• No results found

D ETERMINANTEN VAN DE A UDIT F EE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "D ETERMINANTEN VAN DE A UDIT F EE"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A

UGUSTUS

,

2011

D

ETERMINANTEN VAN DE

A

UDIT

F

EE

E

MPIRISCH ONDERZOEK NAAR FACTOREN DIE DE HOOGTE VAN DE AUDIT FEE BIJ

N

EDERLANDSE ONDERNEMINGEN BEPALEN

.

M

ASTER THESIS

,

M

SC

A

CCOUNTANCY

,

R

IJKSUNIVERSITEIT

G

RONINGEN

(2)

D

ETERMINANTEN VAN DE

A

UDIT

F

EE

E

MPIRISCH ONDERZOEK NAAR FACTOREN DIE DE HOOGTE VAN DE AUDIT FEE BIJ

N

EDERLANDSE ONDERNEMINGEN BEPALEN

.

Auteur:

Studentnummer: Onderwijs instelling: Faculteit:

Opleiding:

Eerste begeleider RuG: Tweede begeleider RuG: Begeleider KPMG: Datum: Bert Scheer 1647784 Rijksuniversiteit Groningen Economie en Bedrijfskunde Master Accountancy M.G Slot MSc. EMA

prof. dr. D.A. de Waard RA M. Kasander

Augustus 2011

SAMENVATTING:

In deze master thesis wordt onderzocht welke factoren de hoogte van de audit fee bepalen bij ondernemingen met een notering aan de AEX, AMX of AScX indices van de Amsterdamse effectenbeurs. Uit het onderzoek blijkt dat de grootte en complexiteit van de onderneming sterke determinanten van de audit fee zijn. Daarnaast blijken ook de grootte van de auditcommissie en het aantal financiële experts binnen de auditcommissie bepalende factoren van de hoogte van de audit fee. In tegenstelling tot eerder onderzoek blijken non-audit diensten en de hoogte van de non-audit fee geen determinanten van de audit fee.

(3)

V

OORWOORD

Voor u ligt mijn masterscriptie die ik heb geschreven ter afronding van de master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Het onderwerp van dit onderzoek is de audit fee bij ondernemingen met een notering aan de AEX, AMX of AScX indices van de Amsterdamse effectenbeurs. Er is onderzocht welke factoren bij deze ondernemingen de hoogte van de audit fee bepalen. Door de invoering van artikel 2:382a BW is het beter mogelijk om de determinanten van de audit fee te onderzoeken. In het buitenland is al veelvuldig onderzoek verricht naar determinanten van de audit fee. Binnen Nederland is er echter weinig wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp beschikbaar, hierdoor vormt deze scriptie hopelijk een waardevolle toevoeging.

Graag wil ik mijn begeleider vanuit de Rijksuniversiteit Groningen, M.G Slot MSc. EMA, bedanken voor haar feedback, kritische blik en begeleiding tijdens mijn scriptieperiode. Tevens wil ik KPMG bedanken voor de mogelijkheid om mijn scriptie op kantoor De Meern en Groningen te schrijven. In het bijzonder wil ik M. Kasander en R. van Dijk bedanken voor de begeleiding, tips en adviezen.

Tot slot wil ik mijn familie, vrienden, studiegenoten, bestuursgenoten, en (toekomstige) collega’s bedanken voor hun steun en betrokkenheid tijdens het schrijven van deze masterscriptie.

Bert Scheer

(4)

I

NHOUDSOPGAVE

1. Inleiding ... 5 1.1 Introductie ... 5 1.2 Probleemstelling ... 6 1.2.1 Hoofdvraag ... 6 1.2.2 Deelvragen ... 6 1.3 Relevantie ... 7 1.4 Afbakening ... 8 1.5 Structuur scriptie ... 9 2. Theoretisch kader ... 10 2.1 Introductie ... 10 2.2 De audit fee ... 11

2.3 Grootte van de onderneming en de audit fee ... 12

2.4 Complexiteit van de onderneming en de audit fee ... 14

2.5 Auditcommissie karakteristieken en de audit fee ... 16

2.6 Non-audit diensten en de audit fee ... 20

2.7 Premium binnen de BIG4 ... 22

2.8 Overige determinanten ... 25

3. Methodologie ... 26

3.1 Onderzoeksontwerp ... 26

3.2 Onderzoeksmethode ... 28

3.3 Populatie ... 29

3.4 Beschrijving van de variabelen ... 30

3.4.1 Afhankelijke variabele ... 30

3.4.2 Onafhankelijke variabelen ... 31

3.5 Analyse van de variabelen ... 32

3.6 Modellen ... 34

3.7 Beperkingen ... 35

4. Analyse van de resultaten ... 36

4.1 Descriptieve statistiek ... 36

4.2 Resultaten ... 37

4.2.1 Grootte van de onderneming ... 37

4.2.2 Complexiteit van de onderneming... 38

(5)

4.2.4 Non-audit diensten en de non-audit fee ... 43

4.2.5 Premium binnen de BIG4 ... 45

4.2.6 Samenvatting resultaten ... 47 5. Conclusies ... 48 5.1 Introductie ... 48 5.2 Deelvragen ... 48 5.2.1 Deelvraag 1 ... 48 5.2.2 Deelvraag 2 ... 49 5.3 Hoofdvraag ... 50 5.4 Beperkingen en aanbevelingen ... 51 6. Referenties ... 52 7. Bijlagen ... 58

7.1 Bijlage 1: Overzicht afhankelijk en onafhankelijke variabelen ... 58

7.2 Bijlage 2: Multi-collineariteit tabel ... 59

7.3 Bijlage 3: Audit fee ... 60

7.4 Bijlage 4: Omzet ... 62

7.5 Bijlage 5 : Non-audit fee ... 63

7.6 Bijlage 6: Balanstotaal ... 64

7.7 Bijlage 7: Model 1 (Hoofdmodel) ... 65

7.8 Bijlage 8: Model 2 (Balanstotaal) ... 68

7.9 Bijlage 9: Model 3 (Hoogte van de non-audit fee) ... 70

7.10 Bijlage 10: Model 4 (Aantal dochterondernemingen) ... 72

7.11 Bijlage 11: Model 5 (Deloitte) ... 74

7.12 Bijlage 12: Model 6 (Ernst & Young) ... 77

7.13 Bijlage 13: Model 7 (KPMG) ... 80

7.14 Bijlage 14: Model 8 (PWC) ... 83

7.15 Bijlage 15: Descriptives ... 86

(6)

1. I

NLEIDING

1.1 Introductie

‘Marktconcentratie drijft controlekosten op’ (accountant.nl, april 2008), ‘Ondernemers snijden in accountantskosten’ (nuzakelijk.nl, november 2008), ‘Beursfonds drukt rekening accountant’ (Financieel Dagblad, mei 2010), ‘Grote verschillen in kosten accountant’ (Financieel Dagblad, juli 2009) en ‘Britse toezichthouder voorspelt hogere controlekosten’ (accountant.nl, april 2008) zijn maar een paar grepen uit kranten en online nieuwsmedia. Hieruit blijkt dat de hoogte van de accountantscontrolekosten (de audit fee) de afgelopen jaren binnen het maatschappelijk verkeer een hot item is geworden. Maar door welke factoren wordt de hoogte van deze audit fee bepaald? Binnen Nederland is er weinig tot geen onderzoek verricht naar de determinanten van de audit fee. De publicaties van Langendijk (1997) en Groenen & Langendijk (2004) zijn, naar mijn weten, de enige gepubliceerde onderzoeken die zich specifiek richten op het verklaren van de hoogte van de audit fee binnen Nederland. In beide onderzoeken werd er onder andere een positief significant verband gevonden tussen de hoogte van de audit fee en de grootte en de complexiteit van de onderneming.

Langendijk (1997) en Groenen & Langendijk (2004) verkregen de informatie met betrekking tot de hoogte van de audit fee door middel van het versturen van enquêtes aangezien de verstrekking van informatie omtrent de hoogte van de audit fee tot medio 2008 vrijwillig was. In 2006 heeft echter een herziening van de Achtste Richtlijn van de Europese Unie plaatsgevonden. Dit is de Europese Richtlijn die de wettelijke accountantscontrole regelt. Naar aanleiding van deze herziening is sinds 28 juni 2008 artikel 2:382a Burgerlijk Wetboek in werking getreden. Door de invoering van deze wet zijn grote ondernemingen verplicht de audit fee openbaar te maken in hun jaarrekening. Naast de audit fee dienen de onderneming ook de overige fees die hij aan de externe accountant betaalt, zoals de fee voor adviesdiensten op fiscaal terrein, openbaar te maken in de jaarrekening.

Eén van de aanleidingen van de herziening van de Europese Richtlijn is de discussie die na de boekhoudschandalen als Enron en Parmalat zijn ontstaan over de onafhankelijkheid van de controlerend accountant (Breij, 2009). Door de verplichting om de audit fee te vermelden in de jaarrekening is het mogelijk om eenvoudiger aan (juiste) informatie te komen over de hoogte van de audit fee die een onderneming betaalt aan haar externe accountants. Sinds de introductie van de Achtste Richtlijn heeft er binnen Nederland echter geen nieuw onderzoek plaatsgevonden naar de determinanten van de audit

(7)

fee. De gepubliceerde onderzoeken binnen Nederland na de wetwijziging omtrent de audit fee richten zich vooral op de wijze waarop de audit fee vermeld wordt in de jaarrekeningen (Langendijk, 2011; van Offeren et al., 2010). Dit onderzoek zal ingaan op welke determinanten er van invloed zijn op de audit fee bij de ondernemingen die notering hebben aan de AEX, AMX of AScX indices van de Amsterdamse effectenbeurs.

