• No results found

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet · dbnl"

Copied!
144
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cornelis Pietersz. Biens

bron

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet. Cornelis Jansz. Last-drager, Enkhuizen 1642 (derde druk)

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/bien002prof02_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

Au jeune homme Chrestien.

A pere, à maistre, à Dieu tout puissant, Nul ne peur rendre l'equivalent.

V Danckbaerheydt (schoon groot) o Soon, kan niet opweghen Des Meesters trou behulp, des Hemels milden zeghen:

Draecht vry respect en eer, 't en comter niet op aen, Na 't gheen u Vader hier, God boven heeft ghedaen.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(3)

Voor-rede.

Christelijcke Ionghelingh, en in uwen name alle goede Lesers, u l. werdt alhier vertoont een Cabinet, 't welck ick profijtelijck name, also het eynde daer henen gerichtet ende ghemeent is: waer inne een wel geresolveert gemoet lichtelijck sal kunnen vinden verscheydene aendachtighe beradingen, nutte leeringen, ende aenmerckens-waerdige consideratien, dienende tot een wel-leven. Een Cabinet van diversche vertooninghen der verscheydenheden van Leven, Staet, ende Beroepinghen.

Een Cabinet van heylsame onderrichtingen in den wegh des Deuchts, ende der Christelijcker Religie; welckers eynde siet op de saligheydt ende eeuwigh welvaren der Ziele. Dese schatten in't corte vergadert, name alhier Cabinet, waeromme, staet alreede voor bekent; immers 't zijn saken uyt de beste Cabinetten ontleent ende alhier op't cortste aengewesen. Wijdtloopigher openinge kan in de ontledinghe des Wercx werden gesocht, ende nagesien, 't is my genoegh alhier kort te zijn, alsoo oock mijnen tijdt cort is, ende lichtelijck van een aendachtige Ziele kan werden verstaen waer henen het ghemeent zy. 't Is nu de tweede mael dat dit wercxken onder de Persse geweest is, doch alhier wat herstelt, vermeerdert ende verandert. Den goetwilligen Leser gelieve (na der Byen aert) het beste als eenen soet-vloeyenden heunich over-al uyt te nemen ende sich selfs gevoeghlijck toe te passen: alles ten goeden duydende.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(4)

Op't Stichtelijck Cabinet Van d'E: C.P. Biens.

Hier is een Cabinet verrijct met goe Iuweelen

Dat ons mijn Vriendt op't nieu comt gunstich mede deelen:

't Zijn schatten u tot nut, o Christelijcke Ieucht, Beminners van geschrift, en lievers van de Deucht.

Van hier, oneerbaer ooch, Spot-vogels, Bacchi Mannen, Die Tucht en vreese Godts als buyten haer verbannen, Dit's voor een leersaem Volck van een beleefder aert, Een Volck dat schatten soect die m'in het hert bewaert:

Wel dan, o Iongelingh, met Hemels sap begoten, Die uyt Parnassi vloedt een proefjen hebt ghenoten:

En door besond're drift na nieuwe boecken haeckt Ten goede toegepast, en stichtelijck ghemaeckt.

Voor u is dit Geschenck: hier hebt ghy groote saken, En voor een Christen Ziel een sonderlingh vermaken:

Doorsoect dan dit geheym, en neerstigh gade slaet Dat ghy den Schrijver gunst, God Eere blijcken laet.

C.I. Wits.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(5)

Corte Consideratien, Over verscheydene voor-vallen, Staten, ende Beroepinghen.

Hoe hy leven sal, ende dat wel.

+Voorrede

+Myn Sang-Heldin wel eer geneghen tot het schrijven Om met besond're lust een uyrtje te verdrijven Nam een gelegen stof, ten goede van de Ieucht, Ten prickel, tot vermaen, tot steunsel in de deucht:

Hoe wel sy van te voor dit schreef verscheyde malen Noch lust het haer dit stuck al weder te verhalen:

Of noch een vrome ziel haer slechte rijmen las Dien dit by avontuyr mocht konnen eens te pas:

+Aensprake.

+Ghy Ionge-lieden dan aen u is dit geschreven,

Wel, wilt dan eens mijn dicht een leersaem herte geven:

Ick spreeck u allen aen, en in de plaets van al Ick menighmael aen een mijn reden gheven sal.

Ick noodigh dan een Volck gheresen in de jaren, Bequaem om voor de ziel oock schatten te vergaren, Daer 't kinderlijck bedwelm allenghskens uyt verdwijnt, En daer een tweede licht de kamer overschijnt:

Een Volck dat nu alree de Poppen ende kooten Heeft met een vollen sin als kinderlijck verstootene Doch in ontuchtigheen Cupido niet en kent, Noch tot sijn geyl bedrijf de teed're sinnen went, Dat in sijn losse School geen blad'ren heeft ghesleten Noch door ervarentheyt hier yet van heeft geweten:

+Herculis gesichte.

+Niet anders als wel eer Alcmenas sone stondt En sich van twee ghelijck seer aengenoodicht vondt.

Vrou-Weelde bood playsier, en duysent geyle lusten, Sy gaet den Ionghman aen, sy laet hem niet in rusten, Sy toont een gladden wech, en brenght hem te gemoet Een Werelt vol gelucks, en alderhande soet:

Maer siet de Witte Deucht comt dienstigh tot hem treden, En wil dat sich den Heldt sal voegen tot de reden:

Toont dat dien smallen wech het grootste goedt bevat, En dat daer is het heyl van d'eeuwig' Vreden-stadt:

Sy waerschouwt hem 't verderf dat op de gladde wegen Dat in dien breeden padt doch eynd'lijck is ghelegen:

Den Ionghman staet bedwelmt, tot dat een hooger handt Hem brenght tot aen het stier na 't rechte Vaderlandt.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(6)

+Den Iongelingh toegeeygent.

+Ghy weet dan wat dit zy, en waerom dit gheschreven En hier als in bedenck voor yders oogh gegeven, Ghy weet dat eens de deucht moet innigh zijn betracht Indien u eenigh goedt sal werden toegebracht:

Hebt van u eygen selfs doch geen te groot ghevoelen, En wilt niet onbedacht in hooge saken woelen:

+Te hoogh schouwen als in't exempel van Icarus.

+Daer isser menigh een gekomen in den rou Om dat sijn teer gevlerck te bijster vliegen wou.

Ghy, volght des Redens raedt en stelt u om te leeren Op dat ghy eens verkrijght u innerlijck begeeren:

De ladder moet u oogh hier dienen tot een beelt, Waer in als tot een los den gantschen handel speelt:

+Sinnebeeldt.

+Want siet ghy dit ghestel, het zijn maer enckel trappen Waer op men by ghevolgh heeft een voor een te stappen, Maer soo en rappen voet wil buyten order gaen,

Gewis 't sal in gevaer oock dwaes'lijck zijn ghedaen.

Ghy daerom dan, o Ieucht, laet hooger saecken varen Beveelt het aen den tijdt, of rijper vaste jaren,

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(7)

+Gelijckenisse.

+Het tedere verstandt is als een Cabinet Daer 't al te vol ghepropt de aerdigheyt belet:

't Is als een leege Fles, al schoon daer stroomen vlieten Noch let den nauwen hals het haestigh inne gieten:

Het moet dan met der tijdt, het moet allenskens gaen Indien men wil het werck gevoeghlijck zy gedaen:

+Exeptie.

+Doch even vindt men noch selfs in seer jonghe panden Een wonderbaer geblenck van deftige verstanden, Sulcks dat een gladden mondt, gesonden hier of gins Kan clappen met ontsagh en spreken voor een Prins:

Ick wil hem op het hooghst in mijn gedichten prijsen Die sich van aenbegin in deucht laet onderwijsen:

Die (wijl het Flesje cloct) des niet te min ontfanght, En noch om voort te gaen tot meerder na verlanght.

+Psal. 127.

