• No results found

Mr. PH. KLEINTJES

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Mr. PH. KLEINTJES "

Copied!
376
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

wJ$

X >

J2L A.'JD^ •

(2)

0093 19621

(3)
(4)
(5)

H et Staatsrecht van

-N ederlandsch-lndië.

BEGINSELEN EN BESCHOUWINGEN

DOOR

Mr. PH. KLEINTJES

Gewezen Ned.-Indisch Ambtenaar.

E E R S T E D E E L .

A M S T E R D A M . — J. H. DE BUSSY. — 1903.

(6)
(7)
(8)
(9)

r i e t Staatsrecht van

-N ederlandsch-Indië.

BEGINSELEN EN BESCHOUWINGEN

DOOR

Mr. PH. KLEINTJES

Gezvezeii Ned.-Indisch Ambtenaar\

E E R S T E D E E L .

INDISCH GENOOTSCHAP

AMSTERDAM. :. — j . H . D E B U S S y . 1903-

(10)

i

(11)

VOOEREDE.

INLEIDING.

I. Beschouwingen van algemeenen aard.

§ 1. BEGRIP KOLONIE IN RECHTELIJKEN ZIN 1

§ 2. H E T VERKRIJGEN VAN KOLONIËN 9

§ 3. VOOR- EN NADEELEN VOOR HET MOEDERLAND AAN

KOLONIAAL BEZIT VERBONDEN 22

§ 4. V O O R - E N NADEELEN VOOR D E KOLONIE A A N DE VER- HOUDING VAN ONDERGESCHIKTHEID AAN HET MOEDER-

LAND VERBONDEN 3 1

II. Geschiedkundig Overzicht der Regeerings-Reglementen. 36

HOOFDSTUK I.

Grondgebied v a n Nederlandsch-Indië.

§ 1. OMVANG 48

§ 2. WIJZIGING 72

§ 3. VERDEELING 79 A. STAATKUNDIGE VERDEELING 79

B. ADMINISTRATIEVE INDEELING 87

HOOFDSTUK II.

Inwoners.

§ 1. INGEZETENSCHAP 91

§ 2. NEDERLANDERSCHAP EN NEDERLANDSCH ONDER-

DAANSCHAP 97

§ 3. D E KLASSEN DER BEVOLKING 103

(12)

HOOFDSTUK III.

Rechten door het Reg. Regl. gewaarborgd of toegekend.

§ 1. BESCHERMING VAN DE PEESOONLIJKE VRIJHEID. . . 119

A. INHECHTENISNEMING 120 B. POLITIEKE UITZETTING, VERBANNING EN INTER-

F E R I N G 125 C. VERVOLGING EN VEROORDEELING TOT STRAF . . 136

D. UITLEVERING 137 E. SLAVERNIJ EN PANDELINGSCHAP 139

§ 2. BESCHERMING VAN GOED I54

§ 3. BESCHERMING VAN DE ONSCHENDBAARHEID DER WONING. 162

§ 4. OPENBARING VAN GEDACHTEN EN GEVOELENS DOOR

DE DRUKPERS 1 6 2

§ 5. BESCHERMING VAN DE VRIJHEID VAN BELIJDENIS . . 173

§ 6. RECHT VAN VEREENIGING EN VERGADERING. . . . 177

§ 7. BESCHERMING VAN HET BRIEVENGEHEIM 182

§ 8. RECHT VAN VRIJE KLACHT EN RECHT VAN PETITIE . 184

HOOFDSTUK IV.

W e t g e v e n d e Macht voor Nederlandsch-Indië.

§ 1. R I J K S WETGEVENDE MACHT 191

§ 2. KONINKLIJKE WETGEVENDE MACHT 200

§ 3. WETGEVENDE MACHT VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL 201

§ 4. BEVOEGDHEID VAN DE HOOFDEN VAN GEWESTELIJK BESTUUR TOT HET MAKEN VAN REGLEMENTEN EN

KEUREN VAN POLITIE 221

HOOFDSTUK V.