1.2 Probleemstelling

Binnen de volgende twee paragrafen worden de hoofd- en deelvragen binnen dit onderzoek uiteengezet.

1.2.1 Hoofdvraag

Het doel van dit onderzoek is het identificeren van de factoren die van invloed zijn op de hoogte van de audit fee in euro’s die ondernemingen betalen aan een externe accountantsorganisatie voor het verrichten van de jaarrekeningcontrole. Daarnaast zal dit onderzoek zich alleen richten op ondernemingen die gedurende het boekjaar 2009 op enig moment een notering hadden op de AEX, AMX of AScX indices van de Amsterdamse effectenbeurs. Op basis van deze gegevens zal de volgende vraag centraal staan in dit onderzoek:

Welke determinanten bepalen de audit fee die Nederlandse ondernemingen, met een notering aan de AEX of de AMX, betalen aan hun externe accountant?

1.2.2 Deelvragen

Om bovenstaande hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn er twee deelvragen opgesteld. De eerste deelvraag gaat in op de audit fee en de regelgeving omtrent de toelichting van de audit fee in de jaarrekening. De tweede deelvraag gaat in op de mogelijke determinanten van de audit fee. De determinanten zijn gekozen aan de hand van het verrichte literatuuronderzoek. In het tweede hoofdstuk (Theoretisch kader) zal dieper ingegaan worden waarom deze determinanten zijn meegenomen in dit onderzoek. De twee deelvragen luiden als volgt

1. Wat is de audit fee en welke regelgeving bestaat omtrent de toelichting van de audit fee in de jaarrekening?

(8)

1.3 Relevantie

De afgelopen 30 jaar is er, met name in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, veelvuldig onderzoek gedaan naar de determinanten van de audit fee die accountantsorganisaties ontvangen. Simunic (1980) is één van de baanbrekende onderzoekers op het gebied van audit fees. Hij heeft een model ontworpen met variabelen die van invloed zijn op de hoogte van de audit fee. Binnen Nederland is er echter nauwelijks onderzoek gedaan naar de audit fee die de externe accountantsorganisaties ontvangen. De onderzoeken van Langendijk (1997) en Groenen & Langendijk (2004) zijn onderzoeken die betrekking hebben op de determinanten van de audit fee binnen Nederland. Om de audit fee van een onderneming te achterhalen hebben Langendijk (1997) en Groenen & Langendijk (2004) een enquête gehouden onder Nederlandse ondernemingen, het onderzoek van Langendijk (1997) heeft betrekking op boekjaar 1990 en het onderzoek van Groenen & Langendijk (2004) op boekjaar 1999. Net als in veel soortgelijke onderzoeken buiten Nederland (o.a. Cobbin, 2002; Ezzamel et al., 2002; Firth , 1985; Hay et al., 2006; Joshi & Al-Bastaki, 2000; Palmrose, 1986a; Simunic, 1980) naar de determinanten van de audit fee hebben zij onder andere gekeken naar de invloed van de grootte van de onderneming, de complexiteit van de onderneming en de grootte van de externe accountant (BIG4/5/6/8 of niet). De onderzoeken van Langendijk (1997) en Groenen & Langendijk (2004) zijn inmiddels mogelijk gedateerd. Meer recentelijk gepubliceerde artikelen binnen Nederland richten zich vooral op de wijze waarop de audit fee vermeld wordt in de jaarrekeningen (o.a. Langendijk, 2011; Molenbrugge, 2008; de Munnik, 2009; van Offeren et al., 2010; Schaik,2003). Dit onderzoek zal een recente blik werpen op de determinanten van de audit fee binnen Nederland.

Zoals eerder is aangegeven zijn de onderzoeken van Langendijk (1997) en Groenen & Langendijk (2004) gebaseerd op enquêtes. De grootste bezwaren bij dergelijk onderzoek zijn dat de onderzoeker afhankelijk is van de medewerking van de ondervraagde en dat hij erop moet vertrouwen dat de aangeleverde informatie juist is. Vanaf 2008 moeten ondernemingen de audit fee vermelden in haar jaarrekening wat er toe kan leiden dat de gegevens betrouwbaarder zijn. Hierdoor kan er een vergelijking worden gemaakt met alle ondernemingen die de fee openbaar moeten maken, het onderzoek is niet afhankelijk van de respons van ondernemingen. Dit onderzoek zal voor het eerst gebruik maken van deze ingevoerde regelgeving en beschikt over meer betrouwbare informatie met betrekking tot de audit fee. Echter blijkt uit de onderzoeken van Langendijk (2011) en van Offeren et al. (2010) dat ook de betrouwbaarheid van deze gegevens nogal eens te wensen overlaat. Zo worden er tal

(9)

van combinaties van uitsplitsingen van de totale accountantskosten aangetroffen, waarbij de gebruiker zelf dient te raden of ontbrekende uitsplitsingen wel of niet tot kosten hebben geleid (Langendijk, 2011).

De laatste jaren is er steeds meer kritiek op de accountantsorganisaties op de rol die zij hebben gespeeld in de boekhoudschandalen van eind vorige eeuw en in de huidige financiële crisis. Hadden zij bepaalde zaken niet eerder moeten constateren? Zijn zij niet (deels) verantwoordelijk? De accountantsorganisaties hebben de laatste jaren niet voldaan aan de verwachtingen van het maatschappelijk verkeer. Er rijst dan ook de vraag: hebben deze organisaties niet een te hoge fee ontvangen voor werk dat zij in het perspectief van een deel van het maatschappelijk verkeer niet naar behoren hebben uitgevoerd? Binnen dit onderzoek is er getracht een model te ontwikkelen dat de audit fee binnen Nederland verklaart. Zo zal er gekeken worden welke determinanten van invloed zijn op de audit fee. Eén van deze determinanten zijn de karakteristieken van de auditcommissie. Binnen Nederland is deze determinant nog niet meegenomen in onderzoeken naar de hoogte van de audit fee. Daarnaast geven Hay et al. (2006) aan dat er meer onderzoek nodig is naar corporate governance aspecten en de relatie tot de audit fee. Dit onderzoek zal dus zowel vernieuwend zijn als een aanvulling zijn op de bestaande literatuur.

1.4 Afbakening

Zoals eerder is aangegeven is er in Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, tot op heden weinig onderzoek is verricht naar de determinanten van de audit fee. Dit onderzoek zal zich dan ook richten op de determinanten van de audit fee binnen Nederland. Zoals eerder is aangegeven dienen ondernemingen sinds 2008 verplicht haar audit fee vermelden in haar jaarrekening. Aangezien alleen de grote Nederlandse onderneming verplicht zijn haar jaarrekening openbaar te maken is het alleen mogelijk deze ondernemingen te onderzoeken. Gezien het vergelijkbare risicoprofiel van beursgenoteerde ondernemingen is er voor gekozen om alleen de ondernemingen die een notering hebben aan de AEX, AMX of AScX indices mee te nemen. Dit onderzoek richt zich op het boekjaar 2009 omdat dit het meest recente jaar is waarvan alle jaarverslagen beschikbaar zijn.

Er zijn vele mogelijke determinanten van de audit fee. In dit onderzoek is er voor gekozen om een aantal factoren mee te nemen die in de meta-analyse van Hay et al. (2006) veelvuldig een bepalende determinant bleken te zijn (o.a. de grootte en complexiteit van de onderneming). Daarnaast zijn er

(10)

variabelen in het onderzoek meegenomen die tot op heden (in Nederland) nog niet veelvuldig zijn onderzocht of waarvan nog geen eenduidige resultaten zijn verkregen (o.a. de karakteristieken van de auditcommissie). In het tweede hoofdstuk wordt aangegeven welke factoren binnen dit onderzoek zijn meegenomen.

1.5 Structuur scriptie

In het tweede hoofdstuk van deze scriptie worden verschillende determinanten van de audit fee besproken. Per determinant wordt besproken wat voor invloed deze zou kunnen hebben op de audit fee. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de methodologie besproken die gebruikt is om de hoofd- en deelvragen van dit onderzoek te beantwoorden. In hoofdstuk 4 worden de resultaten besproken. Vervolgens wordt in het laatste hoofdstuk de conclusie uiteengezet, worden de beperkingen van dit onderzoek besproken en worden er aanbevelingen voor vervolg onderzoek genoemd.