+Als David in den Psalm van u begint te spreken Ghy werdt van hem, o Ieucht, by Pijlen vergeleken, En met besond're recht: want zijt ghy trou en vroom, Ghy maeckt u aengesien en eeuwigh wellekoom,

Ghy zijt uw's Ouders schilt, een schrick aen haer vyanden, Recht wapenen voor haer, en seker weerb're panden, Als Pijlen in effect die m' op den vyandt schiet, Wiens vrucht en nut bescherm u Vader steeds geniet.

Zijt ghy dan noch onvroom, en besich in de sonden, Ghy sult met herten-leedt des Vaders herte wonden, En quetsen tot in't merch: waer door hy werdt beproeft, Waer door hy menighmael werdt in sijn hert bedroeft:

Ghy sult een groote quael op uwen halse laden, En vallen in den poel van Godes ongenaden, Ghy sult een eeuwigh wee besuyren na dees' tijt, Ten zy ghy anghstigh waeckt en wel beraden zijt.

+d'Ouden mensche moet zijn vernietigt

+Dewijle ghy dan zijt van Adem afgeneghen Tot ydelheyt, tot quaet, en schadelijcke weghen, Tot weghen welckers end sich strecket ten verderf, Is noodigh dat voor eerst den ouden Adem sterf:

Vraeght yemandt wat dit zy? Het is, dat ghy inbindet De tochten van het vleesch, die ghy te vooren mindet, Die eygen sinlijckheyt die t'elckens ons beheert Moet tegen zijn gestaen, moet werden uytgheweert.

+Speelsucht inbinden.

+De speel-sucht is een lust die 't herte seer kan trecken En lichtelijck den mensch tot quade dinghen wecken:

Den Honigh en de Wijn gematicht zijn wel goet:

Maer desen al te veel het lichaem hinder doet.

Wie kan het ongherijf, wie sal de qualen uytten Die uyt een aerdigh spel seer lichtelijck ontspruyten?

Indien ghy eens, o Ieucht, hier in te dertel malt Ghewis ghy van het spoor, in grove feylen valt.

En soo ghy dan noch speelt, wilt kloeck'lijck u regeeren, En midden in het spel noch goede dingen leeren:

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(8)

Doch een besond're Clip moet neerstigh zijn geschouwt Dat ghy u immer doch van't Al te Veel onthouwt.

+'t Quaedt mijden, en schijn der selver.

+Vermijdt selfs schijn van quaedt: veel liever houdt u binnen Eer ghy een hatigh werck ontijdigh soude beginnen:

't En is niet even veel wanneer ghy yet wat doet:

Op tijdt en plaetse dan ghelettet wesen moet.

Wech met de Dronckenschap, wilt die besonder vlieden:

En later nevens u geen Slempery gheschieden:

+Dronckenschap schouwen,

+Vermijdt het eerst begin: Want 't is een vaste voet, Dat nimmer eens begint, oock nimmer hinder doet.

Let altijt op de Deucht, en schickt u na behooren, Laet u te lossen voet geen Danssery bekooren.

De Weelde is een last, hem die haer heeft ghelaen Is't const in middel-maet recht op te blijven staen:

+Als mede Danssery.

+Daer wijn en stercken dranck de sinnen komen raken Wat wonder dat sy haest de voeten gaende maken?

't Gesangh in dert'le vreucht en krielen minne-brandt Heeft menigh lossen Geest doen springen uyt den bandt.

Maer ghy die u gestaegh in ydelheyt behaget, Denckt dat den Sathan lacht die u verderf na-jaget:

Die vaeck den Speelman maeckt van uwen fieren dans, En 't middel-punt van dien te dert'len ronden Crans:

Dies laet, en haet dit werck, vermijdt het als de Peste, Het sal u namaels vreuchd toe brengen in het leste.

+Ooc Tuysschen, en Spelen.

+Geen Tuysschery om geldt of eenigh diergelijck, Maeck dat u snegen Geest van goede weghen wijck, Het lot behoort aen God, en goddelijcke saken:

Men moet het dan oock niet soo lichtelijck aen raken In yd'le dertelhe'en: verquistend' uwen tijt

En rakende wel licht u waerde geltje quijt:

En schoon ghy haddet al van anderen ghewonnen, Soo is sulcks noch onrecht en dwaesselijck begonnen:

't En is geen ware winst die niet oprecht geschiet, En 't goedt geen ware goedt al schoon't de naem geniet.

+Hoovaerdigheydt haten.

+Maer ach, waer blijft ons eeuw! hoe komen jonge lieden d'Hoovaerdigheyt en pracht soo grooten deure bieden!

Hoe is als omgekeert het geen men 't Oude naemt Daer schier en yeder doet het geen hem niet betaemt!

Is ergens wat fatsoens van vreemden snof te halen, Wy vinden het terstondt, oock binnen onse palen:

Wy bootsen geestigh na der Vreemdelingen cleedt,

Wiens wreetheyt ons verschrickt en brenght een vinnich leet.

Hoe kan ick dit verby, hoe kan ick my verhouwen Van hier te doen vermaen om desen Clip te schouwen?

Hoe, sal een ned'rich hert dat yeder Christen past Beswaert zijn met dien toy van soo een overlast?

Soo dertelen gepronck? Waerom des Heeren gaven Soo trotselijck misbruyckt als arme sondes slaven?

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(9)

Soo niet, o soet ghebloey: u ciersel niet bestaet In 't costelijck getoy van dert'len overdaet.

+Maticheyt beminnen.

+V past een matigh cleedt in eerbaerheyt te draghen Op dat ghy aldereerst den Hemel meught behaghen:

Het Borgerlijck ghewaet dat vrome lieden voeght Daer mede houdt u steedts ten vollen vergenoeght.

Dit zy dan van't vermaeck, dat u betaemt te mijden Ten zy ghy van de baen gevarelijck wilt glijden:

Want al dien herten-lust is een bedrieghlijck aes Waer in sich haest verstrickt een al te vlugghen dwaes.

Doch om van al dit quaedt (hier voren aenghewesen) Te blijven onverzeert, soo staet u toe te lesen

+Gheoorloft vermaeck.

+En soecken sulck vermaeck, dat nuttigheden heeft, Dat voordeel en profijt, dat Godes gunste geeft.

Daer is des Heeren Woordt, laet daer de sinnen weyden:

En wilt u soo in tijdts van d'ydelheden scheyden.

Hier vindt ghy ware lust, en vry een grooter saeck:

Hier vindt ghy ware vreuchd en hertelijck vermaeck:

Hier vint ghy d'Hemel selfs, hier hoort ghy Gods Dienaren Den sin uw's hooghsten Heyls volcomen openbaren Ten goede van u ziel: Hier is volcomen stof Tot innigh zielen lust, tot Godes grooten lof.

+Goet geselschap soecken.

+Waer toe een groot behulp? geselschap staet te kiesen Waer mede wy vergeefs gheen schoonen tijdt verliesen.

Geselschap, die met lust ons stedes porren aen Om tot des Heeren Bergh, en in sijn Huys te gaen:

Geselschap, die ons van de ydelheden trecken, En tot de ware Deucht gheduyrelijck opwecken:

Want soo ghy dit bestaet en soeckt een vroom gemoedt, Wat geldt het, ghy sult haest gewennen tot het goedt.

Die met den Kreup'len heult sal licht'lijck leeren hincken, En soo ghy't staem'ren hoort, u tonge sal vermincken:

Het Peck te veel gestreelt sal licht'lijck hangen aen:

En dus soud't even u met quaedt Geselschap gaen:

Seer haest men van u hoort ontuchtigh qualijck spreken, Een yeder siet u feyl en leelijcke ghebreken:

Maer gaet ghy om met volck die deftigh zijn en kuys, Ghy draeght haer deuchden selfs tot binnen in u huys.

