• No results found

Non-audit diensten en de non-audit fee

In document D ETERMINANTEN VAN DE A UDIT F EE (pagina 44-48)

4. Analyse van de resultaten

4.2 Resultaten

4.2.4 Non-audit diensten en de non-audit fee

Zoals in paragraaf 2.6 is aangegeven kan een accountantsorganisatie naast de audit diensten ook non-audit diensten leveren aan dezelfde onderneming. De relatie tussen non-non-audit diensten ten opzichte van de hoogte van de audit fee is op meerdere manieren onderzocht. Binnen dit onderzoek is er gekeken naar het verband tussen de aanwezigheid van non-audit diensten en de hoogte van de audit fee.

Daarnaast is er gekeken naar de non-audit fee in relatie tot de hoogte van de audit fee. Op basis van eerder onderzoek wordt er een positief verband verwacht bij beide variabelen en zijn de volgende twee hypothesen ontwikkeld:

H5: De aanwezigheid van non-audit diensten leidt tot een hogere audit fee. H6: Hoe hoger de fee van de non-audit diensten des te hoger de audit fee.

Uit de multi-collineariteit analyse bleek dat er een hoge mate van correlatie aanwezig is tussen de dummyvariabele die de aanwezigheid van het leveren non-audit diensten door dezelfde accountantsorganisatie en de hoogte van de audit fee. Op basis hiervan is de hoogte van de non-audit fee verwijderd uit het hoofdmodel. Om hypothese 6 toch te kunnen toetsen is model 3 ontwikkeld. In dit model is de dummyvariabele voor de aanwezigheid van non-audit fee diensten verwijderd en de variabele voor de hoogte van de audit fee toegevoegd.

Met betrekking tot de aanwezigheid van geleverde non-audit fee diensten door dezelfde accountantsorganisatie wordt in model 1 geen significant resultaat gevonden. In de meta-analyse van Hay et al. (2006) wordt echter wel veelal een (positief) significant verband gevonden. De p-waarde bij een eenzijdige toets is 0,465. Op basis van deze waarde wordt hypothese 5 verworpen. In model 3 wordt tevens geen significant verband gevonden tussen de hoogte van de non-audit fee en de hoogte van de audit fee. De p-waarde die bij de eenzijdige toets van de hoogte van de non-audit fee gevonden wordt bedraagt 0,403. Op basis van deze waarde wordt ook hypothese 6 verworpen. Het verwerpen van deze hypothesen is opmerkelijk te noemen aangezien in eerdere onderzoeken in zowel het buitenland (o.a. Firth, 1997; Palmrose, 1986b; Simunic, 1984; Simon, 1985, Turpen, 1990) als binnen Nederland (Groenen & Langendijk, 2004) veelal positief significante resultaten worden gevonden. Het onderzoek van Felix et al. (2001) is één van de weinige die een negatief statistisch verband vond. Wanneer er voor beide variabelen individueel een univariate regressie wordt uitgevoerd worden er ook geen significante resultaten gevonden. Een mogelijke verklaring voor het niet vinden van significante resultaten is de gehanteerde definitie van non-audit diensten. Zo is in het onderzoek van Groenen & Langendijk (1997) niet duidelijk wat hun definitie is van ‘consultancy diensten’, mogelijkerwijs bevat deze ook adviesdiensten met betrekking tot belastingen. Daarnaast is nieuwe regelgeving een mogelijke verklaring voor het niet vinden van significante resultaten. Zo bevat de Sarbanes–Oxley Act (2004) beperkingen voor het verrichten van non-audit diensten door dezelfde accountantsorganisatie die ook

de jaarrekeningcontrole verricht. Ten tijde van veel eerdere onderzoeken was deze wet nog niet ingetreden waardoor er meer non-audit diensten werden toegestaan.

Op basis van deze twee verworpen hypothesen kan er niet worden gesteld dat de aanwezigheid van non-audit diensten of de hoogte van de non-audit fee bepalende determinanten zijn van de audit fee.

