• No results found

C.J. Kieviet, Frits Wardland · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C.J. Kieviet, Frits Wardland · dbnl"

Copied!
236
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Frits Wardland

C.J. Kieviet

bron

C.J. Kieviet, Frits Wardland. Met illustraties van J.C. Braakensiek. Gebr. Kluitman, Alkmaar 1930 (5de druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kiev001frit03_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(3)

1

Eerste Hoofdstuk.

Waarin kennis gemaakt wordt met de familie Wardland.

Op een van de mooiste West-Friesche dorpen, hetwelk wij maar Iepenhoven zullen noemen, stond enkele jaren geleden een fraai heerenhuis, dat bewoond werd door eene weduwe met haar zoontje. Dat huis zoudt ge er nu tevergeefs zoeken, want het is verleden jaar door eene onbekende oorzaak in brand geraakt en geheel een prooi der vlammen geworden. 't Was jammer van het mooie gebouw, want met zijn helder-witten voorgevel, die geheel met klimop en wingerdranken was begroeid, was het een sieraad voor het

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(4)

dorp. Een groote tuin omringde het, die begrensd werd door hoog opgaand geboomte en als bezaaid was met geurende bloemperken en heestergewassen. 't Was een heerlijk frisch huis, dat een vroolijken indruk maakte, en onwillekeurig de voorbijgangers in den waan bracht, dat de bewoners ervan wel zeer gelukkige menschen moesten zijn.

Maar die op den schijn van de dingen afgaat, komt in den regel bedrogen uit, en dat was ook hier het geval. Op ‘Zeelust’, zoo heette de villa, waren de bewoners verre van gelukkig. Integendeel, menige bittere traan was daar geschreid, menige zucht geslaakt.

Zooals wij zeiden was de bewoonster eene weduwe. Zij heette mevrouw Wardland, en was eene nog jonge, lieftallige vrouw. Toen zij twintig jaar oud was, had zij het meisjesleven vaarwel gezegd, en was in het huwelijk getreden met den heer Wardland, gezagvoerder op een der groote stoombooten, welke geregelde vaart hadden op Indië.

Hij was een zeer geacht man bij allen die hem kenden, en zijne vrouw had hem innig lief. Ach, hoe angstig was het haar dikwijls te moede geweest, als gure najaarsstormen door de schoorsteenen van ‘Zeelust’ bulderden en de takken der boomen zweepten.

Dan, luisterende naar het stormgeloei, verwijlden hare gedachten bij den beminden echtgenoot, en was het haar dikwijls, of zij het geraas der woeste

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(5)

3

golven hoorde en het slingeren en stooten van het vaartuig zag. O, hoe menigmaal was zij bij zulk noodweer op de knieën gevallen, om den Almachtige te smeeken om hulp voor den afwezige; hoe menigen nacht had zij dan luisterende doorgebracht, met beklemden boezem als het loeien van den storm toenam,

- met een zucht van verlichting, wanneer de vlagen zwakker werden.

Altijd waren hare gedachten bij haar echtgenoot, dien zij liefhad met al de kracht harer ziel. En welk een dagen van onuitsprekelijk geluk zij beleefde, wanneer hij weer van de verre reis was teruggekeerd en zijn vrijen tijd op ‘Zeelust’ doorbracht, o, dat is niet te beschrijven. 't Waren feestdagen voor haar! Dan straalden hare oogen van blijdschap, en klonken lied en lach door het huis.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(6)

Een paar jaren na haar huwelijk was haar zoon geboren, dien zij naar haar man vernoemde en onder den naam van Frits in de bevolkingsregisters liet inschrijven.

Wat was de kleine haar hartelijk welkom! Hij was haar trots en haar rijkdom, en niemand kon haar gelukkiger maken dan door te zeggen, dat hij sprekend op den kapitein geleek (want zoo werd de heer Wardland door de bewoners van Iepenhoven gewoonlijk genoemd). Nu geleek de kleine Frits inderdaad zeer veel op zijn vader.

Hij had dezelfde donkere oogen en haren, en denzelfden gullen trek om den mond, althans voor zoover men dat bij zulk een klein kindje al kon opmerken. Het was duidelijk te zien, dat hij later het evenbeeld van zijn vader zou worden. En dat de kapitein verheugd was met zijn kleinen vent, behoeft niet te worden gezegd. Als hij thuis was, moest de kleine Frits altijd op zijn schoot zitten, en dan reed hij op vaders knie overal heen, zelfs naar Indië! En wat groeide Fritsje voorspoedig op. Na elke reis moest vader hem meten, en telkens was hij weer aanmerkelijk grooter geworden.

Ja, Fritsje was de trots zijner ouders, en dat wist hij al heel spoedig. Hij maakte er zelfs dikwijls misbruik van, door geweldig te gaan schreeuwen, als hij zijn zin niet kreeg, en er niet mede op te houden, voordat hij zijn doel had bereikt. De kapitein kon dan ook na elke reis duidelijk opmerken, dat zijn lieve

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(7)

5

zoontje stouter geworden was en soms niet weinig den baas speelde in huis. Maar als de kleine vent dan zijn zin kreeg, was er geen liever jongen op de wereld, en dan kon hij zijn vader zoo guitig aankijken, dat deze

er onwillekeurig om lachen moest, hoe boos hij soms ook mocht zijn. Nu kon het niet ontkend worden, dat Fritsje inderdaad een aardige jongen was. Hij had verstand voor twee, zat, toen hij wat ouder werd, vol guitenstreken, en gaf dikwijls de leukste antwoorden.

Toch vond zijn vader het soms noodig, hem eens met wat meer gestrengheid te behandelen, want hij

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(8)

werd hoe langer hoe ongezeglijker, en volgde geregeld zijn eigen zin. Het gevolg daarvan was, dat hij zijn vader stipt gehoorzaamde, zoolang deze thuis was, maar opentop zijn eigen zin volgde, zoodra Vader weer naar zee ging. Dan was Fritsje de baas in huis. Dan handelde hij geheel naar eigen willekeur, en stoorde zich aan niemand. Zijne moeder omringde hem met de teederste zorgen, maar zij miste de kracht hem als het noodig was, ernstig te bestraffen. Dat begreep de kleine deugniet al heel spoedig, en hij deed er zijn voordeel mede. Hij werd een recht ondeugende jongen, met wien bijna geen huis te houden was. Mina de meid, beefde al, zoodra zij zijne stem maar hoorde, en deed de keukendeur dikwijls op slot, om van zijne ondeugende streken geen last te hebben.

Op de dorpsschool evenwel had niemand over hem te klagen. Wel had hij onder zijne makkers ook geprobeerd zijn overwicht te doen gelden, maar een flink pak slaag, dat hij toen al spoedig opgeloopen had, overtuigde hem proefondervindelijk, dat zijn levensregel niet overal gangbaar was. Ook de onderwijzers hadden hem niet onduidelijk doen gevoelen, dat hij met gehoorzaamheid het verst zou komen. Daar hij zeer schrander was, behoorde hij tot de eersten van zijne klasse en tot de lievelingen van zijne onderwijzers.

Zijne dwingelandij bewaarde hij dus uitsluitend voor

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(9)

7

zijne huisgenooten, die hij daarmede zeer veel verdriet veroorzaakte. Zijne lieve moeder deed alles, wat in haar vermogen was, om hem op het goede pad te houden en hem te overtuigen, dat het zijn kinderplicht

was, zijn wil ondergeschikt te maken aan den haren. Zij werd niet moede hem daarop te wijzen, en hoopte steeds, dat hij zijne ongehoorzaamheid zou nalaten uit liefde voor haar en uit plichtsbesef.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(10)

Doch er was bij Frits geen sprake van beterschap. Integendeel, hij werd met den dag lastiger en ondeugender. Zijne moeder begon in te zien, dat het zóó niet langer kon gaan, en dat zij tot krachtige maatregelen haar toevlucht moest nemen.

Toen hij tien jaar oud geworden was, noemde men hem den schrik van het dorp, en dat deed men niet ten onrechte. Want Frits was langzamerhand een jongen geworden, voor wien niets veilig was. Boomgaarden werden door hem geplunderd met de grootste brutaliteit, ouden van dagen, armen en gebrekkigen gingen hem uit den weg, om niet door hem te worden bespot of geplaagd, en zelfs de dieren, die hem eenmaal hadden ontmoet, namen bij zijne nadering de vlucht, omdat zij bij ondervinding wisten, dat hij een rechte dierenbeul was, die geen medelijden kende.

De heer Halthof, die burgemeester van Iepenhoven en een groot vriend van den heer en mevrouw Wardland was, had reeds menige klacht over hem ontvangen, en den jongen deugniet al meermalen over zijn gedrag onderhouden. Maar dat hielp niet veel. Frits hield zijne knepen dan wel een paar dagen in, maar al spoedig verviel hij weer in zijn oude leventje, en maakte het mensch en dier lastig. De burgemeester had mevrouw Wardland al dikwijls den raad gegeven, Frits op eene strenge kostschool te plaatsen, omdat dit in het belang

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(11)

9

van den knaap zou zijn, maar daartoe had zij niet kunnen besluiten. Wel moest zij toestemmen, dat het gedrag van Frits haar den laatsten tijd veel stof tot

verdriet gaf, want ook tegenover haar was hij dikwijls brutaal en boos, maar zij had den knaap innig lief en kon niet van hem scheiden. Ach, moesten dan allen,

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(12)

die zij lief had, ver van haar verwijderd zijn? Moest zij haar leven dan in eenzaamheid slijten?

