• No results found

23411.23411.23411.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "23411.23411.23411."

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLISSING OP BEZWAAR OPTA/JUZ/99/8050

Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit,

gezien het verzoek d.d. 16 december 1998 van Canal+ Nederland B.V. tot het geven van een bindende aanwijzing aan Kabeltelevisie Amsterdam B.V.,

gelet op de beslissing op dit verzoek d.d. 9 juli 1999,

gelet op het bezwaarschrift daartegen van Kabeltelevisie Amsterdam B.V. d.d. 28 juli 1999, gelet op het nadere verzoek d.d. 9 augustus 1999 van Canal+ Nederland B.V. tot het geven van een bindende aanwijzing aan Kabeltelevisie Amsterdam B.V.,

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, gelet op artikel 8.7 van de Telecommunicatiewet,

gelet op de Richtsnoeren met betrekking tot geschillen over toegang tot omroepnetwerken, overwegende:

A. Ontstaan en loop van de procedure

1. Bij schrijven d.d. 16 december 1998 heeft Canal+ Nederland B.V. (hierna te noemen: Canal+) het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna te noemen: het college) verzocht - zo spoedig mogelijk - op grond van artikel 8.7 van de

Telecommunicatiewet aan Kabeltelevisie Amsterdam B.V. (hierna te noemen: KTA) een bindende aanwijzing te geven over de vergoeding die KTA aan Canal+ kan vragen voor de doorgifte van haar twee programma's via het kabelnet in het verzorgingsgebied Amsterdam, Abcoude, Diemen, Landsmeer, Nichtevegt, Oostzaan en Weesp.

2. Op 9 juli 1999 heeft het college op dit verzoek het volgende besluit genomen:

‘I Vooruitlopende op de eindbeslissing op het verzoek van Canal+ om een bindende aanwijzing jegens KTA geeft het college op grond van artikel 8.7 van de

Telecommunicatiewet de volgende bindende aanwijzingen aan KTA:

a. Het college is gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval van oordeel dat KTA in staat moet worden geacht, zo door Canal+ gewenst, de programma's van Canal+ met ingang van 15 september 1999 digitaal door te geven.

KTA dient dan ook met ingang van 15 september 1999 aan Canal+ de mogelijkheid te bieden dat haar programma's digitaal worden doorgeven.

KTA dient binnen twee weken na dagtekening van dit besluit en met inachtneming van de overwegingen van dit besluit aan Canal+ een daartoe strekkend aanbod te doen met een gespecificeerde opgave van de kosten die gemoeid zijn met het aanbrengen van de extra voorzieningen die in het omroepnetwerk nodig zijn om de door Canal+ gevraagde digitale doorgifte van haar programma's mogelijk te maken.

Indien KTA en Canal+ niet binnen vier weken na dagtekening van dit besluit tot overeenstemming op dit punt zijn gekomen, dient dit onder opgave van de redenen daarvan aan het college te worden gerapporteerd, waarna het college, zo door Canal+ gewenst, een tussenbeslissing op dit punt zal nemen;

b. KTA wordt verplicht mee te werken aan boekenonderzoek door het college

(2)

liggende gegevens, waarna door het college een bindende aanwijzing aangaande het doorgiftetarief per kanaal zal worden gegeven.

II. Het college houdt iedere verdere beslissing op het verzoek van Canal+ om een bindende aanwijzing jegens KTA aan.’

3. Bij schrijven d.d. 28 juli 1999 heeft KTA daartegen een bezwaarschrift, op nader aan te voeren gronden, bij het college ingediend.

Bij schrijven d.d. 17 augustus 1999 heeft KTA de gronden van haar bezwaar aangevuld. Bij schrijven d.d. 30 juli 1999 heeft KTA de President van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam verzocht om een voorlopige voorziening, strekkende tot schorsing van de

bindende aanwijzing dat KTA met ingang van 15 september 1999 aan Canal+ de mogelijkheid dient te bieden dat haar programma's digitaal worden doorgegeven.

Op 27 augustus 1999 is door het college een hoorzitting over het bezwaar van KTA gehouden waarin naast KTA ook Canal+, als belanghebbende, is gehoord.

Op 31 augustus 1999 heeft het onderzoek ter zitting voor de President voornoemd

plaatsgevonden naar aanleiding van het verzoek van KTA om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak d.d. 14 september 1999 heeft de President voornoemd het verzoek van KTA om voorlopige voorziening afgewezen, daarbij overwegende dat het college op 9 juli 1999 op goede gronden heeft vastgesteld dat KTA op 15 september 1999 in staat moet zijn digitale doorgifte van de programma's van Canal+ te verzorgen en dat het college niet ten onrechte heeft geoordeeld dat KTA daartoe ook gehouden is.

4. Voor de bij de onderhavige beslissing op het bezwaar van KTA te voltrekken heroverweging is nog het volgende van belang.

Bij schrijven d.d. 23 juli 1999 heeft KTA ter uitvoering van het bepaalde onder I.a. van het besluit d.d. 9 juli 1999 een uiteenzetting aan Canal+ gedaan terzake van de mogelijkheid van digitale doorgifte van haar programma's.

Bij schrijven d.d. 27 juli 1999 berichtte Canal+ aan het college dat met laatstgenoemd schrijven van KTA niet was voldaan aan (de overwegingen in) het besluit d.d. 9 juli 1999.

Bij schrijven d.d. 9 augustus 1999 deelde Canal+ onder verwijzing naar het besluit d.d. 9 juli 1999 het college mede dat KTA en Canal+ niet tot overeenstemming met betrekking tot de digitale doorgifte van de Canal+ programma's waren gekomen, en verzocht zij het college een nadere beslissing te nemen met betrekking tot het tarief voor digitale doorgifte van haar programma's.

Op 27 augustus 1999 heeft het college over dit nadere verzoek van Canal+ een hoorzitting gehouden waaraan Canal+ en KTA hebben deelgenomen.

5. Vast te stellen is dat bij de op dit nadere verzoek van Canal+ te nemen beslissing inhoudelijk dezelfde kwestie speelt als betrokken in het bezwaar van KTA. Het nadere verzoek van Canal+ is ook niet los te zien van het besluit d.d. 9 juli 1999.

Bij de op grond van het bezwaar van KTA te voltrekken heroverweging van het besluit d.d. 9 juli 1999 dient dan ook tevens de beslissing op het nadere verzoek van Canal+ te worden betrokken, als onderdeel uitmakend van die heroverweging.

