• No results found

Monitoring van drie ontsnipperende maatregelen in het Zoniënwoud

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Monitoring van drie ontsnipperende maatregelen in het Zoniënwoud"

Copied!
261
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

Monitoring vandrieontsnipperende

maatregelen inhetZoniënwoud

Eindrapport 

(2)

Destudiebegintmeteenuitgebreidesamenvatting,gevolgddooreeninleiding.Vervolgensvolgt

een besprekingvandeverschillendeonderzochtetaxonomischegroepen (Hoofdstukken2–12),

waarbijtelkensdemethodiekenderesultatenvanhetonderzoekuitgebreidwordenbesproken.Elk

vandezehoofdstukkenwordtafgeslotenmeteenconclusie,diekortdevoornaamstebevindingen

perhoofdstuksamenvat.Hoofdstuk12tenslottegeefteenaantalalgemenereaanbevelingenvoor

hetbeheer.



Ditrapportbevatdemeningvandeauteur(s)ennietnoodzakelijkdievandeVlaamseOverheid.



COLOFON



Verantwoordelijkeuitgever

PeterCabus

DepartementOmgeving

PartnerschappenmetBesturenenMaatschappij

KoningAlbertIIͲlaan20bus8,1000Brussel

pbm.omgeving@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be



Auteurs

SimonFeys–NatuurpuntStudie

KrisBoers–ZoogdierenwerkgroepNatuurpunt

JacobsMaarten–NatureͲID

JorgLambrechts–NatuurpuntStudie

AlexLefevre–VleermuizenwerkgroepNatuurpunt

RoosmarijnSteeman–NatuurpuntStudie

PieterVanormelingen–NatuurpuntStudie

SamVanDePoel–NatuurpuntStudie

WoutWillems–NatuurpuntStudie



Medewerkers

AndreasBaele(cameravalonderzoek)

DirkBaksteenenenGerdaDekerk(amfibieën)

PallieterDeSmedt(determinatiepissebedden)

AnnLenaerts(liveͲtraponderzoekmuizen)

KoenLock(determinatiesprinkhanenbodemvallen)

WillemProesmans(determinatieduizendpotenenmiljoenpoten)

SarahTilkin(cameravalonderzoek)

FrancoisVankerkhoven(determinatiemieren)

JohanVanKeer(determinatiespinnen)

SamBennekensenNielsVanNueten(vleermuizen)















(3)

Depotnummer

D/jaartal/…



Wijzevanciteren

FeysS.,BoersK.,JacobsM.,Lambrechts,J.,LefevreA.,SteemanR.,VanormelingenP.,VanDePoel

S. & Willems W. (2020). Monitoring van drie ontsnipperende maatregelen in het Zoniënwoud.

Natuurpunt Studie i.o.v. Vlaamse Overheid, Departement Omgeving. Rapport Natuurpunt Studie

2020/15,Mechelen.



PARTNERS



 

(4)

MANAGEMENTSAMENVATTING 



HetZoniënwoudisgelegenaandezuidrandvandeBelgischehoofdstadBrussel.Hetmaaktdeeluit

vanhetNatura2000NetwerkenisgesitueerdindedrieBelgischegewesten.HetZoniënwoudwordt

doorkruist (en versnipperd) door verschillende zeer belangrijke verkeersaders zoals de Brusselse

Ring (R0), de E411 en de spoorweg tussen Brussel en Luxemburg (lijn 161). Deze

verkeersinfrastructuren vormen een barrière voor foeragerende, migrerende of disperserende

fauna.



Tijdens het LIFE+ OZON project werden in de periode 2013Ͳ2018 een aantal van de in het

Zoniënwoudaanwezigeontsnipperingsobjectenopgeknaptomdebarrièrewerkingvandewegente

milderen. Daarnaast werden ook nieuwe ecologische infrastructuren aangelegd, waaronder een

ecoduct over de R0. Dit laatste werd in mei 2018 volledig afgewerkt. Ook werd langs de

autosnelwegenR0endeE411doorheenhetZoniënwoudintotaal24kilometerecorastergeplaatst.

Het raster heeft een dubbele functie: dieren geleiden naar veilige oversteekplaatsen onder

(ecotunnels en faunabuizen) en over de autosnelwegen (ecoduct en boombrug), en een veilige

verkeerssituatie creëren voor de tienduizenden automobilisten die dagelijks doorheen het

Zoniënwoudrijden.



Opdeplaatswaarhetecoductzouwordengebouwd,werdvoorafgaandaandebouweenT0Ͳstudie

uitgevoerd. Aangezien het ecoduct in 2018 werd afgewerkt, bespreekt voorliggende studie de

resultatenvanhetT1Ͳonderzoek.EcotunnelFlossendellewerdin2015voorzienvaneenecologische

inrichting. Het onderzoek uitgevoerd in 2018 betreft dus het T3Ͳonderzoek (aangezien de hier

geplaatstecamera’swerdengestolen/nietgoedwerkten,werdendegegevensuit2018gebruiktin

plaatsvandezeuit2019,zieverderinditrapport).Ookfaunabuisnoordwerdgebouwdin2015,het

onderzoekuitgevoerdin2019isvoorditobjectdusdeT4Ͳstudie.



Vanmaart2019t.e.m.maart2020werdmetvoorliggendestudieeennieuwonderzoekopgestart,

waarbijdrieontsnipperendemaatregelenuitgebreidwerdenonderzocht:hetecoductGroenendaal

over de R0, en de ecotunnel en faunabuis noord bij Flossendelle. Verschillende soortgroepen

werdenhierbijonderzocht,metalsdoelantwoordentekrijgenopvragenalso.a.welkedierende

structuren gebruiken, een vergelijking tussen beide zijden van de ring, eventuele gebruiksͲ of

seizoenalepatronen,welkesoortenvallennogalsverkeersslachtofferenoverwelkeaantallengaat

het,iserveelrecreatieop/aandeobjecten,…



Voor wat het vegetatieonderzoek op het ecoduct betreft, werd eerst een vlakdekkende

vegetatiekarteringuitgevoerd.Opbasishiervaniseenvegetatiekaartgemaakt,dieweergeeftwaar

deverschillendevegetatietypesophetecoductvoorkomen.Aanvullendwerdookeenflorakartering

uitgevoerd, waarbij voor alle zeldzame soorten, kenmerkende plantensoorten voor bepaalde

vegetatietypeseninvasieveexotendeexactelocatieswerdenbepaald.



Opbasisvanhetvegetatieonderzoekkon–zoalsverwachtbijeenT1Ͳstudie–wordenvastgesteld

datdevegetatievanhetecoductnogvolopinontwikkelingis.Debosrandenzijnzeerwaardevol

(5)

enbevattenveelwaardevolleindicatorsoorten.Hetaantalinvasieveexotendatwerdaangetroffen

waslaag.



Voor het vleermuizenonderzoek werd gebruik gemaakt van automatische detectoren, waarbij

telkensenkeledetectorentweetotvierwekenwerdengeplaatst,endittijdensvierverschillende

periodes. Analyse van de opnames leverde in totaal 11 verschillende soorten op. De meest

opvallende soorten waren Ingekorven vleermuis (Europese Habitatrichtlijnsoort bijlage II),

BosvleermuisenKleinedwergvleermuis.

DewijzewaaropeenvleermuisgebruikmaaktvanecoductGroenendaaloftunnelFlossendelle,is

sterk afhankelijk van de soort. Soorten die een voorkeur hebben voor een open of halfopen

landschap (Rosse vleermuis, Bosvleermuis, Laatvlieger, en in beperktere mate Ruige

dwergvleermuis)stekenhetecoductvrijvlottotvlotover,engebruikenhetecoducttevensals

foerageerzone.DezesoortenmakenechtergeengebruikvandetunnelFlossendelleomdesnelweg

te kruisen. Soorten van een meer gesloten (bos)omgeving maken van het ecoduct slechts zeer

beperkt (Gewone grootoorvleermuis, WaterͲ en Baardvleermuis) of geen gebruik (Franjestaart,

Ingekorvenvleermuis)omdesnelwegtekruisen.Dezesoortenmakendaarvoorechterwelzeer

vlotgebruikvandetunnelFlossendelle.