De burgemeester kon daar niet veel tegen inbrengen. Ook hij vond het hard voor haar, van man en kind gescheiden te moeten leven.

Mevrouw Wardland werd intusschen niet moede, haar zoon steeds het goede voor te houden en hem te vermanen, toch een flinke, brave jongen te zijn.

‘Och, Fritslief, neem toch een voorbeeld aan je vader, op wiens karakter wij het recht hebben trotsch te zijn. Hoe ridderlijk is hij, hoe eerlijk, hoe trouw; wat is hij bij iedereen geacht. Word als hij, m'n jongen, jezelven en ons tot eer en vreugde, waar we ons nu over je moeten schamen.’

Maar Frits luisterde er bijna niet eens naar. Hij haalde bij dergelijke vermaningen de schouders maar eens op en liep fluitende de deur uit, zijne moeder soms met tranen in de oogen achterlatende.

Eerst hadden die tranen in dat lieve moederoog hem wel eens pijn in het hart gedaan, en hem voor eenigen tijd tot staan gebracht op den verkeerden weg, dien hij had ingeslagen, maar lang had dat niet geduurd.

Hij verviel van kwaad tot erger, tot eindelijk, toen hij een jaar of elf geworden was, geen fatsoenlijk kind meer met hem mocht omgaan, want de ouders wisten

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(13)

11

dan vooruit, dat zij niets goeds, maar wel veel kwaads uitvoerden. En zoo had hij van lieverlede zijne makkers moeten zoeken onder jongens, die hem allerlei verkeerde dingen leerden. Hij begon om geld te spelen, en bedreef de ergste straatschenderijen.

Het was voor iedereen duidelijk, dat het op den duur een slecht einde met hem moest nemen. Ook zijne moeder zag dat steeds duidelijker in, en zij nam zich voor, als haar man weer van de reis thuis kwam, er eens ernstig met hem over te spreken.

Zij had een heerlijk plan; zij hoopte hem te kunnen overhalen, niet meer naar zee te gaan, en verder aan wal te blijven. Hij had nu geld genoeg verdiend om onbezorgd te kunnen leven. Mocht het nietsdoen hem vervelen, wat zij met reden van zulk een ijverig en flink man mocht verwachten, wel, dan zou het hem immers niet moeilijk behoeven te vallen, eene betrekking te vinden, die hem bezigheden verschafte?

O, wat zou dat heerlijk zijn! Dan zou ze haar geliefden echtgenoot steeds bij zich hebben, dan zou het loeien van de najaarsstormen haar niet meer met angst en ontzetting vervullen, dan zou haar leven eerst met recht een gelukkig leven worden.

En wat nog het heerlijkst van alles was, dan zou haar Frits, haar lieveling en oogappel, onder krachtige leiding komen en op den goeden weg worden teruggebracht. O, reikhalzend zag

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(14)

zij den dag tegemoet, waarop haar man zou terugkeeren, en zij hem hare plannen kon blootleggen....

Helaas, die dag zou nimmer komen, hoe nabij hij ook scheen.

Het schip, waarop kapitein Wardland het bevel voerde, naderde het vaderland.

Het stoomde het Kanaal reeds in, en de schepelingen konden de uren tellen, die hen nog scheidden van het oogenblik, waarop zij den vaderlandschen bodem zouden hebben bereikt en voet aan wal konden zetten.

Maar tegen den avond kwam er een mist opzetten, zoo dik, als alleen maar in het gevaarlijke water tusschen Frankrijk en Engeland mogelijk is. 't Scheen of eene dichte, ondoorzichtige gordijn aan alle zijden het schip omgaf, en kapitein Wardland was zich ten volle het gevaarlijke van den toestand bewust. Hij verliet de brug geen oogenblik en gaf alle noodige bevelen.

Het voorgeschreven aantal lichten werd aangebracht, en de vaart van het schip tot het minimum verminderd. De passagiers, die op het dek toch niets konden zien, waren in de kajuiten gegaan en zaten met elkander in druk gesprek, of vermaakten zich met verschillende spelen. Zij kenden de gevaren niet, die hen aan alle kanten bedreigden, en hadden geen zorg. Wel hoorden zij het onophoudelijk fluiten van de zacht voorbijvarende stoomschepen, wel drong ook het eentonige geluid van de

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(15)

13

misthoorns tot hen door, maar zij wisten, dat kapitein Wardland een bevaren zeeman was, die alle gevaren kende, en gaven zich zonder dieper nadenken geheel aan zijne leiding over. Zij vreesden geen gevaar. Kapitein

Wardland trachtte met zijne blikken den dichten mist te doorboren. Soms ging een schip rakelings langs de ‘Maria Henriette’, zoo heette de stoomboot, waarop hij het bevel voerde. Maar dat kon geen gevaar, want door

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(16)

de stoomfluit waren de noodige signalen gegeven. Ook passeerde men elkander zoo langzaam mogelijk, om ongelukken te voorkomen.

Een paar uren gingen zoo voorbij, en steeds werd het donkerder, want het was een duistere nacht. Eindelijk scheen het kapitein Wardland toe, dat de mist iets minder werd, en meende hij reden te hebben om te mogen voorspellen, dat het grootste gevaar spoedig voorbij zou zijn.

Opeens echter maakte een geweldige schrik zich van hem meester, want hij verbeeldde zich, al was het dan ook maar een kort oogenblik, het licht te zien van een schip, dat regelrecht op het zijne aanvoer. Zijn adem hokte hem in de keel, en met ontzetting bedacht hij, wat er gebeuren zou, als het werkelijk zoo was. Wat moest er dan terechtkomen van het schoone vaartuig? En wat nog veel erger was, wat zou er gebeuren met de meer dan driehonderd passagiers, die zich aan boord bevonden?

En hij had zich niet vergist. Want de man, die den uitkijk had, riep op gejaagden toon;

‘Hallo! Boeglicht aan bakboord!’

Op hetzelfde oogenblik doemde een licht uit de dichte duisternis op, vlak naast de ‘Maria Henriette’, en nog vóór de kapitein een enkel bevel had kunnen geven, liep het vaartuig, dat een veel te snellen gang

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(17)

15

had, met den scherpen boeg in het midden van de stoomboot, en doorboorde de ijzeren platen met een ontzettenden schok.

Er volgde een oogenblik van grooten angst en nog grooter verwarring. Het vreemde vaartuig stoomde met kracht achteruit en maakte zich van de ‘Maria Henriette’ los.

Men hoorde het steunen van de machines, het rumoer en geroep van de bemanning en de bevelen der kapiteins. De passagiers ijlden het dek op en gilden om redding.

Men hoorde bidden, smeeken, vloeken, schelden, alles door elkander. De matrozen verlieten hun post, om te gaan zien wat er gebeurd was. Alleen kapitein Wardland behield zijne kalmte. Hij overzag in een oogenblik, dat het schip vol water stroomde en zeer spoedig zinken zou. Hij begreep, dat het reddeloos verloren was.

Alles wat tot redding van de equipage nog kon worden gedaan, moest dus met grooten spoed worden verricht, of het zou te laat zijn.

Hij zag doodsbleek, maar zijn gelaat teekende bij het flikkerende licht van de lantaarn heldenmoed en plichtsbesef.

Hij riep den passagiers door zijn scheepsroeper toe, kalm en bedaard te zijn.

‘Alleen in dat geval kan ik u redden!’ zeide hij met diepen ernst. En daarna gebood hij:

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(18)

‘Zet de booten af!’

Dat bevel werd onmiddellijk uitgevoerd, en nauwelijks waren zij te water, of verscheidene mannen drongen naar voren, om zich eene plaats te veroveren. 't Was dan ook hoog tijd, want de boot begon reeds sterk te hellen en kon elk oogenblik zinken.

‘Halt! Terug, als uw leven u lief is!’ riep kapitein Wardland met donderende stem den mannen toe, en hij zette aan die bedreiging de noodige kracht bij door een geladen revolver op te heffen.

‘Eerst de vrouwen en kinderen!’ gebood hij nu.

Spoedig was aan zijn bevel voldaan. Ieder werkte daartoe mede, want de nood drong tot snel handelen. De boot zonk steeds dieper.

‘Nu de mannen!’ klonk het uit den mond van den kapitein, en met diepen ernst liet hij er op volgen:

‘Spoedt u, - of het is te laat!’

Inderdaad maakte het schip op dat oogenblik eene zwenking zijwaarts. Men hoorde het water naar binnen stroomen.

Een hevige angstkreet steeg op, en iedereen drong naar de plaats, waar de booten lagen. Ja, men vocht zelfs, om zich daar een plekje te veroveren op hen, die vooraan stonden. Met de wanhoop op het gelaat drong men naar voren. Sommigen trachtten zich door de kracht hunner vuisten in veiligheid te brengen.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(19)

17

Er was maar één man, die dit tooneel onbeweeglijk aanzag. Die man was kapitein Wardland. O, indien hij gewild had, hoe gemakkelijk zou hij zich met zijn revolver in de hand eene plaats in de boot hebben kunnen veroveren, maar hij deed het niet.

Hij wist, dat het zijn plicht was de allerlaatste te zijn, die het schip verliet. Hoe hoopte hij, dat al de passagiers zich op de booten in veiligheid zouden kunnen brengen. Met angstigen blik volgde hij elke beweging van het schip, dat dieper en dieper zonk, en weldra zou verdwijnen in de woeste golven.

Opeens voelde hij, dat het vreeselijke oogenblik gekomen was, - en nog waren niet alle mannen gered.

