• No results found

Het is ons voornemen in dit tijdschrift nu en dan eenige korte aanteekeningen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het is ons voornemen in dit tijdschrift nu en dan eenige korte aanteekeningen"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZOOALS HET VROEGER WAS

DOOR FR. DE WITT HUBERTS, G ener aal-majoor b.d.

I.

H

et is ons voornemen in dit tijdschrift nu en dan eenige korte aanteeke- ningen te plaatsen over militaire onderwerpen, naar notities gedurende een reeks van jaren door ons gemaakt in verschillende archieven en bibliotheken. Gedachtig aan het woord van den dichter: „In 't verleden ligt het heden", willen wij uit de krijgsgeschiedenis verhalen hoe het vroeger toeging in de legers en mededeelingen doen over uitrusting en oefeningen, kleeding en soldij, vaandels en muziek, krijgstucht en straffen, in het kort:

over alles wat met de krijgsmacht samenhangt.

Men verwachte evenwel geen wetenschappelijke verhandelingen of geleerde betoogen, veeleer losse opmerkingen over „alles en nog wat" uit het zoo rijke gebied van de krijgshistorie; wellicht spoort het jongere kameraden aan, in enkele onderwerpen, door ons slechts vluchtig aangeroerd, dieper door te dringen.

Wanneer wij met onze gedachten teruggaan tot de tweede helft van 1914, dan zullen er velen zijn, die zich, evenals wij, de eerste berichten van het oorlogsveld herinneren, waarin men zoo menigmaal, tusschen de regels door, kon lezen, hoe de verslaggevers der dagbladen opmerkten, dat vele soldaten der oorlogvoerende legers het begrip van het mijn en dijn verloren hadden, hoe „zaakkundig" fabrieken en werkplaatsen in het vijandelijk land werden ,,opgeruimd".

Plotseling hielden die berichten echter op; de oorlogscorrespondenten zagen te veel, keken te goed achter de schermen, de legerleiding kon die „Schlachten- bummler" niet gebruiken!

Bedoelde „onregelmatigheden" werden en worden elkaar door de strijdende partijen steeds verweten. Wat echter in den laatsten Europeeschen oorlog moge misdaan zijn, dit valt in het niet bij de wijze waarop in vorige eeuwen oorlog werd gevoerd, toen weinig of dikwijls geen soldij betaald werd, er van geregeld onderhoud van den troep geen sprake was, toen het soldatenhandwerk dikwijls gekozen werd in de hoop met rijken buit huiswaarts te keeren.

Dat de soldaat, evenals de wolf, in een kwaad gerucht stond, daarvan getuigen vele zegswijzen en liedjes. Wij herinneren b.v. aan het bekende:

,,Wij zaaien niet, wij maaien niet, wij teren op den boer."

of aan het zelfs in 1830 nog gemaakte liedje op het korps van VAN DAM:

„De Jagers van van Dam, r

,,Die stelen de boeren het spek uit de pan", enz.

Bleef het nu alleen maar bij het zich toeëigenen van levensmiddelen; doch dat er vrij wat erger geschiedde, daarvan geven tal van geschriften en teeke- ningen van tijdgenooten de bewijzen; een dankbaar veld van onderzoek bieden de archieven en prenten verzamelingen, als de rijks-, gemeente-en parti- 245

(2)

culiere archieven, prentenkabinetten en graphische verzamelingen, zoowel in binnen- als buitenland.

Het verwoesten van 's vijands land was een algemeene, reeds in de Middel- eeuwen, verbreide methode. Zoo deed b.v. de Duitsche Keizer Frederik l Barbarossa dit in 1159 zóó „afdoende" in zijn oorlog tegen Milaan, dat hij zelfs alle wijnstokken deed omhakken en de vruchtboomen van hun bast ontdoen! x).

