aubin, London in flames, London in glory:

poems on the fire and rebuilding of London, 1666-1709 (New Brunswick, 1943). In dit werk worden de

(11)

10 onderzoeken. Er zijn wel tekstverzamelingen verschenen, zoals voor het Nederlandse taalgebied De

Teems in Brant van Wim van Nispen, waarin een selectie van relevante gedichten wordt ingeleid en

in hun tijd geplaatst.38 Voor het Engelse gebied is er London in Flames; London in Glory van R.A.

Aubin, dat een fors aantal gedichten over de Brand naast elkaar zet.39

De enige publicatie waarin de reacties echt onderzocht worden is het artikel Fire from Heaven.

Dutch Reactions to the Great Fire of London van Robert Borgerhoff Mulder.40 Hierin bespreekt

Borgerhoff Mulder uitsluitend Nederlandse reacties op de Brand. Hoewel hij focust op nieuwsbronnen en gedichten, krijgen ook plattegronden, medailles en schilderijen aandacht. In zijn introductie doet Borgerhoff Mulder een aantal constateringen over de reacties. Ten eerste stelt hij dat in het Europa van de zeventiende eeuw het geloof in de christelijke God universeel was en dat men een catastrofe van een dergelijke schaal enkel als een plan van God kon zien. In Nederland en in Engeland waren er dichters, schilders en nieuwsschrijvers die de gebeurtenis interpreteerden en hun bespiegelingen over het goddelijke plan te berde brachten. Ze deden dit echter allemaal vanuit hun eigen gezichtspunt, zo schrijft Borgerhoff Mulder.41 Vervolgens betrekt hij er de politieke context bij.

De weergave van de Brand werd een onderdeel van de propagandaoorlog in West-Europa, die gelijktijdig met de zeeoorlog gevoerd werd, zo schrijft hij. Zodoende kan volgens Borgerhoff Mulder gezegd worden dat de Engelse evenals de Nederlandse zijde ‘sought to publish its own perception of the Fire and to give its own interpretation of the divine Will which had caused it.’42

Deze aanname wordt door Borgerhoff Mulder echter niet verder onderzocht, aangezien hij enkel Nederlandse reacties behandelt. In mijn onderzoek wil ik op deze aanname ingaan door dichterlijke reacties van beide zijden te onderzoeken en ze vervolgens te vergelijken. Want: waaruit blijkt nu de eigen perceptie van de Brand en de eigen interpretatie van het goddelijke plan?

Borgerhoff Mulder behandelt het werk van tien Nederlandse dichters, dat hij wil classificeren. De gedichten vallen volgens hem in twee groepen uiteen: populistische en sympathie-opwekkende gedichten. Dichters met een populistische benadering schreven, aldus Borgerhoff Mulder, hun pamfletten voor snelle publieke consumptie, wat volgens hem aangetoond wordt door de strijdlustige taal, het sarcasme, het dreunende metrum en het herhalende woordgebruik.43

Tegenover de populistische gedichten staan volgens Borgerhoff Mulder de oorspronkelijker gedichten, waarin de gebeurtenis vanuit een zeer christelijk wereldbeeld bezien wordt. Deze dichters

38 W. van Nispen, De Teems in Brant: een verzameling teksten en afbeeldingen rond de Tweede Engelse

Zeeoorlog (1665-1667) (Hilversum: Verloren, 1991).

39 Zie Aubin 1943.

40 R. Borgerhoff Mulder, ‘Fire from Heaven. Dutch Reactions to the Great Fire of London’, Dutch Crossing 20:1, 1996, 3-86.

(12)

11 zouden de kracht van God vooropstellen en compassie bij de lezer opwekken.44 Borgerhoff Mulder

onderscheidt dus een groep gedichten op grond van vormaspecten (de populistische) en op grond van inhoudelijke aspecten (de sympathie-opwekkende). De ratio achter deze indeling is mij niet duidelijk, de zin ervan evenmin. In mijn onderzoek naar de gedichten zal ik me meer op inhoudelijke dan op vormaspecten richten.

1.6 Vraagstelling

De hoofdvraag van mijn onderzoek is tweeledig. De hoofdvraag luidt: hoe wordt de Grote Brand van Londen in enerzijds Engelse en anderzijds Nederlandse gedichtpamfletten uit 1666 verwerkt en in herinnering gebracht, en hoe vallen de eventuele verschillen tussen die verwerkingen te verklaren? Vijf deelvragen helpen om deze vraag te beantwoorden. In die deelvragen wil ik de hierboven besproken bevindingen van het Memoryonderzoek van Pollmann c.s. en het historische rampenonderzoek van zowel Gray en Oliver als Frank laten terugkomen.

De eerste deelvraag betreft de verwerking van de Brand in termen van waarneming. Deze deelvraag luidt dan ook: hoe wordt de Brand in de verschillende pamfletgedichten beschreven? De tweede deelvraag is die naar mogelijke verklaringen: waaruit en hoe verklaren de dichters de Brand? De derde deelvraag haakt aan bij de observatie van Kuijpers en Pollmann inzake schade-inventarisatie en het vergelijkbaar ‘ordenen’ van verliezen om vat te krijgen op wat er gebeurd is. Tijdens de Brand van Londen werd nagenoeg het hele stadscentrum verwoest, met daarbij gebouwen die een grote waarde voor de gemeenschap hadden. De derde deelvraag probeert de omgang met dit verlies naar boven te halen en luidt dan ook: van welke schade en verliezen maken de dichters gewag en hoe doen ze dat? Naast deze mentale verwerking worden er ook toespelingen op fysiek handelen gemaakt, teneinde de zogenoemde ‘cultural disruption’ het hoofd te kunnen bieden. De vierde deelvraag gaat hier op in en luidt: wat wordt er in de gedichten gezegd over het menselijk handelen in reactie op de Brand? Zoals Gray en Oliver schreven, worden reacties op rampen geïnspireerd door ‘earlier precedents of catastrophic discourse’.45 De vijfde en laatste

deelvraag luidt: met welke rampen en andere gebeurtenissen uit het verleden wordt verband gelegd en hoe wordt dit gedaan?