Voordeoverigezoogdierenwerdeenwaaieraanmethodestoegepast.Erwerdenintotaalzeven

cameravalleningezet,diegedurendenagenoegdeheleperiodewerdenaangevuldmettwee‘buisͲ cameravallen’omdekansopdetectievanmarterachtigenteverhogen.Metbehulpvandegewone

cameravallen werden in totaal acht zoogdiersoorten vastgelegd, waarvan Vos en Ree het meest

werdengefotografeerd.Dezesoortenwerdenzowelop/aanhetecoduct,alsaanfaunabuisnoord

vastgesteld.OokSteenmarterenBunzingwerdenverschillendekerenopbeeldvastgelegd.Kleine

marterachtigen werden niet gefotografeerd, ook niet met de buisͲcameravallen. Deze leverden

vooral beelden op van Gewone bosmuizen, maar ook Wild zwijn en Rode eekhoorn lieten zich

hierdoorvastleggen.Hetgebruikvanhetecoductdoormensenwaszeerbeperkt,meteenlichte

toenameaanheteindevanhetonderzoek,nahetafkondigenvandestrengemaatregelenomde

verspreidingvanhetcoronaͲvirustegentegaan.



13soortenzoogdieren werdenbovenophetecoductvastgesteld,in detunnelvanFlossendelle

werdenviersoortenvastgesteld.Bijfaunabuisnoordwerdenzessoortenaanbeidezijdenvande

buisvastgesteld,vijfhiervangebruikendezebuiswaarschijnlijkomzichtussendeoostͲenwestkant

vandesnelwegteverplaatsen.



Dekleinerezoogdieren(spitsmuizen,woelmuizenenwaremuizen)werdenonderzochtmetbehulp

van‘slangenplaten’enliveͲtraps.HetliveͲtraponderzoekleverdevangstenopvanintotaal204

dieren,verdeeldoverzevensoorten.HierbijbleekAardmuisdemeestgevangensoort,gevolgddoor

GewonebosmuisenRossewoelmuis.Dwergmuis,DwergspitsͲ,HuisspitsͲenbosspitsmuiswerden

in lage aantallen (minder dan vijf dieren) gevangen. Dwergspitsmuis kon ook één maal met een

buiscamera in beeld worden gebracht, en een aantal Dwergmuizen werden in de bodemvallen

teruggevonden.



Metalletechniekensamenwerdenintotaal17wildezoogdiersoorten(zonderdevleermuizen)met

zekerheidvastgesteld,aangevuldmetenkelesoortgroepenenéénhuisdier:deHuiskat.

(6)

Zeer relevant bij het onderzoek naar de effectiviteit van een ecoduct zijn uiteraard eventuele

verkeersslachtoffers.Gedurendehethelejaarwerdbijelkbezoekhetstuksnelwegtennoordenen

zuiden van het ecoduct afgereden tussen de dichtstbijzijnde afritten. Daarnaast werd ook op de

websitewww.waarnemingen.begekekenofereventueelnogandereslachtofferswarengemeld.Er

werden slechts drie zoogdieren als verkeersslachtoffer waargenomen: een Steenmarter en twee

onherkenbarezoogdieren.Ditlijkteralvastoptewijzendatderastersgoedwerken.



TegenoverhetT0Ͳonderzoekopdelocatievanhetecoduct,wasSteenmartereenopvallende(maar

niet onverwachte) nieuwkomer. In de tunnel van Flossendelle werden, op Ree na, grotendeels

dezelfdesoorten zoogdierenvastegsteldalstijdens hetvoorgaandeonderzoek.Faunabuis noord

tenslottewerdenvooralSteenmarterenBunzingopvallendmeervastgesteld.



Naarreptielenwerdbijelkterreinbezoekuitgekeken,zowelop/onderdeslangenplaten,alselders.

DitleverdeophetecoductdriewaarnemingenvanLevendbarendehagedisop,indeomgevingvan

Flossendelleblevenwaarnemingenvandezesoortuit.



VanHazelwormwarener–naeeneerderewaarnemingin2017–nutweewaarnemingeninde

buurtvandetunnelvanFlossendelle,allebeiaandewestzijdevandeRing.Voorbeidesoortenis

teverwachtendatzeookdekomendejarenregelmatigindebuurtvandezeontsnipperinsgobjecten

zullenwordenwaargenomen.Hetecoductkanindetoekomstvoordetweesoorteneenrolgaan

speleninhetverbindenvanpopulatiesaanbeidezijdenvandeRing.



Voorwatbetreftamfibieënwerdendriemethodestoegepast:onderzoekmetfuiken,schepneten

slangenplaten.SpecialeaandachtgingnaardeaanwezigheidvanKamsalamanderindebuurtvan

Flossendelle.Aanvullendwerdenookdelossewaarnemingenvandezesoortgroepverzamelden

meegenomenindebespreking.Deslangenplatenleverden–wellichtdoordedrogezomer–slechts

weinig waarnemingen van amfibieën op. Op het ecoduct werden drie soorten amfibieën

aangetroffen:Gewonepad,BruinekikkerenAlpenwatersalamander.Vandelaatstetweesoorten

konookvoortplantingwordenvastgesteld.AandevijversvanFlossendellewerdenverschillende

Kamsalamandersgevangen,hethoogsteaantalexemplarentijdenséénvangstbedroegzesdieren.

Voortplantingvandezesoortkonechternietwordenvastgesteld.



Uit eerder onderzoek op andere ecoducten blijken sprinkhanen een essentiële groep

ongewervelden om mee op te nemen in onderzoek naar ecologische ontsnippering. Van deze

groepenzijneenaantalsoortenimmersongevleugeld/kortgevleugeld,dezezijndusergrelevantin

hetkadervanecologischeontsnippering.Daarnaastzijnsprinkhanenzeergoedeindicatorenvoor

vegetatiestructuur,omdatdefactorenvochtigheidenwarmtebepalendzijnvoorhunontwikkeling.

In2019werdhetecoductvijfmaalgebiedsdekkendbezochtmethetoogopsprinkhanen,waarbij

ookgeletwerdopandereongewerveldenzoalsdagvlinders,libellenenlieveheersbeestjes.



De meeste sprinkhanen werden auditief herkend, deze waarnemingen werden aangevuld met

sleepvangsten en enkele bijvangsten uit de bodemvallen. Dit leverde in totaal 14 soorten

sprinkhanenop.Geziendeliggingvanhetecoductwerdengeenzeerkritischehabitatspecialisten

verwacht, de waargenomen soorten zijn dan ook allemaal vrij algemeen in Vlaanderen. De

(7)

meerderheidvandeaangetroffensoortenisooklangvleugelig,driesoortenzijnechterhoofdzakelijk

kortgevleugeld. Twee soorten tenslotte (Bramensprinkhaan en Zuidelijke boomsprinkhaan) zijn

altijdkortgevleugeld.



Voordagvlindersiseenecoductminderrelevantvoorwatbetreftontsnippering,maarnaarextra

leefgebiedtoekandituiteraardweleenrolspelen.In2019werden18soortenwaargenomen.Twee

vandezesoorten(ZwartsprietdikkopjeenCitroenvlinder)staanopdeVlaamseRodeLijst.



Doordeaanwezigheidvanverschillendepoelenwerdookaandachtgegevenaanlibellen.Tijdens

het terreinwerk in 2019 werden in totaal acht soorten libellen aangetroffen. Weinig verrassend

warendemeestesoorteneerderalgemenesoorten,envooralsoortenvanpioniersituaties.



Spinnen,loopkeversenzandloopkeversstaanbekendalsgoedeindicatorenvoorhabitatkwaliteit.

Hetzijnsoortenrijkegroepenmetheelwatvertegenwoordigersdienauwgebondenzijnaaneen

bepaaldevegetatiestructuur.Demeestesoortenmierendaarentegenzijn,integenstellingtotde

meerderheid aan loopkeverͲ en spinnensoorten, gebonden aan oude, stabiele milieus. Ze zijn

gevoeligvoorbeheeringrepenendatmaakthentotbelangrijkeindicatoren.



Onderzoek naar loopkevers is uitermate relevant in het kader van onderzoek naar ecologische

ontsnippering.Erzijnimmerstalvanbrachyptere(kortgevleugelde)ofdimorfe(exemplarenmet

enzondervleugels)loopkeversdienietkunnenvliegenenduszeergevoeligzijnvoorversnippering

doortransportinfrastructuur.



DeopzetvanhetonderzoekwasdezelfdealsdietoegepastbijdeoverigeVlaamseecoducten:acht

bodemvallenwerdeningegravenoverdelengtevanhetecoduct.Dezewerdenaangevuldmetacht

anderebodemvallen,verspreidoverhethelegebied.



Erzijninvoorliggendonderzoek1.151loopkeversgevangenmetbodemvallen,verdeeldover66

soorten.DefaunistischmeestbijzonderesoortenzijndeinVlaanderen‘bedreigde’Carabusmonilis

en Tachys bisulcatus evenals 16 ‘zeldzame soorten’ waaronder bijzondere soorten als Carabus

auronitensenHarpalusardosiacus.DemeesteRodeLijstͲsoortenzijninlageaantallengevonden,

uitgezonderdHarpaluspuncticeps.