(11)

2. T

HEORETISCH KADER

2.1 Introductie

Voor het bestaan van het accountantsberoep en de accountantscontrole bestaan verschillende theorieën, één van deze theorieën is de principaal-agent theorie (agency theory). De agency theory gaat uit van een veel voorkomende relatie: één partij (de principaal) laat een andere partij (de agent) iets voor hem uitvoeren. Hierdoor wordt in bepaalde mate de autoriteit om beslissingen te nemen ook naar de andere partij verschoven. De agency theory probeert deze relatie te omschrijven als een contractrelatie (Jensen & Meckling, 1976). Een voorbeeld van een dergelijke relatie is die tussen de aandeelhouder(s) en het management van een onderneming. De aandeelhouder (de principaal) laat het besturen van de onderneming over aan het management (de agent). Binnen de agency theory worden twee problemen verondersteld die zich bij deze relatie kunnen voordoen. Er wordt verondersteld dat de agent en de principaal verschillende belangen nastreven en een verschillend risicoprofiel hanteren. Indien beide partijen maximalisatie van hun behoefte nastreven is het waarschijnlijk dat de agent niet altijd handelt in de meest optimale manier voor de principaal. De principaal kan dit voorkomen door controlemaatregelen binnen de onderneming in te stellen. Echter, deze maatregelen kunnen moeilijk te realiseren zijn of veel kosten (agency costs) met zich meebrengen. Door deze beperkingen kan er een informatieasymmetrie ontstaan tussen de aandeelhouders en het management. Jensen & Meckling (1976) definiëren drie typen agency costs; namelijk ‘monitoring costs’, ‘bonding costs’ en ‘residual loss’. De monitoring costs zijn het meest relevant voor dit onderzoek. Dit zijn namelijk de kosten die ontstaan door het controleren van het management. De kosten die de accountantscontrole (de audit fee) met zich mee brengen zijn namelijk onderdeel van de monitoring costs. De accountantscontrole is namelijk een maatregel om de informatieasymmetrie tussen de aandeelhouders (en andere stakeholders) en het management te verminderen. De audit fee speelt hierom een relevante rol voor de stakeholders. Aan de ene kant wil de stakeholder de informatieasymmetrie wegnemen, dit kan onder andere bereikt worden door een diepere of intensievere accountantscontrole. Echter zal dit laatste waarschijnlijk leiden tot een hogere audit fee aangezien de externe accountant meer controlewerkzaamheden zal moeten verrichten. Aan de andere kant dient de accountantscontrole wel waarde voor de stakeholder creëren. Een te diepgaande accountantscontrole en daarmee waarschijnlijk een hoge audit fee zou meer kosten kunnen hebben dan het aan waarde voor de stakeholder creëert. Voor de stakeholders is het dus relevant om te weten hoe hoog de audit fee is en hoe deze wordt bepaald.

(12)

De auditcommissie is ook één van de monitoringsorganen binnen een onderneming. Zij moet het functioneren van bepaalde organen (die financiële informatie verschaffen) beoordelen. Daarnaast is zij onder andere verantwoordelijk voor het toezicht houden op het bestuur ten aanzien van de financiële informatieverschaffing. Hieronder valt onder andere de keuze van accounting policies en het toepassen en beoordelen van effecten van nieuwe regels (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008).

In het vervolg van dit hoofdstuk zal eerst de audit fee besproken worden, tevens zal er een definitie van de audit fee gegeven worden die binnen dit onderzoek wordt gehanteerd. Hierna worden alle determinanten van de audit fee die binnen dit onderzoek meegenomen worden besproken. De volgende determinanten worden in dit onderzoek meegenomen: de grootte van de onderneming, de complexiteit van de onderneming, de non-audit diensten geleverd door de accountant aan de onderneming, de auditcommissie van de onderneming en de aanwezigheid van een premium binnen de BIG4. Vervolgens zal kort een aantal determinanten besproken worden die veelal zijn onderzocht maar niet mee zullen worden genomen in dit onderzoek.

2.2 De audit fee

Ondernemingen kunnen op verscheidende manieren gebruik maken van accountants en accountantsorganisaties. Accountantsorganisaties kunnen worden ingezet voor de wettelijke controle van de jaarrekening maar kunnen ook diverse andere diensten leveren. Zo kan gedacht worden aan adviesdiensten op fiscaal terrein, adviesdiensten bij fusies en overnames of het opstellen van de jaarrekening. De audit fee kan hierdoor op meerdere manieren worden geïnterpreteerd. Binnen de bestaande literatuur wordt er veelal onderscheid gemaakt tussen de advies- en niet-adviesdiensten. Zoals in paragraaf 1.1 is vermeld heeft naar aanleiding van een herziening in de Europese Richtlijn in 2008 een wetswijziging plaatsgevonden. Volgens artikel 2:382a BW moeten de grote Nederlandse ondernemingen de fees als volgt uitsplitsen en vermelden in de jaarrekening:

 Onderzoek van de jaarrekening

 Andere controleopdrachten (oftewel: assuranceopdrachten)  Adviesdiensten op fiscaal terrein

(13)

Artikel 2:382a BW stelt dat alleen de fee vermeld dient te worden die wordt betaald aan de externe accountant en de accountantsorganisatie. Het NIVRA (nu: de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants) geeft de voorkeur om de fee te vermelden van het gehele netwerk waartoe de accountantsorganisatie behoort. De voornaamste reden is dat een aantal accountantsorganisaties haar adviestak in een aparte onderneming heeft ondergebracht. Het NIVRA stelt in voor om de fee als in tabel 1 in de jaarrekening op te nemen. Zowel het NIVRA als het wetsartikel geeft echter geen verdere omschrijving of eisen met betrekking tot welke werkzaamheden onder welke post vallen. Langendijk (2011) geeft in zijn onderzoek al aan dat de wettekst nogal wat vragen oproept bij bestuurders, accountants, regelgevers en gebruikers. Door deze onduidelijkheden zou er enige verschuiving kunnen bestaan tussen de hoogte van de posten bij de verschillende ondernemingen. Voor dit onderzoek is het van belang om te specificeren welke accountantskosten de audit fee omvat. Het begrip ‘audit fee’ wordt binnen dit onderzoek gehanteerd voor alle (accountants)kosten die de wettelijke controle van de jaarrekening met zich meebrengt. Wanneer er naar artikel 2:382a BW wordt gekeken wordt met de audit fee de vermelding van de kosten van ‘onderzoek van de jaarrekening’ bedoeld.

X Accountants Overig X netwerk Totaal X netwerk

Onderzoek 0 0 0

Andere controleopdrachten 0 0 0

Adviesdiensten op fiscaal terrein 0 0 0

Andere niet-controle diensten 0 0 0

Totaal 0 0 0

Tabel 1: Vermelding accountantshonorarium in de jaarrekening volgens NIVRA-wijzer 1

2.3 Grootte van de onderneming en de audit fee

De hoogte van de audit fee die een accountantsorganisatie ontvangt kan mede afhangen van de grootte van de onderneming die aan de controle wordt onderworpen. Bij een grote onderneming is het aannemelijk dat er meer controlewerkzaamheden verricht moeten worden. Hierdoor moeten er waarschijnlijk meer controle-uren gedraaid worden door de accountants, wat tot gevolg heeft dat de controlekosten voor de onderneming toe zullen nemen. Uit de meta-analyse van Hay et al. (2006) blijkt dat de grootte van de onderneming de meest dominante determinant is van de audit fee. In bijna alle onderzoeken die zijn meegenomen in de meta-analyse is een positief resultaat gevonden, in vele gevallen verklaart de grootte van de onderneming zelfs voor 70% of meer de hoogte van de audit fee.

(14)

Voor de grootte van de onderneming kunnen verschillende maatstaven gehanteerd worden. Uit de meta-analyse van Hay et al. (2006) blijkt dat voor de grootte veruit het vaakst het balanstotaal (71%) als maatstaf wordt gehanteerd(o.a. Abbot et al., 2003a; Abbot et al., 2003b; Rainsbury et al., 2009; Simunic, 1980). Hierna wordt de omzet het vaakst gehanteerd (16%) als maatstaf (o.a. Chan et al., 1993; Ezzamel et al., 1996; Ezzamel et al., 2002; Gregory & Collier, 1996). Simunic (1980) stelt dat het balanstotaal als maatstaf gehanteerd moet worden omdat accountants in de Verenigde Staten balansgerichte controles uitvoeren, daarnaast neemt hij aan dat door de controle van de balansposten de winst-en-verliesrekening ook indirect gecontroleerd wordt. Chan et al. (1993) stellen dat er verscheidene redenen zijn waarom juist de omzet (turnover) een betere maatstaf is voor de grootte van een onderneming. Zo kan het balanstotaal significant verschillen tussen vergelijkbare ondernemingen doordat de ondernemingen in een verschillende levensfase van activa zitten, door verschillende keuzes in waarderingsgrondslagen, door herwaardering van vaste activa of door de waardering van goodwill en andere immateriële vaste activa. Zij stellen dat bij een resultaatgerichte (transactions based approach) controle de omzet een meer geschiktere maatstaf kan zijn. Hierbij geven zij wel aan dat, ondanks dat het gebruik van deze maatstaf problemen met betrekking tot waarderingsgrondslagen en dergelijke weg kan nemen, deze maatstaf ook een aantal problemen met zich meebrengt. Zo kunnen de gehanteerde definities van omzet tussen ondernemingen en industriesegmenten verschillen. Chan et al. (1993) geven als voorbeeld dat de gehanteerde definitie van omzet bij een productiebedrijf kan verschillen met de gehanteerde definitie bij een reclamebureau of een bank. Binnen dit onderzoek zal in beginsel de grootte zowel worden gemeten door het balanstotaal als de omzet. Indien er tussen deze variabelen een te hoge collineariteit bestaat dan zal één van deze variabelen uit het hoofdmodel verwijderd worden (zie paragraaf 3.5).