Ten slotte rest nog het tweede deel van de hoofdvraag: hoe vallen de eventuele verschillen tussen de Engelse en de Nederlandse verwerkingen te verklaren? Deze vraag richt zich op ‘the

44 Ibid., 30.

(13)

12 prevailing conditions of politics and culture’,46 met andere woorden de vraag in hoeverre de politieke

omstandigheden van 1666 de eventuele wederzijdse verschillen inzake de waarneming en duiding van de Brand bepaald zullen hebben.

1.7 Bronnenselectie en methode

Met deze scriptie wil ik een bijdrage leveren aan het onderzoek naar stadsbranden aan de hand van dichterlijke pamfletreacties op de Grote Brand van Londen in 1666. Om het onderzoek behapbaar te houden, heb ik mijn corpus beperkt. Wat betreft verschijningsvorm, moment van publicatie, taal en onderwerp heb ik het corpus begrensd tot Engelse en Nederlandse gedichtpamfletten uit 1666 die de Brand van Londen als onderwerp hebben.

Deze gedichten vormen slechts een klein deel van de enorme productie in verscheidene (herinnerings)media die ontstaan is (zie paragraaf 1.4). Gedichten kenmerken zich door een enigszins vaste vorm - zeker in de zeventiende eeuw - waardoor ze goed met elkaar te vergelijken zijn. Bovendien beschouw ik het gedicht als het verwerkingsmedium bij uitstek. Men kan stellen dat een gedicht bestaat uit een ingekleurde terugblik op wat er gebeurd is, waarin bewust voor elementen gekozen is die samen een hecht verhaal vormen. In bijvoorbeeld nieuws- of briefpamfletten is dit lang niet altijd het geval, want daarin kan het bij een opsomming van feiten blijven.

De focus op gedichten die in 1666 als pamflet verschenen zijn, betekent dat gedrukte gedichten die we enkel uit bloemlezingen of uit verzamelde dichtwerken kennen, buiten het corpus vallen.47

Qua moment van verschijnen beperk ik me, zoals gezegd, tot de gedichten die in het jaar 1666 als pamflet verschenen zijn. Deze gedichtpamfletten omvatten slechts het begin van de dichterlijke reacties die nog tot tientallen jaren na dato zullen verschijnen. Verder vormt de taal een begrenzing. Ik heb de gedichten onderzocht die in het Engels of het Nederlands geschreven zijn. Enkele Latijnse gedichten vallen zodoende buiten het corpus. Ook de gedichten waarin de Brand weliswaar ter sprake komt, maar niet om erop te reageren of te reflecteren, heb ik niet in het corpus meegenomen.48

46 Ibid., 7.

47 Zo is er bijvoorbeeld een gedicht van Joachim Oudaen bekend uit het verzamelwerk Nederduitse en Latynse

keurdigten (Rotterdam: Pieter van der Goes, 1710). Onder dit gedicht over de Brand, getiteld Londens Lykbus,

staat het jaartal 1666, wat zou betekenen dat Oudaen het in dat jaar schreef. Omdat er echter geen pamflet van bekend is, valt dit gedicht buiten het corpus.

48 Een voorbeeld hiervan is het pamfletgedicht: A.R.V., Oorsaecke vanden Twist, Tusschen den Koning van

Groot-Brittanje en Heeren Staten der Vereenighde Provintien, 1666 (Knuttel 9368A). Hierin wordt de Tweede

(14)

13 Het corpus bestaat uit zeven Engelse en negen Nederlandse pamfletgedichten. De Engelse pamfletten zijn afkomstig uit verschillende collecties in verscheidene bibliotheken. Het anonieme pamflet The Londoners Lamentation behoort tot de Euingcollectie van Glasgow University Library.49

Het eveneens anonieme London mouring in Ashes is een van de zogenaamde Pepys Ballads in Magdalene College Pepys Library.50 Van het pamflet London Undone, ook anoniem, heb ik geen

vindplaats vast kunnen stellen; wel is het te vinden in de Short Title Catalogue.51 Londons

Lamentations van ‘R.P.’ ligt in de British Library,52 Londons Destroyer Detected van ‘E.N.’ is te vinden

in de Guildhall Library,53 en Londinenses Lacrymae van John Crouch bevindt zich in de Harvard

University Library.54 Het anonieme Vox Civitatis ten slotte wordt in het British Museum bewaard.55

De Nederlandse pamfletten heb ik ontleend aan drie catalogi. Zeven bevinden zich in de Koninklijke Bibliotheek en zijn gecatalogiseerd in de Knuttelcatalogus:56 Jammerklaght over de

gruwsame verwoestinge van Londen van J.v. Vondel (Knuttel 9362); Op’t Afbranden van Londen van

J. Westerbaen (Knuttel 9363); Op de Brandt van Londen van Jan Vos (Knuttel 9364);

Innige-Gedachten van W. van Heemskerk (Knuttel 9365); Brant van Londen van J. Vollenhove (Knuttel 9366); Londen in assche van J.S.v.C. (Knuttel 9367); Opwekking tot Vreede van Justus Hoflandt (Knuttel

9368). Een pamflet bestaande uit een gravure met gedicht van P.D.J. Croix getiteld Sinne-Beelt wordt bewaard in het Rijksmuseum en is gecatalogiseerd in de Atlas van Stolk.57 Het verzamelpamflet

Behoude Reys van J.v. Schrieck J.C. ten slotte, met hierin het gedicht Verbrande Londen, is onderdeel

van de Meulmancollectie, heden ten dage in het bezit van de Universiteitsbibliotheek Gent.58

49 Euingcollectie, nr. 170. In de English Short Title Catalogue (ESTC): ID R180117. Online te raadplegen op Early English Books Online (EEBO): http://eebo.chadwyck.com.