GemiddeldzijnermeerRodeLijstͲsoortengevondenopdeachtlocatiescentraalophetecoduct

Groenendaal (2,25) vergeleken met de zes locaties op de aanlooptaluds en de twee

referentielocaties(1,75).Wekunnendussprekenvaneensnellekolonisatievanhetecoductdoor

loopkevers,ookdoorbijzondere(RodeLijst)soorten.



Er zijn zeven brachyptere (kort gevleugelde) loopkeversoorten aangetroffen bij het

bodemvalonderzoek,enéénextrasoortmethandvangsten.Hetaantreffenvanzevenbrachyptere

soorten tijdens de T1 van een ecoduct is zonder twijfel een mooi resultaat. Het ecoduct

Groenendaalwerktvoordesoortenwaarvoorhetdienttewerken,maarerisnogverdere‘rijping’

/ ontwikkeling nodig, vooral centraal op het ecoduct. Dat is logisch vermits de vegetatieͲ ontwikkelingzichnogineenpionierstadiumbevindt.



(8)

DusookdetunnelFlossendellewerktvoorversnipperingsgevoeligeloopkevers.

Er zijn ook 2.582 spinnen gevangen, verdeeld over 80 soorten. Van deze 80 soorten zijn er 17

soorten op de Rode Lijst opgenomen, waarvan één soort ‘met uitsterven bedreigd’, de

Heidekrabspin(Xysticusacerbus),viersoortenals‘bedreigd’,negensoortenals‘kwetsbaar’endrie

soortenals‘zeldzaam’,watsensustrictogeen‘RodeLijstͲsoorten’zijn.



De soorten die de aantallen domineren zijn vooral echte pioniersoorten, zoals enkele soorten

DwergͲenHangmatspinnen(familieLinyphiidae).DatiserglogischgezienhetecoductGroenendaal

recentisaangelegd(weonderzochtendeT1)enzichnogineenpionierstadiumbevindt.



De tunnel Flossendelle was de locatie waar het minste aantal spinnen en spinnensoorten zijn

aangetroffen,maaranderzijdszijnernietminderdandrieRodeLijstͲspinnensoortenaangetroffen.

Dit illustreert de belangrijke aanvullende betekenis die de ecotunnel heeft voor passage van

spinnen ten opzichte van het ecoduct. Dit pleit eveneens (waar het kan) voor een

aanpassing/omvormingvanweiniggebruiktetunnelstot‘ecotunnels’oftottunnelsmetgemengd

gebruik,zoalsdievanFlossendelle.



Erzijnbijvoorliggendonderzoekintotaalslechts60mierengevangenmetbodemvallen,verdeeld

overzevensoorten.Geenvandezesoorteniszeldzaamtenoemenbinnenhetkadervandemeest

recentemierenatlasvanBelgië.



Intotaalzijnerook718pissebeddenvastgesteld,verdeeldoverviersoorten.Dehoogsteaantallen

pissebedden zijn geteld in het beukenbos, gevolgd door de tunnel Flossendelle. Van de

miljoenpotenwerden er 706exemplaren opnaamgebracht,verdeeld over achtsoorten.In de

tunnel Flossendelle is het hoogste aantal soorten miljoenpoten vastgesteld: zes soorten. Ook de

duizendpotenuitdebodemvallenwerdengedetermineerd,ditleverde126exemplarenopvan10

soorten.Vandelaatstegroepbodembewonendeongewerveldentenslotte,dehooiwagens,werden

74exemplarenaangetroffenindebodemvallen,verdeeldover13soorten.



Delaatsteonderzochtegroepenbetroffendewildebijenendezweefvliegen.Opderenbaanenhet

ecoduct Groenendaal werden tot nu toe 77 soorten wilde bijen en 42 soorten zweefvliegen

vastgesteld.Ditisreedseenindrukwekkendaantal,maarongetwijfeldkunnennogheelwatextra

soortenontdektworden.Hiertoebehorenheelwatbeheerrelevante,minderalgemenesoortenvan

structuurrijkebossen,bosrandenenbloemrijkegraslanden,hoewelvaakinrelatieflageaantallen.



Concluderendkanwordengestelddatsoortenwaarvoordesnelwegeensterkeversnipperende

werkingheeft,zekergebruikmakenvanhetecoduct.HetgaatbijvoorbeeldomsoortenalsRee,

Vos, grotere marterachtigen, amfibieën, … Ook een aantal kortgevleugelde sprinkhanen en

loopkeverswerdenreedsaangetroffen.Vooreenaantalsoortenvormthetecoductgeennoodzaak

naarontsnippering,maarzijprofiterenwelvandeaanlegvangeschiktleefgebied.Soortendiein

deze categorie vallen zijn o.a. dagvlinders, libellen, spinnen, … Ook de ecotunnel wordt door

verschillendeversnipperingsgevoeligesoortengebruiktomdesnelwegtekruisen.Aanfaunabuis

noordtenslottekonwordenvastgestelddateenaantalzoogdiersoortendezebuisgebruikenom

(9)

zichtussendebinnenͲenbuitenringteverplaatsen.Mogelijkwordtdezebuisookgebruiktdooreen

aantalongewervelden,maardatwerdinvoorliggendestudienietonderzocht.



InvergelijkingmeteerderonderzoekvallenduidelijkminderverkeersslachtofferslangsdeR0,een

tekendathetecorasteralvastgoedwerkt.Dit,incombinatiemethetgebruikvandeverschillende

objecten door een aantal versnipperingsgevoelige soorten, wijst erop dat de getroffen

ontsnipperingsmaatregelenmomenteelhundoelbereiken.



Om nog effectiever te zijn, worden op basis van het uitgevoerde onderzoek tenslotte enkele

aanbevelingengedaanvoorhettevoerenbeheer.Zowelnaarvegetatietoe,alsvooronderandere

wilde bijen, zweefvliegen en dagvlinders, is een aangepast maaibeheer voor (een dele van) het

ecoductvangrootbelang.Indiengeenmaaibeheerwordttoegepast,zalditverderevoluerennaar

een ruigte. Voor vleermuizen en een aantal typische bossoorten is de aanwezigheid van

geleidingselementen op het ecoduct van belang, evenals de bereikbaarheid van de tunnel van

Flossendelle.Maatregelendieopdezelocatiewordengenomen,kunnenooktoegepastwordenop

tunnelsdiegelegenzijntussenhetecoductenFlossendelle,omookdietunnelsgeschiktertemaken

voorvleermuizen. 

(10)

INHOUDSTAFEL 



1 Inleiding...14

2 Vegetatie...17

2.1 Vlakdekkendevegetatiekartering 17

2.2 Florakartering 19

2.2.1 Algemeen 19

2.2.2 ZeldzamesoortenenRodeLijstͲsoorten 20

2.2.3 Kenmerkendeplantensoortenvoorbepaaldevegetatietypes 20

2.2.4 Invasieveexoten 21

2.3 Conclusievegetatieonderzoek+aanbevelingenbeheer 24

3 ZoogdierenpartimI:Vleermuizen...25

3.1 Inleiding 25

3.2 Methodiek 25

3.2.1 Materiaal 25

3.2.2 Veldwerk 26

3.2.3 Dataverwerking 27

3.3 Resultaten 28

3.3.1 Overzicht 28

3.3.2 Resultatenperdetector 29

3.3.3 Soortbesprekingen 35

3.4 Conclusies 45

4 ZoogdierenPartimII:overigezoogdieren...48

4.1 Inleiding 48

4.2 Methodiek 48

4.2.1 Cameravallen 48

4.2.2 BuisͲcameravallen 53

4.2.3 Verkeersslachtoffers 54

4.2.4 LiveͲtraps 55

4.2.5 Overigemethodes 55

4.3 Resultaten 58

4.3.1 Algemeenoverzicht 58

4.3.2 Cameravallen 61

4.3.3 BuisͲcameraval 63

4.3.4 Verkeersslachtoffers 66

4.3.5 LiveͲtraps 67

4.3.6 Overigemethodes 69

4.4 Vergelijkingmeteerderestudies 70

4.4.1 Ecoduct 70

4.4.2 TunnelFlossendelle 71

4.4.3 Faunabuisnoord 71

4.5 Soortbesprekingen 72

4.5.1 Rodeeekhoorn 72

4.5.2 Aardmuis 72

4.5.3 Rossewoelmuis 73

4.5.4 Gewonebosmuis 73

4.5.5 Dwergmuis 74

4.5.6 Bruinerat 75

4.5.7 Konijn 76

4.5.8 Egel 76

4.5.9 Huisspitsmuis 78

4.5.10 bosspitsmuisspec. 78

4.5.11 Dwergspitsmuis 78

4.5.12 Europesemol 79

4.5.13 Huiskat 79

4.5.14 Vos 81

(11)

