• No results found

SHELF SIGNATUURMICROVORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SHELF SIGNATUURMICROVORM:"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelij k aan te vragen.

Thisfilm is supplied by the KITLVonly on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITLV which reserves the right to make a charge for such reproduction.

IJ

the material ftlmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should he made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICRDFDRM:

MMETA 0851

(2)
(3)

111\lliIIUllm~~njlllllllll

00858363

(4)

EN

TH. /' A. HILGERS

LA RIVIÈRE& VOORHOEVE . ZWOLLE

(5)

1. Asmono en zijn vader.

Asmano's portret staat hier- naast. 't Js een flinke jongen van zes jaar. Hij heeft een echt guitig gezicht.

Kijk maar eens naar zijn donkere oogen. Die lachen haast altijd. En schitteren dat ze kunnen!

Het lijken soms wel kooltjes vuur.

Asmono woont dicht bij een suikerfabriek. Hij zwerft dikwijls rond over de velden. Een enkele maal gaat hij met vader te paard uit.

In de stad is hij nog nooit geweest. Hij heeft dan ook nog niet veel. gezien. Een trein kent hij niet. Een schip ook niet.

Hij praat gewoonlijk ]avaansch. Maar hij kent toch ook wat Hollandsch. Dat heeft hij van zijn vader geleerd.

Zijn vader heet Mas Wiria. Hij is opzichter op de suikerfabriek. Ook· heeft hij zelf een paar sawahs•

.

.

(6)

2. Mangoen.

Hier zie je nog een portret. Het is van den kleinen Mangoen. Het lijkt precies.

Wat kijkt hij guitig boven zijn vlieger uit. Van

zijn lichaam is haast niets te zien. Het zit verscholen achter den grooten vlieger.

Mangoen is het vriendje van Asmono. Zijn vader Wirio heeft in zijn jeugd goed geleerd. Zijn vader

wilde een magang van hem maken. Maar daar had Wirio geen zin in.

nIk wil. niet altijd op een kantoor zitten ," zei hij.

"Ik houd meer van de velden en de bosschen ."

Daarom mocht Wirio naar de landbouwschool. Daar heeft hij heel veel geleerd. En zoo is hij een knap opzichter geworden.

's Morgens heel vroeg gaat hij al naar de tuinen.

Die liggen overal verspreid. Sommige zijn heel ver weg. Om vijf uur 's middags is het werk afgeloopen.

Eerst gaat Wirio ~an naar den "grooten heer".

Die geeft hem allerlei orders voor den volgenden dag. Daarna keert hij huiswaarts. Hij gaat baden, eten en een beetje rusten.

Om zeven uur komt Asmono bij hem in de voor- galerij. Om wat te doen? Wel, om te leeren , want Wirio is zijn onderwijzer.

Soms vertelt Wirio zijn kleinen jongen een aardig verhaaltje. Dat vindt deze heel prettig.

Als Asmono zeven jaar is, gaat hij Hl de stad naar de Hollandsch-Inlandsche school. Hij wil net zoo knap worden als zijn vader.

(7)

zijn vader, ook niet door zijn moeder.

Door wie dan wel? Je zult het niet gelooven, door de poes!

Tegen half zes sluipt zij in Asmono's kamer.

" Miauw! miauw I" gaat het dan. Dat wil zeggen:

" Opstaan, kleine vriend I"

Gewoonlijk hoort Asmono. dát ook niet.

Maar poes weet wel raad. Zij schuift de klamboe op Izij en springt zachtjes op zijn bed. En dan strijkt zij met haar donzigen pels langs zijn hoofd.

Als Asmono de oogen open doet, miauwt zij weer.

Zij roepen maar steeds "koek-de-roek". Maar zij kunnen Asmono ook niet wakker krijgen.

Om vijf uur, als 't nog donker is, staat Moeder op. Daarna volgt Vader. Asmono hoort er alweer niets van.

Hij wordt eIken morgen gewekt. Maar niet door

Lang voor de ~on op is, kraaien de hanen al.

Asmono hoort er niets van. Hij ligt dan nog gerust te slapen. Na de hanen beginnen de boschduiven.

3. 's Morgens vroeg.

is assistent-wedono. Hij heet Raden Prawiro. In zijn jeugd is hij op de school voor Inlandsche ambte- naren geweest. Hij is heel knap en kent goed Hollandseh. Mangoen leert ook eIken dag bij zijn vader. Soms is Asmono er bij.

Mangoeri moet la~er ook· naar de school voor Inlandsche ambtenaren. Maar dat duurt nog heel lang. Eerst gaat hij naar de Hollandsch-Inlandsche school.

Over een half jaar is er plaats voor hem. Misschien mag Asmono wel mee. Dan zijn de twee vriendjes weer bij elkaar.. Dat· zouden zij beiden wat graag willen. En hun ouders ho.pen het ook.

Kunt ge raden waarom? Wel, de Hollan~sch­

Inlandsche school is in de stad. En die stad ligt eenige uren van de fabriek. Asmono en Mangoen moeten dus in de stad wonen. Daar is alles heel vreemd voor hen. Zij kennen er piemand. Als de twee vriendjes dus bij elkaar zijn, krijgen zij niet zoo licht heimwee. En dan zijn hun ouders gerust.

(8)

wist 'Pak Wongso geen raad. Want de kleine Miëm doet alles in huis. 't Is net een moedertje.

's Morgens heel vroeg begint zij al. Zij veegt het huis netjes schoon. Zij kookt de rijst en de sajor. Ook zorgt zij voor koffie.

Maar dat is nog lang niet alles. Zij moet ook

de kleeren wasschen en verstellen. En dat doet zij wàt mooi. Den heelen dag is zij bezig.

Altijd is het eten. op tijd klaar en daarbij heel smakelijk. Nooit is haar huisje vuil. Zij ~elf ziet er altijd even netj es uit.

Om vijf uur 's middags is zij met alles gereed.

Dan gaat zij vlug baden en zich zelf wat opknappen.

Soms doet zij welriekende bloemen in het haar.

Tegen half zes komen Vader en Wongso thuis.

4. Moedertje.

Nu beteekent het: "Goeden morgen, kleine vriend".

Dan aait Asmono de poes even en springt uit zijn bed. De kat volgt hem naar het erf. Maar als Asmono gaat baden, is poes weer verdwenen. Van water houdt zij in het geheel niet. En toch is zij altijd schoon.

Om zes uur zit de familie te eten. Poes is er dan weer bij. Gewoonlijk krijgt zij een stukje visch of wat vleesch.

Om half zeven moet vader naar zijn werk.. En Asmono gaat met zijn vriendje spelen. Moeder heeft thuis haar bezigheden. En poes koestert zich ergens in het zonnetje.

Miëm is elf jaar. Haar moeder is al twee jaar dood. Toen is grootmoeder in huis gekomen. Dat is een stokoud vrouwtje. Zij kan haast niets meer doen.

De vad'er van Miëm is Pak Wongso. Hij is stal- jongen bij den assistent-wedono. En zijn zoon Wongso is grassnijder. Zij werken den heelen dag hard.

En Miëm dan? Helpt zij haar vader niet?

. Dat zou ik denken! Als Miëm er niet was, dan

(9)

Padi, ruwe padi,

Wordt gauw witte rijst;

Ik schei dan uit met stampen, Miëm is reeds moe.

Miëm was werkelijk moe. Zij rustte een oogen- blikje. Toen ging zij de rijst goed schoonmaken.

Daarna werd deze gewasschen. Prachtige, blinkende korrels waren het. Het was de eerste nieuwe rijst.

Wat zou vader er van smullen!

Om half vijf stond de rijst in de koekoesan te

~oken. Zij verspreidde een heerlijken geur. Miëm was in haar schik. Om half zes stond de dampende rijst op tafel. Vader snoof den geur op. Wongso begon te watertanden. De familie smulde dien middag. Het was een heerlijk maal: Nieuwe rijst, gebakken viseh, geurige sambal en sajor. Later kregen zij allen nog een kopje koffie. Pak Wongso en zijn zoon staken toen een strootje op. En

"Moedertje" ruimde alles' op.

Ik blijf aan het stampen:

"Boeng, Boeng, Boengl"

De korreltjes weten, Wat Miëm doet.

Ik stamp op de padi:

"Boeng, Boeng, Boeng!"

De korreltjes dansen, Zij worden niet moe.

Vriendelijk lacht Miëm hen toe. Dan zegt Vader wel eens: "Wat ziet mijn Ati er weer lief uit. Net een Raden ajoe." "Net een moedertje I" zegt Wongso dan. "Een Raden ajoe kan niet zoo goed werken."

En dan is het ijverige moedertje0,

zoo blij.

5. Nieuwe rijst.

Miëm is den heelen middag druk aan 't werk geweest. Eerst heeft zij rijstgestampt.

Wel een uur lang ging het telkens:

"Boeng lBoeng! Boeng I" En daarbij zong Miëm een aardig liedje in het ]avaansch. Wilt ge het in het Hollapd~ch hooren?

(10)

den kop naar de ruif staan. Daar wordt de ton altijd neergezet. Dat weet hij precies.

Eindelijk kan Bles gaan ,smullen. Hij blijft nu rustig staan, den kop steeds in de ton.