‘Steekt af - of ge zinkt mee in de diepte!’ beval hij kortaf. Zijn bevel werd uitgevoerd. Een vreeselijke jammerkreet werd door de achtergebleven mannen aangeheven. Zij wisten, dat zij eene prooi waren van den dood.

‘Bidt, mannen! Alleen God kan u en mij redden!’ zei kapitein Wardland, op het dek nederknielende. Met de gevouwen handen ten hemel geheven en het biddende gelaat omhoog, zonk de held in de diepte weg. Hij stierf op het veld van eer een schoonen zeemansdood.

Allen die in de booten waren, werden gered, maar van de achtergebleven mannen bereikte niemand het vaderland.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(20)

Wie zal den vreeselijken schok beschrijven, dien mevrouw Wardland onderging bij het vernemen van de noodlottige tijding?

Haar gelaat werd doodsbleek, hare oogen staarden een oogenblik verwilderd in het rond, toen hief zij de armen in vertwijfeling omhoog en stortte met een

hartverscheurenden gil bewusteloos op den grond.

Ook Frits was bedroefd en gevoelde diep den zwaren slag, die hem getroffen had.

En hij liep groot gevaar, nu ook nog zijne lieve moeder te verliezen, want deze werd zwaar ziek, en zweefde dagen lang op den rand des grafs. Maar eindelijk kwam de beterschap, al was het zeer laugzaam. Hare gezondheid keerde terug, doch - alleen lichamelijk. Hare ziel had een schok ondergaan, dien zij misschien eerst na vele jaren te boven zou kunnen komen, althans zoo beweerden de bekwame deskundigen, die men geraadpleegd had.

Zij bleef somber en zwaarmoedig, en miste allen levenslust. Stil en in zich zelf gekeerd sleet zij hare dagen in droefheid en rouw. Op straat liet zij zich zelden meer zien, en voor niets toonde zij eenige belangstelling. Alleen haar kind, haar Frits trok zij soms naar zich toe, en drukte hem ontstuimig aan haar hart. Dan overdekte zij zijn gelaat met kussen en sprak met hem over den gestorven vader.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(21)

19

Dan was Frits dikwijls diep bewogen, en nam hij zich voor een waardige zoon van zulk een edelen vader te zijn. En zijne moeder wilde hij liefhebben en eeren, zooals het een goeden zoon betaamt.

Maar ‘Zeelust’ werd een sombere woning, waaruit de vreugde en het geluk waren heengegaan, om plaats te maken voor leed en droefheid.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(22)

Tweede Hoofdstuk.

Hoe Frits van kwaad tot erger verviel.

De weg naar de hel is met goede voornemens geplaveid, zegt het spreekwoord. En Frits Wardland was daarvan een sprekend bewijs. Wèl had hij zich in vollen ernst voorgenomen een goed zoon voor zijne moeder te worden, en haar verdriet te verzachten door zijne liefde en gehoorzaamheid, maar helaas, - hij werd al spoedig zijn edel voornemen ontrouw, en keerde tot zijn vroeger slecht gedrag terug, en daarmede ook tot zijne vroegere slechte kameraden. Zijn meesten tijd bracht hij buitenshuis door, en daar deed hij werkelijk niet veel goeds. Ach, had hij eens goed geweten en goed kunnen begrijpen, hoe

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(23)

22

weldadig het den eersten tijd zijne bedroefde moeder aandeed, te zien hoe lief hij was en hoe hij zijn best deed om goed te zijn en haar te troosten. Dat was een heerlijke balsem in de schrijnende wond, die haar geslagen was. En zoo zij ooit tot haren vroegeren levenslust mocht terugkeeren en den zwaren slag te boven komen, dan zou het zijn door de liefde van haar kind. Het was haar werkelijk een heerlijke troost te zien, hoe hij poogde een goed zoon te worden, en hoe hij trachtte haar leed te verzachten. Soms werd het dan iets lichter in hare ziel en begon zij te hopen, dat alle levensgeluk voor haar toch niet verloren was. Dan was de liefde, die Frits haar betoonde, haar als een flonkerende ster in den donkeren nacht.

Maar zijne goede voornemens duurden niet lang. Zijne vroegere neigingen keerden terug en de sombere, droevige moeder werd door hem aan haar lot overgelaten.

Van dat oogenblik af ging mevrouw Wardland dubbel onder haar leed gebukt. Het weinigje herwonnen levenlust vlood als met een tooverslag heen, en kwijnend en somber gingen voor haar de dagen voorbij.

Soms vestigde zij hare liefdevolle oogen smeekend op haar kind, en dan hunkerde zij naar een weinig liefde, maar Frits raakte daar aan gewoon en verhardde zijn hart.

Hij werd een slechte jongen.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(24)

Toch zou men hem dat niet aangezien hebben, als hij blakende van gezondheid en levenslust langs de straat liep. Zijne heldere, bruine oogen trokken iedereen, die hem niet kende, aan, evenals zijn gulle lach, zijne krullende donkere haren en zijne blozende wangen. Hij was voor het uiterlijk een echt Hollandsche jongen, met guitige oogen, stevige vuisten en een aantrekkelijk gelaat. Bang was hij voor niets, en overal was hij haantje de voorste. Maar toch had hij iets in zijn gelaat, dat den opmerkzamen toeschouwer te denken gaf. Was het die trek om den mond, die van wreedheid en ruwheid getuigde, of die flikkering in het oog, die op overmoed en onverschilligheid wees?

Het werd met den dag erger met Frits, en niemand twijfelde, of het zou nog nog eens slecht met hem afloopen.

En de menschen, die dit voorspelden, hadden gelijk. De dag, die hem levenslang ongelukkig dreigde te maken, was niet meer verre.

't Gebeurde op een Zaterdag, waarop er geen school was. 's Morgens had hij zijn werk voor den meester moeten maken, maar hij had het beter gevonden, dat niet te doen, omdat hij liever wilde hengelen. Hij was toen iets ouder dan twaalf jaar geworden, en zijn vader was ruim een jaar dood.

's Middags bij het koffiedrinken was hij niet thuis

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(25)

24

gekomen, niet omdat hij verlof had uit te blijven, maar omdat hij zich nooit aan de regels van zijn ouderhuis stoorde, en eenvoudig wegbleef als hij dat verkoos. Toch was zijne moeder ongerust over hem, want zij wist, dat hij met een bootje uit hengelen gegaan was, en daar zij zijne roekeloosheid kende, vreesde zij, dat hem een ongeluk overkomen mocht zijn. Hoe licht toch kon hij over den rand van het bootje geslagen en verdronken zijn! O, als zij dat bedacht, had zij geen rust meer in huis en brak het angstzweet haar uit. Want hoe liefdeloos en hard hij dikwijls jegens haar ook zijn mocht, zij had hem toch nog lief als het licht harer oogen. Zijn dood zou ook haar het leven kosten.

Telkens begaf zij zich naar het hek, om uit te zien of hij haast kwam. En hoe meer de tijd van het middagmaal naderde, hoe grooter haar angst werd. Eindelijk kon zij het thuis niet langer uithouden. Zij zette haar hoed op, nam haar parasol en ging met vlugge schreden den kant op, dien zij hem met zijn bootje had zien inslaan. 't Was een weg op een breeden dijk, welke door breedgetakte hooge boomen overschaduwd werd. Het water stroomde er langs. Maar nergens ontwaarde haar zoekend oog eene boot.

Zij verhaastte in haren onbeschrijflijken angst haar tred en vloog meer dan zij liep langs den weg.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(26)

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(27)

25

O, als zij haar Frits ook nog moest verliezen, dan was zij de radelooslieid nabij.

Maar neen! Daar hoorde zij, hoewel nog op grooten afstand, zingende stemmen.

Zij stond ademloos op den weg stil, om te luisteren. En het moederoor luistert scherp....

Goddank, zij herkende zijne stem. Het geluid kwam nader. De moeder slaakte een zucht van verlichting, en zij wischte zich de zweetdroppels van het gelaat. Want zij was warm en moede geworden van den snellen loop.

Ginds naderde het bootje, met twee jongens er in. Haar Frits zat aan de riemen en een andere jongen, iets grooter en ouder dan hij, hield het roer. Mevrouw Wardland herkende hem, en eene wolk van misnoegen en spijt overtoog haar gelaat.

‘Alweer die Gerrit Vonk?’ mompelde zij zacht voor zich heen. ‘Moet nu de slechtste jongen van het dorp de speelmakker van mijn Frits zijn?’

Zij nam zich voor, haar kind met ernst voor dien omgang te waarschuwen en hem te verbieden, langer met Gerrit Vonk te spelen.

Thans had het bootje haar bereikt. Nu deden de jongens althans geen kwaad, want zij zongen uit volle borst een schoolliedje en roeiden stevig voort.

Frits merkte haar op en knikte haar toe.

‘Hé Moe, wat komt u hier doen?’ vroeg hij, een

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(28)

oogenblik met roeien ophoudende. En de norsche trek op zijn gelaat was duidelijk ziclitbaar, toen hij er op liet volgen:

‘Was u misschien weer ongerust over me?’

‘Ja, Frits, vreeselijk ongerust. Waarom blijf je ook zoo lang over je tijd weg? Je kunt immers even goed een ongeluk krijgen als een ander?’

‘U is kinderachtig bang, moeder!’ zei hij knorrig. ‘Hoe zou ik nu een ongeluk kunnen krijgen? U loopt me na, of ik een klein kindje ben.’

‘Ja, Frits, en zelfs zóó ver, dat ik er moede van geworden ben,’ hernam mevrouw Wardland op vriendelijker toon, dan Frits voor zijne brutaliteit en harteloosheid wel verdiende.