Wereldwijd gezien is de grootte van de onderneming veelvuldig als determinant van de audit fee onderzocht, de resultaten zijn veelal eenduidig. In de meta-analyse van Hay et al. (2006), met alleen de onderzoeken uit hoogstaande tijdschriften, vinden 85 van de in totaal 87 onderzoeken een positief verband. Binnen Nederland vinden Langendijk (1997) en Groenen & Langendijk (2004) ook een positieve relatie tussen de grootte van de onderneming en de hoogte van de audit fee.

(15)

Hypothese ontwikkeling

Op basis van deze eerder besproken literatuur verwacht ik een positieve relatie tussen de hoogte van de audit fee en de grootte van de onderneming. Op basis van deze verwachtingen zijn de volgende hypothesen geformuleerd:

H1a: Hoe hoger het balanstotaal van de onderneming, des te hoger de audit fee. H1b: Hoe hoger de omzet van een onderneming, des te hoger de audit fee.

2.4 Complexiteit van de onderneming en de audit fee

Het verband tussen de complexiteit van de onderneming en de hoogte van de audit fee is ook veelvuldig onderzocht. De meeste onderzoekers verwachten dat hoe complexer een onderneming is, des te moeilijker een controle is en des te meer tijd de controle waarschijnlijk gaat kosten (Hackenbrack & Knechel, 1997; Simunic, 1980). Voor de complexiteit van een onderneming kunnen verschillende maatstaven gehanteerd worden. Uit de meta-analyse van Hay et al. (2006) blijkt dat het aantal dochterondernemingen, het aantal buitenlandse dochterondernemingen, het aantal industriesegmenten waarin de onderneming actief is en de totale buitenlandse activa veelal als afgeleide van de complexiteit van een onderneming wordt gehanteerd.

Chan et al. (1993) geven een aantal redenen waarom de audit fee bij een onderneming met (meerdere) dochterondernemingen hoger is. Zo zijn er (extra) kosten verbonden aan het controleren van meerdere financiële stukken die aan verschillende wetten en richtlijnen moeten voldoen. Daarnaast moeten er mogelijkerwijs op meerdere locaties controlewerkzaamheden plaatsvinden wat tot extra controlekosten kan leiden. Ook kunnen er extra controlekosten ontstaan wanneer niet alle dochterondernemingen door de accountantsorganisatie van de groep worden gecontroleerd. Hierdoor moet er extra toezicht worden gehouden en daarnaast zijn er mogelijkerwijs extra kosten verbonden om de werkzaamheden af te stemmen met de andere accountantsorganisatie(s). Verder geven zij aan dat de controlekosten kunnen toenemen doordat transacties binnen de groep en de controle van interne verrekenprijzen extra werkzaamheden vereist. Wanneer de dochterondernemingen in verscheidene industriesectoren opereren kan dit ook leiden tot een hogere audit fee omdat er mogelijk extra kosten gemaakt worden voor expertise, daarnaast kunnen eventuele economies of scale voordelen bij de controle verloren gaan.

(16)

risico) van de onderneming (o.a. Chan et al., 1993; Groenen & Langendijk, 2004; Langendijk, 1997; Simunic, 1980). Chan et al. (1993) geven aan dat er vooraf geredeneerd kan worden dat bepaalde balansposten moeilijker zijn te controleren waardoor er meer controlewerkzaamheden verricht moeten worden. Veelal worden de posten voorraden en vorderingen als posten gekenmerkt die meer controle-inspanningen vereisen (Chan et al., 1993; Groenen & Langendijk; 2004). Voorraden kunnen bijvoorbeeld uit zeer diverse objecten bestaan waarbij het soms lastig is om de eigendom van het object vast te stellen, daarnaast moet vastgesteld worden of deze objecten juist zijn gewaardeerd. Uit afgenomen interviews door Chan et al. (1993) blijkt bijvoorbeeld dat de controle van voorraden bij onderneming die actief zijn in de hoge technologiesector soms 25% van de totale controle-inspanningen vereist. Vorderingen omvatten veelal een groot aantal transacties gedurende het jaar waardoor het veel en complexe werkzaamheden kan omvatten om de juistheid van de verantwoording van de vorderingen vast te stellen.

Uit de meta-analyse van Hay et al. (2006) blijkt dat er een positieve relatie is tussen de complexiteit van de onderneming en de hoogte van de audit fee. Van de 169 resultaten in de meta-analyse wordt er namelijk 137 keer een positief significant verband gevonden en maar 2 keer een negatief significant verband, in de overige onderzoeken werd er geen significant verband gevonden.

Binnen Nederland hebben de onderzoeken van Langendijk (1997) en Groenen & Langendijk (2004) ook gekeken naar het verband tussen de complexiteit van de onderneming en de hoogte van de audit fee. Zij nemen in hun onderzoek beide het aantal dochterondernemingen op als afgeleide voor de complexiteit van de onderneming. Groenen & Langendijk (2004) nemen daarnaast ook het aantal buitenlandse dochterondernemingen en de verhouding van de som van voorraden en vorderingen gedeeld door het balanstotaal op als afgeleide voor de complexiteit. Langendijk (1997) en Groenen & Langendijk (2004) vinden beiden een positief significant verband tussen het aantal (buitenlandse) dochterondernemingen en de hoogte van de audit fee. Groenen & Langendijk (2004) vinden echter geen significant verband tussen de verhouding van de som van voorraden en vorderingen gedeeld door het balanstotaal als afgeleide voor de complexiteit en de hoogte van de audit fee. Echter wordt in de meta-analyse van Hay et al. (2006) bij deze variabele in 83% (36 van de 43 onderzoeken) van de gevallen wel een positief verband gevonden.

(17)

Hypothese ontwikkeling

Op basis van de besproken literatuur verwacht ik een positieve relatie tussen het aantal dochterondernemingen (en buitenlandse dochterondernemingen). De hypothesen luiden daarom als volgt:

H2a: Hoe meer dochterondernemingen een onderneming heeft, des te hoger de audit fee. H2b: Hoe meer buitenlandse dochterondernemingen een onderneming heeft, des te hoger de

audit fee.

Met betrekkingen tot de maatstaf de som van de voorraden en vorderingen gedeeld door het balanstotaal is binnen Nederland door Groenen & Langendijk (2004) geen significant resultaat gevonden. In de meta-analyse van Hay et al. (2006) wordt echter in 83% van de onderzoeken wel een positief significant verband gevonden. Op basis van deze resultaten verwacht ik wel een positieve relatie tussen som van voorraden en vorderingen gedeeld door het balanstotaal en de hoogte van de audit fee. De hypothese is daarom als volgt:

H3: Hoe groter de som van de voorraden en vorderingen gedeeld door het balanstotaal is, des te hoger de audit fee.

2.5 Auditcommissie karakteristieken en de audit fee

Door de boekhoudschandalen van bijvoorbeeld Enron en Parmalat wordt er de afgelopen jaren steeds meer aandacht besteed aan corporate governance. Eén van de onderdelen van goed bestuur is dat er toezicht wordt gehouden op hoe een onderneming bestuurd en beheerst wordt (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008). De auditcommissie is één van deze toezichthoudende organen. Zij is onder andere verantwoordelijk voor het monitoren van de wettelijke controle op de jaarrekening en het beoordelen van de onafhankelijkheid van de controlerende accountantsorganisatie (Europese richtlijn 2006/43/EG artikel 41 lid 2). Daarnaast moet de aanstelling van de accountantsorganisatie die de jaarrekeningcontrole verricht gebaseerd zijn op de aanbeveling van de auditcommissie (Europese richtlijn 2006/43/EG artikel 41 lid 3). De auditcommissie speelt dus een grote rol bij de jaarrekeningcontrole en het aanstellen en het contact onderhouden met de accountantsorganisatie. Hierdoor zou zij ook van invloed kunnen zijn op de hoogte van de audit fee. Onderzoeken van Beasley et al. (2009), Carcello et al. (2002), Hay et al. (2008) en Turley & Zaman (2004) bevestigen dat de auditcommissie invloed heeft op de mate waarin er controlewerkzaamheden verricht worden.

(18)

Collier & Gregory (1996) geven aan dat er zowel een positief als een negatief verband verwacht kan worden tussen de auditcommissie en de hoogte van de audit fee. Aan de ene kant moet een auditcommissie er voor zorgen dat er een kwalitatief goede jaarrekeningcontrole wordt verricht. Dit kan onder andere gewaarborgd worden door meer controlewerkzaamheden te verrichten, waardoor de totale audit fee kan toenemen. Anderzijds geven zij aan dat wanneer er een auditcommissie aanwezig is, dit gezien kan worden als een afgeleide van een goed intern beheersingssysteem. Indien er een goed intern beheersingssysteem aanwezig is zou er verwacht kunnen worden dat er minder controlewerkzaamheden verricht hoeven te worden waardoor de totale audit fee dus af zou kunnen nemen. Verder geven Abbott et al. (2003b) aan dat door een effectief fungerende auditcommissie de kans op het breken met een accountantsorganisatie wordt verkleind, hierdoor wordt de onderhandelingspositie met betrekking tot de fee voor de accountantsorganisatie versterkt. Dit kan leiden tot een hogere audit fee dan wanneer dit niet het geval is.

