• No results found

Vraag nr. 60 van 22 oktober 1996 van de heer CHRISTIAAN VANDENBROEKE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 60 van 22 oktober 1996 van de heer CHRISTIAAN VANDENBROEKE"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 60

van 22 oktober 1996

van de heer CHRISTIAAN VANDENBROEKE Spijbelen – Omvang en oorzaken

Sinds de verlenging van de schoolplicht tot achttien jaar ziet men zich in onderwijsmiddens courant geconfronteerd met het fenomeen van de zoge-naamde schoolmoeheid. Dat vertaalt zich onder meer in veelvuldige vormen van spijbelen in de derde graad van het secundair onderwijs. Ve e l e e r occasioneel zou dit probleem trouwens ook reeds voorkomen bij kinderen van de tweede graad. Tot voor kort was het spijbelen blijkbaar een pro-bleem dat vooral in scholen in (groot)stedelijke agglomeraties voorkwam. Sinds kort zou het daar-entegen aan veralgemening toe zijn, in die mate dat nu ook al in meer landelijke regio’s daartegen moet worden opgetreden.

1. Klopt het dat, over de jaren heen, het probleem van spijbelen een koppige realiteit blijft die zelfs aan uitbreiding toe is ?

Klopt het dat het probleem van spijbelen niet langer eigen is aan (groot)stedelijke agglomera-ties ?

2. Is het mogelijk voor dit probleemdossier tot een uitsplitsing van de gegevens te komen per arrondissement, per net en per onderwijstype ? 3. Werd er reeds basisonderzoek verricht naar de

werkelijke achterliggende oorzaken van dit pro-bleem en naar eventuele mogelijkheden om het maximaal te verhelpen ?

4. Werd er reeds basisonderzoek verricht naar de latere beroepskansen van spijbelaars ?

Antwoord

De problematiek van het spijbelen wordt door de vraagsteller gekoppeld aan de verlenging van de l e e rplicht (i.p. v. schoolplicht) en aan de stedelijke p r o b l e m a t i e k . In de vragen wordt gezocht naar gegevens over omvang, aard en oorzaken van het spijbelprobleem.

Vraag 1 : is spijbelen een koppige realiteit, die zich uitbreidt buiten de stedelijke context ?

Deze vraag valt uiteen in twee delen. Een eerste vraag is : staan we voor een hardnekkig probleem ?

De tweede vraag luidt : wordt het probleem nog omvangrijker ?

Ten slotte wordt in vraag 2 gevraagd naar de graad van uitsplitsing van de beschikbare gegevens over de problematiek.

Een op cijfers gebaseerd antwoord op vraag 1 kan niet worden gegeven, aangezien er slechts recente-lijk onderzoek is gebeurd vanuit mijn diensten naar dit fenomeen. Dit maakt dat het nog voorbarig is om vergelijkingen in de tijd te maken . D a a r e n b o-ven zijn de verzamelde gegeo-vens wat territorium betreft ook beperkt. Zij slaan enkel op een beperkt aantal scholen in Brussel, die in de voorbije twee schooljaren betrokken zijn geweest bij een spijbel-preventieproject.

Wat de uitsplitsing van de gegevens over onder-w i j s vo r m e n b e t r e f t , is uit de verzamelde gegevens wel een en ander te leren dat relevant is.

In de projectscholen in Brussel bleek dat 12 % van de jongeren, die omschreven kan worden als "de B-stroom" in de eerste graad (met name de leerlin-gen in 1 B en het beroepsvoorbereidend leerjaar), reeds minstens 10 % van de schooltijd afwezig was (dit is meer dan 30 halve dagen).

Dit is maar het geval voor 5 % van de jongeren in de daartegenover te stellen A-stroom.

In de twee volgende graden blijft het percentage leerlingen met een afwezigheid van meer dan 10 % van de tijd beperkt in het ASO (algemeen secun-dair onderwijs) tot 5 respectievelijk 6 % . Dit geldt ook voor het TSO (technisch secundair onderwijs). Ook hier is er geen noemenswaardige groei, m a a r is de omvang van de groep leerlingen met afwezig-heidsproblemen groter : 15 en 16 %. In het BSO (beroepssecundair onderwijs) is er een groei vast-gesteld van de genoemde 12 %, over 17 % in de tweede graad naar 30 % in de derde graad.

In de tweede en derde graad BSO mist ongeveer 5 % van de leerlingen 1/4 van de onderwijstijd (dit is meer dan 70 halve dagen). Ook niet irrelevant is de vaststelling dat in de derde graad van het BSO in het eerste jaar nog 71 % van de jongeren leer-plichtig zijn, terwijl er in het laatste jaar nog maar 26 % leerplichtigen zat.

Vraag 3 naar de achterliggende oorzaak is een uiterst belangrijke vraag. Daar is ook verkennend werk rond gebeurd in Brussel.

In het schooljaar 1994-1995 riep het spijbelpreven-tieteam van het departement directie en perso-neelsleden van zes scholen, o n d e r w i j s b e g e l e i d e r s, PMS-centra en Brusselse welzijns- en jeugdwerkers

(2)

bijeen voor een gezamenlijke analyse van het spij-belprobleem.

Alle mogelijke oorzaken van spijbelen werden ver-zameld.

Ze werden in drie categorieën onderverdeeld, naargelang zij leerling-, school- of oudergebonden waren.