Hierna zal dan ook bij de beslissing op het bezwaar van KTA tevens beslist worden op het nadere verzoek van Canal+.

B. De bij dit besluit betrokken bescheiden

6. Bij de onderhavige beslissing op bezwaar is de inhoud betrokken van de stukken zoals weergegeven op de aan dit besluit als bijlage 1 gehechte Inventarislijst.

(3)

besluit aangegeven bescheiden gelet op de bedrijfsvertrouwelijke aard daarvan. Bij de toezending van deze stukken aan de President van de Arrondissementsrechtbank te

Rotterdam in het kader van het verzoek van KTA om voorlopige voorziening heeft het college de President dan ook op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet

bestuursrecht (hierna: Awb) meegedeeld dat uitsluitend hij daarvan kennis mocht nemen en heeft het college de President verzocht onder toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.

In verband hiermee heeft de President het gewenst geacht om aan een rechter-commissaris op te dragen laatstbedoelde beslissing te nemen.

Bij beslissing d.d. 24 augustus 1999 heeft de rechter-commissaris beslist dat beperking van de kennisneming van de door het college ingezonden stukken gerechtvaardigd is met uitzondering van een aantal in die beslissing aangegeven (onderdelen van) stukken. Laatstgenoemde (onderdelen van) stukken zijn naar aanleiding daarvan door de Rechtbank en door het college aan KTA en Canal+ ter beschikking gesteld.

Met betrekking tot de stukken waarvan de rechter-commissaris oordeelde dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, hebben zowel KTA als Canal+ de President de in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb genoemde toestemming verleend dat de President uitspraak kon doen mede op grondslag van die stukken. Mede gelet daarop handhaaft het college ten aanzien van die stukken zijn reeds bij het bestreden besluit d.d. 9 juli 1999

uitgesproken oordeel dat geheimhouding daarvan om gewichtige redenen gerechtvaardigd is. Ten aanzien van de nadien aan het college ingezonden stukken heeft KTA het college

verzocht om vertrouwelijke behandeling van het bij schrijven d.d. 3 september 1999 ingezonden exemplaar van haar frequentieraster. Het college is van oordeel dat geheimhouding daarvan om gewichtige redenen gerechtvaardigd is gelet op de bedrijfsvertrouwelijke aard daarvan.

Hetzelfde geldt voor het verslag van het besloten gedeelte van de hoorzitting OPTA d.d. 27 augustus 1999 met KTA over haar bezwaar tegen het besluit d.d. 9 juli 1999.

C. De ontvankelijkheid van KTA in haar bezwaar

8. De President voornoemd heeft in zijn uitspraak d.d. 14 september 1999 beslist dat de bindende aanwijzingen waarop het bezwaar van KTA betrekking heeft, zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

Het college ziet geen grond om van dit oordeel van de President af te wijken.

Nu het bestreden besluit van 9 juli 1999 dateert en het bezwaarschrift van 28 juli 1999 dateert, en de gronden daarvan binnen de daartoe gestelde termijn zijn aangevuld, is KTA dan ook in haar bezwaar ontvankelijk te achten.

D. De omvang van het bij het bezwaar van KTA betrokken geschil

9. Gezien de inhoud van het bezwaarschrift van KTA d.d. 28 juli 1998, zoals aangevuld bij schrijven d.d. 17 augustus 1999 en zoals toegelicht op de hoorzitting d.d. 27 augustus 1999 en mede gelet op de inhoud van het verzoek om voorlopige voorziening naar de inhoud waarvan in het bezwaarschrift door KTA werd verwezen, constateert het college dat het bezwaar van KTA zich louter richt tegen onderdeel I.a. van het bestreden besluit d.d. 9 juli 1999 waar het betreft de bindende aanwijzing dat KTA met ingang van 15 september 1999 aan Canal+ de mogelijkheid dient te bieden dat haar programma's digitaal worden

(4)

10. In dit verband merkt het college nog op dat KTA eerst op de hoorzitting d.d. 27 augustus 1999 ook nog van bezwaren tegen onderdeel I.b. van het bestreden besluit d.d. 9 juli 1999 heeft doen blijken waar het gaat om de verplichting mee te werken aan een

boekenonderzoek door het college, maar die bezwaren heeft laten varen op grond van de verklaring van het college dat dit boekenonderzoek in samenwerking met de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) zal worden uitgevoerd. 11. Om deze redenen wordt het besluit d.d. 9 juli 1999 wat het bepaalde onder I.b. en onder II.

betreft, nu daartegen geen bezwaren zijn ingediend, gehandhaafd. E. De bezwaren van KTA tegen het besluit d.d. 9 juli 1999 KTA heeft - samengevat - de volgende bezwaren aangevoerd.

12. Artikel 8.7 van de Telecommunicatiewet ziet op de doorgifte van programma's door de exploitant van een omroepnetwerk. Het verzoek van Canal+ en het bestreden besluit hebben echter betrekking op een geheel andere dienst dan de doorgifte van programma's, nu het bestreden besluit uiteindelijk de verplichting van KTA inhoudt tot ondersteuning van een door Canal+ te exploiteren systeem voor voorwaardelijke toegang. De

Telecommunicatiewet geeft geen grond om een dergelijke verplichting aan een aanbieder van een omroepnetwerk op te leggen. Het college kan dan ook noch aan artikel 8.7 van de Telecommunicatiewet, noch aan enig andere wettelijke bepaling, waaronder artikel 24 Mededingingswet, de bevoegdheid ontlenen tot de bestreden bindende aanwijzing.

13. Voor het opleggen van de bestreden, ingrijpende verplichting aan KTA om zijn activiteiten te verleggen en om additionele investeringen te doen ten behoeve van nieuwe diensten voor derden ontbreekt een deugdelijke wettelijke grondslag. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 5:1, tweede lid, BW en/of met artikel 14 Grondwet en/of artikel 1 Protocol nr. 1 EVRM.

14. KTA handhaaft in bezwaar ook haar stelling dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6 EVRM, zoals al eerder door haar aangevoerd.

15. KTA stelt niet in staat te zijn binnen de in het bestreden besluit gestelde termijn over te gaan tot digitale doorgifte van de programma's van Canal+. Zij wijst op de complexiteit van haar omroepnetwerk die het onverantwoord maakt zonder meer met digitale uitzendingen te beginnen, mede omdat het risico van storingen groot is, in welk verband door KTA wordt verwezen naar het door haar overgelegde rapport van Intercai Nederland B.V. van 29 juli 1999. Naar stelling van KTA zou daaruit volgen dat minimaal een testperiode van drie maanden aan het verwezenlijken van digitale doorgifte van de programma's van Canal+ vooraf dient te gaan.