4.5.15 Steenmarter 86

4.5.16 Bunzing 89

4.5.17 Wildzwijn 91

4.5.18 Ree 92

4.5.19 Mens(+hond) 94

4.6 Conclusies 97

5 Reptielen...99

5.1 Inleiding 99

5.2 Methodiek 99

5.2.1 Onderzoekmetslangenplaten 99

5.2.2 Lossewaarnemingen 99

5.3 Resultaten 99

5.3.1 Onderzoekmetslangenplaten 99

5.3.2 Lossewaarnemingen 99

5.4 Soortbesprekingen 100

5.4.1 Levendbarendehagedis 100

5.4.2 Hazelworm 101

5.5 Conclusies 101

6 Amfibieën...103

6.1 Inleiding 103

6.2 Methodiek 103

6.2.1 Onderzoekmetfuiken 103

6.2.2 Onderzoekmetschepnet 104

6.2.3 Onderzoekmetslangenplaten 104

6.2.4 Lossewaarnemingen 105

6.3 Resultaten 105

6.3.1 Onderzoekmetfuiken 105

6.3.2 Onderzoekmetschepnet 106

6.3.3 Onderzoekmetslangenplaten 107

6.3.4 Lossewaarnemingen 107

6.4 Soortbesprekingen 107

6.4.1 Gewonepad 107

6.4.2 Alpenwatersalamander 108

6.4.3 Vinpootsalamander 110

6.4.4 Kleinewatersalamander 112

6.4.5 Kamsalamander 113

6.4.6 ‘groenekikker’ 115

6.4.7 Bruinekikker 115

6.5 Conclusies 116

7 Sprinkhanen...117

7.1 Inleiding 117

7.2 Methodiek 117

7.2.1 Inventarisatie 117

7.2.2 Bodemvallen 118

7.3 Resultaten 118

7.3.1 Algemeen 118

7.3.2 Bodemvallen 119

7.4 Soortbesprekingen 119

7.4.1 Kustsprinkhaan 119

7.4.2 Ratelaar 120

7.4.3 Bruinesprinkhaan 121

7.4.4 Goudensprinkhaan 122

7.4.5 Krasser 123

7.4.6 Zeggedoorntje 124

7.4.7 Gewoondoorntje 125

7.4.8 Sikkelsprinkhaan 125

7.4.9 Gewoonspitskopje 125

7.4.10 Zuidelijkspitskopje 126

(12)

7.4.12 Bramensprinkhaan 126

7.4.13 Greppelsprinkhaan 127

7.4.14 Grotegroenesabelsprinkhaan 128

7.5 Conclusies 128

8 Dagvlinders...130

8.1 Inleiding 130

8.2 Methodiek 130

8.3 Resultaten 130

8.4 Soortbesprekingen 131

8.4.1 Zwartsprietdikkopje 131

8.4.2 Grootdikkopje 131

8.4.3 Koninginnenpage 131

8.4.4 Oranjetipje 132

8.4.5 Grootkoolwitje 132

8.4.6 Kleinkoolwitje 132

8.4.7 Citroenvlinder 132

8.4.8 Kleinevuurvlinder 134

8.4.9 Bruinblauwtje 135

8.4.10 Icarusblauwtje 136

8.4.11 Keizersmantel 137

8.4.12 Atalanta 137

8.4.13 Distelvlinder 138

8.4.14 Dagpauwoog 139

8.4.15 Gehakkeldeaurelia 139

8.4.16 Bruinzandoogje 139

8.4.17 Oranjezandoogje 140

8.4.18 Bontzandoogje 141

8.5 Conclusies 141

9 Libellen...142

9.1 Inleiding 142

9.2 Methodiek 142

9.3 Resultaten 142

9.4 Soortbesprekingen 143

9.4.1 Azuurwaterjuffer 143

9.4.2 Lantaarntje 144

9.4.3 Vuurjuffer 144

9.4.4 Grotekeizerlibel 144

9.4.5 Platbuik 145

9.4.6 Gewoneoeverlibel 145

9.4.7 Bruinrodeheidelibel 146

9.4.8 Zwervendeheidelibel 147

9.5 Conclusies 148

10 Bodembewonendeongewervelden...149

10.1 Inleiding 149

10.2 Methodiek 149

10.3 Loopkevers 153

10.3.1 Algemenebevindingen 153

10.3.2 Vergelijkingvandeonderzochtelocaties 158

10.3.3 Vleugelontwikkeling 159

10.3.4 Vergelijkingmetandereecoducten 161

10.3.5 Soortbesprekingen 163

10.3.6 Conclusies 172

10.4 Spinnen 174

10.4.1 Algemenebevindingen 174

10.4.2 Detalrijkstgevangensoorten 179

10.4.3 VoorkeurshabitatvandeRodeLijstͲsoorten 180

10.4.4 Vergelijkingvandeonderzochtelocaties 180

(13)

10.4.5 Vergelijkingmetandereecoducten 182

10.4.6 Soortbesprekingen 183

10.4.7 Conclusies 192

10.5 Mieren 194

10.6 Pissebedden 196

10.7 Miljoenpoten 196

10.8 Duizendpoten 197

10.9 Hooiwagens 201

10.9.1 Inleiding 201

10.9.2 Algemenebevindingen 201

10.10 Overigeongewervelden 202

11 Wildebijenenzweefvliegen...204

11.1 Inleiding 204

11.2 Methodiek 204

11.3 Wildebijen 206

11.4 Zweefvliegen 212

11.5 Bloembezoek 215

11.6 Conclusies 219

12 Algemeneconclusiesenaanbevelingenvoorhetbeheer...222

12.1 Ecoduct 222

12.1.1 Geleidendeelementen 222

12.1.2 Maaibeheer 222

12.1.3 Beheerexoten 223

12.2 EcotunnelFlossendelle 223

12.3 Faunabuisnoord 224

12.4 Ecoraster 224

Referenties...225

BIJLAGEN...231

Bijlage1Overzichtvandewaargenomenplantensoortenmetherkomst,aanduidingvanexoten,invasieveplantenen

aanplanten231

Bijlage2Overzichtvandewaarnemingenvandeinvasieveexotenophetecoduct 235

Bijlage3Vegetatiekaart 236

Bijlage4FotoͲbijlagenvleermuizen 237

Detectorecoductoost 237

Detectorecoductcentraal 240

Detectorecoductwest 244

DetectortunnelFlossendelle 245

Bijlage5Beschrijvingvandebodemvallocaties 246





















(14)

1 INLEIDING 

HetZoniënwoudisgelegenaandezuidrandvandeBelgischehoofdstadBrussel.Hetmaaktdeeluit

vanhetNatura2000NetwerkenisgesitueerdindedrieBelgischegewesten.HetZoniënwoudwordt

doorkruist (en versnipperd) door verschillende zeer belangrijke verkeersaders zoals de Brusselse

Ring (R0), de E411 en de spoorweg tussen Brussel en Luxemburg (lijn 161). Deze

verkeersinfrastructuren vormen een barrière voor foeragerende, migrerende of disperserende

fauna.



In de periode 2013Ͳ2018 werden tijdens het LIFE+ OZON project een aantal van de in het

Zoniënwoudaanwezigeontsnipperingsobjectenopgeknaptomdebarrièrewerkingvandewegente

milderen. Daarnaast werden ook nieuwe ecologische infrastructuren aangelegd, waaronder een

ecoduct over de R0. Dit laatste werd in mei 2018 volledig afgewerkt. Ook werd langs de

autosnelwegenR0endeE411doorheenhetZoniënwoudintotaal24kilometerecorastergeplaatst.

Hetrasterheefteendubbelefunctie:dierengeleidennaarveiligeoversteekplaatseneneenveilige

verkeerssituatie creëren voor de tienduizenden automobilisten die dagelijks doorheen het

Zoniënwoudrijden.Hetrasteristweemeterhoog,ingegravenindegrond,voorzienvanfijnmazige

gaas onderaan en amfibieënschermen aan de ingangen van het ecoduct (bron:

www.zonienwoud.be/lifeozonhttp://www.zonienwoud.be/lifeozon). Om het effect van deze

verbeterdeofnieuwestructurentebegrijpenwerdentoen(waarmogelijk)eennulmeting(T0)en

eenmetingnadewerken(T1)uitgevoerd.



Dewerkwijzewerduitgeschrevenineenmonitoringplan(Vercayie&Lambrechts,2014).Eind2014

werd gestart met de monitoring en de resultaten werden jaarlijks gerapporteerd in tussentijdse

rapporten (Vercayie & Swinnen, 2016; Vercayie & Swinnen, 2017). Vervolgens werden de

bevindingenuitbeiderapportengecombineerdmetderesultatenenanalysesvandemonitoringin

2017enbegin2018(Vercayie&Swinnen,2018).



