• No results found

Titel afstudeeropdracht: Een governance code voor universiteiten Maand en jaar: april 2008

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Titel afstudeeropdracht: Een governance code voor universiteiten Maand en jaar: april 2008"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: MSc Accountancy

Student: Fenna Kooistra Studentnummer: 1384759

Titel afstudeeropdracht: Een governance code voor universiteiten Maand en jaar: april 2008

Nummer afstudeeropdracht:

Afstudeerbegeleider: Herbert Keppels

Samenvatting : Dit onderzoek geeft aan hoe de nieuwe governance code voor universiteiten zich verhoudt ten opzichte van de ‘code Tabaksblat’. Tevens wordt er aangegeven wat de impact van de verantwoordingeisen die volgen uit de governance code is op de verslaggeving van de universiteiten.

Trefwoorden : governance code, universiteiten, beursgenoteerde ondernemingen

(2)

Een governance code voor universiteiten

Een vereenvoudigde versie van de ‘code Tabaksblat’ of een passende code voor universiteiten?

Naam: Fenna Kooistra Studentnummer: 1384759 Begeleider: Herbert Keppels Datum: 7-4-2008

Rijksuniversiteit Groningen

MSc Accountancy

(3)

Management Samenvatting

Goed bestuur is van maatschappelijk belang. De diverse boekhoudschandalen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan hebben de governancediscussie doen aanwakkeren. Dit heeft geresulteerd in een governance code voor beursgenoteerde ondernemingen, de ‘code Tabaksblat’. In navolging van deze code zijn de afgelopen jaren ook governance codes voor andere sectoren opgesteld. Op 1 januari 2007 is de ‘code goed bestuur universiteiten’ in werking getreden. In dit onderzoek is vergelijking gemaakt tussen de nieuwe governance code voor universiteiten en de ‘code Tabaksblat’. Het blijkt dat de verschillen die volgen uit de vergelijking van de codes met name betrekking hebben op de verschillen in

bestuursorganen en de relaties met belanghebbenden. Bij het analyseren van deze verschillen zijn twee governancemodellen als uitgangspunt genomen.

Daarnaast blijkt dat de ‘code Tabaksblat’ en de ‘code goed bestuur universiteiten’ qua inhoud veel overeenkomsten vertonen, maar dat de ‘code Tabaksblat’ op veel punten veel

gedetailleerder is. Dit komt door het gebruik van best-practice bepalingen.

Tot slot is aan de hand van de verantwoordingseisen die volgen uit de ‘code goed bestuur universiteiten’ onderzocht wat voor impact de nieuwe code heeft op de verslaggeving van universiteiten. Het blijkt dat in 2006 gemiddeld 56% van de verantwoordingeisen uit de code door de universiteiten wordt verantwoord. Bij deze score moet worden bedacht dat de ‘code goed bestuur universiteiten’ per 1 januari 2007 in werking is getreden. Op een aantal punten blijkt grote verscheidenheid in rapportage. Hierbij is de aanbeveling om de governance code op deze punten te concretiseren.

(4)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding... 5

1.1 Introductie ... 5

1.2 Probleemstelling... 7

1.3 Relevantie... 8

1.4 Opbouw onderzoek ... 9

Hoofdstuk 2 Governance ... 11

2.1 Inleiding ... 11

2.2 Het begrip Governance en het nut ervan. ... 11

2.3 Governance model... 14

Hoofdstuk 3 Governance codes ... 15

3.1 Inleiding ... 15

3.2 Beursgenoteerde ondernemingen ... 15

3.2.1 Kenmerken beursgenoteerde ondernemingen ... 15

3.2.2 Code Tabaksblat ... 19

3.3 Universiteiten ... 20

3.3.1 Kenmerken universiteiten ... 20

3.3.2. Code goed bestuur universiteiten ... 23

3.4 Verschillen in Governance codes ... 24

3.5 Samenvatting... 29

Hoofdstuk 4 Verantwoordingseisen... 32

4.1 Inleiding ... 32

4.2 Verschillen verantwoordingseisen ... 32

4.2.1 Verantwoordingseisen voor jaarverslagen ... 32

4.2.2 Verantwoordingseisen voor overige openbare stukken ... 36

4.3 Samenvatting... 38

Hoofdstuk 5 De praktijk ... 41

5.1 Inleiding ... 41

5.2 Onderzoeksontwerp... 41

5.3 Resultaten ... 44

5.3.1 Kwantitatieve analyse ... 45

5.3.2 Inhoudsanalyse ... 46

5.4 Samenvatting... 52

Hoofdstuk 6 Conclusie ... 54

6.1 Inleiding ... 54

6.2 Conclusie... 54

6.3 Beperkingen onderzoek... 56

6.4 Suggesties vervolgonderzoek... 57

Literatuurlijst ... 58

Bijlage 1………59

(5)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Introductie

Diverse boekhoudschandalen hebben de wereld de afgelopen jaren doen opschrikken. Ook op de topsalarissen van bestuurders, de transparantie en de zeggenschap van aandeelhouders is veel kritiek. De eisen die aan het bestuur van ondernemingen worden gesteld zijn steeds hoger. Hierdoor is de governancediscussie ontstaan in zowel de private als in de publieke sector.

Goed bestuur is van maatschappelijk belang. Bij grote ondernemingen zijn er veel

belanghebbenden, wat strenge eisen stelt aan de transparantie en de verantwoording. Deze eisen zijn nodig om de kwaliteit van het bestuur te kunnen beoordelen en te kunnen corrigeren (Pruijm, 2003).

Volgens Pruijm(2003) komt integer gedrag niet vanzelf tot stand en kan het niet aan de markt worden overgelaten. Het moet worden uitgelegd, voorgeschreven en als het niet wordt

nageleefd gesanctioneerd. Om te zorgen dat er een adequate governancestructuur ontstaat, is er in 2003 een code voor goed bestuur opgesteld door de commissie Tabaksblat. De code dient als hulpmiddel voor waarborging van integer gedrag van betrokkenen. De code geldt voor alle beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. De code verplicht de beginselen in de code op te volgen of uit te leggen waarom dit niet wordt gedaan ( de comlpy-or-explain regel).

De oorsprong van de problemen met betrekking tot goed bestuur ligt in de tijd waarin er voor het eerst een scheiding plaatsvond tussen het eigendom van de onderneming en de leiding over de onderneming. Deze scheiding tussen eigendom en leiding staat ook wel bekend als de agency theorie. De kapitaalverschaffers zijn de eigenaren van de onderneming maar de dagelijkse leiding is de verantwoordelijkheid van het bestuur. Problemen ontstaan er wanneer de belangen van de aandeelhouder en de bestuurder niet gelijk zijn.

Er zijn verschillende controlemechanismen om ervoor te zorgen dat de onderneming zo goed mogelijk presteert zonder dat er eigen belangen van de managers worden nagestreefd. Een van de mechanismen is de governance code.

(6)

Nadat er veel aandacht is geweest voor governance in de private sector, waar een governance code uit voortgekomen is, is ook de discussie ontstaan in de publieke sector. Ook bij publieke ondernemingen is transparantie, integer ondernemingsbestuur en toezicht van belang. Het gaat hier namelijk om de verantwoording van publieke gelden. Net als bij private ondernemingen zijn er veel belanghebbenden. Transparantie en integer ondernemingsbestuur kunnen het vertrouwen van de burger in de onderneming of instelling vergroten. Tevens is er minder keuzevrijheid voor de burger bij publieke instellingen dan bij ondernemingen die voor de markt produceren. Dit is een reden om veel aandacht te besteden aan goed bestuur bij deze instellingen (Financieel dagblad, 2003).

Goed bestuur is ook in het onderwijs essentieel. Het gaat om grote belangen (Ministerie van Economische Zaken, 2004) waaronder:

 Dienstverlening dat van maatschappelijk belang is; namelijk het verspreiden van kennis.

 Kwaliteit en continuïteit van onderwijs behoort tot de grootste zorg van de burger.

Verschillende ontwikkelingen in het onderwijs hebben aanzet gegeven tot veranderingen in de bestuurlijke verhoudingen. Zo hebben schaalvergroting, deregulering een sterkere

bewustwording van de maatschappelijke functie en de wens tot professionalisering de instellingen aangezet tot herziening van hun governance. Maar ook ontwikkelingen als het vastleggen van financieringsstromen, financiële risicobeheersing, onduidelijke wetgeving en onzekerheid over bestaande toezichtkaders, en verder diverse schandalen hebben hieraan bijgedragen (onderwijsraad, 2004).

De afgelopen jaren zijn ook in het onderwijs verschillende codes voor goed bestuur ontstaan.

Zowel MBO- als HBO-instellingen hebben in 2005 een branchecode voor goed bestuur opgesteld. Het verzoek van de overheid aan het management van universiteiten om een code op te stellen over het belonen van topfunctionarissen bij universiteiten, heeft het management van de universiteiten doen besluiten dit te integreren met een governancecode (VSNU, 2007).

Per 1 januari 2007 geldt de ‘code goed bestuur universiteiten’. Evenals bij beursgenoteerde ondernemingen geldt hier de comply-or-explian regel. De besturen van de universiteiten zullen moeten voldoen aan de beginselen in de code of aangeven waarom dat niet wordt gedaan.