Daarbij wijst KTA op een gebrek aan gespecialiseerde medewerkers. Als zij deze beschikbaar zou stellen voor het realiseren van de digitale doorgifte van de programma's van Canal+, zou dit ten koste van de invoering van haar eigen digitale platform in het jaar 2000 gaan.

(5)

17. Het is volgens KTA een verkeerde gang van zaken om eerst KTA te verplichten haar omroepnetwerk geschikt te maken voor digitale uitzending van de programma's van Canal+ en pas daarna Canal+ te laten beslissen of zij digitale doorgifte wenst. Dit klemt te meer nu er bij het bestreden besluit ten onrechte vanuit is gegaan dat Canal+ de voor digitalisering benodigde extra kosten voor haar rekening wenst te nemen.

18. Het bestreden besluit getuigt naar het oordeel van KTA ook van een onvoldoende belangenafweging, nu daarbij ten onrechte voorbij is gegaan aan de door KTA eerder aangevoerde technische onzekerheden en de noodzaak van onderzoek. Tevens is daarbij ten onrechte er aan voorbijgegaan dat digitale uitzending van de programma's van Canal+ leidt tot onbenutte capaciteit waarvan de kosten redelijkerwijs niet voor rekening van KTA of van derden kunnen worden gebracht.

In dit verband wijst KTA ook nog op het ongewenste gevolg van het bestreden besluit dat Canal+ op het punt van digitale uitzendingen een onterechte voorsprong verkrijgt en haar machtspositie op oneigenlijke wijze vanuit de satelliet naar de kabel kan uitbreiden.

In ieder geval kan het naar het oordeel van KTA niet zo zijn dat zij bij de inrichting van haar digitale platform, zoals door haar voorgenomen in het jaar 2000, gehouden zou zijn rekening te houden met de door Canal+ voor haar signalen aangehouden digitale standaard.

Weliswaar ligt bij KTA thans niet de bedoeling voor alsdan een zodanige standaard in haar digitale platform in te voeren dat Canal+ niet meer haar eigen conditional access kan

behouden, maar zekerheid daaromtrent is nu niet te geven omdat de specificaties van het in te voeren digitale platform van KTA nog niet zijn vastgesteld. Bovendien wordt in het

bestreden besluit ten onrechte gewicht toegekend aan een financieel belang aan de zijde van Canal+ dat digitale uitzendingen noodzakelijk zou maken. KTA betwist dat van een dergelijke financiële situatie bij Canal+ sprake is.

Daartegenover staat het belang van KTA bij een gelijktijdige invoering van digitale uitzendingen, zoals door KTA voorgestaan in het jaar 2000. Ten onrechte wordt bij het bestreden besluit aan de belangen van KTA terzake voorbijgegaan.

19. KTA wijst er op dat bij de totstandkoming van het bestreden besluit het beginsel van hoor-en wederhoor geschondhoor-en is, nu het college met Canal+ ehoor-en beslothoor-en hoorzitting heeft gehouden zonder KTA enige indicatie te geven waarover het daarbij ging en ondanks uitdrukkelijk bezwaar van KTA daartegen. Bovendien is in strijd met een eerdere toezegging KTA niet vóór het bestreden besluit in de gelegenheid gesteld zich over het verslag van die besloten hoorzitting met Canal+ uit te laten.

20. KTA acht het bestreden besluit overigens nog onzorgvuldig voorbereid, aangezien naar haar stelling de NMa door het college niet van alle voor het advies van de NMa relevante informatie op de hoogte is gebracht.

F. Het standpunt van Canal+

21. Canal+ bestrijdt de stellingen van KTA.

22. Onder verwijzing naar het deskundigenrapport van prof. mr dr J.M. Smits d.d. 30 augustus 1999 handhaaft zij haar stelling dat in het omroepnetwerk van KTA geen technische beperkingen voor digitale doorgifte van haar programma gelegen zijn. De enige aanpassing die daar voor nodig is is het aanbrengen van een nieuwe modulator in het kopstation en het gedurende korte tijd (maximaal twee weken) testen daarvan. Canal+ is overigens bereid de kosten daarvan te dragen.

23. Canal+ wijst er op dat zij niet tot haar beslissing over digitale doorgifte van haar

(6)

gemoeid zijn en welk doorgiftetarief alsdan zal gelden. In dit verband wijst zij ook op de volstrekt onredelijke voorwaarden die KTA haar dienaangaande bij schrijven d.d. 23 juli 1999 heeft gesteld. Zij wijst er tevens op dat aan digitale doorgifte voor haar grote

investeringen in aankoop en plaatsing van decoders verbonden zijn, zodat zij eerst tot een beslissing over digitale doorgifte kan komen als zij de financiële consequenties daarvan kan overzien.

24. Overigens heeft Canal+ aangegeven dat zij na haar beslissing om haar programma's digitaal door te geven circa één maand nodig heeft voordat van digitale doorgifte van haar

programma's sprake kan zijn.

25. Canal+ erkent dat zij bij de overgang van analoge naar digitale doorgifte van haar

programma's tijdelijk (enkele maanden) zowel analoge als digitale doorgifte zal behoeven, waarvoor tijdelijk doorgifte van een extra signaal nodig is. Canal+ weerspreekt de stelling van KTA dat deze tijdelijke doorgifte van een extra signaal niet zou kunnen worden gerealiseerd. In ieder geval is voor dit tijdelijke capaciteitsprobleem een oplossing voor handen. Canal+ begrijpt dat het toevoegen van een digitaal signaal op een omroepnetwerk met de nodige zorgvuldigheid moet gebeuren waarbij de effecten van de verhoogde netwerkbelasting de grootste aandacht vereisen. Canal+ is bereid om gedurende de overgangsperiode de signaalniveau's van één of desgewenst beide analoge signalen zodanig te verlagen dat de invloed van toevoeging van een digitaal signaal nagenoeg

gecompenseerd zal worden. Zo zal er voor de doorgifte van haar digitale signaal voldoende capaciteit in het omroepnetwerk van KTA bestaan, en te meer nu daarin met het oog op interferentieproblemen altijd al restruimte wordt aangehouden.

26. Tenslotte vraagt Canal+ nogmaals aandacht voor haar, reeds tijdens de voorbereiding van het besluit d.d. 9 juli 1999 gedane, voorstel dat namens haar een externe accountant, onder geheimhoudingsverplichtingen tegenover OPTA en KTA, kennis neemt van de door KTA aan OPTA verstrekte en te verstrekken bedrijfsvertrouwelijke gegevens.