In2019werdmetvoorliggendestudieeennieuwonderzoekopgestart,waarbijdrieontsnipperende

maatregelenwerdenonderzocht:hetecoductGroenendaaloverdeR0(T1),endeecotunnel(T3)

enfaunabuisnoord(T4)bijFlossendelle.Vooreensitueringvandezeobjecten,zieFiguur1.



(15)



Figuur1:Overzichtskaartmetdesitueringvandeonderzochtelocaties.

Het doel van deze opdracht bestond erin om na te gaan in hoeverre een aantal relevante

diersoort(groep)en,gebruikmakenvandezedrieobjecten.Ookdeevolutievandevegetatieophet

ecoduct is opgevolgd. Het onderzoek werd opgebouwd rond onderstaande onderzoeksvragen

(deel)vragen:

Ͳ Worden de drie ontsnipperingsobjecten Ecoduct Groenendaal, Tunnel Flossendelle en

FaunabuisNoordeffectiefgebruiktalspassagedoordedoelsoor(groep)en?

Hierbijwordenvolgendeaanvullendevragengesteld:

x WelkesoortenwordengeregistreerdophetecoductGroenendaal,in

TunnelFlossendelleenFaunabuisNoord?

x Zijnersoortendieslechtsaanéénzijdevandesnelweggeregistreerd

worden?

x Hoeverschillendeantwoordenopbovenstaandevragenvanderesultaten

vaneerderemonitoring?Metanderewoorden,watisdeevolutiein

gebruikvandeontsnipperingsobjectendoordieren?

x Welkdeelvanhetecoductwordtdoorwelkediersoortgebruikt?Ditis

relevantvoordeinrichting.

x Watzijndeseizoenalepatroneninhetgebruikdoordeverschillende

doelsoorten?Ditkanvooralvoorzoogdierengekoppeldwordenaande

vraagofdeontsnipperingsobjectendoordisperserendeoflokale

individuengebruiktwordt.

x Welkeanderepatronenzijnteontwareninhetgebruikdoorde

verschillendedoelsoorten?

x Worden er meer of minder waarnemingen geregistreerd van de

doelsoortenopenrondhetecoductGroenendaalinvergelijkingmetandere

ecoducteninVlaanderen?Ditiseenindicatievoordeeffectiviteit.

(16)

het ecoduct Groenendaal op het aantrekken en geleiden van dieren naar het ecoduct?

Ͳ Wat is het effect van de bouw van het 24 km lange ecoraster op het aantal verkeersslachtoffers langs de R0 en de E411?







Figuur2:Zichtophetecoduct(foto:SimonFeys).



























(17)

2 VEGETATIE 

2.1 VLAKDEKKENDE VEGETATIEKARTERING

Erwerdeenvlakdekkendevegetatiekarteringvanhetstudiegebieduitgevoerdop13juni2019.Via

de app ObsMapp werden alle planten op het ecoduct in kaart gebracht. De volledige

plantensoortenlijstwordtweergegeveninBijlage1.DevegetatiekaartwordtweergegeveninBijlage

3.



VoordevegetatiekaartwerddeinventarisatiemethodiekvoorbermenendijkengebruiktvanVan

Uytvancketal.(2017).Dezevormvanvegetatiekarteringwordtrecenttoegepastinsnelwegbermen

bijdeopmaakvanbermbeheerplannen.



Het studiegebied werd opgedeeld in homogene vegetaties en onderverdeeld op basis van de

vegetatietypesinonderstaandschema:







Devegetatietypeszijndevolgende:

x Graslanden: Raaigrasweide (G0), Grassenmix (G1), Dominant stadium (G2), GrasͲ

Kruidenmix(G3),Bloemrijkgrasland(G4),Soortenrijkschraalgrasland(G5);

x Ruigtes:Verstoordgrasland(R1),Verruigdgrasland(R2),Natteruigte(R3),Rietenrietruigte

(R4);

x StruwelenDwergstruikvegetatie:heidesoorten(S1),Brem–enGaspeldoornstruwelen(S2),

Doornstruwelen(S3),Bramen(S4),Vlierstruweel(S5);

x Opgaandehoutigevegetaties:Wilgenbos/struweel(H1),Ruderaalolmenbos(H2),Loofbos

(H3),Loofhoutaanplant(H4),Naaldbos(H5),Exoten(E).



G4enG5wordenindienmogelijkmeerindetailgetypeerdopbasisvankenmerkendesoorten.





(18)

x G4aBloemrijkglanshavergrasland

x G4bStroomdalgrasland

x G4cKalkrijkkamgrasland

x G4dBloemrijkstruisgrasland

x G4eBloemrijkvochtigtotnatgrasland



DetailtyperingG5:

x G5aDuingrasland

x G5bDwerghavergrasland

x G5cKalkgrasland

x G5dHeischraalgrasland



Devolgendevegetatieskondennietonderdevegetatiecodesvoorbermenwordenondergebracht:

Ͳ Poel

Ͳ Houtkantgemengd

Ͳ HoutkantHaagbeuk

Ͳ HoutkantLinde

Ͳ Knotwilgen Ͳ Pioniervegetatie Ͳ Takkenwal Ͳ Bosrand Ͳ Adelaarsvaren

Ͳ DodestronkenBeuk



Figuur3:Hetvegetatietypedatdegrootsteoppervlakteinneemtiseensoortenarmeraaigrasweide.Situatieop13juni

2019(foto:RoosmarijnSteeman).

(19)

2.2 FLORAKARTERING 

2.2.1 Algemeen

De vegetatie werd in kaart gebracht door het ecoduct te doorlopen en de dominante soorten,

kensoortenvanvegetatietypes,zeldzameresoortenenexotenintevoerenviadeappObsMapp,

waarmeedeexactevindplaatswordtvastgelegd.





Figuur4:Opdepionierbodemsgroeiennogsoortendiebijaanlegvanhetecoductwerdeningezaaid,zoalsKorenbloem

enGroteklaproos.ReukelozekamilleenEchtekamilleverschenenhierspontaan(foto:RoosmarijnSteeman).



Figuur5:BovenophetecoductisereenpioniervegetatietussendekiezelsmetonderanderehetakkerkruidRode

schijnspurrie(foto:RoosmarijnSteeman).

(20)

2.2.2 ZeldzamesoortenenRodeLijstͲsoorten

ErwerdentweeplantensoortenwaargenomendieopdeRodeͲLijststaan:KorenbloemenEchte

guldenroede.Beidesoortenzijnopgenomenindecategorie“Achteruitgaand”(VanLanduytetal.,

2006).Echteguldenroedewerdaangetroffenindebosrandengroeitdaardusvermoedelijkalvan

voor de aanleg van het ecoduct. Van Korenbloem weten we dat deze soort er niet spontaan is

gekomen,maarinhetmengselzatdatisingezaaidbijdeaanlegvanhetecoduct.



Anderesoortendiewerdenwaargenomenenookinhetzaadmengselzatendatwerduitgezaaid

zijn:

Ͳ Duizendblad Ͳ Witteklaver

Ͳ Knoopkruid Ͳ Wildepeen

Ͳ Gladwalstro

Ͳ Gewoonbiggenkruid

Ͳ Gewonemargriet

Ͳ Gewonerolklaver

Ͳ Hopklaver Ͳ Groteklaproos

Ͳ Scherpeboterbloem

Ͳ Veldzuring Ͳ Schapenzuring

Ͳ Blaassilene Ͳ Zwartetoorts



Zeldzamere soorten als Grasklokje en Beemdkroon, die ook in het mengsel zaten, werden niet

teruggevonden.



IndebosrandwerdookdezeldzameBoslathyrusgevonden.DezesoortstaatnietopdeRodeLijst,

maariszeldzaamvanwegehetbiotoop:graslandenenstruweelopkalkrijkebodem.Boslathyrusis

gekend van verschillende locaties in het Zoniënwoud. De soort staat ook talrijk in de zuidelijke

begrazingsblokvanderenbaan,enhierendaarindenietgemaaidestrokenvandenoordelijkehelft.

2.2.3 Kenmerkendeplantensoortenvoorbepaaldevegetatietypes

G0:Raaigrasweide

Italiaansraaigras,Witteklaver.



G4a:Bloemrijkglanshavergrasland

Hier op schraal talud, langs de rand van het ecoduct met Margriet, Gewoon reukgras, Gewoon

struisgrasenBiggenkruid.



R2:Verruigdgrasland

Grotebrandnetel,Framboos,Kalejonker.