Het opperste Regeeringsbeleid.

§ 1. D E MACHT DES KONINGS 223

HOOFDSTUK VI.

De Landvoogdij.

§ 1. D E GOUVERNEUR-GENERAAL 234

§ 2. D E LUITENANT-GOUVERNEUR-GENERAAL 257

§ 3. D E REGEERING EN DE VERANTWOORDELIJKHEID VAN

DEN GOUVERNEUR-GENERAAL 260

(13)

Biz.

HOOFDSTUK VII.

De verhouding van den Gouverneur-Generaal tot den R a a d van Nederlandsch-Indië.

§ 1. SAMENSTELLING VAN DEN RAAD VAN NEDERLANDSCH-

INDIË 273

§ 2. WERKKRING EN ROEPING VAN DEN RAAD VAN NEDER-

LANDSCH-INDIË 285

HOOFDSTUK VIII.

De Algemeene Secretarie.

§ 1. INRICHTING EN WERKKRING VAN DE ALGEMEENE

SECRETARIE 303

HOOFDSTUK IX.

Indeeling van het Algemeen Bestuur.

§ 1. DEPARTEMENTEN VAN ALGEMEEN BESTUUR . . . . 316 A. DEPARTEMENTEN VAN ALGEMEEN BURGERLIJK

BESTUUR 316 B. DEPARTEMENT VAN OORLOG EN DEPARTEMENT

DER MARINE 320

HOOFDSTUK X .

Afkondiging van algemeene verordeningen en van gewes- telijke reglementen en keuren van politie.

§ 1. AFKONDIGING VAN ALGEMEENE VERORDENINGEN . . 322

§ 2. AFKONDIGING VAN GEWESTELIJKE REGLEMENTEN EN

KEUREN VAN POLITIE 332

HOOFDSTUK X I . Ambtenaren.

§ 1. BENOEMING, BEVORDERING, OPDRACHT TOT WAAR-

NEMING, ONTSLAG EN PENSIONNEERING 336

§ 2. BEZOLDIGING 346

(14)
(15)

Mijn doel met dezen arbeid was hoofdzakelijk een over- zicht te geven van onze Ned.-Indische Staatsinstellingen in onderling verband en samenhang, welke dienstig kan zijn bij de beoefening van het Staatsrecht van Ned.-Indië.

Mocht ik bij de bewerking dezer stof op bepalingen van het in genoemde kolonie geldende administratief recht gewezen hebben, het is enkel geschied, wanneer de ver- melding noodig was voor een afgeronde voorstelling van eenig onderwerp.

Een opzettelijke behandeling van het Ned.-Indische administratief recht lag niet in mijn bedoeling, zoodat ik dit onderdeel van het publiekrecht en de vele vragen, die zich daarbij voordoen, niet binnen den kring van mijn onderzoek trok.

Telkens wanneer ik het gebied van het Nederlandsche Staatsrecht betrad ondervond ik eenige moeilijkheid bij de beantwoording der vraag, of het onderwerp voldoende was toegelicht.

Voor hen, die van dit recht geen bijzondere studie gemaakt hebben — en hierbij denk ik in de eerste plaats

(16)

stratieven dienst wenschen te bekwamen —, zullen mijne mededeelingen op dit stuk wellicht niet voldoende uitvoerig zijn, doch de grenzen aan dit werk gesteld verboden mij op bedoeld terrein verder door te dringen.

H e t uitspreken van eigen gevoelen en de bestrijding van meeningen van anderen moeten enkel dienen om nadere overweging uit te lokken.

W a t de gebezigde verkortingen betreft, deze behoeven hier geen verduidelijking.

Alleen wil ik opmerken, dat wanneer er sprake is van Ned.-Indische Staatsbladen, dit door de verkorting „Stb."

tout court wordt aangeduid.