G. De beoordeling van de bezwaren van KTA

27. Het college verwijst voor de in dit geschil tussen partijen vaststaande feiten hier

kortheidshalve naar hetgeen daarover in het bestreden besluit d.d. 9 juli 1999 is overwogen. 28. Het college stelt naar aanleiding van de bezwaren van KTA voorop dat de bij het bestreden

besluit d.d. 9 juli 1999 gegeven bindende aanwijzingen geen betrekking hebben op het aanbieden van andere diensten dan het doorgeven van de programma's van Canal+. Het college kan KTA dan ook niet volgen in haar betoog dat de bindende aanwijzingen tot gevolg zouden hebben dat KTA andere diensten dan tot nu toe aan Canal+ verleend, moet gaan verlenen. Ook bij digitale doorgifte van de programma's van Canal+ gaat het immers om precies dezelfde dienst als die welke KTA reeds nu aan Canal+ verleent.

In het verlengde hiervan kan het college KTA dan ook niet volgen in haar betoog dat het daarbij zou gaan om het opleggen van een voor KTA ingrijpende verplichting om haar activiteiten te verleggen en om additionele investeringen ten behoeve van nieuwe diensten van derden te doen.

Het betoog van KTA dat artikel 8.7 van de Telecommunicatiewet daartoe niet de

(7)

Voor een verdergaande weerlegging van deze bezwaren van KTA verwijst het college hier kortheidshalve naar de uitvoerige motivering in het bestreden besluit.

29. Ook het bezwaar van KTA geënt op artikel 6 EVRM kan niet slagen. Niet valt in te zien hoe de uitoefening van de bevoegdheid ex artikel 8.7 van de Telecommunicatiewet, naar stelling van KTA, bewerkstelligt of zelfs maar kan bewerkstelligen dat de beslechting van geschillen als bedoeld in artikel 6 EVRM onttrokken wordt aan de werking van artikel 6 EVRM. Het gaat bij de bestreden besluitvorming niet om een rechterlijke procedure maar om de

besluitvorming over een bestuursrechtelijke maatregel waartegen na het nemen daarvan bij een onafhankelijke rechter kan worden opgekomen.

30. KTA heeft ook in de bezwaarfase niet aannemelijk kunnen maken dat digitale doorgifte van de programma's van Canal+ met ingang van 15 september 1999 op zodanige technische problemen stuit dat het college op 9 juli 1999 niet tot het geven van de aanwijzing op dit punt had kunnen besluiten. Het door KTA overgelegde rapport van Intercai Nederland B.V. is niet toegesneden op het kabelnetwerk van KTA en is ook overigens in dergelijke algemene termen gesteld dat daaraan geen overwegende betekenis kan toekomen.

31. Het college blijft dan ook van oordeel dat voor het mogelijk maken van digitale doorgifte van de programma's van Canal+ slechts één voorziening, te weten het aanbrengen van een nieuwe modulator in het kopstation, nodig is en dat daarbij slechts een korte

implementatieperiode (voor aanbrengen en testen) aan de orde is. Nu Canal+ bereid is de kosten daarvan te dragen, kan door KTA niet worden volgehouden dat technische of financiële problemen zich tegen het verwezenlijken van digitale doorgifte van de programma's van Canal+ verzetten.

32. De daarbij door KTA te leveren inspanning in de vorm van het beschikbaar stellen van gespecialiseerde medewerkers is gering van omvang. Mede gelet op de mogelijkheid van uitbesteding aan derden valt niet in te zien hoe deze inspanning de invoering door KTA van haar eigen digitale platform in de weg zou kunnen staan. Gelet op de eigen stellingen van KTA over haar relatieve onbekendheid met de problematiek van digitaal transport lijkt het eerder aannemelijk dat zij zo nuttige ervaring kan opdoen die haar van dienst zal zijn als zij zelf massaal overgaat van analoog naar digitaal transport.

33. Een en ander wordt niet alleen onderschreven door het door Canal+ overgelegde deskundigenbericht maar ook door het door het college mondeling ingewonnen

deskundigenbericht. Daaraan ontleent het college overigens ook de notie dat de door Canal+ voorgestelde oplossing voor het tijdelijk, bij de overgang van analoog naar digitaal, te

verschijnen capaciteitsprobleem een alleszins redelijke oplossing is die voor KTA geen probleem op kan leveren. Op grond daarvan is het college van oordeel dat KTA aan deze oplossing van Canal+ waarbij het niveau waarmee haar analoge signalen worden doorgegeven wordt verlaagd teneinde daarnaast haar digitale signaal door te kunnen geven, dient mee te werken.

34. Hierbij kent het college tevens gewicht toe aan de omstandigheid dat het verzoek van Canal+ al van 16 december 1998 dateert en KTA sindsdien en ook sedert 9 juli 1999 -voldoende tijd heeft gehad om de consequenties van digitale doorgifte van de programma's van Canal+ te bezien en de nodige voorzieningen te treffen.

(8)

36. Het college acht het, anders dan KTA, alleszins begrijpelijk en redelijk dat Canal+ haar beslissing over digitale doorgifte van haar programma's eerst wil nemen nadat KTA heeft aangegeven welke extra kosten daarmee gemoeid zijn en welk doorgiftetarief alsdan zal gelden. In dit verband wijst het college er overigens op dat het bestreden besluit niet meer inhoudt dan dat eerst indien Canal+ dit wenst, KTA verplicht is om digitale doorgifte van haar programma's te realiseren.

37. Het bovenstaande leidt tevens tot het oordeel dat het bestreden besluit niet getuigt van een onvoldoende belangenafweging. Anders dan KTA stelt, is door het college voldoende aandacht gegeven aan de eerder door KTA aangevoerde technische onzekerheden en aan de noodzaak van langdurig onderzoek. Deze zijn echter door KTA niet aannemelijk gemaakt, evenmin zijn die het college gebleken.

38. Op grond van bovenstaande overwegingen is het college tevens van oordeel dat het feit dat digitalisering van de programma's van Canal+, waardoor voor de doorgifte daarvan nog maar één kanaal van 8 MHz in plaats van twee kanalen nodig is, zal leiden tot (tijdelijk) niet door KTA te benutten capaciteit, in redelijkheid niet voor rekening van Canal+ dient te blijven. Daarbij is van belang dat het verzoek van Canal+ om digitale doorgifte al van 1998 dateert en KTA daaraan dus veel eerder had kunnen voldoen, zodat zij terzake van het vrijkomende kanaal ook al lang de nodige voorzieningen (om dit kanaal voor haarzelf of voor derden te benutten) had kunnen treffen.