50 Pepys Ballads, nr. 4.228. ESTC ID R188466. In de English Broadside Ballad Archive nr. 21888, zie http://ebba.english.ucsb.edu/ballad/21888/image. Ook te vinden in de editie van H.E. Rollins, The Pepys

Ballads Vol. III (Cambridge, MA: Harvard University Press, 1930), 3-10.

51 Donald Wing, Short-title catalogue of books printed in England, Scotland, Ireland, Wales and British America,

and of English books printed in other countries 1641-1700 (New York: Columbia University Press for the Index

Society, 1945-1951) (CD-ROM 1996), hierin L2911. Online te vinden op EEBO. 52 ESTC ID R222712. Online te vinden op EEBO.

53 ESTC ID R224105. Online te vinden op EEBO. 54 ESTC ID R29669. Online te vinden op EEBO. 55 ESTC ID R226738. Online te vinden op EEBO.

56 W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek (Utrecht: HES, 1978). Hierin de nrs. 9362-9368. Deze pamfletten zijn ook online te raadplegen op http://tempo.idcpublishers.info/protected/.

57 G. van Rijn, Atlas van Stolk: katalogus der historie-, spot- en zinneprenten betrekkelijk de geschiedenis van

Nederland (Amsterdam: Muller, 1895-1933). Hierin nr. 2353. Dit pamflet is online te raadplegen op:

https://www.rijksmuseum.nl/en/collection/RP-P-OB-82.010.

58 J.K. van der Wulp, Catalogus van de tractaten, pamfletten, enz. over de geschiedenis van Nederland,

aanwezig in de bibliotheek van Isaac Meulman (Amsterdam: Erven H. van Munster & Zoon, 1866-1868). Hierin

(15)

14 De gedichten zal ik op basis van de vraagstelling uit de vorige paragraaf als volgt analyseren. Eerst beantwoord ik de deelvragen voor de Engelse en Nederlandse gedichten afzonderlijk. Vervolgens vergelijk ik de uitkomsten van de analyses, waarbij ik vooral op de verschillen zal letten.

1.8 De opbouw van deze scriptie

(16)

15

Hoofdstuk 2 – De Engelse gedichten

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik de zeven Engelse gedichten over de Brand van Londen nader introduceren (2.2) en daarna analyseren aan de hand van de vijf deelvragen (2.3-2.7), die ik in hoofdstuk 1 aan de orde heb gesteld (1.6). Bij de beantwoording van iedere deelvraag vermeld ik eerst in welke gedichten er aandacht besteed wordt aan het facet waar de deelvraag op doelt. Vervolgens analyseer ik hoe het beschreven wordt, zo nodig met behulp van citaten uit de gedichten. Op deze manier beantwoord ik de vraag hoe de Brand beschreven wordt (2.3), vervolgens de vraag waaruit en hoe de dichters de Brand verklaren (2.4), van welke schade en verliezen de dichters gewag maken en hoe ze dat doen (2.5), wat er door de dichters over het menselijk handelen in reactie op de Brand gezegd wordt (2.6), en ten slotte met welke rampen en andere gebeurtenissen uit het verleden in de gedichten verband wordt gelegd en hoe dat wordt gedaan (2.7). Het hoofdstuk eindigt met een conclusie (2.8), waarin de resultaten van dit hoofdstuk op een rij worden gezet. Maar eerst volgt nu in paragraaf 2.2 een nadere introductie van de Engelstalige gedichten.

2.2 Nadere introductie van de gedichten

Het Engelstalige deel van het corpus bestaat uit zeven als pamflet uitgegeven gedichten, die enigszins uiteenlopen qua genre, vorm en inhoud. Ik zal toelichten tot welk genre de gedichten behoren, en vervolgens van elk gedicht kort de vorm bespreken.

De zeven gedichten zijn op te delen in twee genres: liederen of ballads (twee stuks) en gelegenheidsgedichten (vijf stuks). De vijf gelegenheidsgedichten zijn uiteenlopend van vorm, maar kunnen niet tot een specifiek genre gerekend worden. Daarom vallen ze onder het veelomvattende genre van de gelegenheidsgedichten.59

De twee ballads zijn beide als broadsheet uitgegeven, dat wil zeggen op een ongevouwen, aan één zijde bedrukt blad.60 Deze ballads hebben menige vormovereenkomst, waarvan de lange,

59 Een gelegenheidsgedicht is ‘poëzie geschreven naar aanleiding van een belangrijke gebeurtenis uit de familiale context (…) of de publieke sfeer (…) waarbij de dichter direct of indirect betrokken is.’ H. van Gorp e.a., Lexicon van literaire termen, 8e herz. dr. (Mechelen: Wolters Plantijn, 2007), 184.

60 Voor meer informatie over de broadsheet ballad, zie Patricia Fumerton en Anita Guerrini, eds., Ballads and

(17)

16 expliciterende titels en de houtsneden bij de teksten het opvallendst zijn. Qua dichtvorm (rijmschema en metrum) verschillen ze echter. De volledige titel van het eerste gedicht luidt:

The Londoners Lamentation. Wherein is contained a sorrowfull Description of the dreadfull Fire which happened in Pudding-Lane, next beyond Fish-street-hill on the second of Septemb. 1666. betwixt twelve and one of the clock in the morning, being Sunday, and continued untill the Thursday night following: With an account of the King and the Duke of York's indeavours, with several Peers of the Land, for the quenching of the same; Also the manner of doing it, and the name of every particular place where the fire did stop. Tune is, When Troy town, &c.