Ondertusschen vult Pak Wongso de ruif met gras.

Dat is het eten voor den heelen nacht.

Morgen vroeg moet het paard weer vroeg er uit.

Daarom mag het nu rusten en eten.

Pak Wongso zorgt best voor het paard Soms

krij~ het een bos jonge maïs. Dat is een lekkernij.

Mangoen brengt Bles dikwijls een paar pisangs.

Die lust hij ook heel graag. Maar het meest houdt Bles van papaja. Deze krijgt hij maar zelden. Wel papaja-bladeren! Eens in de week mag hij daar- van smullen. Die zijn ook zeer gezond voor een paard.

En weet je, wat een paard ook een enkele maal mag hebben? Een beetje zout door zijn eten.

7. De bètèt is dood.

"Bètètje! Mijn arme bètèt! Ben je ziek, mijn beestje ? Wat zit je daar treurig op je stokje! Heb je nog niets gegeten? Lust je gee~ lekkere pisang meer? En ook al geen zoete papaja? Kom dan, hef je kopje eens op. Hap nu eens in mijn vinger ... ."

}

6. Het paard voeren.

"BIesje, 'BIesje! wat ben je lastig! Wacht nog even! Ik breng je dadelijk je eten."

Het paard verstaat die taal. En het is stil. Maar het kijkt met groote oogen naar Pak Wongso. Die is bezig in een tori eten klaar te maken. Het gras heeft hij al gewasschen en gehakt. Nu vermengt

hij het met gabah. Weer begint Bles met een hoef te krabben. ~aarna hinnikt hij heel hard. Och, och, hij heeft toch zoo'n trek, en het duurt zoo lang.

Nu begint Bles weer te trappelen van ongeduld.

Ha, daar ne~mt Pak Wongso de ton op. En hij draagt die naar den stal. 't 'Is een heele vracht.

Bles' keert zich nu ook vast om. Hij gaat met

(11)

8. Schommelen.

In de verte ziet Asmono zijn vader aankomen.

Dadelijk loopt hij hem tegemoet.

Vader draagt een klein kooitje. Dat houdt hij even in de hoogte. Nu loopt Asmono wat harder.

Wat zou vader meebrengen?

0, die blijdschap! In 't kooitje zitten twee fraaie boschduiven. Die moeten nu in de kooi van den bètèt wonen. Maar eerst moet de kooi goed schoon- gemaakt worden.

Asmono zal nu voor de duiven zorgen. Hij wil ze voeren met katjang idjau. 's Morgens zullen zij hem wekken. Zij roepen: "Koek-de-roek!"

Een half uur buiten de désa is een groote water- plas. Daarin zit veel visch..Die wordt met netten gevangen.

Aan den kant van den plas ligt een klein bootje.

Het is van Pak Kromo, den visscher. Hij vangt dikwijls groote goeramïs en andere visch. Die ver- koopt hij op de fabriek. De jongens gaan wel eens naar den plas. Zij kijken er naar 't visschen. Soms mogen zij met Pak Kromo in het bootje. Dat vinden zij heerlijk.

Laatst waren Asmono en Mangoen weer bij den

Van Oosten en Westen. I. 2

De bètèt verroerde zic~ niet. Zijn oogen waren half dicht. De veeren hingen er zoo dof bij. Treurig was Asmono weggegaan. Maar hij dacht den heelen avond aan zijn zieken vogel.

Om negen uur ging hij nog even kijken. Er was geen beterschap.

Toen ging Asmono maar naar bed. .

En van morgen lag bètèt dood in zijn hok. Nu

gaat Asmono zijn vogel begraven.

Mangoen zal hem helpen. De kuil is al gegraven, achter op 't erf.

Asmo'no legt den bètèt in een sigarenkistje. Hij strooit er bloemen overheen.

Voorzichtig zet hij het kistje in den kuil. Mangoen werpt er aarde .overheen. Daarna strooien de jongens nÇ>g bloemen over het graf. Dan gaan zij naar het voorerf.

(12)

9. Vruchtboomen planten.

Naast Asmono woont Mas Rahadi. Hij is mantri op de fabriek. Overdag schrijft hij op 't kantoor.

Om vier uur komt hij meestal thuis. Dan gaat hij voor zichzelf werken. Want Rahadi is heel vlijtig.

Gewoonlijk is hij op het erf bezig. Dan maakt Asmono wel eens een praatje met buurman. Gisteren middag had Rahadi het heel druk. Hij keek niet op van zijn werk.

Met een patjoel maakte hij diepe kuilen. Daarin deed hij vette aarde.

Asmono stond bij den pagar. Met aandacht keek hij naar het werk. Eindelijk zag Rahadi even op.

"Wat gaat u doen?" vroeg Asmono.

"Vruchtboomen planten," antwoordde de buurman.

poedig overeind. Druipnat kwam hij uit het meer.

Asmono had nu een pret voor drie, zoodat de drenkeling een beetje b·oos werd.

Op weg naar huis zong Asmono nog steeds:

" Schommelen, schommelen, heen en weer!" Dat was om Mangoen nog meer te plagen. Maar deze begon nu ook maar te lachen.

"Wacht maar ," zei hij, "ik zal je o<:>k wel eens

ie

pakken nemen. Vandaag ik, morgen jij."

Zoo. begon Mangoen te zingen. En onderwijl lieten zij het bootje lustig schommelen. Het ·ging steeds harder e!! de jongens hadden dolle pret.

Opeens verloor Mangoen het evenwicht. Hij tui- melde overboord en viel in het water. Het bootje sloeg bijna om. Maar Asmono boog vlug naar den anderen kant.

Gelukkig was 't water niet diep. Mangoen stond plas. Zij hadden een hengel meegenomen. Maar de vischjes wilden niet bijten. Het visschen verveelde de jongens dan ook heel 3poedig. Toen gingen zij eens naar het bootje kijken. Asmono trok het naar den -kant en zij stapten er beiden in.

" Schommelen, schommelen, heen en weer!"

(13)

"Ik heb tien mooie tjangkokans gekocht. Daar liggen ze. Er zijn vier mangga's, vier djeroeks en twee ramboetans."

"Moet u voor die kleine boompjes zóó diep gra- ven? "

"Ja, zeker! Dan groeien zij goed. Kom je mij helpen? Dan kun je zien, hoe ik het doe."

Dat wilde Asmono heel graag. In een wip was hij bij buurman op het erf. Rahadi zette een boompje in een kuil. Nu mocht Asmono het vasthouden. Dan vulde Rahadi den kuil. Spoedig waren de boompjes geplant. Toen kregen zij alle water. Asmono hielp alweer.

Toen alles klaar was, zei Rahadi: "Dank je wel, Asmono. De boompjes zullen nu wel goed groeien.

Later krijgen zij veel vruchten. En dan mag jij er ook van smullen."

10. Een goed raadsman.

Asmono's vader is een verstandig man. Daarom kan hij de Inlanders goeden raad geven. En dat doet hij altijd met plezier. Velen zijn hem dan ook heel dankbaar. Want wie zijn raad opvolgt, heeft er nooit spijt van.

Vroeger woonden vele Inlanders in ongezonde huisjes. Het was er donker en vochtig. Mas Wirio zorgde, dat er een paar goede woningen gebouwd werden. En toen zij klaar waren, liet hij ze door zijn werkvolk bezichtigen.

" Kijk ," zei Wirio dan, "deze vloer is kurkdroog.

Door de ramen kunnen het licht en de frissche lucht flink naar bi~nen. Wie in zoo'n huisje woont, blijft gezond. Hij voelt zich "s en a ng"."

Verscheidene Inlanders volgden het goede voorbeeld na. Maar anderen lachten er om en bleven in hun ongezonde hutjes.

Eens brak er in de omliggende kampongs een besmettelijke ziekte uit. De dokter van de fabriek zei:

"Het komt van het water, niemand mag water uit

(14)

de rivier drinken. Laten alle menschen het putwater koken."

Mas Wirio ging nu naar de huisjes van zijn werkvolk. t;:n hij vertelde de menschen, wat de dokter gezegd had. Overal gaf hij den raad: "drinkt toch geen water uit de rivier. Zelfs het putwater moet ge koken."

Sommigen lachten alweer om dezen raad. Maa;

verscheidene Inlanders vertrouwden Mas Wirio.

En ziet, velen, die ongekookt water bleven drinken werden ziek. Maar zij, die den raad van Wirio hadden opgevolgd, bleven gezond.

Langzamerhand zullen alle Inlanders uit den omtrek Wirio vertrouwen. De meesten weten nu al dat hij een goed raadsman is.

11. Een roofdier.

" Mangoen! "

"Ja, Pa! Wat blieft U, Pa!"

" Denk om je bètèt, jongen. Het is al donker. En je weet het, eIken avond komt de loewak."

"Ja, Pa! Ik zal hem dadelijk in de kooi zetten."

Mangoen was op den weg aan het spelen. En hij .bleef spelen. Aan zijn mooien bètèt dacht hij al weer

niet. Die zat in den paardenstal op de ruif.

Hij hield het paard gezelschap.

Arme bètèt! Was je maar in de kooi gekropen.

Dan had de booze loewak je niet kunnen pakken.