H1:Wilgenstruweel

Schietwilg,Geoordewilg+Grauwewilg,Boswilg,Groteegelskop,Moerasrolklaver.



H3:Loofbos

(21)

Beuk.



S2:Bremstruweel

Brem.



S4:Bramen

Braam+Wildeliguster.



Bosrand

Kluwenzuring,Liggendhertshooi,Pitrus,Kleinspringzaad,Bosgierstgras,Drienerfmuur,Boszegge,

zaailingenBeuk,Eénbloemigparelgras.



Houtkantgemengd

Spork,Gewonevogelkers,Hazelaar,Spaanseaak,Wintereik,Rodekornoelje,Eénstijligemeidoorn,

Sleedoorn,Egelantier,Wildelijsterbes,Zoetekers,Zomereik,Haagbeuk,Beuk.



Pioniervegetatie

Reukelozekamille,Slipbladigeooievaarsbek,Akkerdistel,Moerasdroogbloem,Rodeschijnspurrie.

2.2.4 Invasieveexoten

Erwerdendrieinvasieveexotenwaargenomenophetecoductdieinzeerbeperktemateaanwezig

zijn.DegroeiplaatsenvanKleinspringzaad(éénexemplaar),Bezemkruiskruid(éénexemplaar)en

Robinia(éénexemplaar)wordenopkaartweergegeveninBijlage2.

2.2.4.1 Kleinspringzaad

Kleinspringzaadiseeneenjarigeplantdiegewoonlijkniethogerwordtdan60cm.Deplantbloeit

van juli tot en met oktober. De 0,6 tot 1,8 cm grote bloemen (inclusief spoor) zijn wit/geel met

oranje/rodevlekjesenstrepen.Natuurlijkeverspreidingvindtplaatsdoordatdezadenwegschieten

bijaanraken,totmeerdan3meterver.



Klein springzaad kan dichte bestanden vormen die leiden tot complete verdringing van andere

plantensoorten.Doorhetvormenvanzo’ndichtekruidlaag,wordtinbossenwaareenkruidlaag

afwezig was, de verjonging van het bos belemmerd. Op vrij droge grond kan de plant Groot

springzaadwegconcurreren.Kleinspringzaadisechterminderconcurrentiekrachtigdandebekende

Reuzenbalsemien. In het Zoniënwoud is Klein springzaad alomtegenwoordig, de soort is beter

vertegenwoordigddanhetinheemseGrootspringzaad.Ophetecoductwerddesoortmaaropéén

locatiewaargenomen.



(22)

Figuur6:Kleinspingzaadwerdin2019opéénlocatieaandevoetvanhetecoductgevonden(foto:EddyVaes).

2.2.4.2 Bezemkruiskruid

Bezemkruiskruidiseenkortlevendevasteplant(levensduurtussenvijfen10jaar),die0,5tot1,2m

hoogwordt.DesoortisafkomstiguitZuidͲAfrika,enwerdtoevalliginEuropageïntroduceerdvia

wol. Bezemkruiskruid heeft een hoge verspreidingscapaciteit via zaad: één plant kan tot 10.000

zadenvoortbrengen,diegemakkelijkdoordewind,waterofdierenverspreidworden.Erisgeen

vegetatieve vermenigvuldiging. Verspreiding langs wegen wordt in de hand gewerkt door het

verkeer. Bezemkruiskruid koloniseert vooral verstoorde gebieden (braaklanden, spoorwegen,

autowegen).Desoortverkiestdrogebodemsmaarkanookopvochtigebodemsgroeien.



De impact van Bezemkruiskruid is beperkt aangezien de soort voornamelijk verstoorde bodems

koloniseert. In de duinen kunnen dichte populaties gevormd worden. De plant produceert

allelopathischebestanddelendiedegroeivananderesoorteninhiberen.



BezemkruiskruidisondertussenaljarenlanginVlaanderenaanwezigenheeftzichoveralkunnen

verspreiden.Tochiser(buitendeduinen)nergenssprakevannoemenswaardigeproblemenmetde

soort.Ophetecoductwerdslechtséénexemplaarvandesoortwaargenomen.



(23)



Figuur7:OokBezemkruiskruidwerdopéénlocatiegevonden(foto:WilfriedVanHeddegem).

2.2.4.3 Robinia

Robinia is een pioniersoort. Op plaatsen waar de soort werd aangeplant en voldoende licht en

ruimtekrijgt,kandeboomsterkuitgroeienenschadelijkegevolgenhebbenopallerleivlakken:

x Robiniaiseenvlinderbloemigedievooraanrijkingenverruigingvandebodemzorgt.Op

voedselarmedrogebodemszorgtdezeboomopdiemaniervooreenachteruitgangvande

waardevolleinheemseplantengroei.

x Beschadigingenaanverhardingendoorwortelopdrukkomenregelmatigvoor.



RobiniaofValseacaciaisslechtsopéénlocatiewaargenomenophetecoduct,hetgaatomeen

zaailing.Metweiniginspanningkanervoorgezorgdwordendatdezeboomhiergeenkanskrijgtom

verderuittegroeien.



(24)

Figuur8:Robiniakanopallerleivlakkenschadeberokkenen,deenigezaailingdieophetecoductwerdaangetroffenkan

danookbestwordenverwijderd(foto:WilfriedVanHeddegem).



Beheer:Dezaailingkanbestwordenuitgetrokken.Omdatdewortelsnogweinigontwikkeldzijn,

blijftdebodembeschadigingbeperkt.

2.3 CONCLUSIE VEGETATIEONDERZOEK+AANBEVELINGENBEHEER

De vegetatie van het ecoduct is nog volop in ontwikkeling. Door gefaseerd maaibeheer van de

raaigrasweide zal deze zich op termijn ontwikkelen naar een bloemrijk glanshavergrasland. De

voorwaardevoordezeontwikkelingisdatalleraaigrasstukkenminstenstweekeerperjaarworden

gemaaid(1emaaibeurtvanaf15mei,2emaaibeurtvanaf15september),waarbijhetmaaiselwordt

afgevoerd.Stukkendieminderdantweekeerwordengemaaidzulleneerderevoluerennaareen

ruigte. De pioniervegetaties zullen op termijn ontwikkelen naar graslandvegetaties of ruigtes,

afhankelijkvanhetbeheer.



Debosrandenzijnzeerwaardevolenbevattenveelwaardevolleindicatorsoorten.Hetisbelangrijk

daternietgemaaidwordttottegendebosrand,maardatereenmooieovergangszoneblijft.

In2019haddevegetatieteleidenonderdeextremedroogte.Vandeaangeplantelindesiseral

zekerééndoodgegaandoorgebrekaanwater.



Intotaalwerdendrieinvasieveexotengezienophetecoduct,metéénenkelegroeiplaatspersoort.

BezemkruiskruidenKleinspringzaadzijngeensoortenwaarvooractiemoetondernomenworden.

HetjongeexemplaarvanRobiniawordtwelbestverwijderdenerwordtbestindegatengehouden

ofergeennieuweexemplarenopduiken.

(25)

3 ZOOGDIEREN PARTIMI:VLEERMUIZEN

3.1 INLEIDING 

Het is bekend dat vleermuizen een zeer belangrijke diergroep zijn om mee te nemen in

ontsnipperingsstudies.Talvansoortenzijndoorhunlichtschuwkaraktergevoeligvoorverstoring

door verlichting van de snelweg. Bovendien vallen er plaatselijk heel wat verkeersslachtoffers.

Daarnaastzijnzedooreenlagereproductiesnelheid,eenrelatieflangezoogtijdeneenlangleven

zeer kwetsbaar voor habitatwijzigingen. Anderzijds kan een goede landschappelijke inrichting in

combinatiemeteenontsnipperingsobjectdeverkeersslachtoffers(endelichthinder)beperken.

De levenswijze van en de onderzoekstechnieken voor vleermuizen verschillen van andere

zoogdieren. Dat houdt ook in dat conclusies en aanbevelingen voor beide diergroepen volledig

verschillendzijn.Omdieredenwordenvleermuizeninditrapportapartvandeoverigezoogdieren

behandeld.

3.2 METHODIEK 

3.2.1 Materiaal

Erwerdenkelgebruikgemaaktvanautomatischesystemen.Automatischedetectorenbiedenhet

voordeeldatergeenverstoringisvandeonderzoekers,endatzevooreenlangereperiode(éénof

meervolledigenachten)kunnengeplaatstworden.Ditgeeftdandeactiviteitovereengehelenacht

weer,endusmeerkansomalleaanwezigesoorteninkaarttebrengen.Bovendienzijnautomatische

detectoreneengestandaardiseerdemaniervanwerken(endusookgeschiktvoormonitoringop

lange termijn) terwijl het manueel rondlopen met batdetectoren meer onderhevig is aan de

waarnemer.