(7)

1.2 Probleemstelling

De doelstelling van het onderzoek is:

Inzicht verkrijgen in hoe de nieuwe governance code voor universiteiten zich verhoudt t.o.v. de ‘code Tabaksblat’. Daarnaast wil ik aangeven wat voor impact de

verantwoordingseisen van de nieuwe governance code heeft op de verslaggeving van universiteiten.

Het conceptueel model (figuur 1) geeft schematisch weer wat ik ga onderzoeken. De verschillen tussen de beide codes worden beschreven en geanalyseerd. Uit de codes volgen verantwoordingseisen, die worden eveneens met elkaar vergeleken en geanalyseerd. De verantwoordingeisen voor universiteiten geven aan waar de verslaggeving over het boekjaar 2007 aan moet voldoen. Door de verslaggeving van boekjaar 2006 hiermee te vergelijken kunnen de implicaties van de nieuwe governance code worden vastgesteld.

Hieruit volgt de volgende hoofdvraag:

Wat zijn de verschillen in de verantwoording tussen beursgenoteerde ondernemingen en universiteiten, als gevolg van de governance codes? En wat voor impact heeft de nieuwe governance code voor universiteiten op de verslaggeving?

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden, stel ik de volgende deelvragen:

 Wat zijn de verschillen tussen de ‘code Tabaksblat’ en de ‘code goed bestuur universiteiten’, en hoe kunnen die worden verklaard d.m.v. de verschillen in omgevingsfactoren?

 Welke verantwoordingseisen volgen er uit de ‘code Tabaksblat’ en de ‘code goed bestuur universiteiten’ en wat zijn de verschillen daartussen?

 Wat zijn de implicaties van de verantwoordingseisen die volgen uit de governance code op de verslaggeving van universiteiten?

(8)

Code tabaksblat

Code goed bestuur universiteiten

Verantwoording Verantwoording

Verslaggeving

‘07

Verslaggeving

‘06

eisen

eisen verschillen

verschillen

implicaties eisen

Figuur 1. Conceptueel model

1.3 Relevantie

Aanleiding van dit onderzoek is de nieuwe governance code voor universiteiten die sinds 1 januari in 2007 in werking is getreden. Over het boekjaar 2007 zullen de raden van bestuur van universiteiten moeten verantwoorden of ze aan de code voldoen. Om een goed beeld van de code te schetsen zal ik deze gaan vergelijken met de ‘code Tabaksblat’. De ‘code

Tabaksblat’ geldt voor alle Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en is van kracht sinds 2003. Sinds de invoering van de ‘code Tabaksblat’ zijn er ook in andere sectoren governance codes opgesteld. Deze codes worden opgesteld vanuit verschillende

uitgangspunten. Hierdoor lopen de codes zowel qua inhoud en structuur ook kwalitatief sterk uiteen (Kok et.al., 2005). Volgens Bossert (2005) zijn de codes in de publieke sector

vereenvoudigde versies van Tabaksblat, terwijl de aard en omvang van de publieke sector veel complexer is. Een sector met collectieve middelen moet zorgvuldig zijn in haar bestuur en in de verantwoording die daarover moet worden afgelegd. Tussen beursgenoteerde

ondernemingen en universiteiten zitten verschillen, met name in de omgeving. Ik zal kijken in hoeverre deze verschillen zijn doorgetrokken in de codes en in de verantwoordingseisen die volgen uit de codes.

(9)

Eerder onderzoek op het gebied van governance richt zich vooral op beursgenoteerde ondernemingen. In de publieke sector gaat het voornamelijk om verkennende onderzoeken om de governancediscussie nog niet zo lang speelt. Zo heeft Kok et al. (2005) een

inventariserend onderzoek gedaan naar een aantal sectorcodes van maatschappelijke

ondernemingen en vergeleken met de ‘code Tabaksblat’. Voor de sector onderwijs is alleen gebruik gemaakt van de codes van primair en voortgezet onderwijs. Aangezien het onderwijs voor elke soort onderwijs (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, beroeps- en

volwassenenonderwijs, hogerberoepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs) een andere governancecode heeft opgesteld kan in dit onderzoek dus niet over de hele sector worden gesproken.

Daarnaast zijn er door de onderwijsraad diverse onderzoeken gedaan om adviezen te geven over hoe governance in het onderwijs vorm kan geven. Omdat de governance codes in het onderwijs net zijn ingevoerd is er nog weinig onderzoek op dit terrein.

Vervolgens ga ik onderzoeken welke implicaties de nieuwe governance code heeft op de jaarverslaggeving van universiteiten. Uit de verantwoordingseisen van de code volgen eisen voor de jaarverslaggeving. Door te inventariseren in hoeverre de universiteiten in het boekjaar 2006 al voldoen aan deze eisen, kan worden vastgesteld hoe groot de impact is van de nieuwe code. De resultaten zijn dan ook nuttig voor de besturen en raden van toezicht van de

universiteiten. Ook is het onderzoek nuttig voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap omdat het een beeld geeft van de governance bij universiteiten. Ze kunnen de resultaten van het onderzoek vergelijken met eerdere adviezen die zij hebben gegeven aan onderwijsinstellingen om governance vorm te geven. Ook andere belanghebbenden hebben baat bij het onderzoek, denk aan leerlingen, docenten en bedrijven die

samenwerkingsverbanden aangaan met de universiteit. Een adequate governancestructuur zorgt voor vertrouwen bij de burger, dit is uiteindelijk goed voor het imago van de

universiteit.

1.4 Opbouw onderzoek

In hoofdstuk twee zal ik het begrip govenance verder toelichten. Er wordt besproken wat het inhoudt en wat het nut is van een adequate governancestructuur. Tevens zal ik in een model aangeven hoe een adequate governancestructuur eruit ziet.

(10)

In het vervolg van het rapport zal het conceptueel model (figuur 1) in stappen worden

beschreven. In hoofdstuk drie komen de governance codes aan bod. Eerst zal ik de interne en externe relaties bij beursgenoteerde ondernemingen bespreken en aangeven hoe en waarom de

‘code Tabaksblat’ is ontstaan. Daarna zal ik ook voor universiteiten aangeven wat de belangrijkste interne en externe relaties zijn. En zal ik ingaan op het ontstaan van de code goed bestuur voor universiteiten. Tot slot geef ik een beschrijving van de verschillen tussen de beide codes.

Vervolgens zullen in hoofdstuk vier de verschillen tussen de verantwoordingseisen, die volgen uit de beide governance codes, worden weergegeven en geanalyseerd. Ik zal aangeven in hoeverre de verschillen kunnen worden verklaard door de kenmerken van de instellingen.

In hoofdstuk vijf zal ik aan de hand van jaarverslagen en andere openbare stukken gaan inventariseren in hoeverre de universiteiten al voldoen aan de verantwoordingseisen die volgen uit de nieuwe governance code. Aan de hand van deze inventarisatie kan worden aangegeven wat voor impact de code heeft.

Tot slot zullen in hoofdstuk zes de conclusies worden weergegeven. Daarnaast zal ik in dit hoofdstuk de beperkingen van het onderzoek aangeven en suggesties doen voor

vervolgonderzoek.

(11)

Hoofdstuk 2 Governance

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik ingaan op het begrip governance. Wat houdt het in en wat is het nut van een adequate governancestructuur? Tevens zal ik twee modellen bespreken die een adequate governancestructuur uitleggen. Tot slot zal ik een model tonen waarin de verschillende dimensies van governance worden aangeven.

2.2 Het begrip Governance en het nut ervan.

Er bestaan vele verschillende definities van het begrip governance. Hieronder een greep uit de verschillende definities.

Het proces van beïnvloeding door belanghebbenden van de gang van zaken bij

ondernemingen, zowel ter zake van besluitvorming als ter zake van de uitvoering van het beleid. (Peij, 2002)

Governance gaat in de essentie om de vraag aan wie en op welke wijze een integer

ondernemingsbestuur transparant verantwoording moet afleggen over strategie, resultaten en risico’s. (Cools, 2006)

Het waarborgen van de onderlinge samenhang van de wijze van sturen, beheersen en toezicht houden van organisaties, gericht op een efficiënte en effectieve realisatie van de

doelstellingen, alsmede het daarover op een open wijze communiceren en verantwoording afleggen ten behoeve van belanghebbenden. (Ministerie van Financiën, 2001)

Bij goede corporate governance gaat het om een efficiënt toezicht op het bestuur (‘checks’) en om een goede verdeling van de invloed tussen de verschillende bestuursorganen

(‘balances’) . Volgens de commissie Tabaksblat (Corporate governance code, 2003) zijn goed ondernemerschap en toezicht hierop essentiële voorwaarden voor het stellen van vertrouwen in de het bestuur door de belanghebbenden.