Ghy werdt door haer geacht, gebetert, ja genesen, Ghy leert uyt hare daedt en crijght een ander wesen, Tot vreuchd, en herten-lust, in't leven dat ghy leeft:

Dus veel vermach de cracht die een gheselschap geeft:

+Quade aenwensten na-laten.

+Ach! 't hapert in de doodt qua wensten af te wennen, En dan te leeren eerst het geen men moeste kennen, Daer is gebreck van troost, men vindt niet dan verdriet, Ten zy men sich in tijdts hier tegen wel versiet.

Voor alle dingen wilt u Ouders eere gheven, Ghedencket dat sy zijn de oorsaeck van u leven:

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(10)

+Ouders eeren.

+Gedencket dat ghy zijt een zeghen in haer staet, Indien het maer met u in rechte wegen gaet.

Dit heeft u God belast, en t'samen met den Ioden In d'uytgedruckte Wet wel ernstelijck geboden.

Hoort Kinders, (spreeckt de Heer) Ick ben u eenigh Godt, En wil dat ghy betracht mijn souvereyn ghebodt:

Vreest mijn geduchte stem, Ghy sult mijn Wetten leeren, Ghy sult mijn macht ontsien, Ghy sult u Ouders eeren.

V Vader die ghy kent, u Moeder die ghy weet Daer nevens zy gestaegh u eere aen besteedt, Op dat ghy langhe leeft, en dat het in de Landen V wel ga, dien ghy crijght van mijner milde handen.

Siet dit is Godes Woordt, en selfs geschreven Wet Van hooger macht geplant, en eenmael vast gheset.

Hoe, soud dit u dan niet, o Kinderen beweghen V Ouderen tot hulp en eer te zijn geneghen?

Bedenckt dit dan, o Ieucht, hier zijn beloften by, Ghy werdt door dit bestaen des Heeren Borgery.

De Reden leert het selfs, en kan u overtuyghen,

Hoe altijdt mind're stof voor meerder sich moet buyghen, Hoe 't hooge werdt geviert en met besond're plicht Gehoorsaemlijck ontfanght een nut'lijck onderricht.

Gedenckt, o Kinders, steeds uw's Ouders groot verdrieten, Der welcker vrucht en nut ghy veylich komt genieten:

Gedenckt, hoe ghy van haer geduyrich zijt behoedt, Gekoestert en gequeeckt, en pijn'lijck opgevoedt:

Gedenckt uw's Moeders pijn, en Vaders trouwe sorgen Steeds over u gegaen by avondt ende morgen:

Sy hebben u gheteelt, sy hebben u versorcht, Door haer waert ghy bewaert als in een vaste borcht.

Dit past u immers dan ten goede te verschoonen, En met gewill'gen dienst oock danckbaer te beloonen:

Draecht dan u Ouders last, haer feylen vlijtigh deckt, En tot haer stegen dienst u rappe leden streckt,

Twist geensins tegen haer, al schoon sy schuldich waren Geeft haer de eere steeds, soo sult ghy schat vergaren:

Gehoorsaemt hare leer, en laet doch nimmer niet Terstonden aen te doen, wat Vader u ghebiet:

Denckt dat u d'Opper-voocht door haren mont gaet leeren, En onder haer beleydt geduyrich wil regeeren:

Ghy waert van ted're stof, u wasdom leed gevaer, God heeft u opgequeeckt, maer nimmer sonder haer:

Sy hebben u gericht, God heeft u hert bewogen, Sy hebben uwen hals als totter deucht gebogen, Ten eynde ghy verstaet, of immers moet verstaen, Dat ghy in al u loop moet goede gangen gaen.

Kent kent Gods goedtheyt dan, gehoorsaemt sijn bevelen, En wilt en gunst en gaef u Oud'ren mede deelen:

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(11)

Indien ghy Gode dan tot in u herte draeght,

Soo maeckt dat niemandt doch sich uwer oyt beclaeght.

+Bedenckinge op 't reysen.

+Yets comt my hier te voor, ten dient oock niet versweghen Want aen dier saken nut is merckelijck geleghen:

Wanneer een jeuchdich Borst sijns Vaders huys verlaet, En onder vreemd gewoel in ander Landen gaet, 't Zy dat de lust hem drijft om in des werelts hoecken En by een ander Volck de Landen te besoecken, Of dat hy in de tael te naerder werdt geleert, Of dat hy in traffijc te beter proffijteert:

Dan moet de volle les der voor-verhaelde plichten In waerheyt zijn betracht, en uyt de daden lichten:

Dan dient een jongh gesel te letten op het stuck, Op dat hem sijnen tocht mach dienen tot gheluck, Het is van over-langh een wijse deser Landen, Dat alsser yemandt reyst men geeft de rechterhanden, En na den laetsten kus, men spreeckt een deftich woort,

+En Adieu seggen.

+Dat dan in soete lust of smerten werdt gehoort:

Een woordt, dat even zy, die dit al veeltijdts seggen, Nau machtich zijn den grond ter degen uyt te leggen, Een woordt dat veel bevat, vaeck meerder als men meent Hoewel het is geseyt, Dat Godt u spoedt verleent:

Hoewel het in den wensch als een gebedt te mercken Van Gode werdt versocht den Reyser te verstercken:

Te geven datter dient, hem nemen in behoet, En voor een swaren val te vrijden sijnen voet.

Noch dunckt my isser yets in dese spreuck te letten, Dat ick oock tot bedenck sal vry'lijck nedersetten, Wy spreken het Adieu in onbekende tael

En dickmael sonder meer, want daer ist principael:

Adieu, een Fransche spreuck, indien wy dat uytleggen Soo mosten wy, Tot God, op't eygentlijckste seggen:

En wat dat is geseyt, Tot God, o Reysenaer, Kan yeder licht verstaen, 't is alleen openbaer.

Maer onder dit bedenck van wenschen en bevelen Soo schuylter een vermaen den Reyser by te deelen:

Ghy gaet, o waerden Vrient, tot buyten ons gesicht, Doch onder 't ooge van den Schepper van het licht:

+God over al.

+Ghy moet u selver steedts (waer dat ghy u gaet keeren) Bevelen in de scherm van d'Opper-Heer der Heeren, Wiens ooghen als een vier doorstralen onsen Geest, Waerom hy oock met schrick met hert'lijck zijn gevreest.

+'t Perijkel van't afwesen.

+Denckt niet ick ben hier schuyl op ver gelegen gronden, Den teugel moet te met een weynigh zijn ontbonden, Mijn Ouders weten 't niet, en niemandt kan het sien, Dies moet ick aen de lust een open herte bien:

Ick ben hier buyten weeghs, en waer ick my ga wenden Ick vinde nauw' een mensch als enckel onbekenden,

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(12)

Mijn daden blijven hier, 't en doe hem doch geen leet Die verre van hier af mijn parten niet en weet:

Denckt soo met waerde Soon: Die 't ooge heeft geschapen Siet die niet alle dingh? soud oyt sijn ooge slapen?

Hy legert om u heen sijn wonderlijcke macht, Door hem moet uwe reys ten ende zijn gebracht.

Het is des Duyvels aerdt den mensche te bevechten

+En eensaemheyt

+Wanneer hy in de deucht hem niet laet onderrechten, Wanneer hy maer sich selfs in eensaemheyt bevindt Dan weet dien loosen Gast dat hy te lichter wint.

+Exempelen hier van.

+Soo vandt hy d'eerst Vrou de Moeder van ons allen Door wiens te dwasen daedt wy droevigh zijn gevallen, Soo sprongh hy aen de Vorst die op't verheven trat Waer over sich in Moordt en Overspel vergat:

Is Ioseph buytens Lants de wellust kan hem tergen En een seer dwase daedt selfs door een vrouwe vergen:

Ia soo versocht hy selfs dat onbevleckte Lam Dat tot der menschen Heyl in dese werelt quam.