‘Dat is uw eigen schuld. U behoeft u om mij niet te bekommeren, en nog minder zóó ver om mij te loopen, dat u er moe van wordt. U maakt me met uwe kinderachtige vrees belachelijk in het oog van anderen!’ zei Frits, de riemen opvattende. ‘Wat moeten zij wel van mij denken?’

Bij die laatste woorden sloeg hij de riemen nijdig in het water en roeide voort, zonder verder naar zijne moeder om te kijken.

Deze kreeg de tranen in de oogen en hoorde, hoe Gerrit om de brutaliteit van zijn makker zat te gichelen. En - Frits deed daaraan mede!

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(29)

27

Hoe deed het gedrag van Frits haar pijn. O, ware hij nu nog lief en vriendelijk tegen haar geweest, en dadelijk, zooals elk kind zou gedaan hebben, naar den kant geroeid, om haar een plaatsje in de boot aan te bieden, - dan zou zij zijn lang wegblijven wel spoedig vergeten hebben, maar nu! - Het was haar bij

dat smadelijk lachen, of er een zwaard ging door hare ziel.

Met loome schreden keerde zij naar huis terug. Waarom zou zij zich ook haasten?

Wachtte haar thuis liefde, of zou zij daar troost vinden in haar verdriet?

Aan tafel werd weinig gesproken. Frits was knorrig en boos, en hij maakte veel meer leven met lepel, mes en vork, dan noodig was. Hij wist, dat hij zijne

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(30)

moeder daarmede plaagde, maar daarom juist deed hij het. Hij wilde haar eens goed laten voelen, dat hij boos was, en niet als een klein kindje behandeld wilde worden.

Met voordacht deed hij haar pijn.

Was het wonder, dat de arme vrouw geen eetlust had, en zich met droefheid in het hart afvroeg, wat er op deze wijze van haar kind groeien moest?

Nauwelijks was het middagmaal afgeloopen, of Frits greep zijn hoed en liep naar de deur, om weer naar buiten te gaan.

Maar zijne moeder riep hem terug.

Hij bleef in de half geopende deur staan, en vroeg op knorrigen toon:

‘Wat is er nu weer?’

Zijne moeder was op de canapé gaan zitten en zeide vriendelijk: ‘Kom eens bij me, Frits, hier naast me op de canapé; ik heb je iets te zeggen.’

‘Och, die malle kuren,’ zei Frits. ‘Kan u het me zoo niet zeggen?’

Zijn moeder gaf geen antwoord, maar wees hem op de ledige plaats naast haar, en onwillig gaf Frits aan dien wenk gevolg.

Zijne moeder keek hem een oogenblik aan en greep zijne hand, die zij teeder in de hare hield.

‘Wou je weer uitgaan, Frits?’

‘Waarom vraagt u dat? Wou u me misschien weer

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(31)

29

komen halen, alsof ik een klein kindje ben? Ik ben groot genoeg, om op mijzelven te passen!’ zei Frits ruw.

Zijne moeder gaf geen antwoord op die vraag, maar zeide zacht verwijtend:

‘Waarom antwoord je me zoo ruw en onheusch, kind? Heeft dan eene moeder niet het recht over haar kind te waken, en is dat niet zelfs haar plicht? Waarmede heb ik toch al de onhartelijkheid en liefdeloosheid verdiend, waarmede jij me bejegent? O, Frits, als je eens wist, hoe ik snak naar een lief woord, laat staan naar een lieve daad van je, dan zou je je ongelukkig gevoelen bij de gedachte, hoe weinig vreugde en hoe veel verdriet je gedrag mij berokkent.’

Frits gaf duidelijke blijken van ongeduld en verveling. Hij stond op om heen te gaan, en zeide:

‘Heeft u me anders niet te zeggen, dan dat gezeur? Dat kan van avond dan nog wel, als ik thuis kom. Maar nu word ik gewacht....’

Maar mevrouw Wardland wenkte hem met gebiedend gebaar. Zóó brutaal was Frits nog nooit geweest, en zij besefte, dat er thans paal en perk aan gesteld moest worden.

‘Blijf zitten, Frits!’ beval zij op krachtiger toon, dan hij in langen tijd van haar gehoord had. ‘Ik heb je nog meer te zeggen.’

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(32)

Frits keek haar verbaasd aan en gehoorzaamde onwillekeurig. Haar bevelende toon verraste hem.

‘Wanneer je mij dan geen enkel blijk van liefde wilt geven en mij niet wilt gehoorzamen, alleen al omdat ik je moeder ben, dan zal ik je tot gehoorzaamheid dwingen!’ sprak mevrouw Wardland ernstig. En Frits diep in de oogen kijkende, vervolgde ze:

‘Wie wacht je? Je zei immers, dat je gewacht werdt?’

‘Gerrit Vonk. Wij hebben afgesproken, dat ik na den eten bij hem zou komen.’

‘En is Gerrit Vonk een goed kameraad voor je, Frits?’ vroeg zijne moeder op denzelfden toon.

‘Omdat hij de zoon van een armen zandschipper is? Zou hij daarom niet deugen?’

gaf Frits ontwijkend ten antwoord. ‘Ik ben niet trotsch, en zie niet in, waarom Gerrit Vonk minder zou zijn dan een ander, die meer geld heeft.’

‘Daarover spreek ik niet, en denk ik zelfs niet. Jij weet, dat ik daarover nooit denk.

Hoeveel malen heb ik je al gezegd, dat ik je veel liever zag omgaan met Jan Vreihof, wiens vader maar een eenvoudige arbeider is? Nog eens vraag ik het je: is Gerrit Vonk een goed kameraad voor je?’

‘Net zoo goed als een ander, zou ik denken.’

‘Meen je dat? Vloekt hij niet vreeselijk erg, Frits?’

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(33)

31

Frits gaf geen antwoord.

‘Ik heb hem onlangs woorden hooren zeggen, die mij deden beven van ontzetting.

Dat kun-je niet ontkennen, Frits, want je weet, dat ik de waarheid spreek.’ -

Frits antwoordde niet. Hij zag er knorrig en koppig uit, en zijn gelaat had een zeer leelijke uitdrukking.

‘En liegt hij niet?’ vervolgde zijne moeder.

Frits bleef zwijgen. Hij trok alleen onverschillig de schouders op.

‘Je weet, dat hij liegt. En verleidt hij je niet tot dobbelen, en tot allerlei andere slechte daden? Zeg Frits, geef me antwoord: doet hij dat alles niet?’

‘Is hij in uw oog zoo slecht, moeder?’ vroeg Frits spottend.

‘Ja, kind, zeer slecht. En het zou....’

‘Welnu, dan is hij even slecht als uw eigen zoon,’ viel Frits haar in de rede, ‘want wat Gerrit doet, doe ik ook!’

Dat waren booze woorden van een kind tegenover zijne moeder. En Frits wist dat zelf zeer goed. Hij zeide ze dan ook alleen, om zijne moeder te grieven.

Mevrouw Wardland werd doodsbleek, zoo bleek, dat zelfs Frits er van schrikte.

Hij vervolgde daarom dadelijk:

‘Ik bedoel, dat wij geen brave Hendrikken zijn,

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(34)

moeder, die niets durven en overal kwaad in zien. Brave Hendrikken kan ik nu eenmaal niet uitstaan.’

‘Ik ook niet, Frits, maar ik wil van dit oogenblik af niet langer toestaan, dat je met Gerrit Vonk omgaat. Dat is mijn plicht als moeder. Ik verbied het je voor nu en voor altoos, en wanneer je mij niet wilt gehoorzamen, zal ik je daartoe dwingen.’

‘En ik - ik laat me niet als een klein kind behandelen!’ voer Frits uit. ‘Ik ga toch naar Gerrit Vonk, of u het toestaat of niet!’

‘Ik verbied het je!’ zei mevrouw Wardland gestreng. En ziende dat Frits toch naar buiten wilde gaan, liep zij snel naar de deur, draaide het slot om en stak den sleutel in haar zak.

‘Je zult hier blijven!’ sprak zij, bevend van ontsteltenis en inspanning.

Een spotlach was het eenige antwoord, en opziende ontdekte zij, dat Frits door het open raam naar buiten klom en zich ijlings verwijderde.

Mevrouw Wardland, die nooit sterker dan heden hare onmacht tegenover den ondeugenden knaap had gevoeld, barstte in schreien uit. Moedeloos viel zij op de canapé neder. Zij gaf den strijd op. Maar toen zij eenigermate tot kalmte gekomen was, begon zij met diepen ernst te overpeinzen, wat haar verder in het belang van haar kind te doen stond. Zóó kon het

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(35)

33

langer niet gaan. Daarvan was ze thans diep overtuigd.

Frits begaf zich intusschen op weg naar een achterbuurtje van het dorp, waar Gerrit Vonk woonde.

Maar hij zag er verre van vroolijk uit, al was hij

zijne moeder ‘te knap af’ geweest, zooals hij dat noemde. Neen, hij was in het geheel niet vroolijk. Hij zag er zelfs ontevreden en knorrig uit. De reden daarvan was, en dit moet tot zijne eer gezegd worden,

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(36)

dat hij innerlijk zelf geen vrede had met hetgeen hij had gedaan. Hij wist zeer goed, dat zijn gedrag slecht geweest was en dat hij zijne moeder bedroefd had. En al had hij nu zijn zin doorgedreven, en was hij het ouderlijk huis als het ware ontvlucht, toch voelde hij zich ontstemd en knorrig.