Aanwezigheid en karakteristieken van de auditcommissie

De afgelopen jaren is er wereldwijd veelvuldig onderzoek gedaan naar de relatie tussen hoogte van de audit fee en de aanwezigheid van een auditcommissie (o.a. Goodwin-Stewart & Kent, 2006; Hay et al., 2008; O’Sullivan & Diacon, 2002; Stewart & Munro, 2007). Binnen dit onderzoek is deze vraag minder relevant aangezien de populatie volledig zal bestaan uit organisaties van openbaar belang. Deze organisaties moeten volgens de Europese richtlijn 2006/43/EG artikel 41 lid 1 een auditcommissie bevatten. Minister Hirsch Ballin heeft deze richtlijn door middel van een algemene maatregel van bestuur sinds 8 augustus 2008 in werking laten treden (Staatsblad 323) waardoor, in beginsel, al deze organisaties een auditcommissie moeten instellen.

Naast het bestaan van een auditcommissie is er ook onderzoek verricht naar het verband tussen de karakteristieken van de auditcommissie en de hoogte van de audit fee. Met name de volgende karakteristieken worden onderzocht: het aantal ontmoetingen van de auditcommissie (o.a. Abbott et al., 2003b; Carcello et al., 2002; Goddard & Masters, 2000; Stewart & Munro, 2007), het aantal ontmoetingen van de auditcommissie waarbij de externe accountant aanwezig is (Stewart & Munro, 2007), de aanwezigheid van één of meerdere financiële experts binnen de auditcommissie (o.a. Abbott et al., 2003b; Zaman et al., 2011), het totale aantal personen in de auditcommissie (o.a. O’Sullivan, 1999; Zaman et al., 2011) en het totale aantal onafhankelijke personen in de auditcommissie (o.a. Carcello et

(19)

al., 2002; Stewart & Munro, 2007; Zaman et al., 2011). Naast individuele karakteristieken heeft er ook een aantal onderzoeken plaatsgevonden dat de interactie tussen meerdere karakteristieken en de hoogte van de audit fee onderzocht (o.a. Goodwin-Stewart & Kent, 2006; Zaman et al., 2011); met deze interactie wordt getracht de effectiviteit van een auditcommissie te meten. Zaman et al. (2011) stellen dat voor het effectief functioneren van een auditcommissie het nodig is dat deze commissie actief is. DeZoort et al. (2002) stellen dat diligence (vrij vertaald: toewijding) de voornaamste factor is om effectiviteit te behalen.

Aantal bijeenkomsten van de auditcommissie

Het aantal keren dat een auditcommissie bijeenkomt kan gezien worden als een mate van toewijding en activiteit. Zaman et al. (2011) stellen dat een actieve auditcommissie een bredere scope in de controlewerkzaamheden eist waardoor er meer controlewerkzaamheden plaatsvinden wat weer tot gevolg heeft dat de audit fee hoger wordt. Stewart & Munro (2007) onderzochten daarnaast ook hoe vaak de externe accountant aanwezig was bij de bijeenkomsten van de auditcommissie. Zij verwachten dat de audit fee toe zal nemen wanneer de externe accountant vaak aanwezig is. Ter voorbereiding van deze bijeenkomsten zal er namelijk (extra) werk verricht moeten worden. Daarnaast zijn het vaak de mensen met als functie partner of dergelijke binnen een accountantsorganisatie die deze bijeenkomsten bijwonen. Dit zijn relatief dure krachten wat tot een stijging van de audit fee zou kunnen leiden.

Onafhankelijke leden en financiële experts binnen de auditcommissie

Volgens de Europese richtlijn 2006/43/EG en Nederlandse Corporate Governance Code (hierna: Code Frijns) (2008) moet er binnen een auditcommissie minimaal één onafhankelijk lid aanwezig zijn. Daarnaast moet de auditcommissie minimaal één lid bevatten die beschikt over de nodige deskundigheid op het gebied van boekhouding en/of controle (hierna: financieel expert). Code Frijns (2008) heeft daarnaast de best practice bepaling dat maximaal één lid niet onafhankelijk hoeft te zijn. Indien hier niet aan voldaan wordt geldt het 'pas toe of leg uit'-principe. Volgens Zaman et al. (2011) stellen onafhankelijke auditcommissieleden hogere kwaliteitseisen aan de controlewerkzaamheden. Hierdoor zou je kunnen verwachten dat wanneer de auditcommissie uit meer onafhankelijke leden bestaat, de commissie meer macht en druk uitoefent op het management om meer controlewerkzaamheden te laten verrichten. Door deze extra werkzaamheden kun je verwachten dat de audit fee hoger zal zijn. Zaman et al. (2011) stellen dat een auditcommissie pas effectief kan zijn als er binnen de commissie minimaal één financieel expert aanwezig is. Davidson et al. (2004) en

(20)

Raghunandan et al. (2003) stellen dat leden met financiële expertise betere toezichthouders zijn, daarnaast vinden DeZoort et al. (2002) en Turley & Zaman (2004) dat een auditcommissie zonder financiële expertise de kwaliteit van de controlewerkzaamheden niet geheel kunnen waarborgen. Wanneer er meer financieel experts in de auditcommissie zitten zou je kunnen verwachten dat de kwaliteitseisen van de controle hoger zijn en hierdoor meer controlewerkzaamheden verricht moeten worden. Hierdoor kun je verwachten dat indien het aantal financiële experts binnen de auditcommissie hoger is dit zal leiden tot een hogere audit fee.

Grootte van de auditcommissie

Zaman et al. (2011) stellen dat er een positieve relatie is tussen de grootte van een auditcommissie en de hoogte van de audit fee. Een grotere auditcommissie zou beter in staat zijn om status en macht te verkrijgen binnen een onderneming en hierdoor een grotere audit kwaliteit kunnen eisen (Kalbers & Fogarthy, 1993). Daarnaast zou een grotere auditcommissie beter in staat zijn potentiële problemen te constateren en zouden ze beter instaat zijn de monitoring rol te vervullen (Pincus et al., 1989). Deze eigenschappen kunnen er toe leiden dat er meer controlewerkzaamheden verricht worden waardoor de audit fee hoger wordt. Jensen (1993) stelt echter dat wanneer commissies uit meer dan zeven of acht leden bestaat ze waarschijnlijk minder effectief functioneert en de CEO de commissie makkelijker kan beïnvloeden. Felo et al. (2003) vinden echter dat het merendeel van de auditcommissies uit maximaal zes of minder leden bestaat, hierdoor is het onwaarschijnlijk dat deze problemen van toepassing zijn op de auditcommissies.

Zoals hierboven beschreven zijn er diverse karakteristieken van de auditcommissie die de hoogte van de audit fee zouden kunnen beïnvloeden. De resultaten van eerdere onderzoeken zijn echter niet eenduidig. Zo vinden Abbott et al. (2003b) een negatief significant verband tussen de aanwezigheid van één of meer financieel experts in de auditcommissie en de hoogte van de audit fee terwijl Carcello et al. (2002) en Zaman et al. (2011) een positief significant verband vinden. Zaman et al. (2011) vinden daarentegen weer een negatief significant verband tussen de aanwezigheid van één of meer onafhankelijke personen in de auditcommissie en de hoogte van de audit fee terwijl Abbott et al. (2003b) en Carcello et al. (2002) positief significant verband vinden. Hay et al. (2006) vinden in de meta-analyse ook geen eenduidige resultaten. Tevens geven zij aan dat er meer onderzoek verricht zal moeten worden om tot een eenduidige conclusie te kunnen komen over de relatie tussen corporate governance en de hoogte van de audit fee.

(21)

Hypothese ontwikkeling

Naast de verschillende resultaten is er binnen Nederland, naar mijn weten, geen gepubliceerd onderzoek naar de relatie tussen de (karakteristieken van de) auditcommissie en de hoogte van de audit fee. Dit onderzoek zal dus met betrekking tot deze determinant een toevoeging zijn op de bestaande literatuur uit het buitenland en zal daarnaast voor het eerst binnen Nederland de relatie tussen een audit committee en de hoogte van de audit fee onderzoeken. Op basis van de besproken literatuur verwacht ik dat er wel een mogelijk verband tussen het aantal ontmoetingen van de auditcommissie, het aantal financiële experts binnen de auditcommissie, het aantal onafhankelijke personen in de auditcommissie en de grootte van de auditcommissie en de hoogte van de audit fee. Echter doordat eerdere onderzoeken geen eenduidige resultaten vinden, geven de hypothesen geen richting aan. De hypothesen luiden als volgt:

H4a: Het aantal ontmoetingen van de auditcommissie is van invloed op de hoogte van de audit fee.

H4b: Het aantal financiële experts binnen de auditcommissie is van invloed op de hoogte van de audit fee.

H4c: Het aantal onafhankelijke personen in de auditcommissie is van invloed op de hoogte van de audit fee.