Onder deze omstandigheden kunnen de kosten van het vrijkomende kanaal niet meer aan Canal+ in rekening worden gebracht, omdat het onbenut zijn daarvan door KTA niet aan Canal+ kan worden tegengeworpen. De (tijdelijk) onbenutte capaciteit die als gevolg van de digitale doorgifte van de programma’s van Canal+ ontstaat, mag dan wel proportioneel naar rato van het effectieve capaciteitsbeslag door KTA aan programma-aanbieders in rekening worden gebracht in de (kostengeorienteerde) kanaalprijs. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de redenen waarom die vrijkomende capaciteit door KTA onbenut wordt gelaten.

39. Overigens lijkt KTA met het vrijkomen van een kanaal ook gebaat als bedacht wordt dat zij naar eigen stelling op dit moment over geen enkele restcapaciteit beschikt waardoor bij calamiteit of onvoorziene omstandigheid gevaar dreigt voor de continuïteit van haar dienstverlening, een belang waarvoor zich bij haar bezwaren bij herhaling sterk maakt. In ieder geval kan KTA met het vrijkomende kanaal haar voordeel doen tijdens de inrichting van haar eigen digitale platform, als bedacht wordt dat zij naar haar eigen stelling in die periode door gebrek aan restcapaciteit niet het bestaande programma-aanbod kan

continueren en af moet zien van (een gedeelte van) haar eigen programma-aanbod. Deze pijn wordt voor KTA verzacht als zij een extra kanaal, zoals dit bij digitale doorgifte van de programma's van Canal+ vrij komt, ter beschikking krijgt.

40. In dit verband is het college van oordeel dat KTA van Canal+ mag verlangen dat de periode van overgang van analoge naar digitale doorgifte van haar programma's niet langer dan vier maanden duurt.

41. Het college kan KTA ook niet volgen in haar betoog dat Canal+ met digitale uitzendingen een onterechte voorsprong zou verkrijgen en haar machtspositie op oneigenlijke wijze zou kunnen uitbreiden.

(9)

42. Waar het gaat om de stelling van KTA dat bij het bestreden besluit sprake zou zijn geweest van schending van het beginsel van hoor- en wederhoor, wijst het college, mede onder verwijzing naar hetgeen de President daarover in eerdergenoemde beslissing op het

verzoek om voorlopige voorziening heeft overwogen, op het feit dat door KTA wordt erkend dat zij in elk geval bij de voorbereiding van de onderhavige beslissing op bezwaar de

beschikking heeft gehad over alle relevante informatie en in de gelegenheid is geweest zich daarover te doen horen. KTA heeft het college echter ook nu, na lange en uitvoerige

hoorzittingen bij het college en bij de President voornoemd over alle door KTA hierbij betrokken feiten, niet tot een ander oordeel daarover kunnen brengen dan al in het bestreden besluit verwoord.

Om deze reden is thans dan ook vast te stellen dat KTA door de door haar beweerde schending van het beginsel van hoor en wederhoor niet is of kan zijn geschaad, nu door haar niet is vol te houden dat het college daardoor bij het bestreden besluit van een (deels) onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan. Overigens kan het college zich ook niet verenigen met de stellingen van KTA dat sprake zou zijn geweest van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.

43. Ook de stelling van KTA dat de NMa niet ten volle in staat zou zijn geweest zich een oordeel over de bij de onderhavige kwestie betrokken mededigingsrechtelijke belangen te vormen, moet falen.

Daarbij stelt het college voorop dat KTA voorbij lijkt te gaan aan de strekking van artikel 18.3, derde en vierde lid, van de Telecommunicatiewet, waarop KTA terzake een beroep doet. Die strekking is te voorkomen dat het college enerzijds en de NMa anderzijds aan elkaar tegenstrijdige beslissingen zouden nemen op het terrein waar ook begrippen zoals

toegepast op grond van artikel 24 van de Mededingingswet aan de orde zijn. Tevens wordt daarmee beoogd het belang van een effectieve en efficiënte besluitvorming te verzekeren bij aangelegenheden van wederzijds belang.

Met de gevolgde procedure is aan die strekking voldaan. KTA heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat met de gevolgde procedure niet aan de tussen het college en de NMa terzake gemaakte afspraken danwel vastgestelde richtlijnen is voldaan.

In dit kader wijst het college op de uitvoerige uiteenzetting in het bestreden besluit, zoals die in de vorm van een concept-beslissing voorafgaand aan het bestreden besluit aan de NMa is voorgelegd. Zoals ook de President in zijn eerdergenoemde uitspraak al heeft overwogen, zijn er dan ook geen aanknopingspunten te vinden om te oordelen dat NMa niet ten volle in staat is geweest vanuit zijn - niet technische, maar mededingingsrechtelijke - expertise een oordeel over de aan de NMa voorgelegde concept-beslissing te geven.

44. Voor een weerlegging van de overige bezwaren van KTA verwijst het college hier kortheidshalve naar de uitvoerige motivering in het bestreden besluit.

45. Op bovenstaande gronden dienen de bezwaren van KTA dan ook ongegrond te worden verklaard.

H. De thans op het bezwaar te nemen beslissing

46. Gelet op bovenstaande overwegingen is er geen grond om terug te komen op het bij besluit d.d. 9 juli 1999 uitgesproken oordeel dat KTA in staat en verplicht was, zo door Canal+ gewenst, haar programma's per 15 september 1999 digitaal door te geven.

(10)

48. Het college constateert dat Canal+ onder deze omstandigheid op grond van het besluit d.d. 9 juli 1999 een aanspraak heeft op een nadere beslissing over digitale doorgifte van haar programma's en/of het daarbij te hanteren doorgiftetarief, en dat Canal+ ook een verzoek daartoe, bij schrijven d.d. 9 augustus 1999, aan het college heeft gedaan.

De aanspraak van Canal+ op digitale doorgifte.