Tegen acht uur hoorde Mangoen opeens een vreeselijk geschreeuw. Hij schrikte hevig! En zijn vader en moeder schrikten ook.

,'t Is de bètèt," riep Vader.

Mangoen rende naar buiten. Daar hoorde hij nog steeds het angstige geschreeuw. 't Werd al zachter en zachter. Nu hoorde hij 't nog maar eventjes.

Het kwam van 't achtererf.

In een wip was Mangoen bij de kooi. Vader kwam ook met een lampje. Helaas! de bètèt was ver- dwenen.

Wat was Mangoen toen bedroefd. Hij dacht den

(15)

heelen avond aan zijn mooien vogel. En 's nachts droomde hij erg akelig.

Den volgenden morgen ging hij het eerst naar de kooi kijken. Van den vogel was echter niets meer te zien. Wel vond hij hier en daar een paar veeren.

Het booze roofdier had den bètèt opgegeten.

Had Mangoen den raad van zijn vader maar o~­

gevolgd.

12. De droom van Mangoen.

Het was pikdonker op 't achtererf. Mangoen liep langzaam voorwaarts. Hij stak zijn armen tastend uit in het donker. In de verte hoorde hij een vogel angstig schreeuwen.

Daar zag hij opeens twee lichtstralen. Zij kwamen van het dak. Hij keek verschrikt op.

0, het was vreeselijk, wat hij nu zag. Op de nok van het huis zat een reuzen-loewak. Zijn oogen waren zoo groot als een klapper. En zij geleken twee groote lantaarns van een automobiel.

De loewak sloeg met zijn reuzenstaart heen en we~:. Zijn. vurige ooge,n liet hij precies op Mangoen schIJnen. UIt den grooten muil hing een bloedige tong.

Mangoen wilde vluchten. Maar hij kon geen voet verzetten. Hij probeerde te schreeuwen. Doch hij kon geen geluid voortbrengen.

Onderwijl schoof' het monster langzaam naar beneden. '

Harder en· angstiger schreeuwde de vogel op het erf. Hij vloog naar Mangoen toe en zette de

klauwen in zijn achterhoofd. Met zijn snavel pikte de vogel hem in de huid.

Opeens schoot de loewak vooruit. Hij greep den vogel en vluchtte.

Toen liet Mangoen een luiden gil hooren. Daarna werd hij wakker.

"Wat is er, Mangoen?" vroeg Moeder.

"Ik heb zoo akelig gedroomd ," .antwoordde Ma- ngoen.

"Ik ben blij, dat ik wakker ben."

(16)

13. In den regen.

Klet-ter-de-klet-ter-de-klet!

Dikke regendroppels vielen plotseling op het zinken dak van de keuken. Ongemerkt was een zware wolk komen aandrijven.

De haan zat al veilig in de ren. Hij was erg bang voor zijn pronkveeren. AI de kippen volgden hem. Met uitgespreide vleugels renden zij heen.

De kloek kwam het laatst. Zij moest voor haar kleintjes zorgen. Angstig keek zij rond, steeds ka- kelend .

.Eindelijk was zij ook onder dak. Zij spreidde de vleugels uit. En al haar kindertjes verdwenen er onder. Nu zaten zij veilig en warm.

De regen was in een stortbui veranderd. Asmono keek er naar uit de achtergalerij. In een wip stond het erf onder water.

"Pie-iep! pie-iep!" hoorde hij opeens. Hij keek rond, maar zag niets.

De klokhen werd onrustig. Zij hoorde het ook.

Zou een vàn haar kleintjes achtergebleven zijn?

t Arme dier ~ist geen raad.

"Arm kleintje!" riep Asmono eensklaps. Midden op het erf had hij een kuikentje ontdekt. Het kleine diertje was kletsnat. En steeds riep 't om hulp.

't Liep nu eens naar links, dan weer naar rechts.

Gelukkig! ASl11ono kwam te hulp. Met een pajong boven 't hoofd rende hij het erf op. Opeens werd

't kuikentje gepakt. Het diertje schrok geweldig.

"Stil maar, kleintje!"

zei Asmono. "Ik breng je bij je moeder."

Een oogenblik later was Asmono in het hok.

Angstig strekte de klokhen de vleugels uit. Asmono zette het verdwaalde diertje neer en ging weer in huis.

Onder de vleugels van moeder werd 't kuikentje verwarmd ... De stortbui was over, maar toch bleef het regenen.

Zachtjes, heel zachtjes.

Een uur later regende het nog. De kippen liepen,

(17)

de een na de ander, naar buiten. Alleen de klok-

.

hen bleef binnen.

,,'t Wordt een regen voor den nacht ," zei As- mono's vader.

"Hoe weet u dat?" vroeg Asmono.

"Wel, omdat de kippen in den regen loopen. Dat doen ze alleen, als 't b Iijft regenen."

14. Lebaran Poewasa.

Wat een helsch lawaai! Van alle kanten knallen de schoten. Voetzoekers knetteren langs den grond.

Men kan haast niet zien van den rook.

"De menschen zijn gek!" zegt Wirio. "Zij ver- schieten hun geld. En het ergste is, er komen haast altijd ongelukken van. Wat hebben zij aan zulk vuurwerk! "

Ondertusschen knalt en knettert het aan alle kan- ten. En de menschen, maar vooral de kinderen, hebben pret.

Zij vieren allen feest, want morgen is het lebaran Poewasa.

De mannen zijn vroeg van hun werk thuisgekomen.

De vrouwen hebben in huis alles schoongemaakt.

En ze hebben allerlei lekker eten bereid.

De kinderen hebben hun beste pakjes al aan. Nu

mogen zij vuurwerk afsteken. Aldoor gaat het maar van: "Boeng! boeng! boeng!"

Alleen Asmono heeft geen mortjons en geen voet- zoekers. Hij is wel een beetje treurig. Maar die droefheid duurt niet lang. Kom maar eens mee naar zijn huisje. Daar ziet het er keurig uit. In de voor- galerij hangen mooie lampions. Daarin branden nu kaarsen. Wat een aardig gezicht, niet waar? Zoo

iets vindt Wirio wèl mooi. Nu, al de Inlanders komen er naar kijken.

Wirio heeft nog een verrassing voor Asmono.

Om tien uur steekt hij op het voorerf Bengaalsch licht aan. Dat geeft een prachtig gezicht tusschen het groen.

Asmono klapt in de handen van blijdschap. Hij

(18)

vindt alles heel mooi. Veel. mooier dan die mortjons en voetzoekers.

Den heelen avond zitten zij prettig bij elkaar.

Voortdurend komen er Inlanders voorbij. Sommigen blijven vóór het huis staan.

Zij vinden dat licht veel mooier dan het geknet- ter van de mortjons.

Morgen wordt ook den heelen dag feest gevierd.

De menschen gaan elkaar gelukwenschen. En dan worden zij onthaald op koffie en gebakjes. Wirio zal heel veel 'bezoek krijgen.

Allen houden veel van hem. Dat komt, omdat hij zoo verstandig is.

15. Zeilen.

Asmono is met zijn vader aan zee geweest; Hij heeft er de vriendjes veel van verteld. 't Aardigst vond hij de bootjes met zeilen. Die gingen zoo heerlijk vooruit door den wind.

Wat. zou hij het leuk vinden in zoo'n bootje te zitten.

"Weet je wat ," zei hij tot Mangoen, "wij gaan ook zeilen. Kom maar mee naar den plas, ik weet raad."

"Wat wil je dan doen?" vroeg Mangoen.

"Dat zul je wel zien, kom maar mee! Maar

wacht eens: Heb je thuis ook een oude pajong?"

"Dat denk ik wel!"

"Ga hem dan even halen. Ik neem er ook een mee."

Een half uur later waren de jongens bij den pla . Daar lag rustig aan den kant het bootje van den visscher. Hij zelf was met visch naar de markt.

, Wat moet er nu gebeuren?" vroeg Mangoen.

"Stap maar in! Zoo, ik ben er ook al. Nu eerst het bootje van den kant duwen. Mooi zoo! Let nu goed op:

We doen de pajong open en laten den wind er tegen blaz~n. Ons bootje zal dan vooruitgaan."

,

(19)

3

we in het bootje. En de vlieger zal ons heerlijk voorttrekken."

een draf naar huis. Zij hadden een prettigen middag gehad.

Maar zij waren doodmoe.

Van Oosten en Westen. I.

16. Vliegervaren.

Asmono was al heel vroeg bij zijn vriendje. Hij had weer wat anders bedacht. Dat moest hij Ma- ngoen vertellen.

"Weet je wat we doen?" zei hij. "We maken een reuzenvlieger. Je weet, dat een vlieger hard ,kan trekken, Eerst laten we hem dus op. Dan gaan

Mangoen was een beetje ongeloovig. Toch deed hij, wat Asmono wilde. Met de beide pajongs werd de wind opgevangen. Hij blies juist vrij krachtig.

En werkelijk, het bootje ging vooruit.

Asmono juichte, Mangoen was verrast. ZÓÓ ge- makkelijk had hij nog nooit gevaren.

"Is dat nu zeilen?" vroeg hij.

" Neen", antwoordde Asmono lachend. "Dit is pajoengen !"

Ze waren ondertusschen midden op den plas ge- komen.