H4d: De grootte van de auditcommissie is van invloed op de hoogte van de audit fee.

2.6 Non-audit diensten en de audit fee

Naast audit diensten kan een accountantsorganisatie ook non-audit diensten verlenen aan dezelfde onderneming. Deze diensten worden vaak onderverdeeld in adviesdiensten op fiscaal terrein en andere non-audit diensten zoals adviesdiensten bij overnames. Volgens artikel 2:382a BW moet er in de jaarrekening onderscheid worden gemaakt naar onderzoek van de jaarrekening, andere controleopdrachten, adviesdiensten op fiscaal terrein en andere niet-controle diensten (zie ook paragraaf 2.2). Binnen dit onderzoek wordt voor de accountantskosten van de ‘andere niet-controle diensten’ het begrip non-audit fee gehanteerd.

De relatie tussen de hoogte van de audit fee en het leveren van non-audit diensten is op verschillende manieren onderzocht. Zo is er gekeken of er een relatie is tussen het afnemen van non-audit diensten en de hoogte van de audit fee (o.a. Groenen & Langendijk, 2004; Simunic, 1984), en de relatie tussen de

(22)

hoogte van de non-audit fee en de hoogte van de audit fee (o.a. Ezzamel et al., 2002; Firth, 1997; O’Sullivan, 1999; O’Sullivan and Deacon,2002; Palmrose, 1986b). Daarnaast hebben onder andere Whisenant et al. (2003) gekeken naar de wederzijdse afhankelijkheid van de hoogte van de non-audit fee en de hoogte van de audit fee.

De verwachte relatie tussen de aanwezigheid van non-audit diensten of de hoogte van de non-audit fee en de hoogte van de audit fee kan vanuit twee perspectieven worden bekeken. Aan de ene kant zou je kunnen verwachten dat er een negatieve relatie aanwezig is. De accountantsorganisatie kan door de geleverde adviesdiensten namelijk meer kennis verwerven over de onderneming waardoor de voorbereidende en controlewerkzaamheden van de jaarrekening af zouden kunnen nemen. Dit zou weer tot een lagere audit fee kunnen leiden. De controle- en advieswerkzaamheden kunnen dus leiden tot ‘knowledge spillovers’, dit wil zeggen dat er efficiencyvoordelen ontstaan bij het uitvoeren van de ene dienst door andere uitgevoerde diensten (Simunic, 1984). Beck et al. (1988a, 1988b) verwachten ook kostenvoordelen door non-audit diensten, maar maken daarbij wel onderscheid tussen terugkerende en eenmalige non-audit diensten. Zij nemen aan dat bij terugkerende non-audit diensten zoals belastingadviezen wel kostenvoordelen op kunnen leveren. Bij eenmalige non-audit diensten zoals overnameadvies verwachten ze deze kostenvoordelen niet. Verder geeft Abdel-Khalik (1990) aan dat hij het vooraf gezien opmerkelijk zou vinden dat een onderneming meer zou willen betalen voor gecombineerde diensten dan wanneer hij deze afzonderlijk zou afnemen.

Aan de andere kant zou er een positieve relatie kunnen bestaan tussen non-audit en audit diensten. Zo stellen Hay et al. (2006) dat non-audit diensten zouden kunnen leiden tot hogere audit fees indien er interne veranderingen plaatsen vinden zoals bijvoorbeeld overnames of systeemwijzigingen. Of dat ondernemingen die non-audit diensten afnemen juist al problemen ondervinden waardoor er extra controlewerkzaamheden verricht moeten worden. Uit de meta-analyse van Hay et al. (2006) blijkt dat er voornamelijk een positieve significante relatie (16 van de 19 onderzoeken) wordt gevonden tussen de audit fee en de aanwezigheid van non-audit diensten geleverd door hetzelfde accountantskantoor.

Felix et al. (2001) zijn één van de weinige onderzoekers die een negatieve relatie vinden. Het onderzoek vond plaats onder ondernemingen die een notering hadden in de Fortune 1000 lijst van 1997. Dit is een lijst met de 1000 grootste Amerikaanse ondernemingen. Dit negatieve verband is in tegenstelling tot de eerder gevonden positieve verbanden (o.a. Firth, 1997; Palmrose, 1986b; Simunic, 1984; Simon, 1985,

(23)

Turpen, 1990) of niet significante verbanden (o.a. Abdel-Khalik, 1990; O’Keefe et al., 1994) in de zeventiger en tachtiger jaren. Felix et al. (2001) geven aan dat dit mogelijk kan wijzen op een verandering in de markt, deze is volgens hun dat de markt competitiever is geworden. Hierdoor zouden accountantsorganisaties een lagere audit fee kunnen hanteren om zo meer lucratieve non-audit diensten bij dezelfde onderneming binnen te halen. Clatworthy et al. (2002) vinden ook een negatief significant verband binnen de non-profit sector in het Verenigd Koninkrijk (boekjaar 1997). Als één van de mogelijke oorzaken geven zij dat binnen de private sector ook belastingadviezen wordt versterkt, binnen de non-profit sector is deze dienst minder relevant. Bij deze belastingadviezen ontstaan er mogelijkerwijs minder efficiencyvoordelen dan bij overige adviesdiensten.

In Nederland is de relatie tussen de audit fee en non-audit diensten, binnen de gepubliceerde literatuur, alleen onderzocht door Groenen & Langendijk (2004). Zij vonden een positief significant verband tussen de aanwezigheid van het leveren van non-audit diensten en de hoogte van de audit fee. Groenen & Langendijk (2004) hebben dus gekeken naar de aanwezigheid van non-audit diensten en de invloed hiervan op de audit fee. In dit onderzoek wordt zowel het verband tussen de aanwezigheid van non-audit diensten als de hoogte van de fee van de non-non-audit diensten en de hoogte van de non-audit fee onderzocht. Dit onderzoek zal dus voor het eerst fee binnen Nederland de relatie tussen de hoogte van de non-audit fee en de hoogte van de audit onderzoeken.

Hypothese ontwikkeling

Op basis van de eerder besproken literatuur, zowel binnen Nederland als wereldwijd, verwacht ik zowel een positieve relatie tussen de aanwezigheid van non-audit diensten als de hoogte van de non-audit fee en de hoogte van de audit fee. De hypotheses zijn daarom als volgt:

H5: De aanwezigheid van non-audit diensten leidt tot een hogere audit fee. H6: Hoe hoger de fee van de non-audit diensten, des te hoger de audit fee.

2.7 Premium binnen de BIG4

In de bestaande literatuur is veelvuldig aandacht besteed aan de relatie van de hoogte van de audit fee en eigenschappen van de accountantsorganisaties (Hay et al., 2006). Zo is er onderzocht of het aantal jaren dat een accountantsorganisatie de onderneming controleert (tenure) van invloed is op de hoogte van de (huidige) audit fee (o.a. Johnson & Walker, 1995; Palmrose, 1986a; Simunic, 1980) en is er

(24)

onderzocht of de locatie van de accountantsorganisatie van invloed is op de hoogte van de audit fee (o.a. Chan et al., 1993; Palmrose, 1986a). Een determinant die veelvuldig is onderzocht is de relatie tussen een Tier I accountantsorganisatie en de hoogte van de audit fee (o.a. Cobbin, 2002; Ezzamel et al., 2002; Firth , 1985; Hay et al., 2006; Joshi & Al-Bastaki, 2000; Palmrose, 1986a; Simon, 1997; Simunic, 1980). Met Tier I accountantsorganisaties worden veelal de grootste internationale accountantsorganisaties bedoeld, deze organisaties worden veelal als BIG4/5/6/81 aangeduid (Simon & Taylor, 2002). Op dit moment is er, binnen Nederland, sprake van de BIG4. Veelal wordt er een vergelijking gemaakt tussen Tier I en niet-Tier I accountantsorganisaties. Daarnaast wordt een Tier I accountantsorganisatie veelal als een afgeleide van controlekwaliteit gezien. De grootste accountantsorganisaties zouden een hogere fee ontvangen, een premium, ten opzichte van de overige accountantsorganisaties. Daarnaast is er in verscheidende onderzoeken onderzocht of er ook bepaalde (grote) accountantsorganisaties een premium ontvangen ten opzichte van de overige accountantsorganisaties (o.a. Anderson & Zéghal, 1994; Basioudis & Fifi, 2004; Balachandran & Simon, 1993; Cameran, 2005; Craswell et al., 1995; Simon & Taylor, 2002). Een reden dat een accountantsorganisatie een premium ontvangt kan door hun merknaam zijn of door de reputatie van het uitvoeren van hoogwaardige controles (Langendijk, 1997). Daarnaast is het mogelijk dat een accountantsorganisatie een premium ontvangt doordat hij een specialist is in een specifiek industriesegment (Craswell et al., 1995; DeFond et al., 2000).