Mocht het blijken dat mijn arbeid een welwillende ont- vangst te beurt valt en als een bescheiden bijdrage tot de kennis van het Ned.-Indische Staatsrecht anderen van nut kan zijn, dan zal ik mij er zeer over verheugen.

PARIJS, 2, rue Blanche, Juni 1903.

K.

(17)

Biz. 89 regel 10 van boven staat Nieuw-Zuid-Guinea lees Zuid-Nieuw-Guinea.

„ 200 „ 13 „ ,, „ aan lees in

„ 2 2 2 » 18 „ „ „ dagen; lees dagen of

„ 222 regels20en 21 „ „ „ verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen lees verbeurdverklaring hetzij van het voorwerp van de overtreding, hetzij van hetgeen uit de overtreding is voort- gesproten of van de middelen en de werktuigen, welke gediend hebben om die te plegen, indien deze zaken den veroordeelde in eigendom toebehooren of bevel dat die voor gebruik onge- schikt gemaakt of vernietigd worden.

„ 222 regel 24 „ „ „ maanden.

voeg daarbij (art. 1 der ordonnantie van 23 Juli 1901 Stb. No. 275).

(18)
(19)

Beschouwingen van algemeenen aard. Geschiedkundig Overzicht der Regeerings-Reglementen.

I.

Beschouwingen v a n algemeenen aard.

§ i. BEGRIP KOLONIE IN RECHTELIJKEN ZIN.

W a t heeft men onder een kolonie, onder welke benaming hier ook bezittingen begrepen worden, in rechtelijken zin te verstaan? H e t antwoord op deze v r a a g zal afhangen van hetgeen de wetgeving van het moederland op dit stuk bepaalt. Om dus te weten, of een zeker grondgebied een kolonie is, zal men moeten nagaan, of volgens het positieve recht van den moederstaat het bedoelde territoir als een kolonie aangemerkt wordt 1).

Lettende evenwel op het juridisch karakter elke kolonie eigen kan men in 't algemeen deze omschrijven als ieder min of meer verwijderd van eenig rijk af hankelijk gebied, hetwelk door een eigen min of meer ondergeschikte regeer ing wordt bestuurd.

Zoo ruim omschreven vallen dan niet enkel die bezit-

l) In de Engelsche wetgeving is de beteekenis aan het woord „colony" gehecht niet constant. Volgens een parlementsacte van 1865 worden met een paar uitzonderingen alle bezittingen „koloniën" genoemd, die eigen organen met wetgevend gezag bekleed hebben. In tegenstelling met deze enge opvatting worden volgens een andere parle- mentsacte onder „colonies" alle bezittingen van de kroon verstaan, dus o. m. ook Gibraltar, Malta, Aden. Britsch-Indië behoort niet tot de koloniën. Cf. I. S. COTTON and E. I. PAYNE, Colonies and Dependencies 1883, p. 2.

Wat Frankrijk betreft wordt Algérie niet als een kolonie, doch als een provincie van het moederland beschouwd (prolongement de la métropole).

1

*

(20)

tingen, welke aan het rechtstreeksche gezag van het moeder- land onderworpen zijn, doch ook de zoogenaamde koloniale protectoraatslanden onder het algemeen begrip kolonie.

T e r nadere verklaring deze korte toelichting.

Om van een kolonie te kunnen spreken is voor alles een o-rondgebied noodig. Een consulaat of een handels- kantoor in den vreemde is niet voldoende. Verder dient het territoir van het moederrijk gescheiden te zijn 1). Geen vereischte is het, dat de kolonie in een ander werelddeel ligt als het moederland 2). Enkel uit het feit, dat Nederland's koloniën buiten Europa liggen, is het te verklaren, dat de Grondwetgever steeds gewaagt van „koloniën en bezit- tingen in andere werelddeelen'.

Bestaat er geen feitelijke scheiding en afstand tusschen de beide gebieden, dan heeft men niet met een moederrijk en een kolonie te doen, doch met een rijk en een onder- deel daarvan in den vorm van een provincie, departement, district of gemeente.