(12)

Uit onderzoek blijkt dat er een positieve relatie bestaat tussen een goede uitwerking van governance bepalingen en de bedrijfswaarde van de onderneming. In het onderzoek is de aandelenkoers gehanteerd om de bedrijfswaarde van de onderneming te bepalen. Ook blijkt dat transparantie en gunstige ‘audit reports’ bijdragen aan betere performance en de waarde van de onderneming.(Del Brio et. al.). De performance van een onderneming wordt in het onderzoek vastgesteld aan de hand van de behaalde resultaten. Meer informatie verstrekken dan vereist heeft een positieve invloed op de ondernemingswaarde. Ook het beter rapporteren over interne kwesties en informatie laten verifiëren door een audit-commissie heeft een positieve uitwerking op de ondernemingswaarde.

Tevens wordt een adequate governancestructuur vanuit verschillende hoeken gestimuleerd (Kok et.al, 2005):

 de overheid; diverse wetten reguleren het bestuur van een organisatie en stellen onbehoorlijk bestuur strafbaar;

 marktfactoren; de burgers stellen in toenemende mate eisen aan hoe een organisatie intern functioneert. De mening van het publiek en de media over integriteit van het bestuur heeft steeds meer invloed op de prestaties van de onderneming;

 de behoefte aan legitimering; bestuurders van een onderneming willen hun eigen handelen kunnen rechtvaardigen.

Er zijn dus verschillende manieren mogelijk om governance uit te leggen. Maher en Andersson (1999) noemen 2 modellen om governancestructuur uit te leggen, namelijk het shareholdersmodel en het stakeholdersmodel.

In het traditionele shareholdersmodel wordt governance beschreven als een formeel systeem waarin het management een verantwoordingsplicht heeft ten opzichte van de aandeelhouders.

In dit model wordt verondersteld dat de onderneming als doel heeft om de winst te

maximaliseren. De managers zouden ervoor moeten zorgen dat de onderneming wordt geleid in het belang van de aandeelhouders. Hier komt het agency probleem om de hoek kijken. Een agency probleem kan ontstaan wanneer eigendom en leiding gescheiden zijn. Dit doet zich voor bij ondernemingen met aandeelhouders. Aandeelhouders zijn de eigenaren van de onderneming, zij investeren geld in de onderneming. De managers hebben de dagelijkse leiding over de onderneming. De aandeelhouder is niet in staat toezicht te houden op de het management, waardoor ze niet kunnen zien wat er met hun inbreng gebeurt (Peij et.al., 2002).

Managers kunnen de onderneming door hun informatievoorsprong en deskundigheid beter

(13)

leiden, maar de aandeelhouders kunnen niet controleren in hoeverre de managers de belangen van de aandeelhouders dienen. Er bestaat een mogelijkheid dat managers opportunistisch gedrag gaan vertonen. Een consequentie van opportunistisch gedrag is dat het in het algemeen leidt tot minder aankopen van aandelen door de aandeelhouders, ook wel bekend als het

‘hold-up’ probleem. Om de aandeelhouder te beschermen tegen opportunistisch gedrag van managers kunnen er diverse governancemechanismen worden gebruikt, waaronder een governance code.

Kritiek op dit model is dat er wordt uitgegaan van sterke managers en zwakke

aandeelhouders. In de praktijk blijkt echter dat de aandeelhouders niet zo zwak zijn als in de theorie wordt gesteld. In het model is er van uitgegaan dat het aandeelhouderspakket wijd verspreid is. Echter in de praktijk blijkt dat er vaak sprake is van een geconcentreerd aandeelhoudersschap is, waar de grote aandeelhouders een groep vormen die wel degelijk invloed kunnen uitoefenen op het management van de onderneming. Het gaat dus bij governance niet alleen om de bescherming van de aandeelhouder.

Een ander punt van kritiek is dat de focus op alleen de aandeelhouder te smal is. Er zijn meer groepen die investeren in de onderneming.

Dit komt terug in het stakeholdersmodel. Andere belanghebbenden zijn bijvoorbeeld

werknemers, leveranciers, klanten en overheid. Volgens dit model is governance afhankelijk van de relaties tussen de verschillende groepen van belanghebbenden van de onderneming.

Het succes van de onderneming is mede afhankelijk van het resultaat van teamwork tussen de verschillende groepen van belanghebbenden. Het daarom ook in het belang van de eventuele aandeelhouders dat er rekening wordt gehouden met andere belanghebbenden.

Kritiek op het stakeholdesrmodel is echter dat het management bij het nemen van beslissingen rekening dient te houden met veel verschillende groepen belangehebbenden wat kan leiden tot inefficiënties. Tevens zijn betrokken bang dat het management bij slechte resultaten van de onderneming deze toeschrijven aan de inefficiënties die ontstaan door het stakeholdersmodel.

In het shareholdersmodel is het immers duidelijk waar de prioriteiten van het management liggen, namelijk het maximaliseren van de winst. In het stakeholdersmodel is dit een grijs gebied; er moet er naar een compromis worden gezocht wat leidt tot de beste resultaat voor alle belanghebbenden.

(14)

2.3 Governance model

Bij governance kunnen er vier hoofdprocessen worden onderscheiden (Hessels & Hooge, 2006):

 Sturen; het geven van een strategische richting voor de toekomst van de organisatie en zorgen voor de uitvoering daarvan.

 Toezicht houden; toezicht houden op de prestaties van de bestuurders.

 Verantwoorden; verantwoording afleggen aan degene die daartoe recht heeft.

 Beheersen; van de informatie die moet worden verantwoord.

Verschillende actoren vervullen een rol bij deze processen, zoals de RvB, de raad van commissarissen (of RvT), de aandeelhouders en andere belanghebbenden. De onderlinge verhoudingen tussen de verschillende actoren worden de ‘checks and balances’ genoemd.

In het onderstaande model zijn de verschillende dimensies van governance aangegeven. Een adequate governancestructuur ontstaat er wanneer er een goed evenwicht is binnen de interne relaties en de externe relaties in de onderneming. Om dit te bewerkstelligen zijn er vier processen in een onderneming die adequaat dienen te werken; sturen, toezicht houden, beheersen en verantwoorden. Zowel interne bestuursorganen als externe belanghebbenden spelen een rol in het governancemodel.

Figuur 2 Governance model, bron; Smidt, P. (2007)

(15)

Hoofdstuk 3 Governance codes

3.1 Inleiding

Goed bestuur bestaat uit transparantie, verantwoording, integriteit en rekenschap en geeft daarnaast een competente invulling van het bestuur, de raad van commissarissen dan wel de RvT (Smidt, 2007). Al deze elementen worden in een governance code vastgelegd.

Een governance code heeft zowel een interne als een externe functie. De interne functie is het verhelderen van de interne relaties ( ‘checks and balances’ ) en de relaties met andere

belanghebbenden. De externe functie is het behouden en versterken van het publieke vertrouwen (Koelemeijer, 2004).

In het volgende hoofdstuk wordt zowel voor beursgenoteerde ondernemingen als voor universiteiten aangeven wat de belangrijkste relaties zijn en hoe die zich verhouden (‘checks and balances’). Vervolgens zullen de governance codes van zowel beursgenoteerde

ondernemingen als van universiteiten worden besproken. Deze codes zullen naast elkaar worden gelegd en zal er een inventarisatie van de verschillen plaatsvinden. De verschillen worden geanalyseerd aan de hand van de eerder genoemde verschillen in de

governancestructuur. Hierbij komen de twee modellen van governancestructuur, die

beschreven zijn in hoofdstuk 2, weer naar voren. Het zal blijken dat bij de ‘code Tabakblat’

het shareholdersmodel als uitgangspunt is genomen en dat bij de ‘code goed bestuur universiteiten’ het stakeholdersmodel als uitgangspunts is genomen.

3.2 Beursgenoteerde ondernemingen

3.2.1 Kenmerken beursgenoteerde ondernemingen

Er zijn verschillende groepen belanghebbenden binnen een onderneming. In beursgenoteerde ondernemingen zijn dit belanghebbenden die direct betrokken zijn bij de besluitvorming en de uitvoering, zoals de raad van bestuur (in het vervolg RvB), de raad van commissarissen ( in het vervolg de RvC) en de algemene vergadering van aandeelhouders ( in het vervolg de AVA). Daarnaast zijn er ook indirecte belanghebbenden zoals werknemers, overheid,

(16)

afnemers etc. Hieronder zullen de verschillende groepen van belanghebbenden worden besproken.

Algemene Vergadering van Aandeelhouders

Bij beursgenoteerde ondernemingen verschaffen de aandeelhouders het kapitaal van een onderneming en vormen daardoor een belangrijke positie. Het geïnvesteerde kapitaal heeft twee functies; een financieringsfunctie en een zeggenschapsfunctie. In normale

omstandigheden zijn deze functies aan elkaar gelijk en geldt er ‘one share , one vote’ (Peij et.al.,2002). Aandeelhouders hebben bepaalde bevoegdheden en kunnen hun stem daarover uitbrengen in de AVA (AVA). Bevoegdheden zijn onder andere benoeming en ontslag van bestuurders en commissarissen, vaststelling van de jaarrekening en het wijzigen van de statuten (Pruijm, 2003). Zoals al eerder beschreven, is er splitsing tussen eigendom en macht.