Dit gedicht bestaat uit negentien strofen van zes verzen. Als rijmschema wordt ababcc aangehouden, waarbij ieder vers bestaat uit een viervoetige jambe. De houtsnede toont vier beeldelementen: rechtsboven een hemelfiguur met boek en zwaard in een zon; linksboven een groep te voet en te paard op een wolk; linksonder een stad achter een stadsmuur; rechtsonder een groep mensen die naar de wolk gebaart. Robert Aubin, die dit gedicht geëditeerd heeft, stelt dat deze houtsnede een verbeelding is van de tekens in de wolken boven Jeruzalem voor zijn verwoesting.61

Het andere liedpamflet heeft als titel:

London mourning in Ashes, Or, Lamentable Narrative lively expressing the Ruine of that Royal City by fire which began in Pudding-lane on September the second, 1666, at one of the clock in the morning being Sunday, and continuing until Thursday night following, being the sixth day, with the great care the King, and the Duke of York took in their own Persons, day and night to quench it. The Tune, In sad and ashy weeds.

(Boven de rechterhelft van het blad:) The second part to the same Tune.

Het gedicht bestaat uit zestien strofen van tien verzen. Het rijmschema is ababccdeed, waarbij iedere letter een corresponderend aantal jamben heeft (a=4, b=3, c=2, d=3, e=2). De houtsnede laat een veld zien, met daarachter de skyline van London, te herkennen aan de Sint Pauluskathedraal. Boven de stad is een wolk met erin een figuur te zien, die een boek en pijlen vasthoudt. Op het veld is van alles te ontwaren: biddende figuren; een paard en wagen; grafkisten; en in het midden een grote figuur met in zijn rechterhand een pijl.

Of de houtsneden een inhoudelijke relatie met de tekst hebben, is enigszins onduidelijk. In de gedichten wordt er niet expliciet een relatie met de afbeeldingen gelegd. Daarom neem ik ze niet mee in mijn analyse.

(18)

17 De vijf gelegenheidsgedichten zijn van verschillend formaat: drie gedichten zijn als boekje in quartoformaat verschenen en twee gedichten zijn als broadsheet uitgegeven. De dichtvorm is bij al deze gedichten gelijk: alle dichters gebruiken jambische pentameters die gepaard rijmen.

Van de dichter ‘R.P.’ is het volgende gedicht:

Londons Lamentations: Or, Some affectionate breathings forth on London’s late Ruines By Fire, Begun Septemb. 2. 1666. about Two of the Clock in the Morning. With Twenty Lessons to be learned by this severe Rod of the Fire.

Dit gedicht is uitgebracht als pamflet in quartoformaat. Het pamflet bestaat uit een voorblad en zes pagina’s tekst. Het gedicht beslaat 216 verzen. Omdat er letterlijke passages uit of allusies op de Bijbel in de tekst voorkomen, wordt er in de kantlijn naar de Bijbelverzen verwezen waarop de dichter zich baseert. De twintig lessen die de dichter in de titel aankondigde, zijn in de kantlijn genummerd. Aan het eind van het gedicht verschijnen er enkele kopjes die verduidelijken voor wie de lessen of conclusies bedoeld zijn. Dit zijn The main use, To those in the Suburbs and others yet

escaped en de Conclusion.

Van ene E.N. is het volgende gedicht:

Londons Destroyer Detected; and Destruction Lamented: or, Some Serious Ruminations, and Profitable Reflections upon the late Dreadful, Dismal, and never-to-be-forgotten Conflagration. Wherein is briefly comprehended several things considerable, in order to Londons present Recovery, and future Prosperity.

Net als Londons Lamentations is dit gedicht als pamflet in quartoformaat verschenen en bestaat het uit een voorblad en zes pagina’s tekst. Het gedicht beslaat 178 verzen. Op het voorblad worden vier verzen uit de Bijbel geciteerd. Hiermee lijkt een voorafspiegeling van de inhoud van het gedicht te worden gegeven. Er is gekozen voor een vers uit het Bijbelboek Psalmen en drie uit Klaagliederen. Op het voorblad valt te lezen:

Psalm.46.8.: Come behold the Works of the Lord, what Desolations he hath made in the Earth. Lam.1.1.: How doth the City sit solitary that was full of People? How is she become as a Widdow,

she that was great among the Nations, and Princess among the Provinces.

Vers.9.: Her filthiness is in her Skirts, she remembred not her latter end, therefore she came down

wonderfully.

Chap.3.40.: Let us search and try our ways, and turn again to the Lord.

(19)

18 Van John Crouch is er het pamflet:

Londinenses Lacrymae. Londons Second Tears mingled with her Ashes.

Het is gedrukt in quartoformaat en bestaat uit een voorblad en negen pagina’s tekst. Het gedicht bestaat uit 234 verzen. Op het voorblad is het motto afgedrukt: Non Priamus tanti, totaque Troja fuit (hier kom ik later op terug). Hieronder staat de tekst ‘Cronogram. Vrbs LonDon CoMbVsta fVIt. M. DC. LXVI.’ Een chronogram dus, een tekstje waarin Romeinse cijfers zijn verwerkt, die bij elkaar opgeteld een jaartal vormen, in dit geval 1666.

Dit is het enige Engelstalige gedicht dat voorzien is van een volledige auteursnaam, namelijk die van John Crouch. In de Dictionary of National Biography wordt hij een ‘royalist verse-writer’ genoemd, vanwege zijn loyaliteit aan het koninklijk huis die blijkt uit zijn werk. Er zijn verscheidene balladen, elegieën en gedichten bekend van zijn hand uit de periode 1654-1681.62 Desondanks is

Crouch veelal genegeerd door literatuurwetenschappers. Tijdens de tijd van de Commonwealth (1649-1653), onder het bewind van de republikein Oliver Cromwell, verscheen er van zijn hand een nieuwsblad getiteld The Man In the Moon. In een recent artikel over dit nieuwsblad en John Crouch wordt getracht zijn bijdrage tot de royalistische propaganda uit die tijd aan te tonen. Zijn latere gedichten, waaronder Londinenses Lacrymae, worden echter weggezet als ‘undistinguished poems’.63

Voor mijn onderzoek is de mate waarin deze schrijver gewaardeerd wordt echter irrelevant.