Een automatische detector heeft echter ook nadelen. Er kan slechts een beperkt aantal punten

bemonsterdwordenmetdergelijkedetectoren–waardoorhetmoeilijkisomeenruimergebied

(met veel verschillende biotopen) integraal te bemonsteren. Op sommige locaties (vaak

waterpartijen) kan een automatische detector bovendien massaal veel opnamen genereren van

grotendeelsdezelfdefoeragerende dieren.Voorditonderzoekzijndeze nadelenechternietvan

toepassing. De grootte van het gebied is immers erg beperkt, waardoor de trefkans van een

passerenddierzeergrootis.Eengroterehoeveelheidopnamenvraagtmeerverwerkingstijd,maar

is voor dit onderzoek een meerwaarde aangezien hiermee de activiteit op en nabij het ecoduct

gedetailleerdinkaartkangebrachtworden.



Deautomatischedetectorendiewerdengebruikt,zijntoestellenvanhettypeSM2BAT+vanWildlife

Acoustics.Vaniederegedetecteerdepasserendevleermuiswerdeenopnamegemaakt.



Achterafwerdenalleopgenomengeluidengeanalyseerdviadeprogramma’sKaleidoscope(versie

5.1.9i) van Wildlife Acoustics, en Batsound Pro (versie 4.1) van Pettersson Elektronik AB. Deze

programma’swerdenspeciaalontwikkeldomvleermuisgeluidenteanalyseren.Signaalkenmerken

zoals maximumfrequentie, frequentieverloop, pulsduur en pulsherhalingsfrequentie kunnen

hiermeewordengemeten.

(26)

3.2.2 Veldwerk

OpecoductGroenendaalwerdenin2019tijdensvolgendeperiodestelkensdriedetectorenophet

ecoductgeplaatst:17mei–7juni,7–24juli,30augustus–3oktoberen8oktober–19november.

De derde periode in het najaar is er specifiek op gericht om ook trekkende vleermuizen te

registreren.Devierdeperiodewasoorspronkelijknietvoorzien,maarwerdalsextraingelastomdat

enkeledetectorentijdensdetweedeenderdeperiodetechnischeproblemenvertoonden.

AandetunnelvanFlossendellewerdin2019tijdensvolgendeperiodeseendetectorgeplaatst:17

mei–7juni,8–24juli,30augustus–3oktober.



EenkaartmetdeexactelocatiesvandedetectorenistevindeninFiguur9,endecoördinatenen

activatieperiodeservaninTabel1.Merkopdatdetector‘ecoductcentraal’vanafdetweedeperiode

enkelemetersnoordelijkerwerdgeplaatst.Deoorspronkelijkelocatieleiddetotschade(vraatdoor

muizen of Ree) aan de microfoon. Voor de manier van plaatsing en directe omgeving van de

detectorenwordtverwezennaardefotobijlagen(Bijlage4FotoͲbijlagenvleermuizen).



Delocatieswerdenzeergerichtgekozenzodatdedetectorenmaximaalkansmakenompasserende

dierenteregistreren.Dedetectorenwerdendagelijksgeactiveerdvanevenvoorzonsondergangtot

kortnazonsopgang.



Figuur9:Locatiesvandevleermuizendetectoren. 















(27)

Tabel1:Overzichtplaatsingenactivatieperiodesvandedetectoren.Detectorenmeteentechnischprobleemstartten

welop(startmomentopnamentussenhaakjes)maarmaaktengeenopnamen(nvt).

Detector Latitude Longitude Startopnamen Eindeopnamen Activatie Ecoductoost 50,75457 4,436248 17/05/201921:25 31/05/20195:10 21:25Ͳ5:55

Ecoductoost 50,75457 4,436248 (7/07/201921:30) nvt 21:30Ͳ6:10

Ecoductoost 50,75457 4,436248 30/08/201920:40 13/09/20190:44 20:40Ͳ6:40

Ecoductoost 50,75457 4,436248 8/10/201917:00 17/10/20191:43 17:00Ͳ7:30

Ecoductcentraal 50,75473 4,434845 17/05/201921:25 3/06/20192:30 21:25Ͳ5:55

Ecoductcentraal 50,75485 4,434930 7/07/201921:30 21/07/20192:48 21:30Ͳ6:10

Ecoductcentraal 50,75485 4,434930 (30/08/201920:40) nvt 20:40Ͳ6:40

Ecoductcentraal 50,75485 4,434930 (8/10/201917:00) nvt 17:00Ͳ7:30

Ecoductwest 50,75494 4,434146 17/05/201921:25 2/06/20190:52 21:25Ͳ5:55

Ecoductwest 50,75494 4,434146 (7/07/201921:30) nvt 21:30Ͳ6:10

Ecoductwest 50,75494 4,434146 30/08/201920:40 14/09/20191:16 20:40Ͳ6:40

Ecoductwest 50,75494 4,434146 8/10/201917:00 14/10/20196:02 17:00Ͳ7:30

Flossendelle 50,81316 4,473079 17/05/201921:25 1/09/20191:18 21:25Ͳ5:55

Flossendelle 50,81316 4,473079 8/07/20190:45 22/07/20202:15 21:30Ͳ6:10

Flossendelle 50,81316 4,473079 30/08/201920:40 11/09/20204:56 20:40Ͳ6:40



HetplaatsenenophalenvandeautomatischedetectorenwerduitgevoerddoorWoutWillems,Sam

BennekensenNielsVanNueten.

3.2.3 Dataverwerking

Voorhetanalyserenvandeopnamenwerdvolgendewerkwijzegevolgd:

Ͳ BasisanalyseviaautomatischesoftwareKaleidoscopeversie5.1.9i(WildlifeAcoustics).

Ͳ Voor specifieke opnamen verdere manuele check via BatSound Pro versie 4.1 (Pettersson

Elektronics).

Ͳ Bepalingvanspecifiekemanueeltecheckenopnamenviavolgendschema:

x geensoortgedetecteerdÆgeenmanuelecontrole

x gewonedwergvleermuisgedetecteerdÆgeencontrole(automatischeherkenningvandie

soortisbehoorlijkgoed)

x anderesoortengedetecteerdÆmanuelecontrole

Geen verdere controle van Gewone dwergvleermuisͲopnamen impliceert dat voor die opnamen

enkel die soort wordt weergegeven, zonder eventuele bijkomende soorten. Bij manueel

gecontroleerdeopnamenwordenwelalleaangetroffensoortengenoteerd.



DeanalyseswerdenuitgevoerddoorAlexLefevre,metondersteuningdoorWoutWillemsenNiels

VanNueten.



















(28)

3.3 RESULTATEN 

3.3.1 Overzicht

Er werden door de automatische detectoren 21.859 opnamen gemaakt. Hiervan betroffen 903

opnamenenkel‘noise’(=nietͲvleermuizengeluiden)enbevatten20.956vleermuizengeluiden.Een

manueelgecontroleerdeopnamewaarinmeerderevleermuizensoortenwerdenaangetroffen,werd

voorverdereanalyseopgesplitstinmeerdereopnamen:éénperaangetroffensoort.Ditresulteerde

ineentotaalaantalvan21.171vleermuizenopnamen(Tabel2enTabel3).



Tabel2:Overzichtvanhetaantalvleermuizenopnamenperdetectorenperperiode.Devermeldeeinddatazijndedata

vanhetophalenvandedetector.Eendetectorstoptindepraktijkwanneerdebatterijenleegzijn,ditverschiltdusper

detector(Tabel1).

Detector Periode1

17/5Ͳ7/06

Periode2

7Ͳ24/07

Periode3

30/8Ͳ3/10

Periode4

8/10Ͳ19/11

Totaal

Ecoductoost 5.884 nvt 10 62 5.956

Ecoductcentraal 78 2.106 nvt nvt 2.184

Ecoductwest 659 nvt 893 320 1.872

TunnelFlossendelle 9.826 113 1.220 nvt 11.159

Totaal 16.447 2.219 2.123 382 21.171



Tabel3:Overzichtvandeaantallenopnamenpersoort(groep)enperdetector.