De aandeelhouders investeren met hun kapitaal in de onderneming, maar de dagelijkse leiding wordt uitgevoerd door de RvB. Hierdoor kunnen er problemen ontstaan doordat deze partijen niet altijd dezelfde belangen hebben. Uit historische ontwikkelingen blijkt dat de AVA behoorlijk functioneert als orgaan van toezicht en besluitvorming. Hierbij gaat men er vanuit dat het aantal aanhouders van een onderneming niet groot is en dat een ruime meerderheid zal verschijnen op de AVA. Echter dit is bij beursgenoteerde ondernemingen vaker uitzondering dan regel. Aandelen bij beursgenoteerde ondernemingen bestaan meestal uit een groot aantal aandelen aan toonder. Niet alle aandeelhouders zullen verschijnen op de AVA. Om te voorkomen dat er een toevallige meerderheid ontstaat bij beslissingen in de AVA als gevolg van onder andere institutionele beleggers, worden er in Nederland vaak

beschermingsconstructies gebruikt. Beschermingconstructies beperken de zeggenschap van de aandeelhouder. Ze zijn bedoeld om de overname door een andere onderneming te voorkomen.

Echter vaak wordt het ook gebruikt om een bepaalde groep aandeelhouders te bevoorrechten om zo een toevallige meerderheid te voorkomen ( Peij et.al., 2002).

Ook het structuurregime beperkt de zeggenschap van de aandeelhouders. Het structuurregime is van toepassing op grote ondernemingen waarbij er een grote afstand bestaat tussen de aandeelhouders en de onderneming. Ondernemingen vallen onder het structuurregime wanneer zij een geplaatst kapitaal hebben van tenminste € 16 miljoen, er een

ondernemingsraad is ingesteld en er tenminste honderd werknemers werkzaam zijn bij de onderneming ( art. 153, BW 2). Beursgenoteerde ondernemingen vallen in de meeste gevallen onder het structuurregime. Het structuurregime dient ervoor te zorgen dat er een extra

waarborg is voor toezicht op het beleid en de gang van zaken bij de onderneming. Benoeming

(17)

en ontslag van bestuurders en zeggenschap over bestuursbesluiten zijn niet langer bevoegdheden van de AVA maar van de RvC. De AVA vervult hierin nog slechts een adviserende rol. Ook de jaarrekening wordt niet langer vastgesteld door de AVA maar door de RvC. Tot slot worden de leden van de RvC door de raad zelf benoemd en niet langer door de AVA. Op 1 oktober 2004 is er een aangepaste structuurregeling ingevoerd waarbij de positie van de aandeelhouder enigszins is versterkt (Cools, 2005). De commissarissen worden voortaan benoemd door de AVA. Ook stellen de aandeelhouders de jaarrekening voortaan vast. Tot slot kan de AVA de RvC collectief ontslaan.

Raad van Commissarissen

De RvC is het toezichthoudende orgaan van de onderneming. De raad is verantwoordelijk voor het toezicht houden op de RvB en voor de goedkeuring van besluiten van de RvB.

Daarnaast geeft de raad advies aan de RvB. Bij het vervullen van zijn taak moet het belang van de onderneming in acht worden genomen (art. 140, BW 2). Om toezicht te kunnen houden is de RvC afhankelijk van de informatie die door de RvB wordt verschaft. De RvC dient een actieve rol te vervullen in het informatieproces. Daarnaast zal de raad moeten

aangeven wat voor informatie er nodig is om zijn taak te kunnen uitoefenen en waarbij hij ook kan nagaan dat de informatie die wordt verstrekt betrouwbaar is (Peij et.al., 2002). Het is hierbij belangrijk dat de leden van de RvC een bepaalde deskundigheid hebben. Om de informatie te kunnen beoordelen dienen zij kennis te hebben van de bedrijfsprocessen en van de branche waarin de onderneming opereert. Tevens zijn de leden van de RvC zich bewust van de noodzaak om over de benodigde kennis te beschikken omdat ze hoofdelijk

aansprakelijk zijn (art. 149, BW 2). Ook is het belangrijk dat de oordeelsvorming binnen de RvC onafhankelijk is. Het is van belang dat de RvC rekening houdt met de belangen van de verschillende stakeholders van de onderneming. De belanghebbenden die samenwerken met de onderneming hebben het vertrouwen dat de hun belangen worden behartigd door de RvC.

Er moet zowel een onafhankelijkheid zijn ten opzichte van deze stakeholders als ten opzichte van de RvB. Onafhankelijkheid ten opzichte van de RvB is een kritiek punt omdat de RvC afhankelijk is van de informatie die de RvB verschaft. Om de onafhankelijkheid te bevorderen is er in de wet geregeld dat de commissarissen niet in dienst mogen zijn van de onderneming of van een afhankelijke maatschappij. Daarnaast mag een commissaris niet een bestuurder van de onderneming zijn ( art. 160, BW 2 ). Echter uit Amerikaans onderzoek blijkt dat de helft van de leden van de RvC met dubbele belangen opereert (Pruijm, 2003). Ook blijkt dat er in Nederland de afgelopen decennia onder de leden van de raden van commissarissen een ‘old-

(18)

boys’netwerk heerst. Dit zijn punten in de governancestructuur die in de toekomst zouden kunnen worden verbeterd.

Raad van bestuur

De RvB is verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van de onderneming. De raad dient hierover verantwoording af te leggen tegenover de AVA en de RvC. Ook is de raad verplicht hen voortdurend op de hoogte te houden over de gang van zaken. Ondernemingsbeleid wordt door het bestuur opgesteld en vervolgens ter goedkeuring voorgelegd aan de RvC. De RvC dient de plannen goed te keuren en toezicht te houden op de uitvoering. De RvB is vervolgens verantwoordelijk voor de uitvoering van de plannen en zal verantwoording afleggen aan de RvC over de uitvoering van de plannen. Om dit te kunnen bewerkstelligen dient de RvB zelf toe te zien op de uitvoering van de plannen.

Het is gewenst dat het bestuur uit meerdere leden bestaat. Hierdoor kunnen de leden elkaar beoordelen en bekritiseren en zal het in het algemeen leiden tot een betere kwaliteit van de managementinformatie. Benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders is de

verantwoordelijkheid van de AVA, tenzij de onderneming onder het structuurregime valt. In dat geval is het een verantwoordelijkheid van de RvC ( Peij et.al. , 2002).

Ondernemingsraad

Een onderneming met vijftig of meer werknemers is verplicht een ondernemingsraad (OR) in te stellen. Ondernemingsraden worden opgericht om de belangen van de werknemers van de organisatie te behartigen. De ondernemingsraad heeft invloed op de besluitvorming met name wanneer het gaat om de rechten van de werknemers. Om dit te bewerkstellingen kan de ondernemingsraad gebruik maken van (www.wikipedia.nl, 15/3/2008).

 Het adviesrecht (art. 25 WOR); het bestuur dient advies te vragen aan de OR over voorgenomen besluiten met financiële, economische of organisatorische gevolgen voor de onderneming. Daarbij dient het bestuur aan te geven wat de beweegredenen zijn voor het besluit en wat de gevolgen zullen zijn van het besluit.

 Het instemmingsrecht (art. 27 WOR); over besluiten die betrekking hebben op de werknemers van de onderneming dient het bestuur instemming te vragen aan de OR voordat men het besluit kan gaan uitvoeren. Wanneer de OR niet instemt met het besluit kan het bestuur een gerechtelijke procedure aanspannen.

 Het overlegrecht; de OR heeft het recht overleg te voeren met het bestuur over de gang van zaken binnen de onderneming (art. 23 WOR).

(19)

3.2.2 Code Tabaksblat

In 1996 werd de Commissie Corporate Governance opgericht onder leiding van de heer Peters. Aanleiding was een akkoord dat tussen VEUO (Vereniging Effecten Uitgevende Ondernemingen) en de Vereniging voor de Effectenhandel is gesloten ten gevolge van een discussie over nieuwe voorwaarden die het beursbestuur aan een beursnotering wou

verbinden. Door de commissie Peters werden 40 aanbevelingen gedaan aan commissarissen, bestuurders en aandeelhouders over Corporate Governance (Pruijm, 2003).

Als gevolg van de vele schandalen in het afgelopen decennium werd duidelijk dat de

governancestructuur bij vele ondernemingen niet in orde was. De ‘checks and balances’ in de meeste ondernemingen zouden niet juist functioneren. Zo zou het bestuur een te dominante rol hebben. De RvC zou niet betrokken genoeg zijn en daardoor niet goed kunnen

functioneren als toezichthoudend orgaan. En de AVA zou niet kunnen optreden tegen het bestuur en de RvC door het gebruikt van beschermingsconstructies en het structuurregime.

Ook werd de onafhankelijkheid en deskundigheid van de externe accountant in twijfel getrokken (Corporate Governance Code, 2003).

Om de verdeling van de verantwoordelijkheden te verbeteren werd in 2003 een governance code (‘code Tabaksblat’) opgesteld door de Commissie Tabaksblat. Daarbij werden de 40 aanbevelingen van de commissie Peters als uitgangspunt genomen. Het was de bedoeling van de Commissie om het vertouwen in het bestuur en het toezicht daarop te vergroten. Er zijn daarom bepalingen opgenomen die de positie van de RvC en de AVA versterken zodat de dominante positie van het bestuur wordt vermeden. De commissie Tabaksblat noemt de code:

“een stap naar herstel van het vertrouwen van het publiek in een eerlijke, integere en transparante gang van zaken binnen Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen”.