En nog steeds ging het bootje verder. Eindelijk kwamen zij aan den overkant.

"Hoe moeten wij nu terug?" vroeg Mangoen.

"Wel, ook weer door den wind," antwoordde Asmono.

"Nu ben j ij toch eens dom!" zei Mangoen.

"Zooeven hadden we den wind van achteren. Toen ging het goed. Nu hebben we hem van voren. Je kunt toch niet tegen den wind in."

Daar had Asmono niet aan gedacht. Wat nu te doen? De pajongs konden niet helpen. En een da- joeng hadden zij niet.

Zij moesten nu het bootje langs den kant voort- trekken. Dat ging lang niet gemakkelijk. Daarbij be- gon het al donker te worden. Eerst om half zeven hadden zij het bootje vastgelegd. Toen ging het op

(20)

34

Mangoen geloofde het nu dadelijk. Hij wist maar al te goed, dat een vlieger hard kan trekken.

Laatst was hij bij 't vliegeren zelf bijna omgevallen.

Dienzelfden morgen gingen zij ijverig aart t werk.

Van bamboe werd eerst een geraamte gemaakt.

Daarover werd Chineesch papier geplakt. Toen moest de reuzenvlieger drogen. En het was wer- kelijk een reus.

Den volgenden middag gingen de jongens weer naar den plas. Het bootje lag aan den kant.' En de visscher was er niet.

Eerst lieten zij den vlieger op. Dat ging niet zoo gemakkelijk, maar het gelukte eindelijk toch. Toen stapten zij in. Asmono hield den vlieger vast. Ma- ngoen duwde het bootje van den kant.

" Hij trekt verschrikkelijk!" riep Asmono. nHet zal zeker prachtig gaan. Zie je wel! We gaan al vooruit.'

"Is dàt nu zeilen?" vroeg Mangoen lachend.

"Natuurlijk niet ," antwoordde Asmono. . .

nToch ook geen pa joe n gen?" zei Mangoen.

"Hoe zul je dit dan noemen? Vliegeren? Neen, dat is ook niet goed."

Asmono dacht even na. Toen zei hij: "Dan zullen we het maar v 1i e g e r var e n noemen. Vind je dat geen mooi woord?"

nPrachtig ," antwoordde Mangoen. "Maar laten

we nu den vlieger inhalen. Anders komen we weer zoo laat thuis. We zullen dan om beurten met de dajoeng werken."

. Asmono vond het goed. Hij was blij, dat het al- weer zoo mooi gelukt was. Een volgende maal zou- den zij het nog eens herhalen.

VAN EEN HOLLANDSCH JONGETJE, DAT PAS IN INDIË KWAM.

17. Een kleine guit.

Met een groote stoomboot is Fred uit Holland • gekomén. De .reis heeft bijna een maand geduurd.

Fred vond het heel prettig op dat mooie schip.

Er waren ook veel aardige vriendjes, met wie hij den heelen dag kon ·spelen.

Nu is Fred al een week in In~ië. Toch is alles hem nog vreemd.

Hij woont nu met zijn ouders in het binnenland

.

. '

dicht bij een suikerfabriek. Hun huis staat een beetje eenzaam op een heuvel. Aan, de voorzijde ziet men over de sawahs. Achter het huis beginnen de riet- tuinen. Heel in de verte ziet men hooge, donkere

bergen. '

Een beekje stroomt langs het erf. In de badkamer is een pantjoeran met ijskoud water. Overdag is

(21)

"Slaap maar mijn jongen, je bent toch zoo moe, Kom, doe je heldere kijkertjes toe;

t Krekeltje zingt reeds zijn lied van den nacht, Moedertje houdt bij je bp.dje de wacht:

Fred lag doodmoe in een bedje. Maar het was niet zij n bedje. Zoo beweerde Fred tenminste.

Zij n bedje had hij achtergelaten op de groote stoom- boot. Dat was nu zoo wat een week geleden.

Telkens had hij weer in een ander bedje moeten slapen. Hij was nu wel in zijn eigen huis, maar alles was hem nog vreemd. En daarom kon hij ook niet in slaap komen.

Vóór het eten had hij nog even rond gekeken.

Bij zij n bed j e.

"Ik zou daar wel graag eens heen willen ," zei Fred den eersten dag.

"Om wat te doen?" vroeg Pa.

Wel om de heele wereld te kunnen zien. En

" ,

ook om te kijken, waar het bedje van de zon is."

Hoe wil J'e het liefst er naar toe, mijn jongen?"

"

Even dacht Fredje' na. Toen antwoordde hij met een guitig gezicht: "Per vliegmachine, Pa, dan kunnen de tijgers mij ook niet ophappen."

Pa lachte hartelijk en zei: "Je bent een kleine guit."

Fred' s pa in de tuinen, maar 's avonds speelt en praat hi{ met zijn kleinen jongen. Fred heeft. dan van alles te vragen, het meest over die hooge bergen.

(22)

18. 's Avonds.

Als ik de boomen hoor ruischen, Heel zachtjes door den wind, Als ik het beekje hoor bruisen, Als of 't een liedje zingt,

Dan ben ik van spelen zoo moe , En sluit mijn oogjes toe.

Als ik den krekel hoor zingen, Zijn tjiep, tjiep! tjiep, tjiep, tjiep!

Als ik de gam'lan hoor klingen,

Gelukkig werd Fred niet wakker, hij sliep rustig door.

Langzaam liet Moedertje zijn handje los.

Maar al .spoedig was het zonnetje gaan slapen, heel ver achter de hooge bergen. 'I

En toen moest Fredje ook gaan slapen. Het was voor het eerst in zijn eigen huis.

Zijn moedertje zat bij hem en zong het lieve liedje. Telkens begon zij weer heel zacht:

"Slaap maar mijn jongen, je bent toch zoo m'oe."

Toch kon Fred den slaap maar niet vatten. Met de oogen wijd open staarde hij rond. En hij luisterde naar alle geluiden.

In een hoekje van de gr'oote kamer sjilpte een krekel; zacht ruischten op het erf de bladeren van de boomen. In de verte hoorde hij het kabbèlen van het beekje, De pantjoeran in de badkamer kletterde maar steeds door. En boven.alles uit klonk het scherpe, doordringende geluid van de garèng's.

Dan hoorde hij opeens het angstige geroep van een nachtuil.

Fred schrikte er van. Hij zocht met zijn handje naar moeders hand. Krampachtig hield hij die nu vast. "Nog meer zingen, Maatje ," klonk het zacht.

En opnieuw begon zij haar slaapdeuntje.

Toen het uit was, had Fred eindelijk de oogjes ,gesloten.

"Tokèh, tokèh ," ging het opeens.

Verschrikt keek Moedertje naar boven en zag een groote gekko tegen den wand.

(23)

Fred slenterde over h.et erf. Hij was luchtig ge- kleed in een hansop. Overal vond hij iets te be- wonderen. Hij zag allerlei onbekende planten en boomen , ook vreemde dieren. Een vlugge kadal snelde verschrikt onder een rozenstruik. Een paar maal bonsde een klappertor tegen zijn gezicht. Hij vond het een griezelig beest. Uit een gaatje in den grond kwamen zwermen larons, die heen en weer fladderden.

Daar hoorde hij opeens een angstaanjagend ge- schreeuw. Het kwam uit de voorgalerij. "Tokèh, tokèh !" ging het eenige malen. Dan weer een oogen- blik rust en opnieuw klonk het: "tokèh, tokèh!"

Fred was geschrokken. Hij durfde niet eens gaan zien, wat het was.

Opeens stond de oude mandoer, Wir, voor hem.

"Is Njo geschrokken?" vroeg hij.

"Het is de tokèh uit de voorgalerij. Kom maar eens ~ijken, daar zit hij."

Fred zag het griezelige dier nu ook.

"Hij doet geen kwaad," vervolgde Wir, "als je hem maar niet plaagt!"

"Wat eet dat beest?" vroeg Fred.

"Allerlei insecten, die ons wèl kwaad doen. Ook vlinders en kevers. Het is een nuttig diertje. Sommige

20. Onder den waringin.

19. 's Morgens.

Haar kling, klong, kling, klong, klang!

Dan komt de donk're stille nacht En ik slaap, 0 zoo zacht.

Als ik de vogels hoor zingen, Daar buiten in den tuin, Als ik de bellen hoor klingen, Van verre en van nabij,

Als dan de zon door 't venster lacht, Wekt moedertje mij heel zacht.

(24)

menschen gelooven zelfs, dat hij geluk aanbrengt.

Heb je hem gisteren avond al niet hooren roepen?"

"Neen ," antwoordde Fred. "Maar ik heb wel veel andere geluiden gehoord.' Ik kon er eerst niet van slapen. Gelukkig was. Moedertje bij mij, anders was ik zeker bang geweest."

n Dan heb je ook zeker den nachtuil gehoord. Hij laat zich dikwijls hooren in gindschen waringin. Kom, we zullen er even heen gaan. Je hebt er een mooi uitzicht. "

Fred volgde Wir tot onder den waringin. Vandaar zag hij de zon langzaam achter de bergen ver-·

dwijnen. In de verte lagen de sawahs. De padi was bijna rijp. Nu hadden de velden een geel-groene kleur.