Ten slotte zijn er nog twee anonieme gedichten, beide op een eenzijdig bedrukt folioblad verschenen. Dit zijn:

London Undone; Or, A Reflection upon the Late Disasterous Fire,

dat uit 92 verzen bestaat; en

Vox Cititatis: Or, Londons Call to her Natural and Adopted Children; Exciting them to Her speedy Reedification,

bestaande uit 86 verzen.

Wanneer we de pamfletten naast elkaar bezien, springen de liedpamfletten er wat betreft vorm uit. Deze teksten zijn gebonden aan een melodie, waar de dichtvorm zich naar aanpast. Voor de andere gedichten is een relatief eenvoudig rijmschema en metrum gebruikt: gepaard rijmende versregels bestaande uit vijfvoetige jamben.

Alle gedichten dragen elementen in zich van een klacht, ook wel elegie of (in het Engels) lamentation. Dit is al te zien aan delen van de titels, zoals ‘Lamentation’, ‘London mourning’ of ‘Londinenses Lacrymae’. De dichters willen hiermee emoties losmaken bij hun lezers. Ze plaatsen hun

62 Sidney Lee, “Crouch, John,” in Dictionary of National Biography Vol. 13, ed. Leslie Stephen (London: Elder Smith & Co., 1888), 234.

(20)

19 werk met deze aanduidingen in een traditie van klaagzangen over een stadsverwoesting. Het Bijbelboek Klaagliederen, waarin de verwoesting van Jerusalem beklaagd wordt, is het bekendste voorbeeld van deze traditie.

Inhoudelijk verschillen de gedichten echter, en wel als volgt. De twee ballads zijn, zoals hun titels al aankondigen, een ‘sorrowfull Description’ en een ‘Lamentable Narrative lively expressing the Ruine of that Royal City by fire’. De dichters hebben zich erop toegelegd om een nauwkeurige beschrijving van de betreurenswaardige gebeurtenis te bieden. De vijf andere gedichten, die mogelijk iets later zijn vervaardigd, reflecteren meer op de ramp. De dichters proberen de ramp te duiden en in bepaalde denkkaders te plaatsen. In de titels zijn dan ook aanduidingen als ‘a reflection’ of ‘profitable reflections’ te vinden.

Het gedicht Vox Civitatis heeft een nog andere inslag. In dit gedicht wordt met name geprobeerd om de inwoners van Londen aan te zetten tot een spoedige heropbouw van de stad. Daarbij stelt de dichter het voor alsof hij de vertolker is van een oproep hiertoe door een stedenmaagd: ‘She calls to all her Children in each Land; And I her mean Interpreter here stand’ (r. 25-26). Hij maakt dus gebruik van een personificatie van de stad Londen.

Het verschil in opzet van de gedichten resulteert erin dat er nadruk gelegd wordt op verschillende onderdelen van de gebeurtenis zelf, maar er zijn ook overeenkomsten. Deze verschillen en overeenkomsten zal ik in de volgende paragrafen uiteenzetten. In de eerstvolgende paragraaf analyseer ik hoe de Brand beschreven wordt.

2.3 Beschrijvingen van de Brand

In deze paragraaf beantwoord ik de vraag: hoe wordt de Brand beschreven? In navolging van het onderzoek van Michael Frank, waar ik in paragraaf 1.3 naar verwezen heb, zal ik de beschrijvingen die de dichters van het vuur geven analyseren. De beschrijvingen zijn in twee vormen op te delen: beschrijvingen aan de hand van synoniemen met versterkende adjectieven, en beschrijving van de animalisering van het vuur.64 In alle gedichten komt de eerste vorm voor, in vijf gedichten ook de

tweede vorm. Ik zal eerst de eerste vorm bespreken, daarna komt de tweede aan bod.

In alle Engelse gedichten wordt het vuur benoemd en met versterkende adjectieven de hevigheid ervan benadrukt. Dit gebeurt overigens niet alleen in de gedichten zelf, maar ook al in sommige

(21)

20 titels, vier om precies te zijn. Deze vier benamingen in de titels zal ik eerst kort belichten. In de titel van The Londoners Lamentation komt de benaming ‘dreadfull Fire’ voor. De schrijver geeft dus met een adjectief aan hoe vreselijk de Brand was. Dit is te vergelijken met de titel van London Undone, waarin de Brand wordt aangeduid als ‘the Late Disasterous Fire’. Dit gaat een stap verder: de Brand was ‘rampzalig’. In Londons Destroyer wordt het bont gemaakt wat betreft het gebruik van adjectieven. In de titel van dit gedicht wordt de Brand ‘the late Dreadful, Dismal, and never-to-be-forgotten Conflagration’ genoemd.

Dit kan vertaald worden als ‘de recente vreselijke, ellendige en nooit-te-vergeten Grote Brand’. De schrijver is zich zeer bewust van zijn schrijfdoel, wat in de titel gereflecteerd wordt. Hij wil laten zijn hoe vreselijk de Brand was en met zijn gedicht ervoor zorgen dat het niet vergeten wordt.

In de titel van Londons Lamentations wordt de Brand op een iets andere manier aangeduid. Hierin heet dit ‘this severe Rod of the Fire’. Door de Brand ‘Rod’, oftewel ‘roe’ of ‘geseling’ te noemen, wijst de dichter vooruit naar de duiding van de Brand in het gedicht (zie hiervoor de volgende paragraaf).