Groote veldslagen hadden er in de 14e en 15e eeuw niet veel plaats, wel ontmoetingen, gevechten en belegeringen, doch ook toen was de stelregel den vijand zooveel mogelijk afbreuk doen, door land en bezittingen te vernielen, niet alleen door het platteland en de dorpen te brandschatten, doch ook de steden, zoo deze niet bevestigd waren. WILWOLT VON SCHAUN- BURG, een aanvoerder van lands- (geen lans-)knechten, die ook in ons land gestreden heeft, weet daarvan in zijn gedenkschriften 2) een boekje open te doen!

Het bestelen en ontheiligen van kerken, het schenden van vrouwen, het plunderen en vermoorden van de inwoners was steeds een gevolg van het nemen eener stad. Niet alleen de soldaten maakten zich daaraan schuldig, doch ook de bevelhebbers en het werd niet strijdig met de riddereer beschouwd, indien een aanvoerder zich rijk stal; slechts het berooven van een adellijke vrouw heette onridderlijk.

Trouwens, menig ridder trok slechts met het doel ten strijde, zich een fortuin bijeen te stelen. Vocht men tegen de ongeloovigen, dan wachtte hem tevens nog hiernamaals het loon. Voor hem en zijn krijgsknechten was het b.v. een bijzonder buitenkansje, indien men een hooggeplaatst aanvoerder of rijk uitgedost krijgsman gevangen kon nemen, omdat men dan een groot losgeld kon eischen. En dat zulk een som dikwijls niet gering was, blijkt uit de mededeeling van VON SCHAUNBURG 3), dat de omstreeks 1470 gevangen genomen Duitsche ridder EBERHARD v. BRANDENSTEIN, door de Franschen op / 20.000 werd geschat, een buitengewoon hoog bedrag voor die dagen.

Bij het plunderen van steden werd echter menigmaal zóó ruw te werk gegaan, dat er brand ontstond en de dieven, met achterlating van hun buit, ternauwernood den dood in de vlammen ontkwamen.

Als er geroofd werd deden de soldatenvrouwen ook geducht mee. Geen leger trok immers te velde, of het werd gevolgd door een onafzienbaren tros, waarin niet alleen kooplieden, doch ook vele lichte vrouwen, zelfs gedurende de Kruistochten, al hadden de deelnemers ook de gelofte van kuischheid afge- legd. Tijdens den 2en Kruistocht van 1147 tot '49, onder KOF.NRAAD III en LODEWIJK VII, waren deze deernen zóó talrijk, dat zij in troepen ingedeeld en van knodsen voorzien werden en haar eigen vaandels hadden 4). Bij den 3en Kruistocht in 1188, had HENDRIK II van Engeland wel bepaald, dat nie- mand een vrouw mocht meenemen, behalve een te goeder naam en faam bekend staande waschvrouw, doch het is de vraag of de aanvoerders in staat waren, die order te doen eerbiedigen, of, wat nog moeilijker was, over de eerbaarheid van die waschnympfen te oordeelen!

Toen KAREL DE STOUTE van 1474 tot '75 tevergeefs Neuss belegerde, had hij zooveel ,,gemainen weiber, die ob den viertausent im hor (Heer) waren",

') KEMMERICH. Kultur-Kuriosa, I, 96.

2) WILW. v. SCHAUNBURG'S „Geschichten u. Taten".

3) H „ ,, ,, „ ,, blz. 109.

4) K E M M F R I C H . Kultur-Kuriosa, I, 103.

(3)

ZOOALS HET VROEGER WAS 247

dat hij deze door den provoost tot een korps liet vereenigen, dat aan den belegeringsarbeid moest deel nemen en, door fluiten en trommen begeleid, optrok, en weder naar zijn kamp marcheerde :).