4.2.5 Premium binnen de BIG4

Als laatste is onderzocht of één van vier Tier I accountantsorganisaties een premium, oftewel een hogere audit fee, ontvangt ten opzicht van de andere drie Tier I accountantsorganisaties. Om te toetsen of één van de accountantsorganisaties een premium ontvangt zijn er vier verschillende modellen ontwikkeld (model 5 tot en met 8). In elk van de modellen is één van de vier dummyvariabelen weggelaten om zo te controleren of er een premium wordt ontvangen. Voor deze variabelen zijn de volgende vier hypothesen ontwikkeld:

H7a: Bij de ondernemingen waarbij Deloitte de jaarrekeningcontrole uitvoert is de audit fee hoger dan bij de overige ondernemingen.

H7b: Bij de ondernemingen waarbij Ernst & Young de jaarrekeningcontrole uitvoert is de audit fee hoger dan bij de overige ondernemingen.

H7c: Bij de ondernemingen waarbij KPMG de jaarrekeningcontrole uitvoert is de audit fee hoger dan bij de overige ondernemingen.

H7d: Bij de ondernemingen waarbij PwC de jaarrekeningcontrole uitvoert is de audit fee hoger dan bij de overige ondernemingen.

Voordat de regressieanalyses zijn uitgevoerd is eerst gekeken of het aantal ondernemingen redelijk is verdeeld over de vier accountantsorganisaties voordat er eventueel verkeerde conclusies getrokken worden. Binnen de 51 ondernemingen die binnen dit onderzoek zijn meegenomen is er de volgende verdeling: Deloitte 24% (12), Ernst & Young 16% (8), KPMG 35% (18) en PwC 25% (13). Hieruit blijkt dat de ondernemingen redelijk verdeeld zijn.

Na het uitvoeren van de regressie van modellen 5 tot en met 8 blijkt dat PwC een significant hogere audit fee ontvangt ten opzichte van alle drie de andere accountantsorganisaties. De p-waarden binnen model 8 (PWC) zijn namelijk voor zowel Deloitte (0,009), Ernst & Young (0,001) als KPMG (0,031) significant. Binnen de modellen 5 tot en met 7 zijn niet alle p-waarden significant, wat inhoudt dat de

weggelaten accountantsorganisatie geen premium ontvangt ten opzichte van de andere drie accountantsorganisaties. Op basis van de p-waarden wordt hypothese 7d aangenomen en worden hypothesen 7a, 7b en 7c verworpen. Het accepteren van hypothese 7d houdt in dat wanneer de jaarrekeningcontrole door PwC wordt uitgevoerd de audit fee hoger is dan wanneer deze door Deloitte, Ernst & Young of KPMG wordt gecontroleerd. Voor dit resultaat kunnen verschillende verklaringen bestaan. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat PwC een hogere audit fee ontvangt omdat zij bijvoorbeeld een hogere kwaliteit levert, minder efficiënt jaarrekeningcontrole uitvoert of grotere ondernemingen controleert dan de overige accountantsorganisaties. Met de beschikbare gegevens binnen dit onderzoek is alleen de laatste mogelijkheid te analyseren. Wanneer er naar de grootte (omzet) van de gecontroleerde ondernemingen wordt gekeken per accountantsorganisatie blijkt dat deze bij PwC verreweg het grootste is (€20,5 miljard ten opzichte van €6,7 miljard bij Deloitte, €1,6 miljard bij Ernst & Young en €4,5 miljard bij KPMG). Het hoge gemiddelde wordt voornamelijk veroorzaakt door de omzet van Shell (€193,5 miljard). Wanneer deze wordt verwijderd is de gemiddelde omzet €6,1 miljard en dus vergelijkbaar met overige gemiddeldes. Wanneer de regressie opnieuw wordt uitgevoerd, zonder Shell, leidt dit echter niet tot andere resultaten. Uit deze resultaten blijkt namelijk ook dat PwC een premium ontvangt ten opzichte van de overige Tier I accountantsorganisaties.

In document D ETERMINANTEN VAN DE A UDIT F EE (pagina 44-48)