Waer toe doch meer verhaelt? Volhardt in vrome daden En wilt u op den wegh doch geensins overladen,

+Met den cost ghenoegen.

+Genoeght met danckb're lust het geen den tijdt u geeft Indien daer de natuyr geen teghenheyt in heeft.

Stoft niet met u geluck, u geldt wilt duyster houwen En oock niet al te licht de menschen toe betrouwen.

+'t Geldt verberghen en te rade houwen.

+Schouwt schadelijck gevolgh soo veel ghy immer meucht En schickt u stedes by beminners van de deucht:

Weest heusch in uwen mond en trou in uwen handen Soo meucht ghy veylich gaen of blijven in de Landen:

Besonder zy u plicht het goedt aen u betoont Te leggen op het hert tot dat ghy het beloont,

Met heusche danckbaerheyt: en waer toe meer geschreven Den grondt ten principael is u alreed gegheven.

+ledigheyt schouwen.

+Wel dwasen Iongelingh die 't bloeysel van sijn tijt In luye ledicheyt in ydelheydt verslijt!

Den sulcken is gelijck de onghesnoeyde boomen Wiens onbesuyst gewas seer swaer is te betoomen.

Ten dient haest nergens toe dan in den wegh te staen Tot dat een rappen bijl comt op de wortel aen.

Ghy soo niet jonge Bloem, laet doch geen tijt ontglijden Gaet oeffent u verstandt in recht geleghen tijden:

+Tijt waer nemen.

+Ghy hebt maer eens dit perck dat slapend' henen gaet, Wel aen met vlijdt dit grijpt, en neerstigh gade slaet.

De wetenschap rust niet (als eener plach te seggen) Op sacht gepluymde dons, en houdt niet veel van leggen:

Fris op dan frisse Ieucht, by tijden aen het werck, En neemt in al u doen een eerlijck oogenmerck.

+Consten oeffenen.

+Om dan tot goeden staet en defticheyt te komen Dient immer voor't begin wel neerstich waer genomen

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(13)

De conste van't geschrift, en datter voort aen cleeft, Op dat te sijner tijdt men wete dat men leeft:

Geschriften daer de deucht geduyrigh werdt gepresen, En 't rechte padt daer toe oock neerstigh aengewesen:

Hier in moet besich zijn een deftigh oogenmerck, En dit moet oock gestaegh de sinnen geven werck.

Geschriften schromen niet, sy sullen niet flatteren, Maer met een grooten nut veel goede dingen leeren, De wetenschappen doch zijn rechtelijck ge-eert:

En 't roude nimmer Ziel die goede dingen leert:

De wetenschappen doen dit swacke leven recken, En 't redelijck vernuft als uyt den slaep-sucht wecken:

't Is doch de reden selfs en 't redelijck beleydt Dat ons van 't domme Vee in wesen onderscheydt.

+Luyheydt vlieden.

+Vliedt luyheyt als vergift! het doet den geest versterven, En als een roestigh vuyl het ingewand bederven, De vaddigheyt en weeld' het hert ontuchtigh maeckt, Ten zy men tijdigh schroomt en neerstelijck opwaeckt:

Indien men 't Koper schuyrt het sal te claerder blincken, En 't water dick geroert sal des te minder stincken:

Soo gaet het met den geest die d'oeffeningen derft Al schoon hy weeld'rich leeft, doch evenwel versterft:

Den Sathan staet gereedt dan sulcken te bespringhen, En (soo het God gehenght) in droeven val te bringhen:

Dies zy u dit in't cort ter waerschou dus geseyt:

Den prijs niet in't begin, maer in het eynde leyt.

Sal ick hier voort de Ieucht beroepinghen aenwijsen?

Het geen den eenen laeckt sal licht den and'ren prijsen:

De sinnen zijn divers: soo menigh cloeck verstandt Soo veelderley beroep, of wercken met der handt.

Den eenen vindt vermaeck in lesen ende schrijven, Het reysen d'and'ren lust, een derden t'huys te blijven, De oeff'ningh heeft den Geest van veelen opgeweckt Daer d'ander sijn verstandt met grovicheden deckt:

+'t Nut van tleeren ooc in Edele,

+Is ergens Edel breyn gheroepen tot gebieden Die kan doch evenwel de leere niet ontvlieden:

Want sal sijn achtbaer bloedt opstijgen tot dien trap Hem dient voor al verstandt en groote wetenschap.

De afcomst geeft noch const noch kenniss' in de sinnen, Men moet het even-steedts met arbeydt oock gewinnen, Wel leert dan hooge Geest diens Ampt van Wijsheyt waegt Dat immers u persoon den naem ten rechten draeght.

+En in rijcke,

+Is yemandt machtigh rijck en telt geruyme schatten Diens herten Cabinet moet oock een schat bevatten, Moet leeren 't Noodigh Een dat beter is dan Gout En dat hy op het goedt sijn herte niet en bout, Dat eens een quaden slach hem alles kan ontblooten, En dat een quaden dach hem droevigh kan verstooten:

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(14)

Of dat hy t'sijner tijdt amch komen in den Raedt Daer 't dobbel noodigh valt dat wijsheyt ommegaet.

Niet verder mijn Gesangh, wilt desen hier by laten

+Als oock in allen anderen.

+Ten zijn geen wijse lie'n die goede zeden haten, Eens yeders eyghen staet en vast gesetten sin Geeft immers t'sijner tijdt een aengenaem begin.

Hier sal een Arbeydtsman hem alderbest bevinden Met levendigh gewoel, met Tonnen vast te binden, Met beucken op het Stael, met kappen in de balck, Met bicken in de Steen, met stuwen in de Kalck:

Een and'ren sal den Geest in and're Consten weyden En met besond're verw een Tafereel bereyden Soo aerdigh, dattet leeft, en wy bedroghen zijn, Nau wetend' of het is, een wesen of een schijn.

Hier sal der een in't Goud en costelijcke Steenen Sijn oeffeningh besteen: den sommigen sal meenen Het beste schier te zijn te soecken in het vyer Of dit of dat gheluck: een ander schept playsier In Iacht en Visschery, en duysent sulcke saken Een yeder neemt ter handt, een yeder doen vermaken:

Wie kan gelooven wat den Coopman moeyten doet Om winste van het geldt, en aenwas van het goet:

Den Schipper niet ontsiet de stormen ende baren Om met een driftigh hol de Landen te bevaren:

In somma yeder een by na wat anders heeft

Waer in hy sich vermaeckt, waer by hy 't liefste leeft, Dies laten wy de Wet den Ouden aen haer setten, En bidden onse Ieucht ten minsten eens te letten Op 't ghene dat hier volght, waer in sich open geeft De goede nuttigheyt die 't Studium in heeft:

Wat d'Academi gheeft ten goede van de lieden, Tot leere van de Ieucht die hert en ooren bieden:

Waerom (mijn eerste werck afbrekende) nu kom Tot binnen het vertreck van haren Heylichdom, En doodt-verw' als van ver de stoffe met haer deelen, Al steeds by haer gewoon verstanden te bevelen:

Wel, hoort dan mijne Luyt die hier op volgens slaet, En mercket wat in't School geduyrigh ommegaet.

Dese sake dan wert hier vooren aen ende in't eerste gelidt gestelt, als zijnde het treffelijcste stuck, om te becomen den besten schat, namelijck; Wetenschap, en volgens dien Wijsheyt, derhalven

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(15)

mijn Musa dit uytkiest als een besonder deel deses onses arbeydts, noodigende den Christelijcken Iongelingh om te aenhooren haren

Lof der Studie.