49. In dit verband is te constateren dat het bij besluit d.d. 9 juli 1999 uitgezette tijdpad tot 15 september 1999 niet meer haalbaar is. Op grond van bovenstaande overwegingen moet tevens worden vastgesteld dat dit te wijten is aan toerekenbare tekortkomingen van KTA in de nakoming van haar verplichting om aan de aanwijzingen van 9 juli 1999 gevolg te geven. 50. Het college is in dit verband van oordeel dat door KTA niet aan Canal+ kan worden

tegengeworpen dat Canal+ tot nu toe geen beslissing over digitale doorgifte van haar programma's heeft genomen, nu het uitblijven van die beslissing begrijpelijk en redelijk is, aangezien KTA tot nu toe heeft nagelaten een (redelijke) opgave te doen van de met verandering van analoge naar digitale doorgifte gemoeide extra kosten en van de bij digitale doorgifte geldende vergoeding. Een dergelijke beslissing kan door Canal+ ook eerst worden genomen nadat haar door KTA duidelijkheid is verschaft over de technische specificaties waaraan een decoder moet voldoen om ook gebruikt te kunnen worden na de door KTA voorgenomen inrichting van haar digitale platform in het jaar 2000. Deze voorwaarde mag door Canal+ worden gesteld, omdat van Canal+ niet mag worden verwacht dat zij thans overgaat tot een omvangrijke investering in de aanschaf en plaatsing van digitale decoders voor haar abonnees zolang niet duidelijk is dat die ook kunnen worden gebruikt na de inrichting door KTA van haar digitale platform in het jaar 2000. Mede gelet op de terzake van de inrichting van het digitale platform en de daarmee gemoeide tijdsduur tussen KTA en de gemeente Amsterdam gemaakte afspraken acht het college het onaannemelijk dat KTA nog steeds niet weet welke decoderspecificaties aan de inrichting van haar digitale platform verbonden zijn, in het bijzonder waar het gaat om de compatibiliteit daarvan met de door Canal+ tot nu toe gehanteerde digitale standaard.

51. Het college is dan ook van oordeel dat KTA binnen twee weken na dit besluit aan Canal+ duidelijkheid moet verschaffen over die technische specificaties, althans over de

compatibiliteit daarvan met de door Canal+ aangehouden digitale standaard. Daarbij dient naar het oordeel van het college op voorhand het uitgangspunt te worden betrokken dat door KTA ook na inrichting van haar digitale platform aan Canal+ de mogelijkheid van eigen conditional access dient te worden geboden, omdat zonder een subscribers management systeem het aanbieden van een abonneetelevisieprogramma niet mogelijk is. Het college is tevens van oordeel dat KTA, waar het gaat om de continuïteit van de hier betrokken dienstverlening, Canal+ in de gelegenheid moet stellen de investeringen die Canal+ thans in verband met de overgang van analoge naar digitale doorgifte in haar eigen conditional access-functionaliteit moet doen, redelijkerwijs terug te verdienen, rekeninghoudend met de gebruiksduur van de gekozen technologie. Ook op deze punten dient KTA binnen twee weken na dit besluit aan Canal+ duidelijkheid te verschaffen.

52. Nadat KTA de hierboven bedoelde duidelijkheid heeft verschaft, mag van Canal+, gelet op de overwegingen in dit besluit over de met verandering van analoge naar digitale doorgifte gemoeide extra kosten en over de bij digitale doorgifte geldende vergoeding alsmede gelet op hetgeen in de Richtsnoeren met betrekking tot geschillen over toegang tot

omroepnetwerken terzake is overwogen, worden verwacht dat zij binnen twee weken een beslissing neemt over digitale doorgifte van haar programma's.

(11)

korte periode tussen het tijdstip van de beslissing over digitale doorgifte enerzijds en het tijdstip waarop Canal+ door KTA ook daadwerkelijk in de gelegenheid moet worden gesteld om tot digitale doorgifte over te gaan anderzijds.

54. Het college is van oordeel dat KTA in staat moet worden geacht binnen een termijn van een maand nadat Canal+ conform het hierboven overwogene de wens daartoe aan KTA kenbaar heeft gemaakt, de programma's van Canal+ digitaal door te geven. KTA dient dan ook binnen deze termijn de programma's van Canal+ digitaal door te geven. Daaraan mag KTA de voorwaarde verbinden dat Canal+ de hierboven overwogen extra kosten die gemoeid zijn met het plaatsen en testen van de QAM-modulator in het kopstation, voor haar rekening neemt. Bij het hier gekozen tijdpad heeft het college meegewogen dat Canal+ zelf zegt circa één maand nodig te hebben voor het opstarten van haar digitale doorgifte. KTA mag Canal+ er aan houden dat zij na die maand tot digitale doorgifte van haar programma's over gaat en de periode van overgang van analoge naar digitale doorgifte niet langer dan vier maanden laat duren.

55. Zoals bij de beoordeling van de bezwaren van KTA al is overwogen, is het college tevens van oordeel dat KTA gehouden is aan de door Canal+ voorgestelde oplossing voor het tijdelijk capaciteitsprobleem tijdens de fase van overgang van analoge naar digitale doorgifte mee te werken.

Het voorlopig doorgiftetarief.

56. Naast deze beslissing dient door het college nog een beslissing te worden genomen op het verzoek van Canal+ om het tarief dat bij digitale doorgifte door KTA van haar verlangd kan worden, vast te stellen. De tot nu toe door KTA van Canal+ verlangde doorgiftevergoeding is nog voorwerp van (boeken)onderzoek, over de redelijkheid waarvan dan ook eerst later een eindbeslissing door het college kan worden genomen. In de tussentijd heeft Canal+ recht op en belang bij een voorlopige beslissing over het bij digitale doorgifte door KTA van haar te verlangen tarief.

57. In het bestreden besluit d.d. 9 juli 1999 en in de Richtsnoeren met betrekking tot geschillen over de toegang tot omroepnetwerken is het uitgangspunt betrokken dat de

doorgiftevergoeding gebaseerd dient te zijn op de kosten van het benodigde beslag op capaciteit, rekeninghoudend met om technische redenen onbruikbare capaciteit,

gereserveerde capaciteit en reservecapaciteit, waarbij voor het beslag op capaciteit de rekeneenheid van 8 MHz of veelvouden daarvan als maatstaf dient te worden genomen. 58. Bij digitale doorgifte is voor de twee programma's van Canal+ nog maar één kanaal van 8

MHz benodigd in plaats van de twee kanalen van 8 MHz die bij analoge doorgifte benodigd zijn en waarop de tot nu toe door KTA van Canal+ verlangde doorgiftevergoeding is

gebaseerd. Naar het oordeel van het college ligt het dan ook in de rede bij de hier betrokken digitale doorgifte voorlopig van de helft van het tot nu toe verlangde tarief uit te gaan, nu daarbij nog maar de helft van het tot nu toe benodigde capaciteitsbeslag aan de orde is. 59. Zoals hierboven al is overwogen, betrekt het college daarbij het uitgangspunt dat KTA de

kosten van het - na het realiseren van de digitale doorgifte van de programma's van Canal+ - vrijkomende kanaal niet meer voor rekening van Canal+ kan laten komen, nu zij allang de nodige voorzieningen had kunnen treffen waardoor het vrijkomende kanaal op andere wijze tot nut van KTA danwel derden had kunnen dienen, gelet op het feit dat het verzoek van Canal+ tot digitale doorgifte van haar programma's al uit 1998 dateert.