Het blijkt dus dat de ‘code Tabaksblat’ met name kijkt naar de relatie tussen intern management en de aandeelhouders. Dit komt terug in het eerder beschreven

shareholdermodel. Governance wordt hier beschreven als een formeel systeem waarin het management een verantwoordingsplicht heeft ten opzichte van de aandeelhouders. Het model heeft als uitgangspunt dat de onderneming als doel heeft de winst te maximaliseren.

De ‘code Tabaksblat’ is van toepassing op alle ondernemingen met een notering aan de Nederlandse beurs. De code bestaat uit bepalingen en concrete bepalingen die betrokken partijen van de onderneming in acht moeten nemen. In het jaarverslag moet er worden aangegeven hoe de code bij de onderneming is toegepast (comply-or-explain).

(20)

De ‘code Tabaksblat’ bestaat uit vijf hoofdstukken; naleving van de code, het bestuur, de RvC, de AVA en de financiële verslaggeving. In de hoofdstukken worden bepalingen

genoemd waaraan de ondernemingen dienen te voldoen. De bepalingen zijn uitgewerkt in best practice bepalingen en kunnen worden opgevat als een nadere invulling van de algemene bepalingen. De best practice bepalingen vormen een normstelling voor het gedrag van het bestuur en de commissarissen.

Per 1 januari 2004 zijn alle beursgenoteerde ondernemingen verplicht om te voldoen aan de code. Daarbij wordt van hen verwacht dat ze in het jaarverslag aangeven in hoeverre ze voldoen aan de code.

3.3 Universiteiten

3.3.1 Kenmerken universiteiten

Universiteiten zijn publieke instellingen, er zijn echter drie universiteiten die een privaatrechtelijke vorm hebben, maar worden bekostigd met publieke gelden. De kernactiviteiten van universiteiten zijn het faciliteren van onderwijs, onderzoek en maatschappelijke activiteiten. De Nederlandse overheid heeft altijd een belangrijke rol

gespeeld in de coördinatie van het hoger onderwijs en onderzoek. Door deze regulering was er weinig variëteit in de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek onder de verschillende

universiteiten. Eind jaren ’80 introduceerde de overheid een nieuwe manier van toezicht;

‘steering at a distance’. De regulering en planning door de overheid werd vervangen door het concept waarbij overheid grenzen stelde waarbinnen de universiteiten dienen te handelen.

Hierdoor nam de autonomie van de universiteiten toe. Gevolgen waren dat de universiteiten meer samenwerkingsverbanden aangingen, privatiseerden en er verschillende profielen ontstonden(De Boer et. al., 2007). Door de deregulering en de autonomievergroting zijn de bevoegdheden van het bestuur vergroot. Dit sloot niet aan bij de professionaliteit van het bestuur, waardoor de bestuurlijke verhoudingen veranderden (Onderwijsraad, 2006). De onderwijsraad heeft vijf aanbevelingen gedaan die het bestuurlijke evenwicht richting dienen te geven:

 De verdeling van bevoegdheden dient zo te zijn dat de onderwijsinstelling gericht is op het primaire proces.

 De invloed van externen op het bestuur moet minder sterk worden.

(21)

 Bestuurlijke relaties tussen belanghebbenden dienen gebaseerd te zijn op wederkerigheid en duurzaamheid.

 Het bestuur van de onderwijsinstelling en interne toezicht moeten gescheiden worden.

 De bestuurlijke inrichting dient uitvoerbaar en hanteerbaar te zijn.

In de publieke sector zijn er drie verantwoordingsstructuren te onderscheiden; verticale, diagonale en horizontale verantwoording (Bossert, J. et.al., 2005).

Bij verticale verantwoording gaat het om een hiërarchische relatie. Bij universiteiten legt de RvT verticale verantwoording af aan de minister van OCW.

Bij diagonale verantwoording wordt er verantwoording afgelegd aan de toezichthoudende instantie. Bij universiteiten zijn dit onder andere de onderwijsinspectie, die toezicht houdt op de kwaliteit van het onderwijs, en de CFI die toezicht houdt op de doelmatige en rechtmatige besteding van overheidsgelden.

Het afleggen van verantwoording aan externe belanghebbenden valt onder horizontale verantwoording. Bij universiteiten gaat het hier om verantwoording afleggen aan studenten, ouders, bedrijven etc.

De visie van de onderwijsraad (2004) op deze verschillende verantwoordingsstructuren is dat ze in evenwicht moeten zijn. De verantwoording aan de belanghebbenden (horizontaal) kan nooit in de plaats komen van verantwoording aan de overheid (verticaal).

Bestuursorganen bij de universiteit zijn de RvT ( in het vervolg RvT), het CvB (in het vervolg CvB) en een medezeggenschapsraad. Hieronder worden deze organen besproken.

College van Bestuur

Het CvB is verantwoordelijk voor het bestuur en beheer van de universiteit en bestaat uit ten hoogste drie leden. Het CvB is verantwoording schuldig aan de RvT. Een lid van het CvB dient onafhankelijk te zijn (art. 9.3:7 WHW). Hij kan niet tevens lid zijn van de RvT of werkzaam zijn bij een andere universiteit.

Raad van Toezicht

De RvT van openbare universiteiten vormt een rol tussen de minister van OCW en de universiteit (Luursema et. al., 2003). De in 1997 geïntroduceerde wet ‘Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie (MUB)’ zorgde dat er voor het eerst een intern

toezichthoudend orgaan was die tevens een relatie had met de minister. Hierdoor ontstaat een

(22)

positie waarin de RvT aan de ene kant het belang van de universiteit moet dienen en

anderzijds een verantwoordingsplicht heeft ten opzichte van de minister. De wet MUB werd ingevoerd met de verwachting dat de verantwoordingsplicht van het bestuur naar de minister zou afnemen. Het college zou nu meer moeten gaan verantwoorden naar de RvT. De RvT zou op zijn beurt gaan verantwoorden aan de minister. Uit onderzoek in 2001, ingesteld door de minister, blijkt echter dat de verhoudingen nog niet optimaal zijn. De colleges van bestuur klagen over een dubbele verantwoordingsplicht, zowel naar de RvT als naar de minister. De onderwijsraad (2004) voorspelt dat de openbare universiteiten, waar dit probleem zich voordoet, zal verzelfstandigen. Universiteiten gaan zich onderbrengen in privaatrechtelijke stichtingen. In dat geval is de RvT geen externe toezichthouder namens de minister meer.

De raad is verantwoordelijk voor het toezicht op het beleid en de werkzaamheden van het CvB en voorziet hen van advies. Het dient belangrijke besluiten van het bestuur goed te keuren (art 9.8:2 WHW). Het gaat om besluiten die een invloed hebben op de werkwijze van de universiteit, financiële beslissingen, het aangaan van privaatrechtelijke verplichtingen en beslissingen die van invloed zijn op het personeel. Daarnaast benoemt, schorst en ontslaat de RvT de leden van het CvB. Bij het uitoefenen van hun taak dient de RvT het maatschappelijke belang te bewaken. Of zoals de minister van OCW zegt: “De RvT representeert als het ware het aandeelhouderschap dat de samenleving in de universiteit heeft” (Onderwijsraad, 2004).De raad bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. De leden van de RvT worden benoemd door de minister. Voordat de minister overgaat tot benoeming wordt de medezeggenschapsraad gehoord, zodat zij kunnen aangeven wie volgens hen een geschikte kandidaat is voor de RvT (art. 9.7:3 WHW).

Medezeggenschapsraad

Directe betrokkenen bij het onderwijs hebben een formele positie in de vorm van medezeggenschap over het bestuur van de universiteit (Onderwijsraad, 2004). Directe betrokkenen zijn studenten en werknemers.

In het wetenschappelijk onderwijs zijn er twee varianten van medezeggenschap waar het CvB een keuze uit kan maken (Onderwijsraad, 2006). Ze kunnen kiezen voor een de toepassing van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) voor de werknemers en voor de studenten de instelling van een studentenraad. Of ze kunnen kiezen voor de toepassing van een ongedeelde medezeggenschapsraad, waarin zowel werknemers als studenten zitting hebben. Leden van universiteitsraden mogen niet tegelijkertijd lid zijn van de RvT.

(23)

Uitzonderingen

Er zijn een aantal universiteiten die een andere bestuurstructuur hebben dan de meeste, openbare, universiteiten.

Een eerste uitzondering vormt de Open Universiteit. Daar bestaan de bestuursorganen uit het CvB die verantwoordelijk is voor de dagelijkse leiding van de universiteit, en de RvT.

Een andere uitzondering vormen de universiteiten met een privaatrechtelijke vorm. De Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Tilburg hebben een rechtsvorm van een stichting. In deze rechtsvorm is er geen RvT maar een stichtingbestuur. Het

stichtingsbestuur houdt toezicht op het CvB en adviseert hen.