Wereldwijd zijn er een aantal onderzoeken verricht waarin ook onderzocht werd of er één of meer specifieke Tier I accountantsorganisaties een premium ontvangt ten opzichte van de overige accountantsorganisaties. De resultaten zijn niet eenduidig en blijken daarnaast ook vaak land-specifiek. Zo vind Cameran (2005) in Italië, naast de BIG5 als groep, binnen de BIG5 alleen sterk bewijs voor een premium bij KPMG. Simon & Taylor (2002) vinden in Ierland een premium voor Price Waterhouse en Coopers & Lybrand binnen de BIG6. Anderson & Zéghal (1984) vinden in Canada een premium voor Clarkson Gorden en Peat, Marwick Mitchell en een discount voor Touche Ross binnen de BIG8. In Nederland zijn er twee onderzoeken verricht naar de aanwezigheid van een audit fee premium (Groenen & Langendijk, 2004; Langendijk, 1997). Groenen & Langendijk (2004) namen in hun onderzoek naar de determinanten van de controlekosten in Nederland onder andere de variabele BIG4 mee. Zij vonden dat de BIG4 als groep een premium ontving ten opzichte van de overige

1

De BIG4 bestaat uit Deloitte & Touche, Ernst & Young, KPMG en PwC, de BIG5 bestaat uit Arthur Anderson, Deloitte & Touche, Ernst & Young, KPMG en PwC, de BIG6 bestaat uit Arthur Anderson, Deloitte & Touche, Ernst & Young, KPMG en Price Waterhouse en Coopers & Lybrand en de BIG8 bestaat uit Arthur Anderson, Clarkson Gorden, Coopers & Lybrand, Deloitte Haskins & Sells, Peat Marwick Mitchell, Thorne Riddell en Touche Ross

(25)

accountantsorganisaties, binnen dit onderzoek is er niet gekeken naar eventuele premiums die accountantsorganisaties binnen de BIG4 afzonderlijk zouden ontvangen. Binnen Nederland is er alleen het onderzoek van Langendijk (1997) gepubliceerd dat zowel onderzoek heeft verricht naar een premium van grote accountantsorganisaties als groep en naar een premium binnen de grote accountantsorganisaties. Langendijk (1997) onderzocht als eerst of de BIG6 als groep een hogere audit fee kreeg ten opzichten van de niet-BIG6 accountantsorganisaties, dit was niet het geval. Zijn onderzoek vond plaats onder in totaal 303 ondernemingen in de sectoren handel, industrie en overige diensten in Nederland in het boekjaar 1990. Vervolgens testte hij binnen deze populatie of één of meerdere accountantsorganisaties van de BIG6 afzonderlijk een premium ontving. Dit was alleen voor KPMG het geval. Naast deze populatie hanteerde Langendijk (1997) ook een afzonderlijke populatie van in totaal 78 ondernemingen in de sector financiële dienstverlening, binnen deze sector werd geen individueel premium voor één van de BIG6 accountantsorganisaties gevonden.

Hypothese ontwikkeling

Binnen dit onderzoek zal er gekeken worden of een individuele Tier I accountantsorganisatie een premium ontvangt ten opzichte van de overige Tier I accountantsorganisaties. Er zal geen vergelijking worden gemaakt tussen Tier I en niet-Tier I accountantsorganisaties omdat er geen enkele onderneming binnen de sample de controle laten uitvoeren door een niet-Tier I accountantsorganisatie. Hierdoor kan er geen goede vergelijking worden gemaakt. Op basis van de eerder besproken literatuur verwacht ik dat, binnen Nederland, er een accountantsorganisatie is die een premium ontvangt. De hypothesen zijn daarom als volgt:

H7a: Bij de ondernemingen waarbij Deloitte de jaarrekeningcontrole uitvoert is de audit fee hoger dan bij de overige ondernemingen.

H7b: Bij de ondernemingen waarbij Ernst & Young de jaarrekeningcontrole uitvoert is de audit fee hoger dan bij de overige ondernemingen.

H7c: Bij de ondernemingen waarbij KPMG de jaarrekeningcontrole uitvoert is de audit fee hoger dan bij de overige ondernemingen.

H7d: Bij de ondernemingen waarbij PwC de jaarrekeningcontrole uitvoert is de audit fee hoger dan bij de overige ondernemingen.

(26)

2.8 Overige determinanten

Naast de determinanten die meegenomen zullen worden, zijn er nog vele andere determinanten die mogelijk de audit fee kunnen verklaren. Zoals eerder in paragraaf 2.4 is aangeven blijkt uit de meta-analyse van Hay et al. (2006) dat bijvoorbeeld de industriesector waarin de onderneming opereert van invloed zou kunnen zijn op de hoogte van de audit fee. Zo kunnen de controlewerkzaamheden bij ondernemingen uit bepaalde industrieën moeilijker zijn dan in andere (Simunic, 1980; Turpen, 1990). Hay et al. (2006) geven als voorbeeld nutsbedrijven, deze ondernemingen hebben een relatief groot balanstotaal maar vereisen over het algemeen minder controlewerkzaamheden dan ondernemingen met veel voorraden en vorderingen. Een andere determinant die veelal wordt meegenomen is de winstgevendheid van de onderneming, gemeten als dummy variabele of door middel van een winstgevendheidratio (Hay et al., 2006). Zo zou een accountantsorganisatie bij ondernemingen die verliezen draaien of in een situatie verkeren waarbij de accountant terughoudend moet zijn over de

going concern aanname een groter (controle) risico lopen (Simon & Taylor, 2002). Wanneer een

onderneming in deze staat verkeerd is het mogelijk dat de accountantsorganisatie meer controlewerkzaamheden zal verrichten waardoor de audit fee hoger wordt. Ook kan de audit fee toenemen om dat de accountantsorganisatie zich wil beschermen tegen imago en/of economische schade door een rechtszaak bij een eventueel faillissement van de onderneming (Firth, 1999). De leverage positie van een onderneming kan ook een maatstaf zijn voor het risico dat een onderneming in een faillissement terecht komt (Simunic, 1980). Deze variabele wordt ook veelal meegenomen in onderzoeken naar determinanten van de audit fee, bij deze variabele wordt veelal een positieve relatie verwacht (Hay et al., 2006). Andere determinanten die veelal worden meegenomen zijn: een beursnotering, de aanwezigheid of karakteristieken van de interne audit dienst, het aantal industriesegmenten waarin de onderneming opereert, de wisseling van accountantsorganisatie, de termijn waarin de accountantsorganisatie de jaarrekeningcontrole bij de onderneming uitvoert en het aantal wettelijke rapportages waaraan de onderneming moet voldoen (Hay et al., 2006).

Een aantal van deze determinanten is niet meegenomen omdat deze door de opzet van dit onderzoek niet onderzocht kunnen worden. Zo bestaat de populatie van dit onderzoek geheel uit beursgenoteerde ondernemingen (zie paragraaf 3.3). Hierdoor is het niet mogelijk om te onderzoeken of een beursnotering invloed heeft op de hoogte van de audit fee. Om soortgelijke reden is de wisseling van accountantsorganisatie niet meegenomen. Dit onderzoek richt zich namelijk op alleen het boekjaar 2009 hierdoor was er te weinig data beschikbaar om deze determinant mee te nemen. Naast bovenstaande

(27)

punten zijn een aantal factoren niet meegenomen doordat er niet beschikt kon worden over de data. Tevens is er gezien de beschikbare tijd voor dit onderzoek voor gekozen om alleen de mogelijke determinanten die beschreven staan in paragraaf 2.3 tot en met 2.7 mee te nemen binnen dit onderzoek.

3. M

ETHODOLOGIE

Binnen dit hoofdstuk wordt de methodologie besproken die binnen dit onderzoek gebruikt is. In de eerste paragraaf wordt het onderzoeksontwerp besproken en in de tweede paragraaf de onderzoeksmethode. Vervolgens gaat paragraaf drie in op de populatie van dit onderzoek. In paragraaf vier wordt de samenstelling van de variabelen en de bron van de gegevens voor de variabelen besproken. Binnen de vijfde paragraaf vindt een analyse plaats van de variabelen. Ten slotte worden in paragraaf zes de modellen besproken die ontwikkeld zijn om de onderzoeksvragen en hypothesen te beantwoorden.

3.1 Onderzoeksontwerp

Om tot een goed onderzoeksontwerp te komen is het belangrijk dat het duidelijk is welke mogelijkheden en verschillende soorten onderzoek er zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Cooper & Schindler (2006) classificeren onderzoeksontwerpen met behulp van acht descriptoren. Deze classificatie is gebaseerd op de meest gebruikte descriptoren binnen onderzoeksontwerpen. In het vervolg van deze paragraaf worden de acht descriptoren besproken en toegepast op dit onderzoek.

De eerste descriptor is de mate van kristallisering van de onderzoeksvraag, hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen formeel en exploratief onderzoek. De voornaamste verschillen tussen beide soorten onderzoek is de mate van structuur en het doel van het onderzoek. Binnen dit onderzoek word er getracht de ontwikkelde hoofd- en deelvragen met de bijbehorende hypothesen te beantwoorden. Daarnaast kent dit onderzoek een vaste structuur waarbij vaste en precieze procedures en gespecificeerde databronnen worden gehanteerd. Op basis van deze punten classificeren Cooper & Schindler (2006) dit onderzoek als formeel van aard.

De tweede descriptor die Cooper & Schindler (2006) benoemen, is de methode van dataverzameling. Hierbij maken zij onderscheid tussen een monitoring en een communication study. Binnen dit onderzoek is er data verzameld door middel van het observeren van jaarverslagen en door gebruik te maken van de

(28)

database Orbis van Bureau van Dijk. Op basis hiervan word dit onderzoek als een monitoring study geclassificeerd.