D e kolonie staat steeds in een afhankelijkheidsverhouding tot het moederland.

Is deze betrekking niet aanwezig, dan kan men niet van een kolonie in rechtelijken zin spreken, hetgeen evenwel niet uitsluit, dat in dat geval toch een kolonie in ethno- graphischen zin kan bestaan, d. w. z. een nederzetting van

een aantal van dezelfde staatsgemeenschap afkomstige personen buiten het oorspronkelijk grondgebied.

Zoodra een kolonie in rechtelijken zin zich tot een zelfstandigen, van het moederland onafhankelijken staat ontwikkelt, — men denke bijv. aan de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, van Brazilië, van Mexico, aan Peru, — houdt daardoor de kolonie op een kolonie in rechtelijken zin te zijn.

i) Is het grondgebied door de zee van het moederland gescheiden, dan behoeft het nog geen kolonie te zijn. Men denke aan Algérie.

3) Bijv. de koloniën van Groot-Brittannië: Gibraltar en Malta.

(21)

Evenmin kan men van koloniën in laatstgenoemde be- teekenis spreken, wanneer nederzettingen plaats hebben op het gebied door een anderen staat beheerscht. W e l kunnen de kolonisten dan hun nationaliteit bewaren, waar- door een band tusschen hen en het moederlijk blijft bestaan, doch volgens het territorialiteitsprincipe van het moderne staatsrecht staan zoodanige nederzettingen onder de heer- schappij van den staat, waar zij zich vestigden.

Dat de kolonie in ethnographischen zin en de kolonie in rechtelijken zin geheel andere begrippen zijn, blijkt ten duidelijkste in al die gevallen, wanneer het gebied door eenige volkplanting bewoond en bezeten door een anderen staat wordt verworven. Ethnographisch bleef den eersten tijd Nieuw-Amsterdam een Hollandsche kolonie, toen het een Engelsche kolonie in rechtelijken zin was geworden.

Bij de eerstgenoemde beteekenis staan de personen, bij de laatstgenoemde staat het grondgebied op den voorgrond.

E e n laatste kenmerkende eigenaardigheid is, dat een kolonie heeft een eigen regeering, die in meerdere of mindere mate ondergeschikt is aan een andere regeering, en wel aan die van het moederrijk. Hoewel afhankelijk' bezit toch de koloniale regeering een regeermacht, dié in alle deelen volkomen is. E n juist hierin komt het essentieele onderscheid tusschen een kolonie en een provincie uit.

^ Gene is in het bezit van een volledige bestuursin- richting, bij deze is een bestuursinrichting in die mate niet te vinden. W e l is het koloniaal bestuur evenals het provinciale een uitvloeisel het algemeen staatsgezag, doch moest de tusschenkomst van het rijksbestuur ontbeerd worden, de bestaande inrichting der kolonie zoude vol- doende zijn voor een onafhankelijk bestaan, die van

(22)

worden 1).

Vestigen wij thans onze aandacht op de zoogenaamde protectoraatslanden, die ook onder het begrip kolonie vallen.

H e t protectoraat heeft niet enkel vroeger een groote rol o-espeeld, doch doet dit nog heden bij de overzeesche politiek van verschillende groote mogendheden. W a t vorige eeuwen betreft, denke men aan de vasalstaten der Vereenigde Oost- Indische Compagnie en die harer Engelsche zuster, terwijl thans Frankrijks protectoraten over Cambodga (1863, 1884),

Annam en Tonkin (1874, 1884) en Tunis (1881, 1883) wel de voornaamste zijn.

Den staat, welke een protectoraat uitoefent (schutzherr- licher Staat), is bij verdrag een min of meer uitgebreide invloed op de buiten- en binnenlandsche aangelegenheden van den vasalstaat (Schutzstaat) toegekend, waardoor een afhankelijkheidsverhouding ontstaat, die het beschermde rijk in zijn souvereiniteit beperkt doordat het zich in bepaalde opzichten te richten en te schikken heeft naar den wil van den beschermer.