In de gedichten zelf komen ook dergelijke benamingen voor. Zoals ik al aangaf, gebeurt dit in alle gedichten. De mate waarin de verwoesting van de Brand in de benaming terugkomt, verschilt echter. In Vox Civitatis is de benaming bijvoorbeeld niet zeer krachtig. Er zijn twee aanduidingen van de Brand in te vinden: ‘Londons Conflagration’ (r. 6) en ‘the raging Fire’ (r. 50). ‘Conflagration’, dat ‘grote brand’ betekent, is een algemene term die meer gebezigd wordt, waardoor het niet zeer krachtig overkomt. Ook ‘the raging Fire’, oftewel ‘de razende Brand’, is niet heel krachtig gezegd. In de andere gedichten wordt geprobeerd de verwoestende kracht van het vuur steviger aan te duiden. Zo wordt in Londons Lamentations gezegd: ‘it was exceeding sore’ (r. 115) en ‘This Fire (…) so fierce’ (r. 169). Dit kan vertaald worden als ‘het was buitengewoon ernstig’ en ‘deze Brand, zo heftig’. Hiermee wordt getracht de ernst van de Brand met bijvoeglijke naamwoorden weer te geven. Dit zien we ook in London mourning met ‘such a furious flame’ (r. 17), in London Undone met ‘Th’imperious Flames’ (r. 17), in Londons Destroyer met ‘fearful flame’ (r. 67) en in Londinenses

Lacrymae met ‘Imperious Element’ (r. 117).

In The Londoners Lamentation vinden we een andere omschrijving, namelijk ‘Vulcan’s hot commands’ (r. 54). ‘De bevelen van Vulcanus’ is een poëtische beschrijving van de Brand.

(22)

21 tegen een gebouw omhoogvliegt tot de top. Het vuur wordt vergeleken met een vogel met brutale ambitieuze vleugels. In London Undone komt het vuur als vogel impliciet terug. ‘Th’imperious Flames about each Arch did hover’ (r. 17) komt uit een passage over de kathedraal van St. Paul’s in dit gedicht. Het wordt voorgesteld alsof het vuur als een vogel rondom iedere boog van het gewelf van deze kerk blijft hangen. Ook in London mourning vliegt het vuur: ‘the flame doth fluttering flye’ (r. 72). In deze beschrijving valt het fladderen (‘fluttering’) op, dat toepasselijk is, omdat men zich kan voorstellen dat vlammen ook op een bepaalde manier fladderen. In Londinenses Lacrymae vliegt het vuur ook, maar niet als vogel. ‘This fiery Dragon, higher still it flyes, The more extends his wings, and louder cryes’ (r. 83-84) schrijft de dichter Crouch. Hier wordt het vuur expliciet als dier voorgesteld. De verspreiding van het vuur wordt vergeleken met de spanwijdte van de draak. Hoe hoger de draak opvliegt, hoe verder hij zijn vleugels uitslaat en hoe harder hij schreeuwt. De draak staat hier dus voor de gehele Brand. De geluiden die het vuur maakt komen verderop in het gedicht nogmaals terug. Crouch schrijft dan: ‘Such active Rams beat from each opposite Wall, You would have judg’d the fire an Animal’ (r. 99-100). Hier wordt het beuken van het vuur tegen muren benadrukt. Men kan zich voorstellen dat het zo ervaren kan zijn, omdat er een stevige oostenwind stond. De hevigheid hiervan leidt Crouch tot de conclusie dat het vuur wel een dier leek. Hiermee draagt Crouch bij aan zijn eerdere vergelijking met een draak.

In het gedicht London mourning, waarvan we hierboven een vogelvergelijking hebben gezien, wordt ook aan de hand van de geluiden die het vuur maakt nogmaals een vergelijking opgezet. In dit geval wordt er echter niet aan de vogelvergelijking bijgedragen. Het volgende valt in dit gedicht te lezen: ‘The Crackling flames do fume and roar, as Billows do retyre, The City, (though upon the shoar) doth seem a sea of fire’ (r. 61-64). Dit kan worden vertaald als: ‘De knetterende vlammen dampen en razen, net als zich terugtrekkende golven. De Stad (hoewel op het droge) lijkt een zee van vuur.’ De geluiden van het vuur worden dus een vergelijken met die van golven. Aan de hand hiervan wordt dan gezegd dat de stad een vuurzee lijkt. Een verfrissende manier om tot die conclusie te komen, omdat de term ‘vuurzee’ veelal zonder uitleg gebezigd wordt. Met andere woorden, hier is sprake van revitalisering van een afgesleten metafoor.65

In London mourning wordt er weer een andere vergelijking gemaakt. Het vuur wordt als leger voorgesteld, zo blijkt uit de volgende passage:

[velen deden hun best] 95 To quell the ire,

Of this Wild fire,

(23)

22 whose Army was so high,

And did invade, So that it made,

100 ten hundred thousand fly. (r. 95-100)

Het vuurleger was zeer hoog (wellicht wordt talrijk bedoeld) en viel de stad binnen, zo stelt de schrijver het voor.

In Londons Destroyer spreekt de auteur van vers 67 tot 86 het vuur aan. Er komt een beeld uit dat vergelijkbaar is met dat de legervergelijking in London mourning. De volgende passage laat dat zien:

No Tongue can tell, no Pen can fully write, How strangely thou didst thousands sore afright, And drive them from their setled dwelling places, And swallow up their Goods before their faces. 75 How didst thou make all sorts of people fly!

How strangely didst thou make them run and cry! (r. 71-76)

Het vuur (‘thou’) boezemde duizenden angst in, dreef hun uit hun onderkomen en verzwolg hun bezittingen. Het maakte dat allerlei mensen vluchtten, renden en gilden. Door het voor te stellen dat het vuur deze acties actief uitvoert, lijkt het net als in London mourning alsof het vuur als een leger een invasie uitvoert.

De Engelse dichters geven dus veel beschrijvingen van de Brand. Ze vertellen in de titels en in de gedichten zelf hoe erg de Brand huis heeft gehouden. Daarnaast beschrijven ze het vuur als ware het een vogel, draak of leger.