Nijdig gaf hij een hond, die zich te dicht bij hem waagde, een venijnigen schop tegen den bek, zoodat het arme dier jankend de vlucht nam. Maar Frits keek hem niet eens na, zooals hij anders zeker zou hebben gedaan. Knorrig, koppig en in zich zelf gekeerd, vervolgde hij zijn weg. Hij wilde het zich allerminst bekennen, maar inderdaad had hij toch wel eenig berouw over zijn onhebbelijk gedrag.

Boos op alles en iedereen, maar niet het minst op zichzelven, kwam hij aan de woning van Gerrit Vonk, maar diens moeder zeide, dat Gerrit uitgegaan was. Zij wist niet waarheen.

‘Dat is flauw van hem,’ zei Frits tegen de vrouw. ‘Hij had gezegd, dat hij mij wachten zou.’

‘Zoo? Ja, - dat kan ik niet helpen. Je moet maar eens rondkijken; hij zat wel hier of daar zijn.’

Nog meer uit zijn humeur en zonder een bepaald doel, slenterde Frits eenigen tijd op het dorp rond, tot hij onverwachts den gezochten kameraad tegenkwam.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(37)

35

‘Je moet weer zeggen, dat je mij wachten zult,’ zei Frits knorrig.

‘Kan ik het helpen?’ zei Gerrit onverschillig. ‘Je bleef ook zoo lang weg, dat ik dacht, dat je niet meer kwam. En toen ben ik het dorp ingegaan. Zeg, - wat zullen we gaan doen?’

‘Weet ik het?’ zei Frits. ‘'t Is mij geheel onverschillig.’

‘Heb-je nog centen?’ vroeg Gerrit, terwijl hij eenige losse centen op zijne twee vingers legde, ze zacht omhoog wipte en daarna op den rug van zijne hand weer opving, zonder een enkelen te laten vallen. Nu wierp hij ze weer omhoog en ving ze behendig met de volle hand op.

‘Ja wel,’ antwoordde Frits, ‘meer dan jij, zou ik denken. Waarom? Wou je streepsteken?’

Streepsteken was een grof dobbelspel, dat door sommige jongens wel gespeeld werd, maar door de politie ten strengste verboden was. De jongens deden het dan ook meestal op afgelegen plaatsen, waar zij niet gemakkelijk op heeterdeed betrapt konden worden.

‘Mij goed,’ zei Gerrit. ‘Maar dan buiten het dorp, voorbij den molen. Willen we gaan?’

‘Vooruit maar.’

Gerrit merkte zeer goed op, dat Frits boos was. Daarom liep hij zwijgend naast hem voort in de meening,

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(38)

dat Frits vanzelf wel weer goed op hem zou worden. Eigenlijk kon dien boosheid hem bitter weinig schelen. De waarheid is, dat hij minder om Frits gaf, dan wel om diens geld, hetwelk hij, evenals zoovele malen vroeger, ook nu weer van hem hoopte te winnen.

Buiten het dorp, waar zij niet gemakkelijk overvallen konden worden, begonnen zij hun spel. Gerrit deed niet liever dan dobbelen, en hij was het dan ook, die dit spel aan Frits had geleerd. Het lust ons niet, de ruwe taal die hij sprak, hier woordelijk weer te geven. Genoeg zij het te weten, dat Gerrit een ruwe, onbeschaafde jongen was, die vreeselijk vloekte en zelfs niet schroomde, tot valsche streken zijne toevlucht te nemen, als hij het spel op eene eerlijke manier niet winnen kon.

Zoo deed hij ook nu, want de kansen waren hem niet gunstig. Telkens gooide hij de centen behendig zóó omhoog, dat zij altoos ver van Frits op den grond terecht kwamen, en dan zorgde hij wel bij het oprapen van de centen, die met het ‘kruis’

bovenop lagen, aan het langste einde te trekken. Frits, die zoo iets nooit doen zou en de gedachte daaraan zelfs niet in zijn hoofd kreeg, had daar volstrekt geen erg in.

Hij stelde het volste vertrouwen in zijn kameraad, en dacht aan geen oneerlijkheid.

Maar wèl merkte hij op, dat hij geducht verloor.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(39)

37

‘Je bent ongelukkig vandaag, Frits,’ zei Gerrit, grinnekend van genoegen, omdat hijzelf zooveel won, zij het dan ook op oneerlijke manier.

‘Dat schijnt wel zoo,’ antwoordde Frits, min of meer afgetrokken. Hij kon maar niet goed vergeten, wat er thuis gebeurd was, en het scheen wel, of hij daar

onophoudelijk aan denken moest. Wel was hij al sedert jaren gewoon, brutaal tegen zijne moeder te zijn en zijn eigen zin te volgen, maar hij was er zelf van overtuigd, dat zoo erg als dezen middag zijn gedrag nog nooit geweest was. Hij bleef knorrig en boos.

Opeens zag hij, dat Gerrit Vonk met eene behendige beweging een cent opstreek, die hem niet toekwam.

‘Ho, 't is munt! Die cent was van mij!’ zei hij tegen Gerrit. Maar deze lachte hem uit en begon weer aan een nieuw spel.

‘Dat zou jij wel willen, hè Fritsje?’ zei hij lachend. ‘Niet valsch doen, hoor jongetje.

Eerlijk duurt het langst.’

‘Valsch doen, - ik?’ vroeg Frits verbaasd. ‘Neen, jij doet valsch, want die cent kwam mij toe.’

‘Zoo?’ vroeg Gerrit. ‘Denk jij soms, dat ik een dief ben?’

‘Neen, dat denk ik niet. Ik kan mij ook vergist

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(40)

hebben,’ zei Frits, die nu inderdaad begon te gelooven, dat hij misgezien had.

‘Zoo, als je dat maar weet. Toe, gooi op, 't is jou beurt.’

Frits ging met het spel voort.

Maar geen vijf minuten later zag hij nogmaals, dat Gerrit geld opstreek, dat hem niet toekwam.

Nu begon het wel al wat donkerder te worden, want de avond viel, maar Frits zag toch nog met besliste zekerheid, dat Gerrit hem bedroog, en hem waarschijnlijk den geheelen avond al bedrogen had. Hij begreep nu opeens hoe het kwam, dat Gerrit bijna altoos van hem won.

Hij werd rood van toorn en verontwaardiging.

‘Jij speelt valsch; ik zie het nu duidelijk!’ riep hij Gerrit Vonk toe. ‘Op eene valsche wijze heb je mij mijn geld afgewonnen, en - je zult het teruggeven!’

‘Dat is gelogen!’ schreeuwde Gerrit Vonk met een vreeselijken vloek.

‘Geef mij mijn geld terug!’ zei Frits, die beefde van toorn.

‘Nooit! Dat zou jij wel willen, hè, om op die manier je eerlijk verloren geld terug te krijgen. Jou kleine vrek!’

‘Geef het terug!’ riep Frits, die de vuisten balde

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(41)

39

en gereed stond om Gerrit aan te vliegen, want hij was zeer oploopend van aard.

‘Valsche rakker!’ schreeuwde Gerrit hem toe.

Maar nu greep Frits hem verwoed aan. Er ontstond eene hevige worsteling. De twee jongens grepen elkander bij de keel en trachtten elkander op den grond te werpen. De strijd was niet geheel gelijk, want Gerrit was wel bijna twee jaar ouder dan Frits, maar het viel hem toch niet gemakkelijk, Frits op den grond te krijgen.

Toch gelukte hem dit eindelijk. Met een geduchten smak viel Frits op den weg, en Gerrit wierp zich dadelijk op hem, om hem het opstaan onmogelijk te maken. Hij ging bovenop hem zitten. Maar Frits gaf nog geen kamp, en deed alle moeite om Gerrit van zich af te werpen. Hij beet hem zelfs in de handen, wat Gerrit zoo woedend maakte, dat hij zijne klomp nam en Frits daarmede een slag in het gelaat gaf.

Nu kende Frits' woede geen grenzen meer. Met een krachtigen ruk wierp hij Gerrit achterover en zette zich met beide knieën op zijne borst. Frits' gelaat zag hoog rood van woede. Hij sloeg Gerrit overal, waar hij hem raken kon. Opeens zag hij een zwaren klinkersteen in zijne onmiddellijke nabijheid liggen. Hij greep hem, en gaf er Gerrit een hevigen slag mede op het hoofd.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(42)

Een pijnlijke kreet was het eenige antwoord. Gerrit, die zich tot nog toe met alle kracht tegen den aanval van zijn vijand verdedigd had, liet plotseling zijn verzet varen. Zijn armen vielen slap langs zijn lichaam neder en zijne oogen sloten zich.

Hij werd doodsbleek, en nog vóór Frits een tweeden slag kon toebrengen, zag deze, dat er bij Gerrit bloed van onder de haren vloeide.

Verschrikt sprong Frits op.

‘Gerrit!’ riep hij, ‘Gerrit!’

Maar Gerrit bleef roerloos liggen.

Nogmaals riep Frits hem bij zijn naam, en zijne stem klonk angstig en gejaagd.

‘Gerrit, - Gerrit! Sta op! O God, - wat is er?’

Een breede bloedstroom vloeide bij Gerrits hoofd neder. Roerloos bleef hij liggen, en hij gaf geen antwoord.

Frits werd doodsbleek van schrik.

‘Zou hij.... dood zijn?’ mompelde hij zacht, en hij keek angstig om zich heen, of iemand hem zag. En tot zijn grooten schrik bemerkte hij, dat op eenigen afstand twee mannen naderden, welke schrik nog grooter werd, toen hij in een van die twee den rijks-veldwachter herkende.