De bevelhebbers waren echter wel genoodzaakt veel door de vingers te zien, wilden zij niet ondervinden wat in de 15e eeuw aan de Florentijnen over- kwam bij de belegering van Caldare, toen het beleg moest worden opgebroken, omdat 200 trosknechten overliepen naar het Napelsche leger, toen er bij de eigen troepen . . . geen wijn meer was! Iets dergelijks overkwam MAXIMILIAAN van Oostenrijk in zijn strijd tegen LODEWIJK XI van Frankrijk, toen in Bourgondië geheele vendels met hunne commandanten deserteerden naar de Franschen, aangezien de krijgskas van Koning LODEWIJK beter voorzien was.Hetzelfde verschijnsel deed zich ook meer dan eens in ons land voor, o. a.

gedurende onzen strijd met den Bisschop van Munster van 1665—'66; er meldden zich n.l. bij het Staatsche leger in Overijssel talrijke- Munstersche overloopers aan; ,,trouw aan het vaandel" bestond slechts, zoolang er onder een ander vaandel niet meer te halen viel.

Werd er tijdelijk niet gevochten, dan trokken de krijgsknechten op eigen gelegenheid „den boer op", om hun zakken te spekken. Vele voorbeelden daarvan geeft weder v. SCHAUNBURG 2), o. a. toen Keizer MAXIMILIAAN met zijn leger voor Gent lag en in weken niets ondernam. Van die gelegenheid maakten vele af deelingen gebruik, die „im lant brent, bucht" (de 14e eeuw- sche Duitsche uitdrukking voor rooven) „blünderte, bauern vieng, hinfüret, pfert und küe nam".

Maar wee de marodeurs, die zich te ver van den troep waagden of achter- bleven' Dan vereenigden de boeren zich om, gewapend met hooivorken, dorschvlegels enz., eigen gerechtigheid uit te oefenen; dan werden die gehate krijgsknechten, zonder genade tot den laatsten man toe doodgeslagen.

Hoe onbarmhartig er met de krijgsgevangenen gehandeld werd, blijkt ook uit menig geschrift; wij zullen later gelegenheid vinden, daaromtrent het een en ander te verhalen.

Na een treffen bleven de dooden meestal op het slagveld liggen, doch niet ongemoeid; het gruwelijk werk, dat in latere tijden door enkele ongure indivi- duen, de z.g. veldhyena's, verricht werd, n.l. het berooven van de lijken, gebeurde tot in de 17e eeuw op groote schaal door de overwinnende troepen.

Na den slag bij St. Quintyn op 10 Aug. 1557 gebeurde het volgende3).

De landsknechten die na den afloop ,,myt een groten gewaldigen hope . . . vast an treckende", het einde van den strijd vernamen, ,,zyn haer rasschende ende spoedende geweest, om aldaer by te wesen", doch niet om b.v. aan de ver- volging deel te nemen, want „ter plaetsen aldaer by comende, soe hebben sy die doden gepilgeert ende naect vuytgedaen ende alsoe inden velde laten liggen, sonder daer toe vet meer te doen, welcke doden daer liggende lagen, ende branden al oftet lampen geweest hadden, die gescoten worden van den swarten ruyteren, die myt speek in hare vierroedere scietende waren".

Niet zonder reden zochten de stadsbesturen zelfs het doortrekken van troepen van de eigen partij op alle mogelijke wijze te beletten; men wist toch wel wanneer de woeste gasten in de stad kwamen, doch niet wanneer zij die

J) WILW. v. SCHAUNBURG. ,,Gesch. u. Taten", blz. 19.

2) WILW. v. SCHAUNBURG. ..Geschichten u. Taten, bl. 79.

3) Kroniek Hist. Genootsch. 1851, 312. „Dagverhaal Veldtocht v. PHILIPS II, tegen Frankrijk".

(4)

- en na hoeveel gewelddaden! - - weer zouden verlaten. Zoo kan men uit de rekeningen van DE ZEVENDER en VAN DER NYENBURGH J) zien, dat aan Alkmaar / 8000 werd toegekend, als vergoeding voor de schade door zijn bewoners geleden ,,in die voorsteden", in Dec. 1572 en Jan. 1573 bij het doortrekken van de vendels van CABELIAU, ABELS, NICOL. RUYCHAVER en RIPPERDA, waarvan enkele vendels 17 dagen in de stad bleven „tot onverwin- licke schade derselver poirteren".

Uit dit alles blijkt duidelijk van welk gehalte de soldaten waren. Doch ook in de 17e en 18e eeuw was het, in menig opzicht, nog niet veel beter, getuige de vonnissen door onze krijgsraden geveld over de dieven en deserteurs, die in de legers dienden.