Wel aen dan frisse Ieucht, ghy die u gaet begeven Om wel te mogen doen, om wel te moghen leven:

Ghy, die nu in beraedt de saken overdenckt En dat ghy in u vindt, en dat den Hemel schenckt, Die nu alree bestaet wat goedts te practiseren, Wat nuttelijcks te doen, wat vorderlijcks te leeren, Die Godes zegen merckt, en wat de Reden spreeckt En daer het aen geen tijdt noch middelen ontbreeckt:

Wel aen, daer is een wech, dien u staet te betreden Een wech van goedt Beleydt, een wech van goede Zeden, Een wech, die noodigh valt bewandelt van de Ieucht Belijders van het Goedt, en soeckers van de Deucht.

Der Scholen onderwijs, en haer bequame boecken Dat moet men vangen aen, die moet men ondersoecken, Dat moet men met een lust gaen stellen in het werck, En nemen daer het dient een deftigh oogen-merck.

+Wijsheyt, een grooten schat.

+Hier is een soete stof, een grooten schat te vinden, Een schat, die Wijse selfs oyt sochten en beminden, Een schat die van geen dief kan werden wegh gerooft, Noch door tempeest vernielt of werden afgeslooft:

Een schat, een waerde schat, een schat oock boven schatten, Die Kist, Comptoir, en Slot, of Reken-boeck bevatten:

Een schat, dan 't is genoegh: 't Is een seer groote saeck het is een vreuchde selfs, een wonderlijck vermaeck:

Het is een Hemels licht, dat menich blijft verholen, Het gene men betracht, en vordert in de Scholen.

't Is als een Fackel, die de duysternis verjaecht,

En maeckt dat sich een licht van wetenschap op daecht:

Een Leydtsman in den wech van dit ellendigh leven:

Een Rijckdom, die oock selfs, een Rijckdom weet te geven:

In 't corte dan geseyt, het is een wichtigh stuck, Een Zegen van den Heer, een wonderbaer Geluck.

Maer om nu desen wegh ghevoeghlijck aen te vangen, Soo moet men dit bestaen met innerlijck verlangen En hope van het wit dat op Gods eere siet,

Op dat ghy soo 't geluck ten rechten eens gheniet.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(16)

Op, op dan soet gebloey, brenght hier u frisse Iaren En wilt van desen schat in 't Cabinet vergaren:

Schroomt pijn noch moeyten niet, maer troost u met het soet, Het soet dat doch op 't end u recht verblijden doet:

Springht vlijtigh uyt de koets, en wacker aen 't studeren Ghy vinter wat u hert sal wenschen en begeeren:

Ghy vindt een soet vermaeck, een Bogaert vol van lust, En winckel vol gerijf, een hert vol ware rust.

Schout luyheyt, mal playsier, en vaddigh ydel wesen Gelijck ghy van dit stuck hier vooren hebt gelesen:

Schout boecken, welcker stof tot quade rancken streckt, En lichtelijck het hert tot dertelheyt verweckt:

Schout speel-sucht, mal-getuyt en Venus-janckeryen, En laet u doch geensins u waerdigheyt ontvryen:

Soeckt yets dat deftigh luydt, soeckt boecken vol van pit Vol keest, en enckel merch, daer ware deuchd in sit:

Soect boecken vol van const, const, die recht' nut kan geven, Wiens eynde tot Gods eer, ten besten is beschreven:

Soeckt consten die met lof oock mogen zijn vertoont, Wiens moeyte met vermaeck oock rijcklijck werdt beloont:

En om een proeve van dit alles op te tellen Sal ick hier (als ter loop) de beste voren stellen, Niet na een vollen eysch, maer in een slecht verhael, Op dat ick in haer waerd' niet al te ver en dwael.

Soo komt dan hier voor aen (als Goddelijcke giften)

+S. Theologia.

+Dat groot en heyligh Stuck, de kenniss' der Geschriften:

Geschriften, die den grondt van 't gene voor en naer Hoe 't is, en wesen sal, recht maken openbaer:

Geschriften, die den grondt der voor-gemelde schatten De schatten van de ziel en saligheyt bevatten:

Geschriften, die in Wet, en wettelijcke stof Het quade wijsen aen, het goede gheven lof.

Daer vinden wy vervoeght het doncker met den dage, Het lichte met het swaer, het hooge met het lage, Den Hemel met de Aerd, (en tot ons groot profijt) Den Schepper met den Mensch, het eeuwigh met den tijt.

Doch alles is alhier soo wonderlijck beschreven Dat oock een ted're Lam sich veyligh hier kan geven:

En wederom soo diep, dat selfs een Oliphant

Kan waden sonder grondt, en swemmen sonder strant:

Dat een seer swacke ziel daer troost in weet te vinden:

En daer een groot verstandt geen teugel aen kan binden.

O! groote wijsheyt Gods, die dit alsoo bestiert!

Dat alles met ontsagh sijn grooten Schepper viert!

Voorwaer een waerdigh stof om hier in te studeren, En met bequamen stijl de Volckeren te leeren!

+'t Predick ampt.

+Sulck Ampt na waerd betracht, is groot in Godes oogh En schoon het waer veracht, noch blijft dit wonder hoogh:

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(17)

De Dienaers van Gods Woordt getrouwe Predicanten Zijn Herders van het Volck, en hemelsche Gesanten, Zijn Engelen in naem, Arbeyders in het werck, Wtroepers van Gods wil, en Bouwers van sijn Kerck:

Haer schouders zijn beswaert met geestelijcke lasten, Waer onder haer oock past den vyandt aen te tasten Ten goede van de schaer van God haer toebetrout, Waer over yeder 't oogh geduyrigh wacker hout:

't Zijn Vaders, ja oock selfs van die wy Vaders namen Om dat men van haer hoort het geen ons kan betamen:

Om dat sy voor de ziel verschaffen nieuwe Most, En soo den noodt vereyscht, een vry veel harder kost:

Om dat sy door den Geest ons weder genereren, En maken dat wy deucht en goede zeden leeren:

Siet dit dan is den schat die desen staet bejaeght En die het Christen volck in aerde varen draeght.

+Iurisprudentia.

+Nu komter noch een deucht van desen uytghesproten En met des Heeren gunst gantsch rijck'lijck overgoten, Bralt als een Coningin, biedt groote schatten aen, En toont wat datter dient gelaten of ghedaen:

Stilt twisten, geeft elck 't zijn, doet yeder mensche weten Wat het betaemt te doen of eeuwigh te vergeten:

Sy is de lichtster van een duyster droeve wolck, En geeft van't mijn en dijn een teugel onder 't volck:

Stelt seker vaste voet der bloedighe Oorlogen, En of wy die bestaen oft recht'lijck schuwen mogen En of men volghens oock den vyandt mach verslaen En met een stoute Vloot na sijn gewesten gaen.

Indien daer elders twist en tweedracht is geresen Men doet den Advocaet de stucken overlesen, En weegen na den eysch, die lettend' op de daedt Een yeder oock terstondt de naeste weghen raedt, Of selfs behoort te doen, Sy kan van saken spreken En toonen het gevaer daer in de lieden steken

Daer elders recht ontbreeckt, Sy brenght ons aen den dach Bat vorder tot proffijt en voordeel dienen mach:

Sy is het reghel-snoer, een leydtster vna de saken Die huys, gebuyrt of stadt ja gantsche landen raken, Door haer zijn steden selfs, en muyren opgebout:

En sy ist die haer noch in wesen onderhout:

Door haer zijn eerst betemt in d'alderwoeste Landen Het wild Barbarisch volck haer grove misverstanden.

+Politia.

+Daer by comt noch een deucht de Wel-regeeringhs cunst Van God ons toegevoeght uyt sonderlinge gunst:

Waer door de Landen selfs en borgerlijcke Steden Geduyrigh zijn bewaert in rusten en in vreden:

Hier door ist quaedt geweert en strengelijck gestraft, Den goeden oock gestaegh gerechtigheyt verschaft.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(18)

Hier door kan groot ghewoel en aengelegen saken Tot nut van yeder een ten goeden eynde raken.