Acht ik de benaming Ober- en Unterstaat, die allerwege bij Duitsche volkenrechtleeraars wordt aangetroffen, een gelukkige, minder goed kan ik mij vereenigen met de uit- uitdrukking „halfsouvereine staat", die Fransche en Duitsche schrijvers ten aanzien van protectoraatslanden plegen te gebruiken, daar het adjectief „halfsouverein" een tegenstrij- digheid bevat.

Bij een protectoraat zijn er twee staten: de bescher- mende en de beschermde. H e t territoir van den onderstaat maakt geen deel uit van den opperstaat, de onderdanen van den eenen staat zijn niet de onderdanen van den anderen.

n P . A . VAN D E R LlTH, H e t doel en de m e t h o d e der w e t e n s c h a p van het koloniale recht. L e i d e n 1877, p . 5 e-v'

(23)

Enkel gedoogt de beschermde aan zijn beschermer de uitoefening van zekere souvereiniteitsrechten. D e uitgestrekt- heid der inmenging in de buiten- en binnenlandsche aan- gelegenheden van den beschermden staat wordt enkel bepaald en aangegeven door den inhoud van het tractaat, waarbij het protectoraat gevestigd of nader omschreven werd. D e o m v a n g der bemoeiingen zal dus zeer verschillend zijn, al naar gelang de wederzijdsche verhoudingen geregeld werden.

D e macht van den vasalstaat tegenover zijne onderdanen blijft binnen de beperkende grenzen door de protectoraats- verhouding getrokken vrij en ongestoord. W a t zijn positie in het internationaal verkeer betreft, zal in den regel de staat, waarover een protectoraat wordt uitgeoefend, geen eigene diplomatieke agenten noch consuls hebben. Deze ambtenaren van den beschermenden staat hebben de buiten-

landsche belangen van den vasalstaat te behartio-en. W e l heeft, om een voorbeeld aan te halen, de bey van Tunis zich bij het tractaat van 12 Mei 1881 le droit de légation passif voorbehouden en het recht, om onder contrôle van het Fransche gouvernement met de bij hem geaccrediteerde vertegenwoordigers van vreemde mogendheden te onder- handelen, doch in het buitenland wordt hij vertegen- woordigd door de diplomatieke agenten van Frankrijk.

De vasalstaat blijft een staat. Mochten er vijandelijkheden tusschen den beschermer en den beschermde uitbreken, dan is dit geen rebellie, doch een oorlog, waarin de regelen van het volkenrecht toepassing moeten vinden. D e vraag, of de vasalstaat in een oorlog van den opperstaat met een ander rijk gewikkeld kan worden, zal wel bevestigend moeten worden beantwoord, wanneer in het beschermde land een militaire bezetting van den opperstaat aanwezig is.

Is dit niet het geval, dan zullen in het algemeen de vijandelijkheden niet op den bodem van den beschermden staat mogen worden overgebracht.

(24)

Dat de staat, die het protectoraat uitoefent, verplicht is den vasalstaat tegen eiken buitenlandschen aanval te be- schermen, behoeft wel geen betoog.

W a n n e e r overzeesche streken niet als heerloos door een staat kunnen worden geoccupeerd, (waarover hieronder meer) dan zoekt men de koloniale heerschappij over het begeerde gebied te grondvesten door het onder zijn be- scherming te stellen, waardoor die landen in het internationaal verkeer van den opperstaat afhankelijk worden en andere staten bijgevolg op het beschermde gebied de hand niet meer kunnen leggen.

Hierbij wordt het protectoraat aangewend als middel om de annexatie voor te bereiden.

Men gaat dan daarbij zoover, dat de bevoegdheid tot militaire bezetting uit de verplichting van den suzereinen staat, om de integriteit van het beschermde territoir tegen eiken aanval te verdedigen, afgeleid wordt.