Zoo werd den 25en Juni 1605 een sergeant van de compagnie van kapitein D'ARDENNE gecasseerd 2), omdat hij in Nov. 1604, uitgetrokken met 44 man om z.g. een aanslag op Aerssen te doen, niet verhinderd had, dat een schip door zijn manschappen geplunderd werd. Hij was vervolgens 's nachts naar Sambeek, in het land van Kuik gegaan, had daar het dorpsbestuur gedwongen zijn vertering te betalen, terwijl een huismoeder door een zijner soldaten deerlijk gekwetst was.

Een korporaal van dezelfde compagnie werd door genoemd rechtscollege,

„prefererende gratie voor rigeur van Justitie", voor drie jaar op de Lands galei gebannen. Deze had n.l. met een kleine afdeeling of „party", allerlei diefstallen begaan, als: schippers, varende op de Maas, onder voorwendsel dat zij ongelicentieerde goederen vervoerden, geld afgeperst, daarna als een struikroover met zijn mannen vóór Goch op den weg naar Calcar in hinder- laag gaan liggen en verschillende burgers besprongen en niet vrijgelaten vóór zij losgeld betaald hadden, dat hij met zijn soldaten deelde.

Een Engelsch soldaat in het Staatsche leger dienende, werd 28 Mei 1605 gegeeseld en 6 jaar op 's Lands galei geplaatst, omdat hij, ofschoon voorzien van een paspoort en reispenningen om naar Engeland te gaan, niet daarheen vertrok, doch zich in Arnemuiden opnieuw had laten aanmonsteren, daarna weggeloopen was en in Leiden drie inbraken had gepleegd. Een medeplichtige van dezelfde compagnie, die de eigenlijke inbreker was en het land afliep met een valsch paspoort, werd gegeeseld „dat het bloet naer volcht" en - hij was toen ongeveer 30 jaar - - 5 0 jaar naar de galeien gezonden!

Hoe willekeurig de bevelhebbers te keer gingen zullen wij ook aantoonen.

In September 1620 trok hertog FREDERIK van SAKSEN—ALTENBURG van Saalfeldt naar de dorpen in het Erfurtsche. Hier eischte hij van de bewoners 60.000 rijksdaalders, omdat zij hem uitgescholden hadden voor „Herzog Fritzen mit der leeren Tasche". Op allerlei wijze trachtte men van die contri- butie af te komen en inmiddels was men gedwongen den soldaten kwartier te verschaffen. Toen de hertog onvermurwbaar bleef, nam de Raad van Erfurt het wanhopig besluit om in het geheim aan de boeren het bevel te doen toekomen, alle bij hen ingekwartierde soldaten 's nachts dood te slaan. Dit geschiedde zóó „grondig", dat van af dit oogenblik van den eisch om 60.000 rijksdaalders op te brengen niets meer vernomen en zelfs alle werving in het Erfurtsche geschorst werd.

Een andere troepen-commandant, TIEFENBACH, van het Keizerlijke leger, was in den Dertigjarigen oorlog zóó berucht om zijn geldafpersingen, dat zelfs SCHILLER diens troepen in „Wallensteins Lager" als volgt schildert:

') Bijdr. en Mededeel. Hist. Genootsch. D 49, hl. 75. „Rekening v. Maerten Ruychaver"

2) Hooge Mil. Vierschaar, 172. Algem. Rijks-Arch.

(5)

ZOOALS HET VROEGER WAS 249

„Es sind Tiefenbacher",

„Gevatter Schneider Handschuhmacher".

„Wissen viel was der Brauch ist im Krieg".

Nog teekenender is het soldatenlied]e uit die periode, hetwelk luidt:

„Wenn die Burger schlafen und ruhen in der Nacht,

„So brechen wir in die Hauser und stehlen grosse Tracht;

„Blank hier, Soldat,

„In unsern Parat,

„Frisch auf, Soldat!