Schielijk knielde hij naast Gerrit neder om te luisteren, of hij diens adem nog hoorde gaan.

Maar hij hoorde niets.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(43)

41

‘O, groote hemel, dood, - hij is dood!’ stamelde Frits. ‘En ik, ik ben zijn moordenaar!

- O, wat moet er van mij worden! - Gerrit! - Gerrit, spreek dan toch!’

Maar Gerrit gaf geen teeken van leven meer. En tot op korten afstand was de veldwachter, die Veldman heette, hem nu genaderd.

Een namelooze angst maakte zich van Frits meester. Zonder goed te weten wat hij deed, sprong hij op en vluchtte weg, naar huis.

‘Moord! Moord!’ klonk het in zijn binnenste. Hij ijlde het dorp door, alsof de wrekende gerechtigheid hem reeds vervolgde, snelde het tuinhek door en stormde de woonkamer binnen, waar zijne moeder met zware hoofdpijn op de canapé lag.

Verschrikt sprong deze op.

‘Wat is er, Frits, - wat is er?’

‘O, - ik heb - o moeder, ik heb Gerrit Vonk een slag gegeven, - en....’

‘En....?’ vroeg mevrouw Wardland in de hevigste ontsteltenis, want uit de gejaagdheid van haar zoon, en den angst, die uit zijne trekken sprak, maakte zij op, dat er iets vreeselijks gebeurd was.

‘En - o, moeder, - ik geloof, dat hij dood is!...’

Verpletterd stond de arme moeder eenige oogenblikken roerloos bij de tafel. Alle kleur was van haar gelaat geweken. Eindelijk fluisterde ze:

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(44)

‘Ook dàt nog, - ook dàt nog!’

Maar toen vermande zij zich, en zeide tot Frits:

‘God geve, dat het niet waar zij, kind. Ga naar boven, naar je kamer, en blijf daar tot ik terugkom.’

‘Waar gaat u heen, moeder?’ vroeg Frits fluisterend, want hij was bijna bang om zijn eigen stem te hooren.

‘Ik ga naar Vonk.’

Een oogenblik later had zij de woning verlaten.

Met gebogen hoofd begaf Frits zich naar boven, waar hij in schreien uitbarstte, en zijn gelaat in de handen verborg.

In den hevigsten angst besloot hij af te wachten, wat er gebeuren zou.

nbsp;

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(45)

43

Derde Hoofdstuk.

De gevolgen van de vechtpartij.

Reeds kort nadat Frits op de vlucht geslagen was, in zijn nameloozen angst zijn slachtoffer als dood op de nootlottige plaats achterlatende, waren de beide mannen daar aangekomen, en hadden den knaap gevonden. Frits had goed gezien, dat de een Veldman was; de ander was Meyer, de schoenmaker. Zij hadden opgemerkt, dat op hunne nadering een jongen ijlings de vlucht had genomen, welk feit zij natuurlijk in verband brachten met den treurigen toestand, waarin zij dezen jongen vonden.

De veldwachter nam als man van het vak dadelijk nauwkeurig den toestand op.

Hij knielde bij den knaap

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(46)

neder en veegde met zijn zakdoek het bloed weg, dat hem langs het gelaat gevloeid was.

‘'t Is Gerrit Vonk,’ zeide hij. ‘Wie zou die andere jongen geweest zijn?’

‘Dat weet ik niet,’ was het antwoord van den schoenmaker. En op Gerrit wijzende, vervolgde hij:

‘Zou hij dood zijn?’

De veldwachter haalde de schouders op. Hij legde zijn oor aan den mond van den knaap en luisterde.

‘Ik hoor niets,’ zei hij.

Toen nam hij den pols van Gerrit tusschen zijne vingertoppen.

‘En ik voel ook niets,’ vervolgde hij na eenige oogenblikken. ‘Ik weet het niet, Meyer, en ik ben geen dokter, dus veel verstand heb ik er niet van, maar op 't oogenblik geef ik voor zijn leven niet veel. - Kijk, met dezen steen is de wond toegebracht, denk ik, en 't is leelijk aangekomen ook. Wist ik maar, wie de dader was.’

‘Ja, zeker wel een jongen van dezelfde soort als deze,’ zei Meyer. ‘'t Was er altijd wel in te zien, dat het eens slecht met dit manneke zou afloopen. Véél goeds zat er niet in.’

‘Ik ben dom geweest,’ hernam Veldman, zijn eigen gedachtengang volgende, zonder veel op de woorden van Meyer te letten, - ‘ik had den jongen dadelijk

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(47)

45

moeten volgen en inpikken. Als deze dood is, zal het nog moeilijk zijn, den dader te ontdekken.’

‘Dat kon wel,’ meende Meyer. ‘Maar wat moeten wij nu doen? Gerrit kan toch hier niet blijven liggen!’

‘Neen, we moeten hem opnemen en naar zijn huis dragen, en er moet dadelijk om een dokter gezonden worden. Komaan, Meyer, ondersteun jij zijn hoofd een weinig, dan zal ik hem wel dragen.’

De beide mannen namen den getroffene op en

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(48)

droegen hem voorzichtig naar zijne woning. Onderweg kwamen zij iemand tegen, dien zij alvast om den dokter zonden.

't Was voor Vonk en zijne vrouw een verschrikkelijk gezicht, hun zoon in zulk een treurigen toestand terug te zien. De vrouw begon vreeselijk te jammeren, en wist van den schrik bijna niet, wat zij deed. Maar Vonk zelf behield zijne kalmte. Hij wees den beiden mannen het bed, waarop zij Gerrit moesten neerleggen, en begon toen dadelijk het hoofd met frisch water te reinigen.

Ademloos stond vrouw Vonk haar kind aan te staren. Zij hield de lamp in de bevende hand om bij lichten.

‘Is hij dood? - Is hij dood?’ vroeg zij schreiende.

‘Ik weet het niet,’ was het antwoord.

Op dit oogenblik werd de deur geopend en traden twee menschen het armoedige vertrek binnen.

De een was de man, die naar den dokter gestuurd was. Hij kwam terug met de tijding, dat de dokter uitgehaald was, maar zoo spoedig mogelijk zou komen.

En de tweede was mevrouw Wardland.

Doodsbleek naderde zij het bed, waarop Gerrit lag.

‘Leeft hij?’ vroeg zij fluisterend.

Er volgde geen antwoord. De vader haalde de

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(49)

47

schouders op en ging voort, het hoofd met frisch water te verkoelen.

‘Maar spreek dan toch, goede menschen, - spreek dan toch! Is er geen hoop meer?’

Maar niemand kon het haar zeggen.

Zij trad eene schrede nader, en hielp den vader het hoofd verkoelen. Eene rilling voer haar door de leden, toen zij het doodsbleeke gelaat van den knaap zag. Met ontzetting zag zij, hoe het bloed telkens weer van tusschen de haren te voorschijn kwam.

‘Die wond moet verbonden worden, of alle kans op het behoud van uw kind is verloren,’ zeide ze. En zich tot de moeder wendende, vervolgde ze:

‘Heeft u een stuk schoon linnen in huis?’

Na lang zoeken werd een lap katoen gevonden, die ternauwernood groot genoeg was voor het doel. En met groote behendigheid legde mevrouw Wardland daarmede een stevig verband om het hoofd. Intusschen zond zij iemand uit de buurt naar hare woning om linnen te halen. 't Was verbazend te zien, hoe flink mevrouw Wardland optrad en hoe behendig zij, toen de bode met het linnen terugkwam, het verband aanlegde. Zij smaakte de voldoening te zien, dat het bloeden weldra ophield, en nu wachtte zij met angstige spanning de komst van den dokter af.

Vonk en zijne vrouw waren opgetogen over de

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(50)

lieftalligheid en de flinkheid van mevrouw Wardland, en hielden niet op, haar hun dank te betuigen.

‘O mevrouw,’ zei vrouw Vonk snikkend, ‘als wij ons kind in het leven mogen behouden, hebben wij dat aan u te danken.’

‘Ja, - aan u alleen, mevrouw,’ zei Vonk aangedaan.

‘Ach, goede menschen, zegt dat niet, neen, zegt dat niet,’ zei mevrouw Wardland met een afwerend gebaar. ‘Als gij alles eens wist, hoe weinig dankbaar zoudt gij mij dan zijn, want - o, laat ik het maar zeggen, het zal spoedig genoeg uitkomen, - 't was mijn eigen zoon, die hem deze vreeselijke wond toebracht.’

Mevrouw Wardland barstte in snikken uit.

‘En de dokter blijft zoo lang weg!’ vervolgde zij wanhopig.

Vonk zeide niets. Hij keek mevrouw Wardland een oogenblik ernstig aan, en boog zich toen over zijn zoon heen.

Na een korte wijle zeide hij zacht:

‘Dan hoop ik, zoowel om uwent- als om onzentwil, dat wij ons kind behouden mogen, mevrouw! Want door zijn dood zouden twee gezinnen in diepen rouw gedompeld worden.’

Mevrouw drukte den vader de hand. Zij had deze

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(51)

t.o. 48

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(52)

woorden, die van veel gevoel getuigden, van dezen ruwen schipper niet verwactit.

‘O ja, ik hoop het ook zoozeer!’ zeide ze zacht. Hare handen vouwden zich tot een stil gebed. Doch slechts een oogenblik, want spoedig ging zij weer voort, het hoofd van den knaap te verkoelen.

Eenige minuten later trad de dokter binnen. Maar deze was, tot grooten schrik van mevrouw Wardland, vergezeld van den burgemeester en den veldwachter. De laatste had van het gebeurde kennis gegeven, en de burgemeester was krachtens zijn ambt verplicht, de zaak nauwkeurig te onderzoeken.