De derde descriptor is de mate waarin de onderzoeker variabelen kan manipuleren. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen een experiment en ex post facto onderzoek. Binnen dit onderzoek is de data direct of indirect verzameld uit jaarverslagen, hierbij was er geen mogelijkheid om invloed uit te oefenen om variabelen te beïnvloeden. Bij ex post facto onderzoeken heeft de onderzoeker geen controle over de variabelen, hij kan ze niet manipuleren. Er wordt alleen gerapporteerd wat er in het verleden of op dit moment gebeurd. Dit onderzoek dient hierdoor geclassificeerd te worden als ex post facto onderzoek.

De vierde descriptor heeft betrekking op het doel van het onderzoek. Hierbij maken Cooper & Schindler (2006) onderscheid tussen een beschrijvend en causaal onderzoek. Binnen dit onderzoek is er gekeken welke variabelen invloed hebben op de hoogte van de audit fee. Er wordt getracht een causaal verband te vinden tussen de audit fee en de verschillende variabelen, dit onderzoek dient hierdoor als causaal onderzoek geclassificeerd te worden.

De vijfde descriptor heeft betrekking op de tijdspanne waarop het onderzoek betrekking heeft.

Cross-sectional studies hebben betrekking op een bepaald punt in de tijd, longitudinal studies hebben

daarentegen betrekking op een langere of meerder periodes. Dit onderzoek heeft betrekking op het boekjaar 2009 en is dus cross-sectional van aard.

Als zesde descriptor onderscheiden Cooper & Schindler (2006) de reikwijdte van het onderzoek. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen statistische en case studies. Binnen dit onderzoek wordt er getracht met behulp van statistische methoden een relatie te vinden tussen de hoogte van de audit fee en een aantal variabelen. Hierdoor kan dit onderzoek geclassificeerd worden als een statistisch onderzoek.

De zevende descriptor is de onderzoeksomgeving. Hierbij maken Cooper & Schindler (2006) onderscheid tussen field conditions, laboratory conditions en simulations. Field conditions is een onderzoeksomgeving bij werkelijke omgevingscondities, bij laboratory conditions worden de condities beïnvloed of gemanipuleerd en bij simulations worden bepaalde omstandigheden gesimuleerd. Dit onderzoek heeft betrekking op bestaande ondernemingen waarbij de verzamelde data betrekking heeft

(29)

op de werkelijke cijfers en karakteristieken en wordt dus uitgevoerd in de werkelijke situatie. Dit onderzoek kan hierdoor geclassificeerd als onderzoek onder field conditions.

Als laatste descriptor noemen Cooper & Schindler (2006) ‘participants perceptions’. Hierbij wordt de mate van invloed bedoeld die de leden van de populatie hebben op de uitkomst van het onderzoek. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen de werkelijke en aangepaste routine. Binnen dit onderzoek is de werkelijke routine geobserveerd, de populatie was zich niet bewust van dit onderzoek.

Concluderend kan dit onderzoek in hoofdlijnen geclassificeerd worden als een formeel onderzoek waarbij de data op basis van observatie wordt verzameld (monitoring study). Binnen dit onderzoek is er geen controle over de variabelen, ze kunnen niet worden gemanipuleerd (ex post facto onderzoek). Het onderzoek heeft dan ook betrekking op de werkelijke cijfers en karakteristieken en wordt dus uitgevoerd onder field conditions. Daarnaast wordt de werkelijke routine geobserveerd. Er wordt een causaal verband onderzocht tussen de audit fee en een aantal mogelijke determinanten. Het onderzoek heeft betrekking op het boekjaar 2009 en kan hierdoor geclassificeerd worden als cross-sectional. Er worden een aantal hypothesen gesteld waardoor het als statistisch onderzoek wordt geclassificeerd. Op basis van deze classificaties is het mogelijk om naderhand vergelijkend onderzoek uit te voeren bijvoorbeeld in een ander land of in een ander boekjaar.

3.2 Onderzoeksmethode

Het doel van dit onderzoek is een causaal verband te vinden tussen de hoogte van de audit fee en verschillende determinanten. Om dit verband te onderzoeken wordt er gebruik gemaakt van meervoudige (multiple) regressieanalyses. Een regressieanalyse is een statistisch hulpmiddel om de relatie tussen verschillende variabelen te onderzoeken. De regressieanalyse maakt met behulp van de beschikbare data een model om hiermee de afhankelijke variabele, in dit geval de audit fee, op basis van één of meerdere onafhankelijke variabelen te schatten. Binnen dit onderzoek is er een aantal modellen ontwikkeld om de hoofdvraag en de hypothesen te beantwoorden.

(30)

3.3 Populatie

Zoals in paragraaf 1.4 is aangegeven is er binnen Nederland nog niet veel onderzoek verricht naar de determinanten van de audit fee. Op basis hiervan is er voor gekozen om dit onderzoek volledig te richten op Nederlandse ondernemingen. De populatie waaruit de sample wordt gekozen betreft dus de Nederlandse ondernemingen. De sample van dit onderzoek bestaat uit de ondernemingen met een notering op AEX, AMX of de AScX index aangezien zij het jaarverslag en de jaarrekening openbaar moeten maken. Hierdoor zijn de benodigde gegevens beschikbaar. Daarnaast stelt Palmrose (1986a) dat een beursnotering van belang kan zijn aangezien beursgenoteerde ondernemingen een groter risico voor de accountantsorganisatie die de jaarrekeningcontrole uitvoert kan zijn. Tevens stelt hij dat ondernemingen met een beursnotering een vergelijkbaar risicoprofiel hebben voor de accountantsorganisaties. Accountantsorganisaties dienen bijvoorbeeld rekening te houden met eventuele imagoschade bij een faillissement van een onderneming. In dit onderzoek zal er gekeken worden naar de determinanten van de audit fee bij ondernemingen die gedurende het boekjaar 2009 op enig moment een notering hadden op de AEX, AMX of de AScX index. De data is verzameld door het analyseren van jaarverslagen en door gebruik te maken van de ORBIS database van Bureau van Dijk. De ORBIS database bevat zowel financiële als niet-financiële informatie van ondernemingen over de gehele wereld. Het boekjaar 2009 is gehanteerd omdat dit het meest recente jaar is waarover alle gegevens beschikbaar zijn. Het merendeel van de onderneming heeft namelijk op moment van schrijven al wel het de jaarrekening van 2010 openbaar gemaakt, echter zijn deze gegevens nog niet verwerkt in de verschillende databases. Hierdoor zou een aantal variabelen, bijvoorbeeld het aantal dochterondernemingen, niet meegenomen kunnen worden in dit onderzoek.

Gedurende 2009 hadden in totaal 77 ondernemingen een (tijdelijke) notering in de AEX, AMX of AScX index. Van deze ondernemingen is er een aantal uit de populatie verwijderd. Zo zijn Air France-KLM en Unibail-Rodamco verwijderd doordat deze ondernemingen gebruik maken van een ‘joint audit’. Dit wil zeggen dat deze ondernemingen door twee accountantsorganisaties worden gecontroleerd. De joint audit zou een effect kunnen hebben op de hoogte van de audit fee (Gonthier-Besacier & Schatt, 2007); om deze reden worden deze ondernemingen weggelaten uit dit onderzoek. Van der Moolen Holding NV is verwijderd omdat deze onderneming gedurende het jaar failliet is verklaard. ERIKS N.V. is verwijderd doordat hij gedurende het jaar is overgenomen. Homburg Invest Inc. en Kardan N.V. zijn verwijderd omdat er met betrekking tot de hoogte van de audit fee geen data beschikbaar was of deze niet werd gespecificeerd naar audit en non-audit diensten. Naast deze verwijderde ondernemingen is er ook een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het eerste deel van deze studie geven wij vervolgens cen overzicht van ideeen over drie alomvattende thcma's die het ICT-recht in de breedte doorsnijden: de vraag of voor

(2) As soon as practicable after receipt of the notice, the Secretary shall serve a copy of the same (with a copy of the applicant's statement) on the operator of the licensing

Zo heeft Noorwegen een wettelijke verplichting met betrekking tot het percentage vrouwen in het bestuur van 40 procent, het Verenigd Koninkrijk heeft een richtlijn met een

De bovenstaande centralevraag wordt beantwoord en verklaart door een literatuurstudie en een onderzoek, waarvoor van 40 Nederlandse en 40 Amerikaanse bedrijven is

* Daar behoort ook 'n empiriese ondersoek onder skoolhoofde van die ander onderwysdepartemente geloods te word om vas te stel tot watter mate hulle in staat

In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, bestaat er in Nederland een strikte scheiding tussen de bevoegd- heden voor primair en

In de Amerikaanse cultuur heeft men, zoals bekend, gekozen voor consti- tutionele beperkingen die door de rechter worden gehandhaafd: de rechter heeft het toetsingsrecht,

Getracht wordt in dit onderzoek meer duidelijkheid te verstrekken waardoor verschillen worden veroorzaakt tussen science parks in Nederland en het Verenigd Koninkrijk en in