Vriendelijke désahuisjes lagen er tusschen. Hooge klapperboomen wuifden met hun reuzenbladeren.

Het was alles nog zoo nieuw en zoo vreemd voor Fred. Hij keek naar alle kanten en werd niet moe.

En waar is nu de nachtuil?" vroeg hij eindelijk.

"

Die huist veel in dezen waringin, zeide ik reeds.

"

Maar ik heb hem nog maar eenmaal gezien. Het kan best, dat hij in de bergen zijn nest heeft. Hier hoor je hem eIken nacht.

Van hem zeggen de menschen, dat hij ongeluk brengt. Maar ik geloof 't niet. Hij huist hier al vele jaren, en we' hebben nog nooit een ongeluk gehad.

Toch is zijn geluid niet aangenaam. Je wordt er bang van. Misschien zul je hem straks weer hooren."

Wonen er nog meer dieren in dezen boom?"

"

vroeg Fred nu.

Wel meer dan honderd ," was het antwoord.

"

n Hoor de vogeltjes maar eens tjilpen. Zij gaan-weldra slapen. Dàt is het geluid van een boschduif. Een lief diertje. Het roept altijd: "koek-de-roek! koek- de-roek!" En dan wonen er nog veel hagedissen en een paar eekhoorntjes. Ook boenglons en duizen- den insecten. Van dezen waringin zal ik je morgen de geschiedenis eens vertellen. Ik moet nu gauw naar het kantoor van Mijnheer."

Fred bleef nog een oogenblikje onder den waringin en ging toen naar huis.

----

(25)

De geheele kamer was nu vol. Ze lagen op den grond en op de tafel. Ze zaten tegen de wanden en tegen den zolder. Dat was net iets voor den tokèh. Tel- kens hapte hij, en telkens had hij er een te pakken.

45

Ook de tjetjaks waren nu overal op de jacht. En ze hapten, dat het een lust was.

Een kleine tjetjak Kon de vette larons met moeite in- slikken.

Fred raakte niet uitgekeken. Telkens klapte hij in de handen, als de tokèh er weer een pakte.

"Makanan klar !" riep eensklaps de huisjongen.

" Zoo," zei Mama, "dan gaan wij ook ons buikje eens vullen."

Maar toch niet met larons!" riep Fred.

"

" Neen ," zei Mama, "die laten ,we voor den De zon was al een poosje verdwenen achter de

bergen. Het was langzaam donker geworden. Fred zat met zijn ouders in de voorgalerij. Hij had ver- teld van den waringin, en den nachtuil, en de bosch- duifjes.

Daar klonk opeens weer het geschreeuw van den tokèh. Ofschoon Fred niet bang was, schrok hij er toch een beetje van.

"Moet de jongen de lamp niet opsteken?" vroeg hij dadelijk. "Zal ik hem roepen, Maatje?"

"Ik zal het wel doen," zei Papa. Hij begreep, dat Fred zich in het donker niet op zijn gemak ge- voelde.

" Ziezoo ," vervolgde Papa, toen het licht was,

"nu kunnen we het lieve beestje eens zien. ' Freli zocht dadelijk met groote oogen.

"Daar is hij ," riep Mama, "in dien hoek. Hij is zeker op de jacht. Laat hem maar veel muskieten vangen, dan kunnen zij ons niet steken."

Fred had nauwelijks geluisterd. Iets anders trok nu zijn aandacht. Een heele zwerm larons vloog op het licht af. En steeds kwamen er meer.

" Kijk, Ma, larons," riep Fred. "Net kleine vo- geltjes. Ik heb zooeven het gaatje gezien, waar ze uit- komen. Wir zegt, dat het vliegende witte mieren zijn."

21. Ben jachtpartij.

44

(26)

--~~"

de sawahs. Die staan lekker onder water. We zuI- len er vischjes vangen."

Dat leek Fred best. Hij plaste graag in het water.

Over de beek langs den weg lagen twee bamboes.

Die moesten een brug verbeelden. Asmono en Ma- ngoen waren er in een wip over. Fred deed 't voetje voor voetje. Hij was een beetje bang en kon moeilijk het "evenwicht houden. Asmono stak hem een hand toe en toen ging het.

47

Op de sawah plasten zij lustig door het water.

Met een mand probeerde Mangoen vischjes te vangen.

Opeens begon Fred te schreeuwen. Geen wonder!

Zijn beenen zaten vol bloedzuigers. Het bloed liep hem langs de beenen. Hij probeerde de diertjes er af te krijgen, maar het gelukte niet. Ze hadden zich vastgezogen.

22. Bloedzuigers

tokèh en de tjetjaks en . . . . voor de Javanen, want die eten wel gebakken larons. Wij zullen stel- lig iets op tafel vinden, dat ons goed smaakt. Laat de tokèh en de tjetjaks nu maar rustig jagen."

Toen ging Fred met zijn ouders aan tafel.

Ma ' "

"

.

Wt · t"?"

" a IS er, ven .

"Mag ik ook op bloote voeten spelen?"

"Probeer 't maar eens, Fredje. Maar voorzichtig een beetje. Niet in glas trappen. '

Fred was al weg. Hij vloog naar de slaapkamer.

Daar trok hij schoenen en kousen vlug uit. Toen liep hij 't achtererf op.

't Viel hem niet erg mee. Telkens trapte hij op een steentje, en dat deed geducht pijn. Zijn voeten waren er nog niet aan gewend.

Bij de beek ontmoette hij Asmono en Mangoen.

Dat waren zijn vriendjes. Europeesche kinderen wa- ren er wel in de buurt, maar allen veel ouder dan Fred. Daarom speelde hij dikwijls met Asmono en Mangoen.

" Zoo ," riep Asmono, "heb je eindelijk de schoe- nen en kousen uitgelaten. Kom, nu gaan we naar

.

46

(27)

• . maakte den vader zeer bedroefd. Alles had hij al

beproefd om haar beter te maken. Niets mocht echter baten.

Op zekere.n nacht had de vorst een vreemden droom. Hij was op een eenzaam eiland op de jacht.

Midden oP. het eiland groeide op een heuvel een reusachtige waringin. Duizenden donkere blaadjes bedekten de takken. En tusschen die blaadjes schit- terden kleine, roode vruchtjes.

Trossen van stevige luchtwortels hingen aan alle kanten naar beneden. Sommige waren zoo dik als klapperstammen. Zij waren in den grond vastge- groeid.

Zoo .geleek het geheel een reusachtig priëel met zuilen en gangen.

Nog nooit had de vorst zulk een prachtigen boom gezien.

In de schaduw van dezen reus zat een eerwaardige grijsaard voor een armoedig huisje. Hij wenkte den vorst heel vriendelijk toe, en onbevreesd trad deze nader.

Toen de vorst dichtbij was, sprak de grijsaard:

.. Ik we~t, dat uw hart bedroefd is, en de reden van die droefheid ken ik ook. Luister daarom naar mij, want ik kan u helpen. Gij bevindt u onder een heiligen boom. Zijn vruchtjes kunnen uw lief doch- tertje genezen. Laat haar een enkel vruchtje planten vóór uw paleis. Een ander vruchtje hangt gij uw

Van Oosten en Westen. I. 4

VERTELLINGEN.

Heel lang geleden leefde er op Java een machtig vorst. Hij had slechts één dochtertje, dat Ina heette.

De vorst hield zielsveel van zijn kind.

Ina was beeldschoon. maar teer en ziekelijk. Dat 23. Het verhaal van den waringin.

I.

"Wacht even!" riep Asmono, "ik zal je helpen."

Vlug liep hij naar huis. Hij kwam terug met een handvol zout. Dat strooide hij de bloedzuigers op den rug en dadelijk lieten zij los. Fred was van de akelige dieren verlost.

"Ze hebben zich lekker dik gezogen,'} zei Mangoen.

"Wat hebben ze dan gezogen?" vroeg Fred.

"Wel, bloed! Het zijn immers bloedzuigers!"

"Waarom hebben jelui die beesten niet op de beenen gekregen?"

"Zij lusten ons bloed niet," zei Mangoen lachend.

Fred bekeek nu zijn beenen eens. 0 schrik, er zaten overal roode wondjes. Wat zou Mama nu wel zeggen?

Fred durfde dien dag niet meer in het water plassen.

(28)

..:~

;s<;

"5s

., 2

<;

... '.

'"c :-

6

51

dochtertje aan een gouden ketting om den hals.

EIken dag moet het kind tweemaal met een bamboe naar de bron gaan. Zij moet de bambo~ ,-zelf met water vulIen en dragen. Een gedeelte van het water gebruikt zij om het zaad, en later het plantje te besproeien; de rest giet zij telkens uit over haar

t· "

voe Jes . . . .

Juist wilde de vorst den grijsaard dankbaar de hand drukken, toen hij wakker werd. Bitter teleur- gesteld sprak hij in zich zelf: »Helaas, 't was maar een droom!"

IJ.

Den volgenden morgen was de vorst heel vroeg op. Voortdurend dacht hij aan zijn droom.

" 0, wist ik toch maar, waar die boom groeit,"

zoo zuchtte hij telkens. En hij bad heel zacht:

"Almachtige AlIah, help mij!"