Maer dien seer waerden staet bekleedt niet yeder man Hoewel een yeder hier treckt nut en voordeel van:

Daer gaet wel aen den ploegh een Huysmans sone treden Die 't beter waer gebruyckt tot leere van de zeden, Die 't dienstigh waer geweest te werden onderricht Hoe Landen zijn beheert, en lieden zijn gesticht:

Daer leeren oock in't school de groote wetenschappen, Daer klimmen daeg'lijcks op aensienelijcke trappen, Die 't beter waer gheweest voor 't algemeene goedt Geboren in het veldt, tot ploeghen opgevoedt.

Doch even als daer sijn gheroepen om te leeren Of in verheven staet de Landen te regeeren, Soo zijn daer even oock die van haer zijn gheleert, En door een opper-macht steeds werden overheert:

Wie dat nu wesen kan moet Gode zijn bevolen, Mijn schrijven toont alleen de nuttigheyt der Scholen, En wat in dit thresoor voor schatten men geniet Wiens eynde vast gestaegh op wetenschappen siet.

De Heere sit aen 't roer, hy roept en stiert de lieden, Den eenen geeft hy macht tot leeren of ghebieden, Den and'ren wederom gehoorsaemheyt betracht En werdt seer sacht bestiert door wettig' opper-macht.

Soo noodigh noodruft dan is in dit aertsche leven, Soo noodigh dienter oock een Overheyt gegeven, Die in de plaetse Gods als Wreeckster sich vertoont, En met besond're kracht de goede daden loont.

De burgerlijcken staet is als des menschen leden, Daer is gelijcke plicht ten opsicht van de reden,

Hier schickt sich alles aen met merck'lijck onderscheydt, Een yeder werckt en doet na sich de reden leydt:

De oogen stedes sien, de ooren vlijtigh hooren, En soo vast yeder lidt daer toe het is geboren.

Wat dienter meer geseyt, de Order is den bandt, Den teugel van het Volck, de pylaer van het Landt.

Hier eyscht dan kloeck beleydt, hier dienen wel persoonen Geslepen in de const, die by de Studij woonen,

Die sin en saken sien, en weten met verstandt Te stieren 't groote schip van 't lieve Vaderlandt.

Wie heefter oyt gesien verscheyden groote leden, Wie heeft oyt aengehoort haer wel-ghestelde reden Ten goede van 't gemeen, die niet heeft aengemerckt Hoe wonderbaer de Heer omtrent die dingen werckt?

Voorseker 't is wat groots dat menschen hier regeeren!

Daer blijckt een helle strael van d'Opper-Heer der Heeren.

Op dat dan dit beslach werdt loffelijck geleert Hoe noodigh isset dan dat yeder wel studeert!

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(19)

Wel aen dan soet gebloey, om dees en geene dingen Wilt met een frisschen geest als uyt het bedde springen, Leert, leert de wetenschap, en wat ghy leeren kunt:

Den Hemel sal het zijn die u sijn zegen gunt:

Des Heeren Cabinet met wond'ren overgoten Werdt door den sleutel van studeren opghesloten, Sulcks dat men 't werdt gewaer als in den lichten dach, En dat het ooge siet het gheen sy niet en sach.

O lofv're wetenschap! wie kan u lof uytmeten!

‘Hoe weynigh isset noch het gene dat wy weten!

Hoe langh is wel de Const! hoe kort is onsen tijt!’

Siet, eer men recht begint wy zijn het leven quijt:

S'is als een Paerlen-snoer door Adams val verloren, Wy vinden dit en dat maer met gelijck te voren Dien eerste Vader sulcks in volle maet ghenoot:

De luyster is vergaen door schaduw' van de doot:

Den mensch leydt als bedwelmt, weet niet sijn eyge plichten, 't Studeeren is hem recht een fackel om te lichten:

Doch in dit Labyrind ick hier by na verdool:

Mijn Musa brenght ons weer tot binnen in de school.

Hoe noodigh is aen ons de kenniss' van de reden, De kenniss' van het goedt, de kenniss' van de zeden, Waer door men goedt en quaet ten rechten onderscheydt, En 't innerlijck verstant tot goede deuchden leydt:

Hier vinden wy 't bedenck der sonderlinge goeden En die der zielen nut, en die het lichaem voeden:

En hoe veel wel verschilt een deuchdelijcke kracht:

Of dat ons elders aen van buyten werdt ghebracht.

Seer noodigh is die const en kennis wel te leeren:

Maer noodiger dit goedt in daedt te practiseren, Op dat men recht dien schat in't geestelijck verheft Om dat ons waerde ziel het lichaem overtreft:

Om dat sy eeuwigh duyrt, om dat haer heerlijck wesen Is boven al het goedt ter werelt uytghelesen.

+Historia.

+d'Historien zijn hier van aller tijden af, Die ons de eerst Eeuw' getrouwelijcken gaf:

Hier werden wy ghewaer de Wetten ende Zeden, En watter is gebeurt, en wat de menschen deden:

En hoe de Rijcken zijn veranderlijck gheweest:

En watter is geschiedt by dees' of geenen Geest:

Wat Vinders van de konst, wat Helden datter quamen, Wy hooren hare daedt, wy vinden hare namen, Ten goede van ons selfs, en leere van ons doen:

Dies wilt u oock, o Ieucht, tot dese dinghen spoen.

+Chronologia.

+De rekeningh des tijdts is noodigh wel geweten, Op dat wy van de saeck de waerheyt niet vergheten:

Hier door wy oock verstaen het gheen de Geest ons leert Daer in hy dit of dat te voren propheteert.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(20)

+Retorica: & Oratoria.

+Nu comter oock de konst van wel te konnen segghen En sulcks oock met een stijl van deftigheyt belegghen:

Een const, die ons den geest gantsch wonderlijcken stijft, En met een groot vermaeck oock eeuwich by ons blijft.

+Poësis.

+De Poësie doet de Geesten gantsch beweghen, En maeckt dat wy haer zijn besonderlijck geneghen:

Sy oeffent het verstandt, een soetelijck vermaeckt Al wie maer met een lust haer tempel eens genaeckt.

O Poësie! ghy doet my de sinnen weyden.

En tot een soete vreucht met aller macht geleyden!

V lieflijckheyt my dwanck, dat ick de penne nam En dat dit stamel-dicht noch hier een plaets bequam!

+Medicins

+Hier komt oock voor den dagh de konste van ghenesen, By Gode selfs vereert, van alle man gepresen:

Dat treffelijcke stuck, daer yder een na haeckt, Wanneer des Heeren handt hem aen de leden raeckt:

Wanneer een felle koorts, een sucht, een lastigh quijnen Het lichaem heeft beswaert met ongewoone pijnen:

Daer eyscht den Medicijn, daer dient een noodigh sap Van Wortels, Bloem of Cruydt, en and're wetenschap Van oordeel, van ghevoel, van Anatomiseren, Waer van men hier al kan bequame reghels leeren.

O glans van Godes gunst! en middel van het perck In sekerheyt te sien door wel-gezeghent werck!

Dien voorgesetten pael van eeuwigheydt besloten Heeft menigh deftigh man niet sonder u ghenoten!

Aenschouster vande mensch, die 's lichaems cracht beweecht, En oordeelt of het dient ghestercket of geleecht:

Of met een suyver-dranck de qualen moet uytputten Om soo het swack gebou met crachten t'onderstutten:

Of, soo den snellen geest in al de leden slapt, Niet noodigh zy het bloedt ter ader uytgetapt, De maech eens omgeroert, gesweet of stil gelegen:

Doch alles door 't beleydt van Godes milden zegen:

Van daer ist dat een kracht omtrent de leden werckt, En dat ist confortijf dat warelijck versterckt:

Van daer moet zijn 't gevolgh der menschelijcke saken, 't Zy dat zy dan de ziel of lichaems crachten raken.