Ja, een Fransch schrijver gaat nog verder, waar hij zegt :

„un protectorat n'ayant d'autre justification morale qu'une promesse d'assistance afin de guider le peuple en tutelle dans sa marche vers la civilisation, le peuple tuteur est tenu de se faire le précepteur du pupille et de lui prêter ses juristes, ses ingénieurs, ses savants, ses capitaux mêmes pour arriver à l'amélioration des moeurs, des lois, de l'instruction, de l'industrie et du commerce". 1)

Ook geeft de vasalstaat soms gereede aanleiding tot een annexatie. Immers bij gemis van een krachtig bestuur ontstaan allerhande binnenlandsche onlusten, die den be- schermer dwingen zich meer in de inwendige aangelegen- heden te mengen. E e n eigenaardigheid van het protectoraat is zeker deze karaktertrek, dat het in werkelijkheid niet

i) A. WILHELM, Theorie juridique des protectorats. (Journal du droit international privé 1890, p. 209).

(25)

zoo zeer een definitieven toestand schept, doch meer een overgangstoestand vormt. H e t Fransche protectoraat over Taiti (1842, 1847) en dat over Madagascar (1885) hielden op door de annexatie in 1880, resp. 1896.

Niettegenstaande men van koloniale protectoraten, (Schutz- gebiete) en vasalstaten spreekt, zijn deze vaak feitelijk zoo goed als geheel van hun zelfstandigheid beroofd en past de uitdrukking „protectoraat" voor deze verhoudingen niet.

Men gebruikt dit woord om den feitelijken toestand te bedekken. In zoodanige gevallen kan enkel van „pseudo- protectorateri' gesproken worden, daar in werkelijkheid de

vasalstaat ophield een staat te zijn.

Een enkel woord over „invloedsfeer en of mac hls f eer en"

(Interessensphären, spheres of influence, zones d'influence).

Daarbij heeft men het oog op het gebied, binnen welks grenzen een bepaalde staat bij uitsluiting gerechtigd is zijn koloniale heerschappij te vestigen. In den regel wordt daaromtrent tusschen de daarbij belanghebbende koloniale mogendheden een overeenkomst gesloten. Om een enkel voorbeeld te noemen, wijs ik op art. VII van het tusschen Groot-Brittannië en Duitschland gesloten tractaat van 1 Juli 1890, waarbij bepaald werd, dat elk der beide mogendheden zich van inmenging zal onthouden in die machtsfeeren, welke de andere mogendheid toegekend zijn.

D e eene contractant zal niet in de machtsfeeren van den andere grondgebied verwerven, verdragen sluiten, souve- reiniteitsrechten ot protectoraten overnemen of de uitbrei- ding van den invloed van den andere verhinderen.

Door 't bezit eener machtsfeer kan de bezitter het be- geerde gebied aan zijn heerschappij onderwerpen zonder daarin door den medeonderteekenaar van het tractaat te worden gestoord. Staten, die niet als partij opgetreden zijn, worden door zulk een overeenkomst niet gebonden,

(26)

daar deze slechts een rechtsverband tot stand brengt tus- schen de partijen. Evenwel zullen zij in een machtsfeer van een ander niet licht ingrijpen.

Een kolonie, staande onder de souvereiniteit van het moederland, vormt in de internationale betrekkingen één geheel met het moederrijk i). Dit vindt men, wat Nederland be- treft, o. m. bevestigd in de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 12 December 1892, Ned. Stb.

No. 268, waar in verschillende artikelen (art. 3, 6—10, 13 en de overgangsbepaling) het Rijk en zijne koloniën of bezittingen staat tegenover het buitenland.

Ofschoon uit een internationaal oogpunt de kolonie, waar het moederrijk de souvereiniteit uitoefent, met het moeder- land één staat vormt, wordt er veel sneller toe overgegaan een kolonie dan een provincie prijs te geven.