In zijn paleis had hij rust noch duur. Daarom be- loot hij naar buiten te gaan. Geheel alIeen wilde hij ronddolen in het bosch.

Daar hoorde hij opeens een angstig gepiep. Een roofvogel vervolgde een jonge duif, die nog niet O'oed kon vliegen. De vorst verjoeg den roover en nam de duif op. Het arme diertje trilde van angst.

Toen kwam ook de oude aanvliegen. Onbevreesd

(29)

D vorst redt h t ItH'n van het duivel,ind.

ging zij op den schouder van den vorst zitten. Zij keek hem smeekend aan, als wilde zij zeggen:

"Geef mij mijn kind terug."

"Wees gerust ," sprak de vorst, "ik zal je je kind niet ontrooven." Toen zette hij de jonge duif op een boomtak. En de oude ging nu dadelijk naast haar jong zitten en koerde vroolijk. Daarop keerde de vorst naar zijn paleis terug.

Den volgenden dag was hij alweer heel vroeg in het eenzame bosch. Steeds dacht hij aan zijn droom. En weer sprak hij zachtjes den wensch uit:

" Och, had ik toch maar twee vruchtjes van den heiligen boom."

Daar kwamen plotseling de duifjes van den vori- gen dag aanvliegen. Voor zijn voeten zetten zij zich neder. Elk had een rood vruchtje in den snavel. Zij lieten hun schat vallen en vlogen heen.

Eerst meende de vorstt dat hij weer droomde.

Maar de vruchtjes, twee bloedkoralen gelijk, lagen er werkelijk. Vol vreugde bekeek hij ze aandachtig.

Nog nooit had hij zulke bessen gezien.

Vol hoop keerde de vorst huiswaarts. Zou het hem nu werkelijk gelukken Ina beter te maken?

111.

Dienzelfden dag nog werd in het paleis van den vorst een groote slamatan gegeven. Niemand be-

(30)

55

greep er de bedoeling van. Doch daarover dachten de hovelingen en bedienden ook niet lang na.

Toen de gamelan haar eerste jubeltonen liet hooren, waren allen weldra in een feestelijke stem- ming. Intusschen begreep men al spoedig, dat er iets bijzonders moest gebeuren. En daarin vergiste men zich niet.

Op een mooi plekje voor het paleis liet de vorst e.en klein perk in orde maken. Een muurtje van ruwen bergsteen werd er omheen gezet.

Toen alles gereed was, verzocht de vorst den hoofdpriester gebeden uit te spreken. Daarna vertelde deze aan de feestvierenden , dat er een heilige boom zou' geplant worden. Iedereen werd verzocht de plek, waarop de boom moest groeien, als ge- wijd te beschouwen.

Nu trad de kleine Ina nader. Zij droeg een gouden schaal in de hand, waarop het roode vruchtje lag.

En aan een gouden ketting om haar hals hing de andere bes.

Midden in het perk moest zij zelf een kuiltje in den grond graven. Daarvoor gebruikte zij een zilve- ren schepje. Toen zij het zaad in het kuiltje had gelegd, bedekte zij het met aarde. Onderwijl pre- velde de hoofdpriester weer gebeden. Allen volgden de plechtigheid onder ademlooze stilte.

Toen het zaad in den grond was, 'ging het in

De pl'jnSf'Sschept het levenwekkende water uit de bron.

(31)

optocht naar de naaste bron. Ina vulde er een kleinen bamboekoker met water en keerde daarop terug naar de plek, waar zij gezaaid had.

Een klein gedeelte van het water goot zij over de aarde. Met het overige besprenkelde zij haar voetjes.

Daarmee was de plechtigheid afgeloopen. Maar het feest duurde den geheelen dag voort. En wijd en zijd weerklonken de jubeltonen van de gamelan.

Na dien dag volgde Ina de raadgevingen van den grijsaard getrouw op. Eiken dag ging zij met hÇlar bamboekoker naar de bron. En geregeld besproeide.

zij de. plaats, waar zij gezaaid had.

Uit het kleine vruchtje schoot weldra een plantje op. Het werd al grooter en grooter. .

En zooals het boompje groeide, fleurde de kleine Ina ook op. Haar krachten namen met den dag toe.

Zij werd een vroolijke, levenslustige prinses, de trots van haar ouders.

AI spoedig kende de geheele bevolking den droom van den vorst. En sedert is de waringin de heilige boom der Javanen.

24. De veldmuis, de pad en de kikvorseh.

Aan den rand van een bosch woonden een veld- muis, een pad en een kikvorseh.

De pad zat altijd in een bamboestoel. Daar wa zij goed verborgen. Slechts zelden bewoog zij het plompe lichaam. Zij aasde op allerlei insecten. Die vlogen haar dikwijls maar zoo in den bek.

De kikvorsch sprong er lustig rond. Som hiid hij een pret van b.elang. Dan kwaakte hij uit alle macht.

De veldmuis woonde in een bamboestronk. Daarin had zij een zacht nestje. Overdag sliep zij meestal, maar 's avonds ging zij naar de sawahs. Daar at zij

~aar buikje vol aan lekkere padi.

Op een avond was de kikvorsch weer luid aan t kwaken. De pad zat vlak bij haar. Zij hield zich doodstil. Het .lawaai van den kikker ergerde haar een beetje.

Het muisje wipte uit zijn hol. Het begon honger te krijgen.

"Dag lieve buurvrouw," zei· de kikker. "Hoe gaat 't er mee?"

,; 0, best ," antwoordde de muis. "Maar je moest niet zooveel lawaai maken. Mijn kindertjes kunnen er niet van slapen."

"Je bent jaloersch ". sprak de kikker. "En dat

(32)

\ erwondert mij niet. Mijn heerlijk gezang wordt door alle dieren geroemd.

J

ij kunt niet zingen."

,Kan i k niet zingen?" zei de muis. "Luister dan maar eens naar mijn liefelijk gefluit."

Daarop begon de veldmuis een deuntje te fluiten.

Zij verbeeldde zich dat tenminste.

De pad hoorde alles en dacht: "Dwaze wezens zijn jelui toch! En dom er bij! Straks komt er misschien een vijand, die ons ontdekt."

Zij kroop in een heel donker hoekje en hield zich doodstil. De kikk~r vond het gefluit foei-Ieelijk.

Daarom zei hij: "Noem je dat zang? Het lijkt er niet op. Dan kan ik het toch veel beter. Luister

.

maar eens goed."

Toen begon de k*ker opnieuw te kwaken. Zijn lichaam zwol er van op. Maar de muis ging nu ook

aan het piepen uit alle macht. Het was een lawaai van belang.

Een paar slangen hoorden het concert. Langzaam Kropen zij naderbij. Opeens schoten zij vooruit. Een angstig gekwaak! Een jammerlijk gepiep! De beide zangers waren gevangen. En zij verdwenen in de maag van de slangen.

De pad voelde haar hartje kloppen van vrees.

Gelukkig werd zij niet gezien. Het gevaar was ver- dwenen.

Toen dacht de pad: "Ik ben blij, dat ik niet kan zingen of fluiten. Als ik in mijn hoekje zit, ziet niemand mij. Zoo heb ik een rustig en gelukki leven. "

25. Durfal.

Een muis woonde met haar drie kindertjes in een rij tschuur. Daar had de oude een keurig nestje oebouwd. Eerst had zij een klein gaatje in een bamboestijl geknaagd. Toen was zij aan het nestje begonnen. Eerst een laagje stroo, toen wat kapok!

De jongen lagen er 0, zoo zacht. En gevaar was er zeker niet. Niemand had 't nest kunnen vinden.

En wat het voornaamste was, een kat kwam er

(33)

nooit. Wat hadden zij daar een prettig leventje!

Den heelen nacht stoeiden zij tusschen de padi.

De lekkerste en grootste korrels werden opgepeuzeld.

Nooit behoefden zij honger te lijden.

Hoorden zij soms geraas, n roef!" naar het nest.

Daar waren zij geheel veilig.

Een van de kleintjes was erg brutaal. Het heette dan ook Durfal. Soms loerde het door een reet naar buiten. Ook keek het brutaaltje wel eens onder de deur door. Dan kreeg .t lust een wandeling te doen over het erf. Maar moeder wilde er niets van weten.

Op een avond vroeg Durfal: "Is moeder wel eens in de groote' wereld geweest?" Het bedoelde met de groote wereld het erf.

"Vroeger wel!" antwoordde de moeder. "Maar nu al lang niet meer. Ik voel mij hier op mijn gemak, en er is geen gevaar. Buiten moet je steeds voor- zichtig zijn. Mijn moeder is er door een hond dood- gebeten. Een brutaal broertje werd door de kat opgegeten. Een roofvogei heeft mijn grootmoeder meegenomen. 0, ik ril nog, als ik er aan denk."

nIs het daar buiten mooi?" vroeg Durfal verder.

"Wat is er al zoo te zien?"

n Boomen en struiken en gras. Maar je ziet er ook menschen. Dat zijn onze grootste vijanden."

"Hoe ziet zoo'n mensc~ er uit?"

"Twee rechte beenen , daarop een tonnetje, op het tonnetje een klapper."

"Anders niets?"

,Ja, en dan nog twee grijparmen!"