In drie subgroepen werden de aangebrachte ele-menten onderzocht op oorzaak-gevolgrelaties en hiërarchisch geordend .

Op die manier konden een twintigtal clusters van problemen worden onderscheiden, die hier worden opgesomd.

Het zijn, wat de leerlinggebonden oorzaken v a n spijbelen betreft :

– een zwakke motivatie van de leerlingen in ver-band met de school,

– schoolloopbaangebonden problemen (bv. d o o r frequente schoolwisselingen),

– een verstoorde relatie leerlingen - leerkrachten, – een kloof tussen het schoolgebeuren en de

leef-wereld van de jongeren, – familiale problemen,

– een fenomeen omschreven als "groepsdruk" vanuit de jongerencultuur,

– het werken van de jongeren.

De gezins- of oudergebonden probleemclusters v e r-wezen naar :

– onmacht van de ouders m.b.t. de opvoedingssi-tuatie,

– een gebrekkige inzet van ouders voor de school, – kansarmoede in de gezinnen,

– een gebrek aan contact tussen ouders en school, – een gebrek aan respect voor de regels en een

gebrekkige controle van hun toepassing, – het uit werken sturen van jongeren. Schoolgebonden probleemclusters waren :

– een gebrek aan leerlingenbegeleiding en -ondersteuning,

– een gebrek aan vorming en ondersteuning van leerkrachten,

– een relatie van onbegrip tussen leerling en leer-kracht,

– een te beperkte samenwerking tussen school en PMS-centrum,

– een manklopende schoolorganisatie,

– slechte controle- en wettigingsmechanismen. Mocht er interesse zijn voor meer informatie, d a n kan een ruimere toelichting van deze resultaten en de daarop aansluitende opties voor de aanpak van

de problematiek zoals in Brussel genomen, w o r d e n v e r k r e g e n . Er is een tekst voorhanden die op een-voudige telefonische vraag ter beschikking kan worden gesteld (tel. 02/210. 50. 69) .

Ik denk dat vanuit de gegeven opsomming van de problemen achter spijbelen en terugkomend op de eerste vraag, voldoende blijkt dat de problematiek de stedelijke context overstijgt en dat we inder-daad te maken hebben met "een koppige realiteit" . Deze opsomming toont ook aan dat een aanpak van het probleem nodig is op verschillende fron-ten.

Van onderwijszijde uit is, op basis van gegevens uit het Brusselse project, een evaluatie gemaakt van het eigen overheidsoptreden in deze materie en gebeurt er, zoals de Vlaamse volksvertegenwoordi-ger weet vanuit de besprekingen van onderwijsde-creet V I I , beleidsvoorbereidend werk op het ter-rein van de controle van de inschrijving en het regelmatig schoolbezoek.

In zes steden (Antwerpen, B r u g g e, G e n k , G e n t , Hasselt en Brussel) loopt er terzake een experi-ment.

In dat experiment wordt ook doorgewerkt op de preventieve optiek die het Brussels project ken-merkte en blijft het zoeken van een positieve samenwerking van Onderwijs met de (ruim omschreven) welzijnswereld een belangrijk aan-dachtspunt.

Op het terrein van de opvolging en begeleiding van niet (meer) ingeschreven jongeren heeft de minis-ter van Welzijn zich akkoord verklaard om mee te zoeken naar nieuwe samenwerkingsvormen tussen het departement Onderwijs en de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg.

Wat ten slotte vraag 4 betreft naar de band tussen spijbelen en de l a t e re beroepskansen van de spij-b e l a a r s : hierover kunnen geen gegevens worden verstrekt.

Het Brussels werk heeft wel getoond dat er een band is tussen spijbelen en voortijdig afhaken (en dus niet slagen op school). Als er dan een band is tussen geschoold zijn en beroepskansen hebben, dan zouden we ervan moeten uitgaan dat de kans groot is dat spijbelen een negatief effect kan heb-ben op de latere beroepskansen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de vzw's die één of meer commissarissen moeten aanstellen, wordt het voorstel tot ontbinding toegelicht in een door het bestuursorgaan opgesteld verslag, dat wordt vermeld in

Indien uw interesse voor deze kavel is gewekt, dan kan het belangrijk zijn te weten wat uw huidige woning kan opbrengen.. Wij adviseren u graag over de waarde

Bij Peugeot Assurance bent u ervan verzekerd dat uw auto bij uw eigen Peugeot-dealer of een andere erkend reparateur van het Peugeot-netwerk kan worden gerepareerd met

Vlak voor de ingang van de Van Nelle Fabriek is een officiële parkeerplek voor Felyx

Een aanvraag van een vergunning voor omzetting, onttrekking, samenvoeging en woningsplitsing wordt ingediend door gebruikmaking van een door burgemeester en wethouders

• Naar aanleiding van een wijzigingsvoorstel van D66 over een structureel budget voor duurzaamheid is uitgesproken dit te regelen in het Uitvoeringsprogramma duurzaamheid, dat nog

Vakantie onderkomens: woningen en andere verblijven, die in hoofdzaak zijn bestemd voor dan wel worden gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden en

dat toch in de eerste plaats requestrant zich weliswaar kan neerleggen bij de beslissing van het Hof, dat de "strafbepaling van artikel I56 van het 'f/etboek van Strafrecht