Zijn er in den laatsten tijd geene koloniën te koop aan- geboden? Moet hier herinnerd worden aan den verkoop der Karolinen, de Palao en Marianeneilanden — met uit- zondering van Guam — voor 25 mülioen pesetas door Spanje aan Duitschland? Ruil en afstand van koloniaal

l) Het zou onjuist zijn in 't algemeen te beweren, dat tractaten bij gemis aan uitdrukkelijke bepaling ipso iure toepasselijk zijn op de koloniën van de contracteerende staten. Zoo algemeen kan deze kwestie niet beslist worden, daar de beantwoording afhangt van het onderwerp der tractaten en de bedoeling der contractanten.

Deze vraag deed zich o. a. voor bij het uitleveringsverzoek betreffende den Italiaanschen luitenant LIVRAGHI in 1891 door Italië aan Zwitserland. Deze officier had in Massowa verschillende strafbare feiten gepleegd, vermeld in art. 2 van het tusschen genoemde staten gesloten uitleveringstractaat van 1868. Art. I van dit verdrag luidt : „De regeering van den Zwitserschen Bondstaat en de Italiaansche regeering verbinden zich wederkeerig aan elkander uit te leveren de personen, welke door de bevoegde autoriteiten van een der beide contracteerende staten veroordeeld zijn of vervolgd worden ter zake van een der feiten in art. 2 vermeld en op het grondgebied van den ander gevlucht zijn."

Deze belangrijke kwestie met een rapport van den Berner hoogleeraar KOENIO is te vinden in "t Journal du droit international privé 1891, p. 813 e. v.

In de tractaten van den laatsten tijd wordt omschreven in hoeverre de koloniën daarbij betrokken zijn. Men vergelijke onder meer de talrijke uitleveringsverdragen, die Nederland met andere mogendheden sloot, en waarin de koloniën afzonderlijk genoemd worden.

(27)

gebied maken op de bewoners van het moederland vaak weinig indruk. D e afstand van grondgebied aan de Kust van Guinea, onze laatste kolonie in Afrika, in 1871 aan Groot-Brittannië voor 24.000 pond sterling heeft in ver- houding tot het gewicht der zaak de Nederlandsche gemoederen niet bijster in beweging- gebracht.

E n hoe wel eens gedacht wordt over het behoud onzer koloniën, blijkt uit deze woorden: ,,De arbeid in het belang van de handhaving van 's lands onafhankelijkheid is eene schoone taak. In zoover ligt aan de legerwerkzaamheid in Nederland een edeler beginsel ten grondslag dan aan die in Indië, waar met het behouden van wingewesten geen zuiver nationaal belang wordt gediend." !)

Alsof de kwestie van het behoud of het verlies van onze koloniën niet een levenskwestie van het moederland zelve uitmaakt !

Volgens de Grondwet kan geen dienstplichtige te land de verplichting opgelegd worden de koloniën aldaar te ver- dedigen. D e dienstplichtigen te land kunnen slechts met hun toestemming naar de koloniën gezonden worden. D e vrees voor de gevolgen van een krijgsdienst in een tropisch klimaat moge den Grondwetgever dit voorschrift in de pen hebben gegeven, dit is zeker, dat er thans aanleiding bestaat om aan te nemen, dat volgens onze hoogste staatswet aan de verdediging onzer koloniën niet zooveel is gelegen als aan die van het moederland.

§ 2 . H E T VERKRIJGEN VAN KOLONIËN.

Een staat kan koloniën verkrijgen door vestiging in streken, waar geen georganiseerd staatsgezag bestaat d.w.z.

op volkenrechtelijk heerloos gebied (herrenloses Gebiet, territoire sans maître).

x) Indische Gids 1899, p. 817.

(28)

Hiervoor wordt vereischt een occupatie.