2.4 Verklaringen voor de Brand

Bijna alle dichters richten zich op de vraag waardoor de Brand veroorzaakt is. Enkel in Vox Civitatis gebeurt dit niet. Zoals ik al in paragraaf 1.3 heb aangehaald, onderscheidt Michael Frank verschillende verklaringspatronen, waaronder het christelijke en het seculiere verklaringspatroon.66

In het christelijke verklaringspatroon wordt God als aanstichter gezien, terwijl in het seculiere moedwillige brandstichting of onachtzaamheid als oorzaak aangewezen wordt. Frank merkt op dat

(24)

23 deze verklaringen ook tegelijkertijd voor kunnen komen, zonder dat ze als tegenstrijdig worden ervaren.67 Dit laatste blijkt op te gaan voor alle zes gedichten waarin de oorzaakvraag wordt

behandeld. Er wordt net zo gemakkelijk op reële oorzaken gewezen, zoals brandstichting of ongunstige omstandigheden, als op een metafysische oorzaak. De redeneringen die gebruikt worden om tot een uiteindelijke oorzaak te komen, verschillen echter.

In elk van de zes gedichten is een christelijk verklaringspatroon te ontdekken: er wordt erop gewezen dat God de Brand als wraak voor de zonden van de stad heeft veroorzaakt. Tegelijk is er in alle gedichten ook aandacht voor de ongunstige omstandigheden omtrent de Brand. Dit zou, volgens de indeling van Frank, onderdeel zijn van een seculier verklaringspatroon. Bovendien wordt er in drie gedichten eerst een seculiere verklaring, te weten brandstichting, van de hand gedaan, alvorens tot de christelijke verklaring te komen. De manier waarop dit in deze drie gedichten gedaan wordt, zal ik eerst behandelen.

Meteen na het uitbreken van de Brand dachten veel Londenaren dat er iets niet in de haak was. Door de snelle verspreiding van het vuur in vele richtingen moest het wel aangestoken zijn. Er kwamen dan ook snel theorieën dat de Nederlanders of Fransen de Brand aanstoken hadden. De buitenlanders in Londen waren hun leven tijdens en na de Brand dan ook niet zeker.68 Ook in de

gedichten komen de verdenkingen terug. In drie gedichten wordt de verdenking van brandstichting door Nederlanders en Fransen in een redenering verwerkt, die uiteindelijk tot een christelijke verklaring leidt: The Londoners Lamentation, London mourning en Londinenses Lacrymae. De redenering die tot deze conclusie leidt, verschilt echter. Deze verschillen zal ik hieronder zo duidelijk mogelijk proberen te maken. In The Londoners Lamentation en London mourning wordt de verdenking van brandstichting door Fransen en Nederlanders op gelijke wijze kort aangestipt, alvorens de hand in eigen boezem te steken.69 In beide gedichten wordt de verdenking meteen van

de hand gedaan en wordt er op de zonde onder de stadsbewoners (de lezers) gewezen. De volgende passage illustreert dit:

Of French and Dutch many were took; (upon suspition of a Plot,

That they this ruine should provoke with Fire-works) which will all be brought 95 Unto their tryal, but I fear,

Our sinful hearts more guilty are. (The Londoners Lamentation, r. 91-96)

67 Ibid., 236.

68 Tinniswood 2004, 58-59.

(25)

24 Het gemak waarmee van een reële oorzaak (brandstichting met vuurwerk) naar een metafysische (Gods wraak voor zondige harten) gesprongen wordt, is hier opvallend. John Crouch wijst in

Londinenses Lacrymae ook brandstichting van Fransen en Nederlanders aan als mogelijke oorzaak,

alvorens tot de - naar zijn idee - werkelijke oorzaak door te stoten. Hij doet dit echter aan de hand van een ingewikkelde redenering, en legt bovendien uit welke zonde precies de aanleiding is. In het eerste kwart van zijn gedicht is deze passage te vinden:

This dreadful Fire first seiz’d a narrow Lane, 50 As if the Dutch or French had laid a Train.

But grant they or that Boutifeu their Roy, Form’d this Cheval for Britain’s envy’d Troy;

These might the stroke, did not the wound dispense, Were but the Vulcans of Jove’s Providence.

55 Sin was the Common Cause, no faction freed;

Here all dissenting Parties were agreed. (Londinenses Lacrymae, r. 49-56)70

In deze passage combineert Crouch op een doordachte manier de christelijke en de seculiere verklaring, zodat het één het ander niet uitsluit. Eerst wijst hij erop dat de manier waarop er brand ontstond verdacht is en insinueert hij dat de Brand door Nederlanders of Fransen aan de hand van een loopvuur (‘Train’, r. 50) aangestoken is. Crouch maakt de insinuatie sterker door de koning van Frankrijk (‘Roy’, r. 51) een brandstichter (‘Boutifeu’, r. 51) te noemen. Bovendien trekt hij een vergelijking met het Paard van Troje; dit loopvuur zou het paard zijn (‘Cheval’, r. 52), dat Londen, het begenadigde Troje van Engeland (‘Britain’s envy’d Troy’, r. 52) ten val bracht. Maar aangenomen dat zij het zo opgezet hebben, zo stelt Crouch, dan hebben zij slechts de aanleiding (‘stroke’, r. 53) en niet het uiteindelijke resultaat (‘wound’, r. 53) veroorzaakt. Hij benadrukt dit door te stellen dat zij slechts de Vulcanussen van Jupiters Voorzienigheid waren (r. 54). De Romeinse God van het vuur, Vulcanus, opereerde namelijk onder de oppergod Jupiter, die over het lot van alle stervelingen beschikt.

De gemeenschappelijke oorzaak moet dus toch in de voorzienigheid gezocht worden. Zonde heeft de voorzienigheid tegen de stad gekeerd, daar zijn de discussiërende politieke partijen het over

(26)

25 eens (r. 55-56). Wat die zonde precies inhoudt, laat Crouch op dit moment in zijn gedicht in het midden, om dan het verloop van de Brand te beschrijven. Aan het eind komt hij er echter op terug, wanneer hij een ‘more determin’d cause’ (r. 226) heeft gevonden:

Had Tyber swell’d his monstrous Waves, and come Over the seven Hills of our flaming Rome,

‘T had been in vain: no less than Noah’s flood 230 Can quench flames kindled by a Martyr’s blood.