(12)

niet aan Canal+ in rekening kunnen worden gebracht, omdat dit onbenut blijven door KTA niet aan Canal+ kan worden tegengeworpen. Zoals hierboven reeds is aangegeven, mag de (tijdelijke) onbenutte capaciteit die als gevolg van de digitale doorgifte van de

programma’s van Canal+ ontstaat, wel proportioneel naar rato van het effectieve

capaciteitsbeslag door KTA aan programma-aanbieders in rekening worden gebracht in de (kostengeorienteerde) kanaalprijs. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de redenen waarom die vrijkomende capaciteit door KTA onbenut wordt gelaten. Hierbij wordt opgemerkt dat de wijze waarop KTA omgaat met het toerekenen van de kosten van eventueel niet gebruikte capaciteit aan het doorgiftetarief, tevens voorwerp is van het nadere boekenonderzoek bij KTA. De resultaten van dit onderzoek zullen door het college bij de eindbeslissing op het verzoek van Canal+ over de doorgiftevergoeding worden

vastgesteld.

61. In de Richtsnoeren met betrekking tot de geschillen over toegang tot omroepnetwerken is het uitgangspunt betrokken dat door digitalisering van het omroepnetwerk programma-aanbieders in beginsel niet gedwongen mogen worden de bandbreedte van een analoog kanaal in zijn geheel af te nemen, wanneer zij slechts een deel van die capaciteit nodig hebben om hun programma's door te geven, omdat zij anders worden geconfronteerd met een groter aandeel in de netwerkkosten dan redelijk is. Daarbij is er op gewezen dat bij zeer beperkte digitalisering van het omroepnetwerk op grond van redelijkheid kan worden

afgeweken van dit uitgangspunt.

62. Vast te stellen is dat Canal+ voor de digitale doorgifte van haar twee programma's slechts een gedeelte van de bandbreedte van een analoog kanaal nodig heeft. Nu het hierbij gaat om een zeer beperkte digitalisering van het omroepnetwerk van KTA, is het college van oordeel dat zich hier de in de Richtsnoeren genoemde uitzondering voordoet, aangezien KTA vooralsnog niet de mogelijkheid heeft de resterende capaciteit binnen de aan Canal+ toe te wijzen bandbreedte van één analoog kanaal anderszins te benutten. Onder de omstandigheden van dit geval is het dan ook redelijk dat Canal+ vooralsnog voor de digitale doorgifte van haar programma's een vergoeding op basis van de bandbreedte van een analoog kanaal in zijn geheel moet betalen.

63. Zoals hierboven is overwogen, is er voor het college ook geen reden om terug te komen op het bij het bestreden besluit gegeven oordeel dat KTA in staat was de programma's van Canal+ met ingang van 15 september 1999 digitaal door te geven en daartoe ook de mogelijkheid aan Canal+ had moeten bieden. Het college is van oordeel dat KTA

toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting gevolg te geven aan de aan dit oordeel door het college verbonden bindende aanwijzingen in het besluit d.d. 9 juli 1999.

64. Onder deze omstandigheden is er, hangende de eindbeslissing op het verzoek van Canal+ over wat als een redelijke vergoeding voor de doorgifte van haar twee programma's heeft te gelden, goede grond om bij wege van tussenbeslissing aan KTA de aanwijzing te geven dat zij voor de doorgifte van de programma's van Canal+ met ingang van 15 september 1999 slechts de helft van de tot dan toe door KTA van Canal+ verlangde doorgiftevergoeding mag verlangen. Aan deze aanwijzing ontvalt de grond indien Canal+ niet conform het hierboven overwogene en binnen de daarbij gestelde termijn aan KTA schriftelijk kenbaar maakt dat zij haar programma's in digitale vorm doorgegeven wenst te zien.

(13)

dat daadwerkelijk met digitale doorgifte wordt begonnen tot het moment dat de analoge doorgifte op verzoek van Canal+ wordt gestaakt. Om deze reden is het redelijk dat KTA gedurende laatstgenoemde periode betaling van het tot 15 september 1999 verlangde doorgiftetarief van Canal+ mag blijven verlangen.

66. Daarbij wijst het college er op dat, indien bij de eindbeslissing op het verzoek van Canal+ over wat als een redelijke vergoeding voor de doorgifte van haar twee programma's heeft te gelden, zou blijken dat de alsdan vastgestelde vergoeding lager is dan welke bij deze tussenbeslissing is bepaald, KTA gehouden is met terugwerkende kracht tot 15 september 1999 het verschil met Canal+ te verrekenen op de wijze zoals tussen partijen

overeengekomen in de op 29 januari 1999 door hen gesloten overeenkomst.

67. Een verplichting tot verrekening door Canal+ van het eventueel te weinig betaalde acht het college niet redelijk, omdat bij deze tussenbeslissing is uitgegaan van het tarief dat KTA zelf redelijk acht en KTA het risico draagt van zijn eigen aanbod alsmede, onder de

omstandigheden van dit geval, van nog resterende onzekerheden. Een dergelijk

uitgangspunt is in dit geval te meer redelijk, omdat Canal+, onder de omstandigheden van dit geval en gelet op de door haar op korte termijn te nemen beslissing over al of niet digitaal doorgeven van haar programma's, er recht op heeft dat haar thans zekerheid wordt geboden over het maximum van een bij digitale doorgifte geldende vergoeding. Dit

uitgangspunt leidt uitzondering indien de reden van het feit dat de bij de eindbeslissing vast te stellen vergoeding hoger is dan welke bij deze tussenbeslissing wordt vastgesteld, gelegen is in de aan Canal+ toe te rekenen verhoging van de kanaalprijs in verband met de aan haar toe te rekenen portie van de capaciteit die (tijdelijk) onbenut blijft door de digitale doorgifte van haar programma’s. Canal+ is gehouden een dergelijke verhoging van KTA te betalen en te verrekenen op de wijze zoals tussen partijen overeengekomen in de op 29 januari 1999 door hen gesloten overeenkomst.