Zijne verrassing was niet gering, in deze woning ook mevrouw Wardland aan te treffen, die hij hier allerminst verwacht had. En zijne verrassing werd nog grooter, toen hij zag, hoe ontroerd en ontsteld zij was.

De dokter nam aan het bed plaats en luisterde met aandacht naar de ademhaling van Gerrit.

‘Maak zijne kleeren los,’ gebood hij na een oogenblik.

Mevrouw Wardland voerde dat bevel onmiddellijk uit, en met behulp van de instrumenten, die de dokter had medegebracht, onderzocht deze nu Gerrits borst.

Met ademlooze spanning werd door de aanwezigen elke beweging van den arts gevolgd. En toen hij zich na enkele seconden oprichtte, want hij had zich bij het

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(53)

50

onderzoek over den patient heengebogen, waren alle oogen met eene uitdrukking van angst en hoop op hem gericht.

‘Hij leeft!’ zeide hij. ‘Het verband om zijn hoofd heeft het bloeden gestelpt, en dat is zijn geluk geweest.’

‘Goddank!’ fluisterde mevrouw Wardland.

Gerrits moeder begon van blijdschap te schreien, en ook de vader was zeer ontroerd.

Zij drukten dankbaar de hand van mevrouw Wardland, die het reddende verband had aangelegd, en dankten haar onder snikken en tranen.

‘Geen dank, goede menschen, gij weet, dat het mijn plicht was te doen, wat ik gedaan heb. Maar ach, hebt medelijden met mijn arm kind; hij is nog zoo jong, en de gevangenis is zoo vreeselijk....’

‘Zouden wij goed met kwaad vergelden, en het kind straffen, waar de moeder ons onzen zoon van den dood heeft teruggegeven? Neen mevrouw, Gerrit zal zeker evenveel schuld gehad hebben als uw jongen, en - de slag zal ook wel harder aangekomen zijn, dan Frits bedoelde.’

De dokter was intusschen bezig den knaap tot zijn bewustzijn terug te roepen. Hij goot hem enkele droppels van een vocht, dat hij had medegebracht, tusschen de tanden, en wachtte de uitwerking daarvan af. Hij knikte mevrouw Wardland bemoedigend toe.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(54)

Maar de burgemeester deed eene schrede voorwaarts, en zeide:

‘Vergeef mij, doch 't is mijn plicht, mij met deze zaak te bemoeien. Hier is eene misdaad gepleegd, die hoogst ernstige gevolgen had kunnen hebben. Wie is de schuldige? Is dat uw zoon, mevrouw?’

Mevrouw Wardland zag den burgemeester smeekend aan, en knikte bevestigend.

Schipper Vonk echter plaatste zich voor den heer Halthof en zeide:

‘'t Is geen misdaad, burgemeester, - niets anders dan een vechtpartij tusschen twee jongens, waarbij....’

‘Geen praatjes, Vonk, 't is hier eene ernstige zaak, die vervolgd moet worden.’

‘Maar wij wenschen geen vervolging, burgemeester,’ hernam Vonk. ‘'t Is waar, althans Mevrouw zegt het, dat Frits Wardland onzen jongen een slag heeft toegebracht, die hem aan den rand van het graf brengt, maar de moeder heeft goedgemaakt, wat de zoon misdreef. Wij verzoeken u deze zaak niet te vervolgen. Dat zou ons zelfs oprecht leed doen.’

‘O ja, en ik zal wel voor Gerrit zorgen,’ zei mevrouw Wardland. ‘Ik zal hem verder voorthelpen, zooveel ik kan, en alles doen om weer goed te maken, wat heden gebeurd is. Ach, burgemeester, goede vriend, ik bid u, spaar mijn kind! Wat moet er van hem

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(55)

52

terecht komen, als hij naar de gevangenis wordt gebracht?....’

De burgemeester dacht een oogenblik na. Toen vroeg hij:

‘Wat dunkt u van den patient, dokter?’

‘Er is geen gevaar meer bij. Weldra zal hij bij kennis komen, en dan zal een rustige slaap het overige wel doen. Ik herhaal het: dat uitstekende verband heeft hem gered.’

‘Welnu mevrouw, dan wil ik aan uw verzoek voldoen, - onder één voorwaarde.’

‘O, heb hartelijk dank! Elke voorwaarde is goed en vooraf aangenomen. Zeg mij maar, wat ik doen moet.’

‘Niet heden; morgen om tien uur hoop ik u te bezoeken. Geloof mij, mevrouw, dat hetgeen ik van u verlang, enkel zal strekken tot welzijn van uw kind. Tot morgen!’

De burgemeester vertrok, gevolgd door den veldwachter. En toen werkelijk na een half uurtje de levensgeesten bij Gerrit terugkeerden en hij, na eerst verwonderd rondgezien te hebben, zijne ouders lachend toeknikte, toen ging ook mevrouw Wardland naar huis. De dokter vergezelde haar tot aan hare woning.

Met vrij wat minder zorg keerde mevrouw Wardland in huis terug, dan zij het verlaten had.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(56)

En nauwelijks was zij thuis, of zij begaf zich naar de slaapkamer van Frits. 't Was al twee uur in den nacht geworden, maar Frits zat nog op. Hij zag doodsbleek. Met den angst op het gelaat keek hij zijne moeder aan.

‘Hij leeft, Frits!’ zeide deze ernstig.

Frits slaakte een diepen zucht. 't Was hem, of hem een centenaarslast van de schouders werd genomen.

Zijne moeder zag, dat zijne handen beefden.

‘Nog ben-je geen moordenaar geworden, kind,’ vervolgde zij. En zij breidde hare armen uit en drukte Frits aan haar hart.

Nog langen tijd sprak zij tot haar zoon. O, hoe hoopte zij, dat deze gebeurtenis hem eene les voor het gansche leven mocht zijn, eene les, die hij nooit vergeten zou.

Frits zei niets. Met neergeslagen oogen luisterde hij naar de woorden zijner moeder.

Maar of zij doordrongen tot zijn hart, kon zij niet beoordeelen. Niets aan hem verried meer eenige ontroering. Alleen toen zij zeide, dat de burgemeester den volgenden morgen zou komen, om haar de voorwaarde mede te deelen, die hem voor eene vervolging zou vrijwaren, gaf hij blijken van belangstelling.

't Was al laat in den nacht, toen moeder en kind scheidden.... De eerste bracht den nacht bijna geheel

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(57)

54

wakende door. Haar zenuwgestel had dien dag een te grooten schok ondergaan, dan dat zij dadelijk rust zou kunnen vinden.

Maar Frits sliep heel rustig, en den volgenden morgen was hij al vroeg op. Hij toonde zich tegenover het dienstmeisje in de keuken heel onverschillig en brutaal, en zeide, dat hij het jammer vond, dat Gerrit Vonk er zoo goed afkwam. Deze had, volgens hem, nog veel meer verdiend. En in den tuin sloeg hij met een stokje roekeloos de bloemen van hare stengels, en hij liep de straat op, om aan de menschen te laten zien, dat hij ‘er niets om gaf’.

Nu was dat inderdaad niet geheel waar, want in zijn hart gaf hij er wèl om, en wel veel ook. Maar hij schaamde zich voor de menschen, en die schaamte trachtte hij nu onder een vertoon van ruwheid en onverschilligheid te verbergen.

Dat hij niet zoo onverschillig was, als hij wel wilde schijnen, kan blijken uit het feit, dat hij geen kleur meer op de wangen had, toen hij den veldwachter op zich zag afkomen. Deze kwam hem zeggen, dat hij voor den burgemeester op het raadhuis moest verschijnen.

De heer Halthof ontving hem zeer streng, en vroeg hem naar alles, wat er gebeurd was. En toen onderhield hij hem met diepen ernst over zijn slecht gedrag.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(58)

Hij wees hem er op, hoe hij zijne goede moeder door zijn gedrag griefde en bedroefde, en hoe hij op het punt had gestaan, in de gevangenis te worden gezet. En met de ernstige vermaning, toch zijn leven te beteren en een goed zoon voor zijne moeder te worden, ontsloeg hij hem.

Een half uur later werd de heer Halthof bij mevrouw Wardland binnengelaten, die hem reeds wachtte.

Na de gewone plichtplegingen zeide hij:

‘Het is gelukkig goed afgeloopen, mevrouw. Gerrit Vonk bevindt zich reeds veel beter.’

‘Dat heb ik vernomen,’ zeide mevrouw. ‘Ik heb al vroeg naar hem laten vragen.’

‘Dat is wèl gelukkig,’ hernam de burgemeester,

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(59)

56

‘gelukkig niet alleen voor die menschen, maar ook, en zeer zeker niet minder voor uw Frits.’

‘U heeft gelijk, en ik begrijp, wat u mij thans komt zeggen,’ zei Mevrouw Wardland ontroerd. ‘Het is uwe meening, dat Frits van hier weg moet, niet waar?’

‘Ja Mevrouw, zeer beslist!’

‘Ik vreesde het,’ zei de arme moeder, wier stem beefde. ‘O, het is zoo hard voor mij, van hem te moeten scheiden.’

‘Maar acht u het ook niet noodzakelijk?’

Mevrouw Wardland knikte zwijgend. Zij kon het niet ontkennen.

‘En in het belang van uw kind?’ vervolgde de burgemeester. ‘Geloof mij, 't is goed voor hem. U weet, hoe vriendschappelijk ik u gezind ben, en hoe Frits' gedrag mij bedroeft. En zoo ik er raad op wist, hem bij u te laten, ik zou het ongetwijfeld doen.