Den Doctor ordonneert en zijn ghevoelen seyt, Den Apoteker voort de drancken toebereyt:

Dees' midd'len zijn van God, wy houdens' oock in waerden, Den janckenden patient komt happich die aenvaerde Als waer't een leckerny: daer selfs den Tiriaeck Is met fenijn gemenght en wonderlijck van smaeck.

Vraecht yemant, hoe dit comt? 't Is om eens te vercrijgen Dien groot en waerden schat daer na hy soo gaet hijgen, Gesontheyt van het lijf: hoe leeren wy noch niet Dat dit van ons oock dus in't Geestelijck gheschiet!

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(21)

In somma dit bedenck en duysent dierghelijcken Kan uyt den gantschen loop van desen handel blijcken:

Wie kan daer in het stuck ten vollen zijn gherijft, Na dien daer is soo veel dat noch ten achter blijft?

+Physica.

+De cracht en kennis van de eens geschapen dingen Bestaen ons menichmael in groot bedenck te bringen.

+Astronomia.

+Sal ick der Sterren loop, het wis'len van de Maen, 't Verduyst'ren van de Son, hier mede treckan aen?

+Geometria.

+Sal ick ghedencken oock 't geen dat men hier kan weten Hoe dat men Landen deylt, en Velden kan af meten?

Hoe dat men door 't gesicht veel saken speculeert Dat menighmael de ziel oock goede dinghen leert?

+Arithmetica.

+'t Ghetal my hier verveelt: doch efter moet ick stellen De conste van 't Getal, en 't constelijck optellen:

Waer door soo menigh mensch ten hooghsten werdt gestijft En in de Coopmanschap besonderlijck gherijft.

+Architectura militaris.

+De kennis van den Bou der Sterckten ende Steden Der Huysen, en oock selfs haer gantsch besond're leden Hoe kan ick die verby? dan noch ontbreeckter een Die immer dient betracht ten dienste van 't ghemeen

+Dialectica.

+De Wel-bewijsens const, om promptelijck te seggen De sake van 't geschil en waer de fauten leggen.

En alst is geseyt, wie luysterter oock niet

+Musica.

+Wanneer de Singh-const comt en queelt een vrolijck Liedt?

Nu gae ick noch verby de kennis van het wesen,

+Metaphysica.

+Van 't gene wy gestaegh met groote letters lesen:

Het wesen in 't gemeen van 't geen ons hier vertoont En datter boven ons in d'hoogen Hemel woont.

Siet dan, o grage Ieucht, wilt hier van lessen halen In Griecks, Hebreeus, Latijn, en ander vreemde talen:

Gaet oeffent uwen Geest, en valter happigh aen, Op dat ghy met profijt meucht van de Schole gaen.

Neemt uwen tijdt wel waer, laet geensins die passeren, Ten zy ghy eenigh nut daer in bestaet te leeren.

‘Den langh gevallen drop verslijt een harden serck:

Soo gaet het met de const en oeffeningh te werck.’

Al schoon het eerst wat steuyt, verflaeut niet in't volherden, Het sal u op het lest noch eyndelijck gewerden.

Ghedenckt de oude spreuck, Die aenhoudt overwint:

En die geduyrigh soeckt noch eyndelijcken vint.

Geseyt ofte gesongen hebbende wat van de Studie (als ter loop, ende in somma) te bedencken stondt, keert sich mijn dicht tot de nootwendighe en niet min

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(22)

loffelijcke oeffeninge des Hantwercx: considereert de nuttigheyt ende

menighvuldigheyt van dien, (of moghelijck genegentheyt en geleghentheyt daer henen streckte) beschrijvende dienvolgens mede alhier het

Lof der Ambachten.

Nadien niet yeder een het leeren in de Scholen Het oef'nen in de const der wijsheyt is bevolen, En (alsser is geseyt) den sin van yder mensch Diversche wegen kiest en veelderhande wensch, Na dien van veel' de lust sich blijckelijck laet mercken Tot eenich Hant-ghewoel, en oeffenende wercken:

En dattet voor 't Gemeen seer vaste gronden leydt, Soo moet oock hier van my daer van yet zijn geseydt.

Een Ambacht dat de Ieucht te leeren is geneghen En daer de saken selfs besonder zijn geleghen Verdient een waerdigh lof: besonder daer men leert Het geen dat met profijt veel quade rancken weert.

Ach! 't is een groot gevaer de straten te gaen dweylen, Of sitten by den heert met neergetoghen zeylen, Wel menighmael te veel begoten met een vocht, Dat lichaem ende ziel wel hinder gheven mocht!

Schouwt dit, o frisse Ieucht, vergeeft u om te leeren Waer mede ghy u meucht in d'ouden dach geneeren:

Leert eenigh Handen-werck, 't zy watter komen mach:

Een Ambacht geeft een licht te midden op den dach,

+Een Ambacht blijft.

+Een Ambacht blijft gestaegh, 't en sal u niet begheven Soo lange ghy alhier sult op der aerden leven:

Geen knevelaer het rooft, gheen banckeroetsche list Ontfutselt dit Iuweel, noch steelt het uyt de kist:

Schoon dat men 's werelts goet (by toeval) moet ontbeeren, Noch sal geen felle brandt van u dit konnen weeren, Geen clip, of harden storm, bedreygen met een val, Gheen yselijcke vloedt af-spoelen van de wal:

Schoon u de Vyandt drijft in verr' gelegen Landen, Noch sult ghy vreuchde sien in d'arbeydt uwer handen:

Noch sal een suyv're winst (schoon smertelijck verdient) V redden uyt den druck en helpen als een vrient.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(23)

Dan nu: wat seyt mijn dicht? wat Ambacht sal ick noemen En waer van sal ick hier ten alder-eersten roemen?

+Desselfs verkiesing moet voortcomen uyt eygen lust.

+Voor my, ick swijge stil, en late die het lust Verkiesen een Beroep, daer in het herte rust, Daer op de sinnen slaen, daer na de saken strecken, En dat hem alderbest ten goede kan verwecken.

Daer is een luchtigh veldt, daer is een open baen Waer in ghy veyligh meucht verscheyden wegen gaen:

Doorsiet een groote stadt ghy sulter in bevinden Hoe al van langen tijdt de menschen dit beminden:

Hoe daer een neerstigh volck geseten in het perck Met gantsch besond're lust is besich in het werck:

Hoe daer op al dien treyn der werckelijcke saken Het menschelijck verstandt een ordre wist te maken:

Hoe daer vast yeder Gild in Wetten afgepaelt Van die maer yets misdoet de grage boeten haelt:

Hoe daer een groot ghetal van jongers en oock ouden De Ambachten in swangh de konst in eeren houden, En achten yeder 't zijn by na het alderbest,

Waer door sy menighmael cleyn spreken van de rest.

Voor my ick ben geree mijn Iongelingh te leyden Daer veelderhande volck besonder stof bereyden:

Niet dat ick al de const en haer verscheyden slach Sal stellen op 't papier en brengen aen den dach, Alleenelijck ick ga ter winckel binnen treden, En laet de Ieucht bestaen daer in sy zijn te vreden, Het streckt doch alles hier ten goede van dien voet, Waer op men in der deucht den cost mee winnen moet.

Wel aen, siet daer het volck: En waer sal ick beginnen?

My dunckt ick hoor alreed het flaecken, spelen, spinnen, En wasschen in de Wol, dat veel proffijten geeft, Waer van men geestigh breydt, en goede stoffen weeft.

Siet Kuypers, Timmerliens vast houwen, kerven, zaghen, En met besond're lust oock sware blocken dragen, Een yeder is in weer ter winste van het gelt, Waerom den Ambachtsman sijn winckel open stelt:

Den Ketel-boeter sal hem merck'lijck laten hooren:

Den Boecke-binder heeft een dof geclop gecoren:

Den Molenaer gestaegh sweeft by het molen-rat, Tot oly, graen, papier, en ick en weet niet wat, Is besich laken-stof met swaer geclop te vollen, Of voeght sich tot gestamp der sachte Hennip bollen:

Hier sal men in een baen gaen spinnen eenen draet:

Daer werter een gesien die met den hamer slaet, Die spijckers, yser-tuych, en veelderhande dingen Kan door een heeten gloed ter rechter formen bringen:

Den Maker van de schoen, den Touwer van het leer, Den Snijder is in't werck met sijn geslepen scheer,

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(24)

En hecht de stucken t'saem waer mee wy ons bekleden, Tot decksel niet alleen, maer ciersel van de leden.