Now Loyal London had full Ransome paid

For that Defection the Disloyal made: (Londinenses Lacrymae, r. 227-232)

De koningsgezinde Crouch vindt de oorzaak in de gebeurtenis van zeventien jaar terug die in Europa nog lang na zou echoën: de onthoofding van Karel I (1649). Deze daad van Oliver Cromwell was onvoorstelbaar schokkend in die tijd. Het vuur, dat het gevolg is van deze dwaling, is met geen mogelijkheid te blussen (r. 227-230). Zo is de afvalligheid van enkelen de stad duur komen te staan (r. 231-232).

De dichter van London Undone slaat de beschuldigingen aan het adres van bevolkingsgroepen expliciet over. ‘Let others look at second Causes’, (r. 71) zo schrijft hij. Ook hij constateert dat zijn zonden (en daarmee die van zijn lezers) deze wraak van God hebben veroorzaakt.71

De gedichten Londons Lamentations en Londons Destroyer hebben als hoofddoel de lezer te doordringen van het idee dat de Brand door de zonde in de stad veroorzaakt is. Dit wordt in beide gedichten dan ook meermaals herhaald. Een voorbeeld uit Londons Destroyer zal hier volstaan: ‘But for thy sins, which is the cause of all. Thy sins, thy sins, have made thy sufferings large’ (r. 100-101).

Ondanks deze herhaalde nadruk op een zondige oorzaak is er in Londons Lamentations toch ook aandacht voor het blussen van de Brand, dat hopeloos tekort schoot.72 Dit is één van de

omstandigheden die er voor gezorgd hebben dat de Brand zo enorm uit de hand heeft kunnen lopen. Ook in de andere gedichten is er ondanks de vermeende oorzaak van zonde, aandacht voor de omstandigheden waardoor de Brand zich kon verspreiden. De stevige Oostenwind, ofwel ‘strong assisting Eastern-winde’ (The Londoners Lamentation, r. 25) wordt bijvoorbeeld genoemd, of verbeeld door de corresponderende Romeinse God: ‘Eurus the God of Eastern Gales was Vulcan’s Bellows now’ (London mourning, r. 31-32). De God Eurus als blaasbalg of de longen van de vuurgod Vulcanus; een krachtig beeld om het door de wind aangewakkerde vuur te tonen.

71 Zie London Undone, r. 77-80.

(27)

26 Daarnaast bestonden de meeste huizen uit hout. Hierdoor sloeg de Brand gemakkelijk over en was deze moeilijk te bestrijden. Tussen de houten huizen hadden enkel stenen gebouwen enige kans om overeind te blijven. In The Londoners Lamentation wordt er een treffende strofe aan het materiaal gewijd dat de Brand aanwakkerde. In de buurt waar de Brand ontstaan is, werd namelijk handel gedreven en materiaal opgeslagen. Deze zouden nu ontbranden:

Pitch, Tar, Oyle, Flax and ancient Wood did make the raging Fire so rant, It would not quench, unlesse we cou’d 40 at once have thrown the Thames upon’t;

The fire had burnt up without fear,

Had Humber, Trent, and Tweed been there. (The Londoners Lamentation, r. 37-42)

Kortom, als er ander materiaal opgeslagen had gelegen, dan was de verwoesting nooit zo groot geweest. Het bewustzijn dat uit dit citaat spreekt, lijkt op een seculiere verklaring te duiden en zo in tegenspraak met het christelijke verklaringspatroon te zijn. Zoals gezegd werd deze tegenstrijdigheid in die tijd echter niet als zodanig ervaren.

Het christelijke en het seculiere verklaringspatroon wordt dus in alle Engelse gedichten gebruikt. Hierbij komen alle dichters tot de conclusie dat de ware oorzaak in het christelijke patroon gezocht moet worden.

2.5 Schaderapportages

In deze paragraaf belicht ik de aandacht die er in de gedichten is voor de verwoesting van twee gebouwen in het Londense centrum: de Sint Pauluskathedraal (St. Paul’s Cathedral) en het beursgebouw (the Royal Exchange). In vier van de gedichten komt de verwoesting van St. Paul’s in beeld: in The Londoners Lamentation, London mourning, London Undone en Londinenses Lacrymae. De Royal Exchange wordt in drie van deze vier gedichten belicht: enkel niet in London Undone. In

Londons Lamentations en Londons Destroyer is er helemaal geen aandacht voor beide gebouwen.

Om enig begrip op te bouwen voor datgene waar in de gedichten op gewezen wordt, geef ik hier een samenvatting van de historie van de verwoesting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Welke basisstrategie heeft 18 Hekwerk gekozen, om waarde te creëren voor haar klanten?. • Op welke manier is dit

Hast thou lost thy money, and dost thou mourne? Another lost it before thou hadst it; Be not troubled: Perchance if thou hadst not lost it now, it had lost thee for ever:

Erica van Boven, Een hoofdstuk apart.. welijke auteurs vergelijken. Er wordt dan een duidelijk patroon zichtbaar: de niet-programmatische, oudere tijdschriften bieden veel meer

Geen van de drie problemen is oplosbaar met passer en liniaal, maar ook hier geldt dat het zoeken naar een oplossing die er niet is, een bron van inspiratie voor

Conform de planning en control cyclus zoals vastgelegd in de financiële verordening Bergen wordt de Kadernota te vaststelling aan de raad aangeboden om zo het uitgangspunt voor de

Conform de planning en control cyclus zoals vastgelegd in de financiële verordening Bergen De kadernota 2019 vast te stellen om zo het uitgangspunt voor de begroting 2019 en verder

Voorgesteld wordt om de financiële gevolgen door middel van begrotingswijzigingen nog in 2017 te verwerken om zo bij de jaarrekening 2017 minder afwijkingen tussen begroting en

The recent increase in seasonal rainfall follows a positive moisture trend since late August over Central America, which has helped to mitigate short term anomalous