Het is uw plicht, mevrouw, hem weg te sturen. Hij moet onder zeer strenge leiding komen.’

‘Wat zou u dan willen? O, het valt mij zoo hard!’

‘Wat ik zou willen? Ik acht het noodig, dat u hem op eene strenge kostschool doet, waar hij voortdurend onder toezicht staat. Dat is noodig voor hem.’

Mevrouw Wardland staarde peinzend op het tafelkleed, maar gaf geen antwoord.

Na eenigen tijd hernam de burgemeester:

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(60)

‘Is dat ook niet uwe meening?’

‘Neen,’ zeide ze. ‘Ik geef er de voorkeur aan hem ergens in eene familie te plaatsen, waar men hem het verkeerde van zijn gedrag onder het oog brengt. Wanneer hij het kwade alleen laat, omdat hij voortdurend onder streng toezicht staat, vrees ik, dat hij het dadelijk weer zal doen, als dat toezicht opgeheven is. In een lieven familiekring, waar men hem op het leelijke van zijn gedrag wijst, zou ik hem liever zien. Intusschen acht ook ik het oogenblik gekomen, dat hij van hier weg moet.’

‘U heeft wellicht gelijk, mevrouw. Toch vind ik, dat hij onder streng toezicht moet komen. Ik raad u aan, eene advertentie in de courant te plaatsen, of - wil u liever, dat ik mij daarmede belast?’

Met een diepen zucht zeide mevrouw Wardland, dat haar dit aangenaam zou zijn.

Twee dagen later kon men in het Nieuws v.d. Dag de volgende annonce vinden:

Onderwijzers!

Op een dorp wordt plaatsing gezocht voor een vluggen jongen van twaalf jaar, die streng toezicht noodig heeft. Opleiding voor de Kweekschool voor Zeevaart wordt verlangd. Brieven worden ingewacht onder letter F, aan het bureau van dit blad.’

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(61)

58

Uit deze advertentie blijkt, dat Frits verlangde voor de zeevaart te worden opgeleid.

Hij koesterde een diepen eerbied voor de bekwaamheden van zijn overleden vader, en bewonderde diens heldendood. Hoe zijne moeder ook getracht had, hem van dit voornemen af te brengen, het was haar niet gelukt. Hij bleef bij zijn plan om zeeman te worden.

Intusschen had zijne moeder hem medegedeeld, wat er gebeuren zou. Ware hij al niet zoo verhard van gemoed geweest, dan zou hij ongetwijfeld ontroerd geworden zijn door de droefheid zijner moeder, toen zij hem over de naderde scheiding sprak.

Nu toonde hij zich alleen heel knorrig over het genomen besluit, en zeide, dat hij er hartelijk voor bedankte, een braven Hendrik van zich te laten maken.

Enkele dagen later kwamen de heer en mevrouw Halthof den avond op ‘Zeelust’

doorbrengen. Er waren eenige brieven op de advertentie ingekomen, die gelezen en besproken moesten worden. De heer Halthof vestigde vooral de aandacht op een brief, waarvan de schrijver er zich op beroemde, dat hij door zijne gestrengheid reeds verscheidene ondeugende jongens tot gehoorzaamheid gedwongen had.

Maar mevrouw Wardland had meer zin in een anderen brief, die aldus luidde:

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(62)

Tulpoord, 28 September 189.

M.!

In antwoord op uwe annonce in de courant heb ik de eer u te berichten, dat ik mij belasten wil met het onderwijs en de opvoeding van den bedoelden knaap. In mijn gezin, dat behalve mijne vrouw en mij, zes kinderen telt, wonen liefde en vrede. Mijn oudste jongen is ook twaalf jaar. Zonder hem een heilige te mogen noemen, durf ik verklaren, dat hij een nobel karakter heeft. Hij haat het kwade, en zal in zijn omgang met den bedoelden knaap ongetwijfeld veel invloed ten goede op hem uitoefenen.

Over de condities zouden wij nader kunnen spreken.

Met hoogachting, Uw dw. dnr,.

J.G. CRAMER

Hoofd der school voor uitgebreid lager onderwijs.

Zoodra mevrouw Wardland dezen brief gelezen had, was zij besloten, naar de familie Cramer een nauwgezet onderzoek in te stellen. En dat onderzoek viel

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(63)

60

zeer gunstig uit, zoodat besloten werd, dat Frits zoo spoedig mogelijk naar Tulpoord vertrekken zou.

Bij de beraadslaging over de brieven was Frits niet tegenwoordig. Hij had eerst geruimen tijd in den tuin doorgebracht, zonder iets bijzonders uit te voeren. Naar Gerrit Vonk had hij in het geheel niet gevraagd, nog minder had hij tegen iemand zijne spijt over het gebeurde betuigd. Ook daarover had zijne moeder veel verdriet.

Zij hoopte zoozeer, dat hij van zachtere aandoeningen blijk zou geven. Had zij echter geweten, wat hij op dien avond deed, toen er over zijn toekomstig lot werd

beraadslaagd, dan zou zij daarin groote reden gevonden hebben, om zich te verheugen.

Want na eenigen tijd doelloos in den tuin rondgeloopen te hebben, haalde hij ongemerkt een mandje uit de keuken, en vulde het met vruchten, die hij in den tuin plukte. Hij zocht de lekkerste aardbeien en kersen op, en toen de schemering gevallen was, sloop hij door een hekje den tuin uit, liep achter het dorp om, en kwam ongezien aan de woning van Gerrit Vonk. Daar weifelde hij een oogenblik, eer hij de deur opendeed, en scheen veel lust te hebben om terug te keeren. Maar eindelijk stapte hij toch naar binnen.

‘Goeden avond,’ zeide hij zacht tegen Vonk en zijne vrouw, die ieder aan een kant van de tafel zaten.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(64)

‘Goeden avond!’ klonk het antwoord. ‘Hé Frits, ben jij daar?’

‘Ja,’ zei Frits zacht. ‘Ik zou zoo graag Gerrit eens zien.’

‘Dat mag-je wel; hij ligt daar op bed,’ zei Vonk,

‘Hier, - Frits!’ klonk het uit de bedstede. ‘Hier ben ik!’

Frits trad naderbij. Door de duisternis kon niemand zien, hoe ontroerd hij was.

‘Gerrit, hier heb ik wat lekkere vruchten voor je,

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(65)

62

en - ik hoop, dat je - dat je het mij vergeven wilt....’

‘Zeker, - ik heb - och, zie je, ik deed werkehjk valsch,’ zei Gerrit, ‘maar ik zal het nooit meer doen.... Hè, wat zijn dat lekkere aardbeien!’

Gerrit nam eene groote uit de mand en stak haar in den mond, maar hij scheen toch moeielijk te kunnen slikken. En Frits hield hem de geheele mand vlak onder den neus, zeker omdat hij een floers voor zijne oogen had, waardoor hij niet zoo goed kon zien als gewoonlijk.

Frits stak hem de hand toe, en Gerrit drukte die.

Toen keerde Frits zich om en liep met een korten groet snel de deur uit.

Dien avond ging hij in veel vrediger en aangenamer stemming naar bed, dan hij in langen tijd gedaan had.

C.J. Kieviet, Frits Wardland

(66)

Vierde Hoofdstuk.

Frits' vertrek, en zijne nieuwe kennissen te Tulpoord.

Het was de laatste avond vóór het vertrek van Frits. Mevrouw Wardland las nog eens den brief over, dien zij van den heer Cramer ontvangen had.

Zij leed veel onder de naderende scheiding, want Frits was na den dood van haar man haar eenige schat op aarde, en zij had hem zoo lief. Helaas! Hoe weinig wederliefde betoonde hij haar. En zij had er zoo dubbel behoefte aan.

Zij legde den brief achteloos op tafel en begon den koffer te pakken, dien Frits mede zou nemen. Al zijne kleeren werden stuk voor stuk nog eens nagezien

C.J. Kieviet, Frits Wardland

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toen hij nog erg klein was, volgde hij steeds zijn Grootvader als diens schaduw, en dan timmerde hij den geheelen dag, maar toen hij een jaar of vier werd, vond hij daar niet

Dathi hem sijn wijf heeft ontvoert, Ende te broken dat gi swoert Ende Ogier die coninc mede, 2605 Dat Yoen te gerer stede. Meer jegen Helenen sprake Om en

1) Waar in 't vervolg deze naam zonder nadere aanduiding voorkomt, wordt Ds. van Niekerk, De eerste Afrikaansche taalbeweging en zijne letterkundige voortbrengselen.. Te voren

Maar dat er toch ook tallooze genoegens en veel genietingen aan verbonden zijn, meende TORTELTAK , schoon hij nooit geschaakt had, gerust te kunnen gelooven; en dus, als hij aan

en toen hij met zijn nieuwen vriend dit onderwerp afge- handeld had, sprak hij over de wijze van theezetten, over het pl'èferabele van armstoelen boven anderen,

Na een vierjarig verblijf op een dorp had hij een beroep gekregen naar de kleine welvarende stad, waar wij hem nu nog aantreffen, en waar hij sinds twintig jaar het ambt van

‘met volharding en geduld in werking gebracht, is een factor, die over de constipatie kan triompheeren. Dag aan dag moet de lijder op een en hetzelfde uur, n o. 100 bezoeken en mag

Maar Peer had niet veel lust, zijn Heer daaromtrent nader bericht te geven, want immers, als hij de waarheid zeide, zou Vianen geene groote waarde hechten aan zijne verraderlijke