Hoe sweeft en swiert het volck, hoe woelt hier menich man, Daer af het Algemeen groot voordeel trecken kan.

't En is geen cleyne lust beneven and're saken Dat yeder in sijn werck sich selver kan vermaken:

Dit heb ick ondersocht, want ick besonder ken Een, die oock heeft beheert dees' al te swacke pen, Een man, die in sijn Ieucht oock yet wat leerde maken Van Silver ende Goudt, en diergelijcke saken:

Dat edele Metael, was steeds in sijner handt, Geloutert in het vyer, gegoten in het zandt,

Gedreven van het stael, gevoeght, gevijlt, gheslagen, Tot dat hem het fatsoen eerst gaf een goedt behaghen:

Hy sneed in't Coper selfs een wel-getekent beelt, Een beeldt, dat naderhandt oock beelden heeft gheteelt, Hy dreef een aerdigh werck, daer in men konde mercken Hoe veel de konst vermach van aengename wercken:

Hy bootsten in de Kley, hy wrocht in 't sachte Was Het geen hem naderhant quam sonderlingh te pas:

Hy tekend' op Papier, in veelderley manieren, En onderstondt oock selfs een Tafereel te cieren Met sijn ghewreven Verw: dit scheen een goede saeck, En gaf oock selfs voor hem een sonderlingh vermaeck:

Dan of my dit of dat mocht in den sin behagen, Een ander niet te min sal anders yets bejagen.

Die't Yser ende Stael met een besond're weet Bereyden in de gloedt, haer lof is oock ghereet:

Door haer zij wy beschermt met grendelen en sloten, Ghereetschap, en geweer, den Vyant af te stooren:

Wie heefter op gewracht aen dit of dat fatsoen, Die haer besond're konst niet eerst en hadd' van doen?

Wie voer daer oyt ter Zee? Ia waer sal yemandt eten Die 't handwerck van den Smit kan t'eenemael vergeten?

Siet Adam was ontrieft soo langh hy met een hout Most spitten in de cley, en snijden in de bout.

Wie sou de Wevery van Wollen ende Linnen

Wie soud haer nuttigh werck, wie soud haer niet beminnen?

Wy connen sonder haer, wy konnen niet bestaen Van dat wy komen hier, tot dat wy henen gaen.

Wat heeft des menschen Geest al nutticheyt bevonden Midts dat of Vlas, of Wol, of Zijde werdt verbonden En constelijck gewrocht, de leden mee bedeckt, En menigh cloeck verstandt tot aerdigheyt verweckt.

't Genaey, 't Borduyrsel selfs, de schoon Tapitsseryen Bestaen ons menighmael de sinnen af te vryen:

Het Goddelijcke werck most (selfs in de Woestijn) Wel konstelijck gewracht van goede stoffen zijn.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

(25)

De schoone Schildery moet immers ons bewegen Besonder die haer deucht is eenighsins genegen, Dat yemant op een plat door schaduwingh betoont Dat binnen 't selve stuck en hoocht en diepte woont:

O wonder der Natuyr! O vrome Leugen-makers!

O stomme Poësy! en rechte Sinne-schakers!

Bedriegers van 't gesicht, dat tegen murmureert Bedwinght by na 't verstandt, en van de waerheyt keert!

Mijn schelden maeckt u lof, u lof sal haer vertoonen Soo langh daer menschen hier op deser aerden woonen:

Wat isser menigh Borst in grooten naem geraeckt, Om dat hy eenigh werck wel constigh had ghemaeckt!

Dan nu, ick vare voort, en doe mijn Leser letten Op druck, en Druyckery, en letteren te setten

Ten dienste van 't geschrift: waer door men veyligh leest Het geen veel Eeuwen selfs is onbekent gheweest.

Des Bou-consts grooten lof moet overvloedigh blijcken In Dorpen ende Ste'en, in gantsche Coninckrijcken:

De Timmeringen zijn van alle tijden af

Gerekent voor een deucht, die ons den Hemel gaf:

Dien eeuwich-rijcken God door wien wy zijn behouwen Heeft doch ons selfs alhier, heeft alles willen bouwen, Waer door hy oock becomt sijns eygen herten wensch, Waer door hy heeft de const gezegent in den mensch:

Siet Salomon moet selfs een Tempel op gaen rechten, Waer aen de Heer sijn dienst heeft plaets'lijck willen hechten, Ten goede van sijn Kerck: in 't corte dan geseyt,

Dit is een seker stuck daer machtigh veel aen leyt.

Soud' ick hier doen verhael, hoe veelderhande vonden Van menschen zijn bedacht? hoe veelderhande sonden Hier door zijn opgequeeckt? hoe veelderhande stof Door cloeckheyt des verstants bequam een eeuwigh lof?

Ick prijs een deftigh Baes, die 't alles weet te voegen Ten besten van 't Gemeen, en yeders wel-genoegen, 't Zy dat hy in Metael, in Leder of in Hout,

Of cleene dingen maeckt, of groote vaten bout:

't Zy dat hy goede spijs seer aerdigh weet te mengen, Of een bequame dranck door const te samen brengen.

Dit zy u dan een les, O onvolwassen Ieucht, By tijden aen het werck, en oeffeningh van deucht.

Siet hier een ruyme baen, wilt dan wat nuts verkiesen, Soo sult ghy oock veellicht geen waerden tijdt verliesen:

Dit's hier maer als ter loop in haesten neer geset, Ick bid u op den sin, niet op de woorden let.

Is hier wat ongenoemt, denckt dat ick gae verhalen De gronden van 't gewoel, doch blijf in enghe palen, In yets dat in't gemeen den mensch als eygen erft, Op dat hem in sijn loop geen ledigheyt bederft.

Cornelis Pietersz. Biens, Profytelyck cabinet

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als by 't haer lel ver geeft. 'T lal oock veel lichter val Dan krijgen, 't geen ick hoop, dat ick uytwereken fal. En liet, daer komt hy felfs, gaet om het geit dan heenen. Ick fal

Want tdreygen des doots is een belofte des leuens soet, En dat die dootlijcke quetsueren en wonden root, Niet anders en moghen doen dan gheuen alle goet, Waer deur de

En Dina mist haer eer, Daer elck sijn roem op draeght, En sy en word niet meer Gereeckent voor een Maeght Niet een woordt meer en staet, Van haer, den Bybel deur:.. Ick haet, dees

Ik ben evenwel de eerste niet, die het waagt haar het zondagspak uit te trekken en wat natuurlijker te doen loopen.’ Wij zijn gewoon dit losse en natuurlijke, dat zich hier met

Door de natuur achteruitgezet, wordt hij als kind door vrienden bespot - zijn vader zelfs vond het beter dat die ‘arme gebochelde’ maar niet in het leven bleef... Toen ontvlamde

Zoo is de Mithradienst een der gewichtigste mededingers van het Christendom geweest, en de kerk heeft, toen zij de zegepraal had behaald, zich beijverd, alle herinnering aan

Na zulke oordeelvellingen zou men zich dan ook met reden kunnen verwonderen over... den slechten letterkundigen smaak van het groote publiek, dat Cornélie Noordwal ondanks alles

Epigrammatischen stijl vindt ge behalve bij Meredith, bij Shaw, Oscar Wilde en G.K. Chesterton, en toch verschillen deze prozaïsten onderling hemelsbreed. Meredith is een philosoof,