De Vrije Universiteit van Amsterdam vormt een vereniging. Er is een verenigingsbestuur dat wordt gekozen door de leden. Het verenigingsbestuur benoemt leden van de RvT. De RvT benoemt op zijn beurt het CvB. Verantwoording van de verschillende partijen verloopt in de tegengestelde richting. Het CvB legt verantwoording af aan de RvT. De RvT aan het

verenigingsbestuur. Art. 9.51:2 WHW geeft aan dat universiteiten met een bijzondere rechtsvorm in beginsel dezelfde regels in acht moeten nemen als de openbare universiteiten (Onderwijsraad,2004). In het vervolg van dit onderzoek zal moeten blijken of deze

universiteiten met een andere bestuurstructuur ook anders handelen met betrekking tot het governancevraagstuk. Echter kunnen hier geen conclusies aan verbonden worden omdat het gaat om slechts drie universiteiten.

3.3.2. Code goed bestuur universiteiten

Per 1 januari 2007 geldt de code goed bestuur universiteiten. In navolging van andere onderwijsinstellingen heeft de VSNU (Vereniging van Universiteiten) besloten een

branchecode op te stellen. Ook het verzoek van de overheid om een code op te stellen over het belonen van bestuurders bij universiteiten, heeft het VSNU doen besluiten dit te integreren met een governancecode. De afgelopen jaren zijn er veel ontwikkelingen geweest in het onderwijs die hebben gezorgd voor veranderingen in de bestuurlijke verhoudingen.

Schaalvergroting, deregulering en een sterkere bewustwording van de maatschappelijke functie hebben er voor gezorgd dat de governancestructuur veranderd. Maar ook

ontwikkelingen als het vastleggen van financieringsstromen, financiële risicobeheersing, onduidelijke wetgeving en verder diverse schandalen hebben ertoe bijgedragen dat er meer aandacht is voor een adequate governacestructuur(onderwijsraad, 2004).

(24)

De code geldt voor alle universiteiten, ongeacht welke rechtsvorm zijn bezitten. In de code is rekening gehouden met de verschillen tussen publiek- en privaatrechtelijke universiteiten, maar er wordt uitgegaan van een publiekrechtelijke situatie. Voor de code geldt het ‘comply- or-explain’ principe. Van bepalingen die niet worden nageleefd dient men in het jaarverslag aan te geven waarom dit niet is gedaan. De code bestaat uit vijf hoofdstukken; naleving en handhaving van de code, het CvB, de RvT, het financiële beheer en de maatschappelijke verantwoording.

3.4 Verschillen in Governance codes

De hoofdstukindeling bij beide codes vertonen grote gelijkenis. De eerste drie hoofdstukken zijn hetzelfde benoemd; de naleving en handhaving van de code, het bestuur en de RvC ( in het geval van universiteiten is het de RvT). Vervolgens wordt er in de ‘code Tabaksblat’ een hoofdstuk besteed aan de AVA. Dit bestuursorgaan komt niet voor bij universiteiten.

Daarnaast komt er in beide codes een hoofdstuk aan bod over het financiële beheer. In de code goed bestuur universiteiten wordt tot slot een hoofdstuk gewijd aan de maatschappelijke verantwoording.

Naleving en handhaving van de code

Zowel in de ‘code Tabaksblat’ als in de ‘code goed bestuur universiteiten’ wordt beschreven dat het bestuur in het jaarverslag moet aangeven in hoeverre de code is nageleefd. RvB en RvC (of RvT) zijn verantwoordelijk voor de governance structuur en de naleving van de code.

In de ‘code Tabaksblat’ wordt daarnaast beschreven dat er verantwoording moet worden afgelegd aan de AVA. Veranderingen in de governancestructuur dienen te worden voorgelegd aan de AVA. Bij universiteiten is de AVA aanwezig, er zijn immers geen directe

aandeelhouders.

Het bestuur

Wat betreft de taak en werkwijze van het bestuur zijn er weinig verschillen tussen de ‘code Tabaksblat’ en de governance code voor universiteiten. Het bestuur moet verantwoording afleggen in het jaarverslag. Wel wordt in de ‘code Tabaksblat’ gedetaileerd aangegeven waarover het bestuur dient te rapporteren, in tegenstelling tot de ‘code goed bestuur

(25)

universiteiten’. Ook moet het bestuur verantwoording afleggen aan de RvC (RvT) en dient het bestuur tijdig alle informatie verstrekken die de RvC (RvT) nodig heeft. Ook de interne risicobeheersings- en controlesystemen dienen voorgelegd te worden aan de RvC (RvT). In de

‘code Tabaksblat’ wordt tevens aangegeven welke instrumenten van interne

risicobeheersings- en controlesystemen men zou moeten hanteren. Beide codes geven aan dat er een klokkenluidersregeling aanwezig dient te zijn en dat de nevenfuncties van de

bestuurders openbaar dienen te zijn.

Een verschil in de codes ligt daar waar de ‘code goed bestuur universiteiten’ aangeeft dat er een effectieve en transparante medezeggenschap voor het personeel en de studenten aanwezig dient te zijn. Bij universiteiten zijn studenten de belangrijkste belanghebbenden. Zij betalen collegegeld en ontvangen daarvoor onderwijs. Dit verschil is ook uit te leggen aan de hand van de twee modellen die zijn beschreven in hoofdstuk twee. De ‘code Tabaksblat’ is gebaseerd op het shareholdersmodel. Dit model gaat er vanuit dat het governancevraagstuk vooral afspeelt tussen het management en de aandeelhouders van een onderneming. Echter het stakeholdersmodel gaat er vanuit dat er ook andere belanghebbenden een rol spelen bij het vormen van een adequate governancestructuur. Het blijkt dat de ‘code goed bestuur universiteiten’ meer op dit model steunt.

Over het bezoldigingsbeleid wordt in beide codes aangegeven dat de een remuneratierapport van de RvC (RvT) in het jaarverslag dient te staan. De inhoud van een remuneratierapport wordt echter alleen voorgeschreven in de ‘code Tabaksblat’. In beide codes wordt er aangegeven dat de bezoldigingsstructuur zo is dat het de belangen van de

onderneming/universiteit op lange termijn bevordert. Ook geven beide codes aan dat er geen persoonlijk leningen worden verstrekt aan de bestuurders.

De ‘code Tabaksblat’ geeft aan dat bij de bepaling van de hoogte van de beloningen onder meer de resultatenontwikkeling, de ontwikkeling van de beurskoers als de andere relevante ontwikkelingen in de onderneming in overweging worden genomen. In de governancecode voor universiteiten wordt niet aangegeven hoe men de beloning dient vast te stellen. De doelstelling van een universiteit is niet zoals bij een beursgenoteerde onderneming om een zo groot mogelijke winst te genereren. Dit verschil is ook terug te vinden in de twee

governancemodellen. In het shareholdersmodel, waarop de code Tabaksblat vooral op gebaseerd is, wordt er vanuit gegaan dat de doelstelling van de onderneming

winstmaximalisatie is. In het stakeholdermodel wordt echter beschreven dat het succes van de

(26)

onderneming afhankelijk is van het teamwork tussen de verschillende groepen

belanghebbenden. Dit model heeft meer betrekking op publieke instellingen, waaronder universiteiten. Hierdoor sluit de ‘code goed bestuur universiteiten’ ook beter aan bij dit model dan bij het shareholdelsmodel. Het is daarom niet mogelijk om net zoals bij

beursgenoteerde ondernemingen naar de resultatenontwikkeling te kijken en al helemaal niet naar de ontwikkeling van de beurskoers. Beloningen voor bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen kunnen bestaan uit aandelen of opties ter verkrijging van aandelen. In de best practice bepalingen van de ‘code Tabaksblat’ wordt beschreven hoe hier mee om te gaan.

Aangezien er bij universiteiten geen verhandelbare aandelen zijn wordt hierover niets beschreven in de ‘code goed bestuur universiteiten’.

Als laatste wordt in beide codes aandacht besteed aan belangenverstrengeling. Beide codes geven aan dat wanneer er transacties aangegaan worden waarbij belangenverstrengeling zou kunnen optreden dit gemeld moet worden aan RvC (RvT). In de ‘code Tabaksblat’ wordt tevens aangegeven wanneer er sprake zou kunnen zijn van tegenstrijdige belangen. In de

‘code goed bestuur universiteiten’ wordt daar niet op in gegaan.

RvC (RvT)

Over de taak en werkwijze geven beide codes aan dat de raad verantwoordelijk is voor het toezicht op het bestuur en dat de raad de taak uitvoert in het belang van de

onderneming/universiteit. Daarbij geeft de ‘code Tabaksblat’ aan wat onder het toezicht valt.

De ‘code goed bestuur universiteiten’ geeft tevens aan dat de raad zijn taak zo vervult dat het overeenkomstig is met de visie op de maatschappelijke positie van de universiteit.

In het geval van een bijzondere universiteit kan ook een ander orgaan, zoals het

stichtingsbestuur verantwoordelijk zijn voor het toezicht. Ten slotte geven beide codes aan dat de RvC (RvT) rapporteert over de werkzaamheden en over de samenstelling van de raad in het jaarverslag. De ‘code Tabaksblat’ geeft tevens aan wat er over de individuele

commissarissen bekend dient te worden gemaakt, in tegenstelling tot de ‘code goed bestuur universiteiten’.