„Gott helf und geb' uns zu stehlen früh und spat!" 1).

Hieruit ziet men, welke opvattingen er onder het krijgsvolk gehuldigd werden, waartoe zeker niet weinig bijbracht het schuim dat het leger volgde en vooral het aantal lichte vrouwen, dat menigmaal het totaal der strijders drie tot viermaal overtrof. Die vrouwen werden zonder medelijden behandeld en gewoonlijk na eenigen tijd verstooten met hare kinderen, met het gevolg, dat deze laatsten dikwijls „voor galg en rad" opgroeiden, zooals men zegt.

De vonnissen van den krijgsraad geven een vreemden kijk ook op het ge- halte van de officieren. Den 6en Aug. 1621 werd aan een luit. STEFFEN VAN HARDENBERGH, die een compagnie ruiters commandeerde van den hertog van Saksen, een boete opgelegd en hem zijn rang ontnomen2), omdat hij, met eenige ruiters uit Nijmegen gezonden ter geleide van recruten voor de compagnie in Gulik, „hem onderwegen groffelijk misgaen ende vervoordert heeft den Ampteren ende Dorpen, zelfs degene die sauve-garde hadden van Z.Exc.", geld af te dwingen tot een bedrag van bijna 800 rijksdaalders, en gedoogd dat de huisluiden door zijn ruiters bestolen werden.

Den 7en Juni 1636 velde de krijgsraad weder een vonnis tegen officieren, thans twee 3), die met een konvooi van Maastricht naar den Bosch gezonden, doch met hun ruiters van den weg afgeweken waren, om in de dorpen der Meierij van de bewoners geld te eischen. Dit had aanleiding gegeven tot een verwoed gevecht met de boeren tusschen Nunen en Gerven, waarbij aan weerszijden vele dooden waren gevallen. Beide luitenants werden voorloopig ontzet van hun rang en veroordeeld tot het betalen van het vierdubbele der som, die zij in de dorpen gelicht hadden, terwijl de zaak van het sneuvelen van de boeren en ruiters, nader zou worden onderzocht.

Het was echter niet alleen de wensch om rijkdommen te verzamelen, waar- door de officieren verleid werden tot zulke ongerechte daden; het leven te velde was bijzonder duur en vaak heerschte er onder de officieren een over- dreven weelde. Dit was in het bijzonder het geval in het Fransche leger, in het begin van de 18e eeuw, waar men te velde het weelderige leven van het Hof poogde na te volgen. Men kende er zelfs gedurende de marschen „les haltes chaudes", waarbij zóó lang gerust werd, dat een warme disch kon worden aangericht.

Bovendien stelden de troepencommandanten er een eer in open tafel te houden en werd er grof gespeeld. Zulke uitgaven, waarbij de een den ander trachtte den loef af te steken, ruïneerden vele officieren, terwijl, daar alles wat bij een goede tafel behoorde, tot zelfs zilveren serviezen, moest worden meegedragen, het aantal bedienden verviervoudigd en de tros onhandelbaar

1) VULPIUS' Curiositaten. VI. 221.

2) Hooge Mil. Viersch. 172. Alg. Rijks-Arch.

') ,, 179.

(6)

werd. Uit valsche schaamte durfde echter niemand zijn kostbare equipage te verminderen, totdat LODEWIJK XIV in het voorjaar van 1707 eindelijk ingreep en bij reglement bepaalde, dat de luit.-generaals slechts (!) 40 pak- paarden mochten hebben, de veldmaarschalken 30, de brigade-commandanten 25, enz. l).

Wil men nog eenige ongunstige oordeelen hooren over de militairen uit de 18e eeuw? Zij zijn voor het grijpen. Een onbekende schreef omstreeks 1720 2).

„Magtig amsterdam houw moed.

,,Waakt voor vryheit goet en bloet;

„houdt Soldaten, magre muyzen, ,,uit uw kaaskist, kerk en huyzen,

„want zy knagen in 't gemeen,

„kaas tot korst, en vleesch tot heen."