68. Het college acht overigens geen termen aanwezig alsnog in afwijking van het besluit d.d. 9 juli 1999 het verzoek van Canal+ te honoreren dat namens haar een externe accountant kennis neemt van de door KTA aan het college verstrekte of te verstrekken

bedrijfsvertrouwelijke gegevens.

69. Tenslotte wijst het college erop dat over de inhoud van dit besluit overleg is gevoerd met de NMa, die heeft verklaard zich daarmee te kunnen verenigen conform zijn schrijven d.d. 4 november 1999 dat als bijlage 2 aan dit besluit is gehecht.

Conclusie

Op bovenstaande gronden en na afweging van alle betrokken belangen besluit het college als volgt:

Besluit:

I. De bezwaren van KTA tegen het besluit d.d. 9 juli 1999 worden ongegrond verklaard; II. Het besluit d.d. 9 juli 1999 wordt wat het bepaalde onder I.b. en onder II betreft, gehandhaafd;

(14)

a. Ten aanzien van het voorlopig doorgiftetarief:

Het college is van oordeel dat er geen grond is om terug te komen op het bij besluit d.d. 9 juli uitgesproken oordeel dat KTA in staat en, zo door Canal+ gewenst, verplicht was met ingang van 15 september 1999 aan Canal+ de mogelijkheid te bieden haar

programma's digitaal door te geven. Het college stelt vast dat het feit dat aan Canal+ niet met ingang van 15 september 1999 de mogelijkheid is geboden haar programma's digitaal door te geven, te wijten is aan toerekenbare tekortkomingen van KTA in de nakoming van haar verplichting om aan de aanwijzingen van 9 juli 1999 gevolg te geven. Het college is in dit verband van oordeel dat door KTA niet aan Canal+ kan worden tegengeworpen dat Canal+ tot nu toe geen beslissing over digitale doorgifte van haar programma's heeft genomen, nu het uitblijven van die beslissing begrijpelijk en redelijk is, aangezien KTA tot nu toe heeft nagelaten een (redelijke) opgave te doen van de met de verandering van analoge naar digitale doorgifte gemoeide extra kosten en van de bij digitale doorgifte geldende vergoeding.

Hangende de eindbeslissing op het verzoek van Canal+ over wat als een redelijke vergoeding voor de doorgifte van haar twee programma's heeft te gelden, geeft het college thans bij wege van tussenbeslissing de aanwijzing aan KTA dat KTA voor de doorgifte van de programma's van Canal+ met ingang van 15 september 1999 slechts de helft van de tot dan toe door KTA van Canal+ verlangde doorgiftevergoeding mag

verlangen met dien verstande:

1. dat deze aanwijzing vervalt indien Canal+ niet binnen twee weken nadat KTA aan haar met inachtneming van de overwegingen van dit besluit duidelijkheid over de decoderspecificatiegegevens en over het behoud van de eigen conditional access-functionaliteit van Canal+ na inrichting van het eigen digitale platform van KTA heeft verschaft, aan KTA schriftelijk kenbaar maakt dat zij digitale doorgifte van haar programma's wenst;

2. dat KTA tijdens de fase van overgang van analoge naar digitale doorgifte vanaf het moment dat daadwerkelijk met digitale doorgifte wordt begonnen, tot het moment dat de analoge doorgifte op verzoek van Canal+ wordt gestaakt, betaling van twee analoge kanalen van Canal+ mag verlangen;

3. dat, indien bij de eindbeslissing op het verzoek van Canal+ over wat als een redelijke vergoeding voor de doorgifte van haar twee programma's heeft te gelden, zou blijken dat de alsdan vastgestelde vergoeding lager is dan welke bij deze tussenbeslissing is bepaald, KTA gehouden is met terugwerkende kracht tot 15 september 1999 het verschil met Canal+ te verrekenen op de wijze zoals tussen partijen overeengekomen in de op 29 januari 1999 door hen gesloten overeenkomst.

b. Ten aanzien van de verplichting van KTA tot digitale doorgifte:

(15)

Aldus besloten te 's-Gravenhage op 4 november 1999,

HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT, overeenkomstig een door het college genomen besluit,

H.C. Bakker secretaris

Beroep

Belanghebbenden die zich met dit besluit niet kunnen verenigen, kunnen daartegen binnen zes weken, aanvangende met ingang van de dag na die waarop dit besluit is bekend gemaakt, daartegen een beroepschrift indienen bij de Arrondissementsrechtbank, sector Bestuursrecht, te Rotterdam. Het beroepschrift moet worden gericht aan: Rechtbank Rotterdam, Sector Bestuursrecht, Postbus 50951,

3007 BM Rotterdam. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en dient tenminste de naam en adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, alsmede de gronden van het beroep te bevatten. Zo mogelijk dient bij het beroepschrift tevens een afschrift van het besluit, waarop het beroepschrift betrekking heeft, te worden meegezonden. Voor het instellen van beroep is griffierecht verschuldigd. Informatie hierover kan worden ingewonnen bij de griffie van de rechtbank

Bijlagen:

1. Inventarislijst stukken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de opmaak van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan kan wel- iswaar voor een bepaald gebied een bestemming voor waterzuivering mee opgenomen worden vol- gens de

Huurders met een laag inkomen die verhuizen van een ongezonde of niet aangepaste woning naar een gezonde of aangepaste woning, kunnen een beroep doen op een installatiepremie en

Naar het oordeel van Canal+ zijn er in het bestaande omroepnetwerk van KTA, voor zover dit voldoet aan de voorschriften die door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat worden

verzoek van Canal+ over wat als een redelijke vergoeding voor de doorgifte van haar twee programma's heeft te gelden, in verband met de mogelijkheid van digitale doorgifte van

Canal+ meent dat nu het argument van UPC tegen distributie op haar netwerk van extra programma’s - namelijk het niet met name genoemd en omschreven zijn van deze extra programma’s

Gelet hierop is het KPN niet toegestaan de toeslag eerder in te voeren dan het moment waarop platformaanbieders feitelijk de keuze hebben om 0800-verkeer voor hun klanten al dan niet

In dit concrete geval dient de handelwijze van UPC, als enig aanbieder van een netwerk voor doorgifte van omroepsignalen in de betrokken regio, in het bijzonder aan de vereisten

Nog afgezien of de veronderstelling van Canal+ dat door eerdere besluiten van OPTA aan haar netwerkcapaciteit is toegewezen, juist is, kan het hier door Canal+ betrokken