In beide codes wordt aangegeven dat de leden van de RvC (RvT) onafhankelijk dienen te zijn.

Wanneer zij onafhankelijk zijn wordt ook vermeld in beide codes. In de ‘code Tabaksblat’ is één van de criteria dat de leden van de RvC geen aandelenpakket van tenminste tien procent in de onderneming mogen houden. Bij universiteiten zijn er geen directe aandelen. Wel

(27)

schrijft de code voor dat de leden van de RvT geen aandelenpakket van tenminste tien procent in een aan de universiteit gelieerde onderneming mogen houden. Voor universiteiten geldt hier tevens artikel 9.7 WHW; hierin wordt beschreven dat leden van de RvT niet werkzaam mogen zijn bij een departement van algemeen bestuur of lid zijn van de Eerste en Tweede Kamer. In het jaarverslag geeft de RvC (RvT) aan dat er aan het principe van

onafhankelijkheid is voldaan.

Beide codes besteden een paragraaf aan de deskundigheid en samenstelling van de raad en schrijven voor om een profielschets van de omvang en samenstelling op te stellen en openbaar te maken. Ook een rooster van aftreden dient openbaar gemaakt te worden.

De code voor universiteiten geeft aan dat de RvT een auditcommissie en selectie- en remuneratiecommissie kan aanwijzen. Wanneer dit niet wordt gedaan worden de taken vervuld door de leden van de raad. In de ‘code Tabaksblat’ wordt er een hele paragraaf geschreven over de het instellen van deze commissies.

Tevens wordt in de ‘code Tabaksblat’ een paragraaf gewijd aan de rol van de voorzitter bij de RvC. Dit komt niet terug in de code goed bestuur universiteiten.

Tot slot wordt er in beide codes een paragraaf geschreven over het bezoldigingsbeleid. Beide codes geven aan dat de vergoeding aan de leden van de raad niet afhankelijk is van de

resultaten van de onderneming of universiteit. In de toelichting van de jaarrekening dient de wettelijk voorgeschreven informatie over de hoogte en structuur van de vergoeding worden beschreven. In de ‘code goed bestuur universiteiten’ wordt beschreven dat de vergoeding door de minister wordt vastgesteld. Wanneer het gaat om privaatrechtelijke universiteiten stelt het bestuur de vergoeding van de leden van de RvT vast. In de ‘code Tabaksblat’ wordt

beschreven dat de vergoeding wordt vastgesteld door de AVA.

Financieel beheer

Zowel in de ‘code Tabaksblat’ als in de ‘code goed bestuur universiteiten’ is aangegeven dat het bestuur verantwoordelijk is voor de kwaliteit en volledigheid van de financiële berichten.

In de ‘code Tabaksblat’ staat vermeld dat de auditcommissie beoordeelt hoe de externe accountant betrokken wordt bij de publicatie van financiële berichten. In de governance code voor universiteiten staat echter vermeld dat dit door de RvT wordt beoordeeld. De RvC is wel verantwoordelijk voor het instellen van een auditcommissie. Ze kunnen er echter ook voor kiezen geen auditcommissie in te stellen en deze taak zelf te vervullen. In dit geval zal ook de

(28)

RvC van beursgenoteerde ondernemingen beoordelen wat de rol van de externe accountant is.

In deze meeste beursgenoteerde ondernemingen zijn inmiddels wel auditcommissies aangesteld.

Het bestuur is verantwoordelijk voor het instellen en handhaven van interne procedures die ervoor zorgen dat alle relevante financiële informatie bij het bestuur bekend is, en de RvC (RvT) dient hier toezicht op te houden. Dit geldt zowel voor beursgenoteerde ondernemingen als voor universiteiten.

In de ‘code goed bestuur universiteiten’ staat vermeld dat de externe accountant wordt benoemd door het bestuur. De benoeming, opdrachtverlening en de bezoldiging van de accountant wordt goedgekeurd door de RvT. In de ‘code Tabaksblat’ is een bepaling

opgenomen waarin staat vermeld dat de externe accountant door de AVA wordt benoemd.Dit verschil kan mede verklaard worden door de twee governancemodellen. In shareholdermodel gaat het met name om de relatie tussen het management en de aandeelhouder. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de ‘code Tabaksblat’ wordt voorgeschreven dat de AVA de externe accountant benoemd. In het stakeholdersmodel wordt er vanuit gegaan dat er meerdere

belanghebbenden zijn. In dat geval vormt de RvT het orgaan die de belangen behartigd van de verschillende groepen. Bij universiteiten is hier sprake van en daardoor is het ook

vanzelfsprekend dat de RvT de benoeming van de externe accountant moet goedkeuren.De opdrachtverlening en de bezoldiging wordt goedgekeurd door de RvC. In beide codes is een bepaling opgenomen waarin staat vermeld dat de externe accountant de vergadering van de RvC (RvT) bijwoont waarin de jaarrekening wordt besproken en goedgekeurd. Tevens wordt er in de ‘code Tabaksblat’ aangegeven over welke mogelijke onderwerpen de externe

accountant zou kunnen rapporteren.

In de ‘code goed bestuur universiteiten’ is ten slotte een paragraaf opgenomen over

marktactiviteiten. Normaliter worden de activiteiten van de universiteit bekostigd uit publieke middelen. Wanneer dit niet het geval is zal het bestuur er voor moeten zorgen dat deze

marktactiviteiten passen binnen de missie van de universiteit en niet in strijd zijn met de publiek bekostigde activiteiten.

Maatschappelijke verantwoording (alleen in de code goed bestuur universiteiten)

Hierin wordt beschreven dat het bestuur een visie heeft op de maatschappelijke positie van de universiteit en dat zij dat als uitgangpunt moeten nemen. Hier komen de doelstellingen van de universiteit uit voort. Het bestuur rapporteert over de verwezenlijking van deze doelstellingen in het jaarverslag. Vanuit het stakeholdermodel gezien is het vanzelfsprekend dat er meerdere

(29)

doelstellingen worden nagestreefd om zo alle belanghebbenden tevreden te stellen. De gedachte van het stakeholdersmodel is dat het succes van de onderneming afhankelijk ia van het resultaat van teamwork tussen de verschillende groepen van belangehebbenden. Het shareholdersmodel is meer van toepassing op beursgenoteerde ondernemingen die

winstmaximalisatie als belangijkste doelstelling hebben om zo de aandeelhouders tevreden te stellen.

AVA (alleen in ‘code Tabaksblat’)

Aangezien universiteiten geen aandeelhouders kennen zoals bij beursgenoteerde

ondernemingen is het logisch dat dit hoofdstuk zich alleen voordoet in de ‘code Tabaksblat’.

Hierin wordt onder ander besproken wat de bevoegdheden zijn van de AVA en welke informatie moet worden verschaft aan de aandeelhouders. Daarnaast wordt er een paragraaf besteed aan bepalingen over certificering van aandelen.

3.5 Samenvatting

Hieronder worden de belangrijkste verschillen tussen de ‘code Tabaksblat’ en de ‘code goed bestuur universiteiten’ nogmaals kort beschreven. Hiermee wordt antwoord gegeven op de eerste deelvraag van dit onderzoek.

De belangrijkste verschillen die in dit hoofdstuk zijn beschreven:

 In ‘code Tabaksblat’ is opgenomen dat veranderingen in de governancestructuur moeten worden voorgelegd aan AVA. Universiteiten kennen echter geen AVA. De vraag is echter of zij in het geval van wijzigingen in governancestructuur dit zouden moeten voorleggen aan de minister.

 In de ‘code goed bestuur universiteiten’ wordt aangegeven dat er een medezeggenschasraad aanwezig dient te zijn voor de student.

 In de ‘code Tabakblat’ wordt aangegeven dat de beloning van de bestuurders wordt bepaald aan de hand van de behaalde resultaten. Bij universiteiten is het lastig om op deze manier de beloning te bepalen omdat de instelling niet als doel heeft en zo groot mogelijke winst te genereren. Echter hoe de beloning dient te worden bepaald wordt in de code niet aangegeven.

(30)

 De ‘code goed bestuur universitieten’ geeft aan dat de RvT bij het uitvoeren van zijn taak de maatschappelijk positie van de universiteit in ogenschouw moet nemen.

 De ‘code goed bestuur universiteiten’ geeft aan dat de leden van de RvT niet werkzaam mogen zijn bij een departement van algemeen bestuur of lid zijn van de Eerste en Tweede Kamer. De RvT vormt immers een rol tussen de minister en de universiteit. Ook wordt de bezoldiging van de leden van de RvT bepaald door de minister.

 In de ‘code goed bestuur universiteiten’ staat beschreven dat het bestuur bij

universiteiten de accountant benoemd, terwijl bij beursgenoteerde ondernemingen dit door de AVA wordt gedaan.