Een Fransche meening uit 1766 3) luidt nog minder fraai. Volgens den schrijver is het leger ,,1'asyle des scélérats et des enfants rebelles a leurs parens, Ie refuge des banqueroutiers, des assassins, des faux monnoyeurs, de toiis les malfaiteurs destinés a Tinfamie d'une mort publique". En van zijn vroegere kameraden zegt hij, dat vele officieren een toonbeeld zijn van edelmoedigheid, beleefdheid, moed enz., maar ,,on trouvera dans la plüpart des autres tout ce qu'il y a de lache, de changeant, de civil, de grossier, de fourbe, d'avare, de méprisable dans les plus vils sujets!"

Wij willen hopen, dat er overdrijving school in deze beschrijving.

Was de vrede gesloten, dan keerde voor de bevolking de rust nog niet weer, de overlast duurde dikwijls voort. VON SCHAUNBURG schrijft tenminste, dat de adel in de 15e eeuw dan wel „für sich selbst oder sein sonderlich freund- schaft nichts zu tun" hadden, doch geen nood, ,,etlich freihern und vom adl" hadden gewoonlijk onder elkaar een appeltje te schillen, of wel, er werden ,,sitz abgewunnen, dörfer buchten und brenten, vieh (Vieh) namen und sölch hantirung triben".

De ontslagen krijgsknechten kon men ook moeilijk kwijtraken, daar zij gewoonlijk soldij ten achter waren. Zoo dankten de Hongaren in 1492 de z.g.

Zwarte Bende af. Toen deze haar geld eischte, sloegen de betaalsheeren van de 8000 man er 6000 dood, de rest werd naar Oostenrijk gedreven, waar Keizer FREDERIK III dit overschot overviel. Een gedeelte werd afgemaakt en wat niet gevallen was, 1100 man, gevangen genomen en opgehangen!

Dat men echter ook wel met veel waardeering over het leger dacht en schreef, daarvan getuigt zoo menige uiting of gedicht.

Laten wij eindigen met een proeve van poëzie van een onbekend Woerden's dichter uit 1786, wiens goede bedoeling waarlijk meer te loven valt dan zijn gevoel voor het metrum.

„Wie gord het Harnas aan voor 's levens liefste pand,

„Wie schoort de pilaars van het zinkend Vaderland,

„Wie zweeft nog na zijn dood op duizend dank'bre tongen?

„De Krijgsman, van wiens lof de grootste Helden zongen."

Een andermaal zullen wij meedeelen hoe de krijgstucht onder de legers vroeger onderhouden werd.

l) Mémoires de ST. SIMON. V. 189.

*) Gem. Arch. Amsterd. Afd. Tijdsgeschriften, 18e eeuw.

3) „L'Augustin de France ou Confessions de Mr. D***, ci-devant Off. dans les troupes".

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

duidt hicr waarschijnlijk aan dat hij juist bezig was met de rnkkäDg of rakka (Amb. Hier zou dan de Makaseaarsehe vorm gebruikt zijn in pinats vnn den

[r]

De wethouder Wonen heeft op vragen van het AD geantwoord dat Albrandswaard zich met behulp van het woningmarktprogramma de komende jaren wil richten op het bouwen van woningen voor

"Daarbij wordt de pester apart genomen en wordt er met de ouders een concreet plan opgesteld." Volgens de professor werkt deze methode beter dan die waarbij gepeste

Daarnaast vindt de raad de ongrijpbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen - ondanks (of dankzij?) de vele nota’s, beleidscategorieën e.d. - een punt van zorg. Blijkbaar is de

€1.000 gemiddeld per maand. Dit laatste geldt alleen voor klanten die het magazine al kregen, bij nieuwe klanten die evt. in aanmerking komen voor het magazine wordt er alleen

De Wet moet de zondaar doden aan al zijn werken voor God, want indien de erfenis uit de (werken der) wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door

• zo vriendel\jk mogelijk doen en alleen spreken over samenwerldng. Ik heb dat ook getoond tijdens mijn bur- gemeesterschap van Rotterdam. Gerrètson aan te ha-