"Wat is een mensch dan een raar dier. Kon ik er maar eens een zien.... Komt hier wel eens een mensch? "

"Een enkele maal komt de vrouw padi halen.

Dat is altijd overdag. Maar ga nu slapen. Het begint al licht te worden."

Durfal hield zich weder stil. Hij deed de oogje dicht, maar sliep niet. Hij dacht nog aan de groote wereld. Die wilde hij toch zoo graag eens zien.

Weldra was moeder ook in diepe rust.

Heel zacht kroop Durfal uit het nestje. Hij snuf- felde wat rond en kwam bij de deur. Die stond op een kier.

Wip! het muisje was er door. Daar zag het nu de groote wereld. Wat was dat alles mooi!

Langzaam wandelde Durfal verder. Hij zag een mensch over het erf loopen. Op het achtererf speelden een paar kinderen.

"Een muis! een muis!" werd er eensklaps ge- roepen.

Een van de ki~deren sprong op. Het greep een stuk bamboe en sloeg er onbarmhartig op los.

" Pie-iep! pie-iep!" klonk het angstig. Toen nog

(34)

at zich het buikje vol. Toen keerde hij naar het nest terug.

Daar' wachtten twee pasge- boren jongen op hun moeder. De eekhoorn haa tte zich du thuis te komen.

Wat een schrik! Een groote roofvogel zweefde m het nest. Die loerde zeker op de jongen. Maar wie zat daar voor het. nest op wacht? Het was de alleen en smul van de zoete vrucht. Misschien wil je wel een stukje voor mij meebrengen."

"Als ik kan, heel graag," antwoordde de eek- hoorn. "Tot straks!"

De eekhoorn had den klapperboom spoedig gevonden. Hij boorde een gat in den dop van

" een klapper. Daarna ging hij aan het smul!en. Hij .. Durfal was dood.

nam het muisje bij den beek en smeet het doode

26. De aap en de eekhoorn.

eens zacht pie-iep en Een van de kinderen staart. Het liep naar de diertje er in.

Zoo ging Durfal de groote wereld in.

Een oude aap en een eekhoorn woonden naa t elkaar. De vlugge eekhoorn had altijd volop voedsel.

De oude aap echter had dikwijls gebrek.

Op een dag zei de eekhoorn tot den aap: "Ik weet een klapperboom, waaraan rijpe noten hangen.

Kom, ga mee!'

. De aap schudde treurig het hoofd. " Neen, vriendje," sprak hij, "het zal niet gaan. Ik ben te oud om in een klapperboom te klimmen. Ga dus

(35)

goede, oude aap. Hij waakte over de jongen.

Dat alles zag de moeder-eekhoorn uit een hoogen boom. En nu schaamde het diertje zich geweldig.

Want het had niets voor den ouden aap meege- bracht. Het had er heelemaal niet meer aan gedacht.

Wat nu te doen? Zóó durfde de eekhoorn niet bij den aap komen.

" Weet je wat," dacht de badjing. "Ik ga gauw een paar stukjes klapper halen. Mijn jongen zijn nu veilig."

Zoo gezegd, zoo gedaan. De eekhoorn wipte van tak op tak en kwam weer bij den klapperboom. Hij knaagde een paar kleine stukjes uit een noot. Toen keerde hij terug naar zijn nest. Daar zat de aap nog steeds op wacht, doch de roofvogel was ver- dwenen.

De aap wilde het eekhoorntje alles vertellen. Doch het diertje zei: "Zeg mij maar niets! Ik weet alles.

Je bent een trouwe vriend. Ik dank je duizend maal.

Proef nu maar eens van deze klapper. Heerlijk, hé!

Gaarne had ik meer meegebracht, maar ik kon niet meer dragen. Doch ik heb een mooi plan: We moeten elkander helpen."

Hoe kan dat?" vroeg de aap.

"

"Heel eenvoudig. Wij gaan samen naar den klapperboom. Ik knaag den stengel van een vrucht door. Zij valt dan op den ·grond. Jij neemt ze op

en draagt ze naar hier. Zoo doen we eIken dag.

We hebben dan altijd volop en lekker eten."

De aap vond het plan heel goed. EIken dag haalden ze nu een klapper van den boom. En weldra hadden zij een f1inken voorraad.

Zoo hielpen deze twee dieren elkaar.

En zij bleven steeds goede vrienden.

27. De aap en de landschlJdpad.

Een landschildpad zou een hongerigen aap een vruchtentuin wijzen. Zij gingen er samen heen.

De aap zou in de boomen klimmen en de vruch- ten plukken. De schildpad zou haar deel er van krijgen.

Eerst klom de aap in een pisangboom. Hij at de lekkere vruchten smakelijk op. En de schildpad wierp hij de schillen toe.

"Krijg ik niets van de vruchten?" vroeg de schildpad.

"Wat mopper je toch," antwoordde de aap. "Ik geef u juist het beste van de vrucht."

Later plukte de aap djamboe's. Weer gooide hij de schildpad de schillen toe.

Nu werd deze .boos en ging heen. Bij een struik

Van Oosten en Westen. I. 5

(36)

"Mijn ring! Ik heb mijn ring laten liggen!" • Verschrikt sprong mevrouw Plaatsma op uit haar schommelstoel. Regelrecht liep zij naar de badkamer.

Mijnheer volgde haar op den voet. Ook hij was er van geschrokken. Het was dan ook een kostbaar kleinood. Het had meer dan driehonderd gulden gekost.

"Weg!" riep mevrouw, toen mijnheer binnentrad.

Ik heb hem zoo ·straks hier op den rand van den

11

bak gelegd."

28. Eerlijk.

De aap vond de schildpad en vroeg: "Wat hangt daar boven?"

"De gong van den koning /' was 't antwoord.

11Zal ik op die gong slaan?"

• "Ga j~ gang," antwoordde de schildpad. "De gong geeft een mooi geluid."

De aap sloeg uit alle macht tegen het wespen- nest. Bij honderden kwamen de wespen er uit. Zij vielen den aap aan en staken hem.

Wat deed dat een verschrikkelijke pijn! De aap wist. geen raad. Hij liep als een bezetene heen en . weer. Radeloos van pijn sprong hij in het water.

Toen hij er uit kwam, was de schildpad verdwenen.

met Spaansche peper bleef zij zitten. Met aandacht keek zij naar de roode lombok's.

De aap zocht de schildpad en vond haar bij den struik.

"Wat zijn dat voor vruchten?" vroeg hij.

" Spaansche peper ," antwoordde de schildpad.

"Kunnen wij die eten?11

11Zeker, ze zijn heel zoet."

De aap plukte een handvol en stak ze gulzig in den mond.

Och! och! wat brandde dat. De aap kermde van de pijn. Maar de schildpad lachte in haar vuistje.

Een paar dagen later zat de schildpad onder een boom. Aan een der takken hing een wespennest.

(37)

K ' "

" ana, mevrouw,

"En hoe oud ben je?"

"Dertien jaar, mevrouw,"

Wat dacht J'e wel, toen je dien rLng zag liggen?"

"

kwijt zou zijn. Wil u het meisje eens bij mij zenden? "

"Zeker, mevrouw, zij zal dadelijk komen."

Een oogenblik later trad een aardig Javaansch meisje schuchter op mevrouw toe. Deze zat voor haar kamer in de galerij.

" Zoo," zei mevrouw, "jij bent zeker het doch- tertje van den mandoer. Vertel me eens, hoe je heet? "

"Dan is hij vast gestolen ," zei mijnheer. "En het zal moeite kosten hem terug te krijgen."

Mijnheer en mevrouw Plaatsma logeerden in een hotel. Een half uur geleden had mevrouw gebaad.

Haar kostbaren ring had zij, als naar gewoonte,.

afgelegd. Meermalen had zij hem al vergeten. Maar dat was dan altijd in haar eigen huis geweest. En altijd bracht baboe haar den ring dan terug.

In het hotel waren verscheiden gasten. De meesten hadden eigen bedienden. Daar waren misschien wel oneerlijke menschen onder.

Geen wonder, dat mevrouw nu heel ongerust was,

"Ik zal dadelijk naar den eigenaar van het hotel gaan ," zei mijnheer. "Hij moet de politie maar waarschuwen. "

Juist kwam de hotelhouder haastig aanstappen.

"Ongerust geweest, mevrouw?" riep hij al van verre. "Kijk eens hier!" En hij hield den ring omhoog.

" 0, gelukkig I" juichte mevrouw. "Hoe komt u er aan?"

" Van een eerlijke vindster ," antwoordde de hotel- houder lachend. "Het dochtertje van mijn mandoer heeft hem gevonden. Zij bracht hem dadelijk bij haar vader en deze heeft hem mij gegeven. U ziet, dat we hier eerlijke menschen hebben I"

"Zeg dat w~t. Ik was al bang, dat ik mijn ring

(38)

Hoog boven de palmen Vlieg 'k heen en weer, Maar daal op bevel

Weer langzaam neer.

Vogel zonder veeren Drijf ik op den wind, Maar laat mij regeeren

Door 't kleinste kind.

Kent· ge dien vogel daar Hoog in de lucht?

Ge houdt in de hand hem, En regelt zijn vlucht.

29. Ben vreemde vogel.

"Ik schrok hevig, mevrouw."