 Er is in de ‘code goed bestuur universiteiten’ een bepaling opgenomen over

marktactiviteiten. Door de deregulering en autonomievergroting gaan universiteiten steeds meer marktactiviteiten uitvoeren. Het is van belang dat deze activiteiten niet in strijd zijn met de publiek bekostigde activiteiten.

 Er is in de beide codes een hoofdstuk opgenomen die niet van toepassing is voor de andere code. De code ‘goed bestuur universiteiten’ heeft een hoofdstuk opgenomen over maatschappelijke verantwoording. Het gaat hier om een instelling met een publieke functie. In de ‘code Tabaksblat’ is een hoofdstuk opgenomen over de AVA.

Het blijkt uit het bovenstaande dat de verschillen voornamelijk bestaan door de verschillen in bestuursorganen en de relaties daartussen. Bij beursgenoteerde ondernemingen zijn de

belangrijkste interne relaties die tussen de RvB, de RvC en de ondernemingsraad. De belangrijkste relatie met andere belanghebbenden is die met de aandeelhouders. Het is belangrijk voor een goede governancestructuur dat er een goed evenwicht is tussen deze verschillende groepen.

Bij universiteiten zijn de belangrijkste interne relaties die tussen het CvB, de RvT en de ondernemingsraad (ingeval er voor deze optie is gekozen). De belangrijkste relaties met andere belanghebbenden is die met de minister van OCW en die met de studenten (in de vorm van een medezeggenschapsraad). Ook hier is het belangrijk dat er een goed evenwicht tussen deze verschillende groepen is. Dit verschil blijkt ook uit de twee governancemodellen die zijn besproken in hoofdstuk twee. Het shareholdersmodel is van toepassing op de ‘code

Tabaksblat’ en geeft aan dat governance een systeem is tussen management en aandeelhouders met als belangrijkste doelstelling winstmaximalisatie. Bij het

(31)

stakeholdersmodel gaat men ervan uit dat de onderneming rekening moet houden met meerdere belanghebbenden. En dat het succes van de onderneming wordt bepaald door de samenwerking tussen de verschillende groepen belanghebbenden. Dit model is dan ook meer van toepassing op universiteiten en dat zie je terug in de ‘code goed bestuur universiteiten’.

Tot slot blijkt dat de ‘code Tabaksblat’ op veel punten veel gedetailleerder is dan de ‘code goed bestuur universiteiten’. Dit komt met name doordat in de ‘code Tabaksblat’ veel best practice bepalingen zijn gebruikt. In beide codes gaat het principle-based bepalingen waaraan een eigen uitleg kan worden gegeven en niet strikt te hoeven worden nageleefd, zoals bij rule- based bepalingen. Maar volgens de commissie Tabaksblat zijn er concrete richtlijnen nodig, in de vorm van best practice bepalingen, omdat een pure principle-based benadering te weinig invulling geeft aan hoe de bepaling moet worden geïmplementeerd. Daarbij kwam dat er vanuit het bedrijfsleven commentaar was dat de aanbevelingen van de commissie Peters te weinig concreet waren en dus ook niet veelvuldig werden nageleefd (Corporate governace code, 2003). De vraag die dan gesteld kan worden is of de ‘code goed bestuur universiteiten’

veelvuldig zal worden nageleefd, aangezien hier geen best practice bepalingen zijn opgenomen.

Het blijkt dus dat er een balans moet worden gezocht in de hoeveelheid en detaillering van de bepalingen. Echter te veel regelgeving kan leiden tot nadelige gevolgen zoals een trage besluitvorming, bureaucratie, hoge implementatiekosten, vinkgedrag en risicoaversie (Cools, 2005).

(32)

Hoofdstuk 4 Verantwoordingseisen

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke verantwoordingseisen voor het jaarverslag en overige openbare stukken er volgen uit de beide codes. De verschillen in

verantwoordingseisen tussen de beide codes zullen worden weergegeven en geanalyseerd.

Hierbij zullen ook de verschillen die zijn geconstatteerd in hoofdstuk 3 worden betrokken.

Het jaarverslag is één van de stukken waarin de leiding van de onderneming punten met betrekking tot governance openbaar kan maken. Het jaarverslag is het belangrijkste en betrouwbaarste externe document. De jaarrekening wordt gecontroleerd door de externe accountant. Hij geeft daarbij een oordeel over de betrouwbaarheid van de jaarcijfers. De externe accountant dient daarnaast te constateren dat het jaarverslag in overstemming is met de jaarrekening.

4.2 Verschillen verantwoordingseisen

In deze paragraaf zullen zowel de verschillen in verantwoordingeisen die gelden voor het jaarverslag als de verantwoordingseisen die gelden voor overige openbare stukken worden besproken.

4.2.1 Verantwoordingseisen voor jaarverslagen

In de onderstaande tabel worden de verschillen weergegeven tussen de verantwoordingseisen van de ‘code Tabaksblat’ en de ‘code goed bestuur universiteiten’. Het gaat hier om

verantwoordingeisen met betrekking tot het jaarverslag.

‘Code Tabaksblat’ ‘Code goed bestuur universiteiten’

Hoofdlijnen van de corporate governance structuur en een verklaring waarin wordt aangegeven in hoeverre aan de code wordt voldaan.

Een verklaring waarin wordt aangegeven in hoeverre aan de code is voldaan en welk alternatief is gekozen wanneer er wordt afweken van de code.

Hoofdlijnen van de operationele en financiële

doelstellingen, de strategie en de randvoorwaarden. -

(33)

Een verklaring over de opzet en werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen door de RvB.

-

Rapportage van de RvB over de gevoeligheid van de resultaten van de onderneming ten aanzien van de externe omstandigheden.

Verantwoording van het CvB over het bestuur en beheer

Hoofdlijnen van het remuneratierapport van de RvC.

Informatie over de hoogte en de structuur van de bezoldiging van de individuele bestuurders.

De hoofdlijnen van het remuneratierapport van de RvT over de bezoldiging van de bestuurders.

Transacties waarbij zich tegenstrijdige belangen

voordoen (zowel bij de RvB als de RvC) -

Verslag van de RvC over zijn werkzaamheden.

alsmede opgave van:

Geslacht, leeftijd en nationaliteit

Beroep en hoofdfunctie

Nevenfuncties

Tijdstip eerste benoeming

De lopende termijn waarvoor hij is benoemd

Verklaring dat alle leden van de RvC onafhankelijk zijn

De samenstelling van de audit-, remuneratie- en de selectie- en benoemingscommissie, het aantal vergaderingen van de commissies en de belangrijkste zaken die zijn besproken.

Rapportage van de RvT over de werkzaamheden en de samenstelling

- - - - -

Verklaring van de RvT dat de leden van de RvT onafhankelijk zijn.

-

Informatie over de hoogte en de structuur van de

bezoldiging van de individuele leden van de RvC. Informatie over de hoogte en de structuur van de vergoeding van de individuele leden van de RvT.

N.v.t. Rapportage van het CvB over de verwezenlijking van

de maatschappelijke doelstellingen.

Tabel 1:vergelijking verantwoordingseisen voor jaarverslagen beursgenoteerde ondernemingen en universiteiten

Uit de tabel blijkt dat de verantwoordingseisen volgend uit de ‘code Tabaksblat’

gedetailleerder en uitgebreider zijn dan de verantwoordingseisen die volgen uit de ‘code goed bestuur universiteiten’. Zo dient het bestuur van beursgenoteerde ondernemingen de

hoofdlijnen van de operationele en financiële doelstellingen en de strategie weer te geven in het jaarverslag. Daarnaast moeten ze in het jaarverslag een verklaring afgeven over de opzet en werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen. Tot slot moeten ze in het jaarverslag rapporteren over de gevoeligheid van de resultaten van de onderneming ten aanzien van externe omstandigheden. In de ‘code goed bestuur universiteiten’ wordt alleen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien het commissielid beslist dat hij zitting kan nemen in de desbetreffende commissie ontvangt hij de aanvraag of aanvragen waarbij hij een persoonlijk belang heeft

Voor een commissie geldt als standaard beheersmaatregel dat door een deelnemer niet wordt deelgenomen aan het proces van de aanvraag waarbij de deelnemer een persoonlijk

De principes zijn uitgewerkt in handvatten (hierna: good practices) voor toepassing binnen de eigen onderwijsorganisatie en zijn regionale context. Het accent van deze code ligt

Dit betekent onder meer dat het bestuur en de raad van commissarissen duurzaam handelen, aandacht hebben voor kansen en risico’s en de belangen van alle stakeholders meewegen..

Dit betekent onder meer dat het bestuur en de raad van commissarissen duurzaam handelen, aan- dacht hebben voor kansen en risico’s en de belangen van alle stakeholders

Goed toezicht dient een publiek belang en vervult zijn maatschappelijke opdracht door zorg te dragen voor de kwaliteit, de continuïteit en de verantwoording van de kinderopvang-

Goed onderwijs vraagt om goed bestuur. De in 2010 op principes gebaseerde Code Goed Bestuur in het primair onderwijs geeft schoolbesturen een leidraad bij het realiseren van

Beginsel: Het bestuur maakt de doelen van de organisatie bekend en neemt de beslissingen en maatregelen die nodig zijn om de gestelde doelen te behalen.. Toelichting: De burger