Soort Ecoduct

centraal

Ecoduct oost

Ecoduct west

Tunnel Flossendelle

Totaal

Gewonedwergvleermuis 393 4.943 1.066 10.478 16.880

Ruigedwergvleermuis 9 637 284 27 957

Kleinedwergvleermuis   1  1

Dwergvleermuisonbekend  21  24 45

Watervleermuis 1 1 5 249 256

Baardvleermuis 2  1 93 96

Franjestaart    24 24

Ingekorvenvleermuis    32 32

Myotisonbekend 1 1 19 175 196

Rossevleermuis 193 9 16 3 221

Bosvleermuis 1.544 283 367 35 2.229

Laatvlieger 39 53 76 10 178

Eptesicus/Nyctalus/ Vespertilioonbekend

1   1 2

Gewonegrootoorvleermuis 1 8 37 8 54



Hetinlassenvaneenvierde,extraonderzoeksperiodeomwillevanhetfalenvanenkeledetectoren

konvrijwelalleontbrekendedataaanvullendienodigwarenomhetgebruikvanhetecoductnate

kunnen gaan. De grote verschillen in de aantallen vleermuizenopnamen per detector tussen de

verschillendeperiodes,eneveneenstussendeverschillendesoorten,maaktdatvooreencorrecte

interpretatiedezedatameerindetailmoetbekekenworden.Omdezeredenbesprekenwezowel

deresultatenperdetector(3.3.2),alspersoort(3.3.3).

(29)

3.3.2 Resultatenperdetector

3.3.2.1 Detectorecoductoost

Delocatievandetectorecoductoost,geplaatstaandezijdevandebuitenring,vormttijdensde

onderzochteperioden(periodenéén,drieenvier)eenzeergeschiktfoerageerhabitatvoorGewone

dwergvleermuisenBosvleermuis.LaatvliegerenRossevleermuispasserenergeregeld,aldanniet

metinbegripvaneenfoerageermoment.Ruigedwergvleermuisvormteveneenseengrootaandeel

vandevleermuizenopnamen.Hetfalenvandeopnamentijdensperiodetweemaaktdatdatavan

deze soort tijdens de zomerkolonietijd ontbreekt, maar de perioden van voorjaarsͲ en

najaarsmigratiewordenwelduidelijkgeschetst.De opnamenvandezesoorttonenzowel vlakke

pulsen (duidend op snel overvliegende dieren, dus vaak op trek), vangstbuzzen

(foerageermomenten)alssocialepulsen(balts).Opnamenvanoverigesoortenzijnslechtslaagin

aantal.Markantisheterglageaantalvleermuizenpassages(endannogmaarenkelvanGewone

dwergvleermuis)inperiodedrie.





Figuur10:Resultatenecoductoost,periodeéén.



Figuur11:Resultatenecoductoost,periodeéén,zonderGewonedwergvleermuis. 

(30)

Figuur12:Resultatenecoductoost,periodedrie.

Figuur13:Resultatenecoductoost,periodevier.  3.3.2.2 Detectorecoductcentraal

Opvallendis(netalsbijdetectorecoductoost)eengrootverschilinhetaantalvleermuizenopnamen

tussendebeideonderzoeksperioden.Detector‘ecoductcentraal’toontbovendieneen‘gap’vanvijf

nachteninperiodeéén,waaringeenopnamenwerdengemaakt.Gezieneropdetectorecoductoost

tijdens die periode ook een lagere (maar geen zero) activiteit werd vastgesteld, wijst dit

vermoedelijk op gevolgen van voor vleermuizen minder gunstige weersomstandigheden (zoals

regen,windenkoude)ennietopeentechnischeuvel.



Naarsoortenverdelingtoevalt(invergelijkingmetdeoverigetweeecoductͲdetectoren)hetlage

aandeelopnamenvanGewonedwergvleermuisop.Hetaandeelvansoortenvaneenmeeropen

omgeving (Bosvleermuis, Rosse vleermuis) is daarentegen groter. Laatvliegers worden in beide

onderzoeksperiodenwaargenomen,maartelkensmaarééntotvijfopnamenpernacht.Ditduidter

op dat de soort er vooral passeert op zijn dagelijkse route naar (of tussen) foerageergebieden.

Passages van andere vleermuizensoorten, die aan een meer gesloten omgeving gebonden zijn,

werdenslechtsinzeerlageaantallengeregistreerd.



(31)

Figuur14:Resultatenecoductcentraal,periodeéén. 



Figuur15:Resultatenecoductcentraal,periodetwee. 



Figuur16:Resultatenecoductcentraal,periodetwee,zonderGewonedwergvleermuis,Rossevleermuisen 

Bosvleermuis.





(32)

Detector ecoduct west, aan de zijde van de binnenring, toont in de drie onderzoeksperioden

geregeldpassagesvanvooralGewonedwergvleermuisenBosvleermuis.Voordezetweesoorten

zijnererggroteverschillenindeaantallenvannachttotnacht.Nachtenmethogeaantallenvan

dezesoortenindicerenfoerageergedragindeomgevingvandedetector.Zeerregelmatigeopnamen

vanLaatvliegerdoenvermoedendatdezesoortdeomgevingvandedetectorookgeregeldgebruikt

alsfoerageerlocatie,ennietenkelalsvliegroute.VoorRuigedwergvleermuisisditmogelijkookhet

geval,alkunnendeveleopnamentijdensdemigratieperiodeinvoorͲennajaar(periodenéénen

drie) (ook) duiden op een druk gebruikte migratieroute. MyotisͲsoorten en Gewone

grootoorvleermuizen worden minder waargenomen, maar wel regelmatig genoeg om te kunnen

wijzenopeenminofmeervastevliegroutevaneenkleinaantaldieren.



Figuur17:Resultatenecoductwest,periodeéén. 

Figuur18:Resultatenecoductwest,periodedrie. 



(33)

Figuur19:Resultatenecoductwest,periodedrie,zonderGewonedwergvleermuis. 

Figuur20:Resultatenecoductwest,periodevier. 



3.3.2.4 DetectortunnelFlossendelle

DedetectortunnelFlossendelletoontenormveelactiviteitvanGewonedwergvleermuis.Ditisniet

ongewoon: het is bekend dat tunnels en vooral tunnelingangen een tochtvrije, duistere plaats

vormendiebijGewonedwergvleermuizenergintrekzijnvoorsocialeinteractie,enbijkomendook

als foerageerzone. De opnamen reflecteren voor de meeste opnamenachten dan ook een

permanenteaanwezigheidvandesoortvooreengrootdeelvandenacht.Ruigedwergvleermuizen,

MyotisͲsoortenenGewonegrootoorvleermuizenzijnnietpermanentaanwezigoverlangeredelen

vandenacht,maarpasseren–afhankelijkvandesoort–omdepaarnachtentotmeerderemalen

pernacht.



De microfoon van de detector was vooral richting tunnelmond gericht, bedoeld om passages

doorheen de tunnel waar te nemen. Wanneer echter grotere, luid roepende soorten als Rosse

vleermuis,Bosvleermuis enLaatvliegerlangsvliegenindeomgevingvandetunnel,wordendeze

eveneensopgenomen.Depulsvorm(vrijvlak)toontdanaandatdezesoortennietdoorheende

tunnelpasseren,maarinrelatiefopenterreinvliegen.



(34)

Figuur21:ResultatentunnelFlossendelle,periodeéén. 



Figuur22:ResultatentunnelFlossendelle,periodeéén,zonderGewonedwergvleermuis. 



Figuur23:ResultatentunnelFlossendelle,periodetwee. 

0 200 400 600 800 1000 1200

Gewonedwergvleermuis Ruigedwergvleermuis Dwergvleermuisonbekend Watervleermuis

Baardvleermuis Franjestaart

Ingekorvenvleermuis Myotisonbekend Bosvleermuis Laatvlieger

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze inhaalbeweging is voor de helft terug te brengen tot ingroei van jonge beuken (die de drempelwaarde van 30 cm diameter bereikt hadden), maar ook het gevolg van de

In het voorjaar van 2006 werd door natuurvereniging Kruin visueel vervuiling vastgesteld van het oppervlaktewater in de polder van Bazel en Rupelmonde, meer bepaald ter hoogte van de

Om het huidige effect van een barrière te meten, is de genetische structuur in zowel positieve als in negatieve controlevergelijkingen een essentieel

De verschillen in de effecten bij de vervanging van groene braak door de teelt van een energiegewas zijn voor deze studie uitgerekend en worden in dit rapport gepresenteerd..

Gezien de potenties van het ecoduct voor wilde bijen alsook de eerder beperkte monitoring en een extreem warme en droge zomer die het aantal waargenomen soorten negatief

Bijna alle soorten zijn geregistreerd via deze camera’s: enkel een aantal (spits)muizen en kleinste marterachtigen werden niet door de cameravallen maar wel met de andere

Ze is waarschijnlijk gevoelig voor versnippering gezien het brachyptere karakter (Turin, 2000). De Paarse loopkever is op het ecoduct Kikbeek niet gevonden in 2007, met

Deze paragraaf beantwoord en bediscussieert de hoofdvraag: Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende partijen die betrokken zijn bij de realisatie