"Schrok je, hoe is dat mogelijk?"

"Wel, ik wist niet, wat ik moest doen. Als ik den ring liet liggen, raakte hij misschien weg. En als ik hem nam, kon men mij wel eens van dief- stal beschuldigen."

"Hoe zou dat mogelijk zijn, lief kind? je nam den ring toch· niet om hem te houden?"

"ja, mevrouw, wat zal ik zeggen. Ik was toch bang voor eenIperkara. Daarom ben ik maar heel hard met den ring naar vader geloopen. Vader schrok ook.

"Ik ga hem dadelijk naar mijnheer brengen ,"

zei hij. "Misschien zoekt men er al naar."

"je bent een flinke meid," sprak mevrouw. "En je mag nu wel een kleine belooning hebben voor je eerlijkheid. Wacht even ...."

Mevrouw ging naar haar kamer en kwam terug met twee rijksdaalders. Die gaf zij aan Karia met de woorden: "Hier, lief kind, die zijn voor jou.

Koop er maar wat voor."

Karia bedankte mevrouw heel beleefd en liep overgelukkig naar huis.

Voor de helft van het geld mocht zij een haar- speld koopen. Daar had zij al lang naar verlangd.

En de rest deed zij in haar spaarpot.

(39)

boom ontdekt. Hij geeft veel schaduwen moet al vrij oud wezen. Maar dat is het niet, wat Theo zoo aanstaat. Hij heeft een plaatsje in den boom gevonden, waar hij aardig kan zitten" Het is net of de

takken er een stoeltje vormen.

Nu heeft" hij dadelijk een echt jongensplan gemaakt. Als hij een mooi boek heeft, klimt hij er mee in den boom. En dan gaat hij op dat heerlijke plekje zitten lezen.

TWEE VRIENDJES.

30. Een heerlijk erf.

Theo "is in zijn nopjes. Hij is vandaag verhuisd en woont nu met zijn ouders in een ruim huis. Het ligt aan den grooten weg dicht bij een petroleum-

ontgin~ing. Zijn Pa heeft een betrekking bij de petroleum.

Hun huis staat nogal eenzaam. Toch is het op den grooten weg altijd druk. Vooral op pasardagen komen er honderden menschen voorbij. Midden in den nacht beginnen de karren al te rijden. Soms zijn er wel tien achter elkaar.

Overdag komt er ook wel eens een tuftuf "

"

voorbij. Zoo noemt" Theo een auto.

Theo heeft vandaag rust noch duur. Het huis is hij al overal rond geweest. Nu is hij op het groote erf aan het speuren. En het bevalt hem alles best, wat hij ziet. Hij heeft verschillende vruchtboomen ontdekt: djeroeks, mangga's en papaja's. Aan den kant stroomt een beekje langs het erf. Daar langs groeien veel pisangboomen.

Het beekje vooral vindt Theo een genot. Met een stok heeft hij al onderzocht, hoe diep het is. En op een paar plekjes heeft hij tal van kleine vischjes gezien. Er zullen dus ook wel grootere zijn.

Heel op het achtererf heeft hij een vreemden

(40)

wel, het is een

vischnetje! Nu ziet Theo het eerst goed. En kijk, hij schept er mee in het water. Nu haalt hij op.

Een paar kleine vischjes schitteren tusschen de mazen. Wat zou het jongetje er mee doen?

Theo komt naderbij. Hij moet er meer van weten.

Maar ons visschertje schijnt op zijn gezelschap niet een Javaansch ventje. Het is het zoontje van den dokter. Glunder kijkt hij naar Theo. Maar hij durft toch niet naderbij te komen. Een oogenblik blijft hij achter een dikken pisangstam staan gluren. Dan ver- wijdert hij zich langzaam en gaat naar het achtererf.

Theo's oogen volgen hem nieuwsgierig. Wat heeft het ventje toch in de hand? Een langen stok ....

31. Een eerste kennismaking.

" Theo! Theo!" hoort hij opeens roepen. Het is zijn Ma. Zij staat met Papa in de achtergalerij naar hem te kijken.

"Kom gauw, Theo, het eten staat op tafel en Paatje heeft niet lang tijd."

Weldra zit Theo aan tafel te vertellen van dat heerlijke erf. .

Hij vergeet het eten haast.

Naast Theo woont een Inlandsche dokter, de geneesheer voor de onderneming. De beide erven zijn door een beekje gescheiden. Een boschje van pisangboomen groeit aan beide zijden langs het water.

Theo loopt· met Fox, zijn hondje, làngs het beekje. Hij kijkt met groote aándacht naar de vischjes.

Er zijn er genoeg, zelfs mooie goudvischjes heeft hij gezien.

"Kon ik die nu maar vangen en in een glas doen ," denkt Theo. "Als ik maar een hengel had!

Kon ik die zelf maar maken! Of een netje! Dat zou nog veel beter zijn."

Daar ziet hij tusschen de pisangboomen opeens

(41)

"Omdat ik ze niet wil hebben. Ze moeten groot worden."

"Waarom vang je ze dan?"

"Ik wilde eigenlijk goudvischjes vangen. Het is echter niet gelukt."

Toe probeer het nog eens. Ik wilde ook zoo

"

,

graag een goudvischje hebben. Dan doe ik het in een groot glas."

Rah wil hem dat pleizier graag doen. Hij kijkt scherp uit en brengt het netje zachtjes in het water.

Deze maal is hij gelukkiger. Hij vangt weer ver- scheidene vischjes en daarbij is één goudvischje.

"Mag ik het nu hebben?" vraagt Theo, en hij danst van plezier.

nZeker ," zegt Rah. En hij brengt het netjes naar Theo toe.

Deze is wat al te haastig. Hij gaat op den glibberigen kant staan. Nu steekt hij zijn hand uit om het vischje uit het netje te nemen. Hij glijdt uit en valt pardoes voorover in het water.

Fox blaft als een razende. Hij is boos op Rah, want hij denkt, dat deze zijn kleinen meester kwaad heeft gedaan.

Rah, een flinke jongen, bedenkt zich niet lang.

Hij springt in de beek en helpt Theo weer op het droge. Deze is kletsnat en kan haast niet uit zijn oogen zien.

gesteld. Of doet hij maar zoo? Hij gooit de kleine vischjes weer in het water en maakt aanstalten om met zijn netje naar huis te gaan. Daar gaat hij alweer.

Theo is teleurgesteld. Zal hij eens roepen? Hij weifelt een oogenblik. Misschien verstaat het Javaantje geen Hollandsch. En Maleisch kent Theo nog niet.

Hij is pas in Indië. Toch wil Theo hem niet laten gaan.

"Waarom loop je weg?" vraagt hij. "Ik wou net bij je komen. Je wilt toch wel eens met me spelen? "

"Ik moet naar huis ," roept Rahadi, zoo heet het ventje.

"Ken jij ook Hollandsch ?" vraagt Theo verbaasd.

,; Ja zeker," antwoordt Rahadi lachend. "Ik ben al een jaar op school geweest. En nu leert Vader mij. Wij praten altijd Hollandsch."

Theo vindt het heerlijk. Nu heeft hij een Inlandsch vriendje, met wien hij kan praten en spelen.

"Kom nog even hier ," roept Tbeo. "Ik heet Theo. En hoe is jou naam? ,.

"Rahadi ," luidt het antwoord, "maar ze noemen me altijd Rah."

Onderwijl komt het vriendje nader. Weldra staan ze vlak over elkaar, slechts gescheiden door het beekje.

"Waarom heb je die aardige vischjes weer in het water gegooid?" vraagt Theo.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

)J Mijn DOOIITJE,&#34; sp,'ak nu de moeder t )J bragt bor- duurwerk te hnis; zij dacht de belooning daarvoor te ontvangen; doch rijke lieden begrijpen niet t dat voor de arme

wort des Mandurs zu ihm durchdrang. Er stand langsam auf und ging zum Ausgang. Er wusch seine Kanne und ging weiter zum Weg. Er ging langsam und unsicher. Sein Gehirn arbeitete

en hij moest het met de oogen vasthouden zou het niet weg- glijden en verdwijnen. Mevrouw Meerhuys, die voor hen scheen te denken. te spreken en te handelen dien geheelen dag,

Juist wil de hoffelijke strijder betuigen, dat Brahm' Wiegenlied hem het allel'aangenaamst, maal' ieder ander lied hem ook welkom zijn zal, als mevrouw Van Spelten verklaart

scheen alle gevaar voor zijn eigen leven dat het gevolg was van zijn optreden te vergeten of te negeren. Hij ging te keer als een dolle stier. Kinano hief zijn wapen op om

wc zijn dns op meer bekend terrein, ten minste, we be- hoeven niet langer, 7.00a]5 in ebze IHal tc dngcn dikwijls het geval was, uit te zicu of cr ook een and r middel is om den

dat Domoe naar de school van de vreemdelingen zal gaan... Ik geloof niet, dat hij een vreemde voor eigen huis en dorp zal worden en dat hij de taal van zijn volk niet meer zal

&#34;Zeg je er niets van tegen mams?&#34; smeekte ze.. ook de waarheid was. En Pip, die ook niet had gebeld en wiens laatste dag het vandaag was. Onbegrijpelijk, waar hij het toct.