D e occupeerende staat erlangt de souvereiniteit over het volkenrechtelijk heerloos gebied door de inbezitneming daarvan. 1) Heerloos in dezen zin is elk gebied, hetwelk niet aan een georganiseerd staatsgezag onderworpen is. O p een territoir, dat onder de souvereiniteit van een tot de volkenrechtelijke gemeenschap behoorenden staat gesteld is, kan een vestiging eener kolonie niet plaats hebben. Zoo zal, om een paar voorbeelden te noemen, een Europeesche of Amerikaansche staat geen kolonie door occupatie kunnen grondvesten in Perzië, Japan en China.

Deze landen erkennen de grondstellingen van het Europeesche volkenrecht als voor zich bindend en staan met andere staten in diplomatiek verkeer. E n wat de rechts- titel van Duitschland op het door den Sultan van Zanzibar aan genoemd rijk afgestane gebied betreft, deze is niet de occupatie, doch het in 1890 gesloten afstandsverdrag. H e t sultanaat van Zanzibar is een staat. Na Frankrijk hebben Duitschland en Groot-Brittannië de souvereiniteit des sultans over dat eiland en daartoe behoorende eilanden erkend.

Ook die landen, waar de bevolking een Inlandsche org-a- nisatie bezit, kunnen wel niet als heerloos worden aange- merkt, ook al behooren zij niet tot de volkenrechtelijke gemeenschap. Of een volk reeds zoover georganiseerd is, dat men van een rijk of staat kan spreken, zal in elk gegeven geval beoordeeld moeten worden. Deze opvatting, welke het recht van occupatie niet toelaat van eenig gebied, waar Inlandsche organen een staatsbestuur vormen, kan niet gezegd worden, algemeen te zijn erkend. Tijdens de beraadslaging over het Berlijnsche tractaat van 1885 stelde de Amerikaansche gezant ter nadere omschrijving van het begrip occupatie voor, dat de conferentie zou bepalen,

') Cf. de occupatie in het Rom. recht: „Quod nullius est, id ratione naturali occupanti conceditur." (L. 3 pr. D. de adq. rer. dom.).

(29)

dat enkel gebied, hetwelk verlaten, heerloos of bewoond was door menschen zonder eenige maatschappelijke orga- nisatie, mocht worden geoccupeerd, terwijl een inbezit- neming v a n een landstreek zonder toestemming der betrok- ken Inlandsche stammen niet rechtsgeldig zou zijn, tenzij dezen een krijg hadden uitgelokt. D e vergadering ging echter op dit voorstel niet in 1).

Heeft men te doen met land, door wilde of slechts ten deele beschaafde stammen bewoond, die niet tot een staat georganiseerd zijn, dan is 't niet kwestieus, of daar is een occupatie op haar plaats.

In privaatrechtelijken zin is occupatie een daadwerkelijke inbezitneming v a n een zaak met d e bedoeling daarover in eigen of eens anders naam te beschikken.

Analoog is het gesteld met de volkenrechtelijke occupatie, de vestiging v a n staatsgezag, waar die vroeger niet bestond.

Vereischten zijn een daadwerkelijke inbezitneming v a n grondgebied met uitsluiting v a n derden, terwijl d e occu- peerende staat moet toonen, dat hij het in bezit genomen land a a n zijn macht bij voortduring wil onderworpen houden.

D e inbezitneming moet een effectieve wezen of anders uitgedrukt er moet een werkelijke uitoefening v a n macht aanwezig zijn. T a n t u m occupatum, quantum apprehensum.

D e bloote wil om t e occupeeren is niet voldoende, en bijge- volg is het planten v a n een vlag, het oprichten v a n grenspalen, het plaatsen v a n merksteenen en andere sym- bolieke handelingen onvoldoende.

Deze verrichtingen toch drukken enkel den wil uit om in bezit te nemen zonder dat het gebied in werkelijkheid aan de heerschappij v a n den occupeerenden staat onderworpen wordt, en kunnen beschouwd worden als een tot occupatie

]) A. M. D. SWEERTS DE LANDAS WIJBORGH, Het 13erlijnsche traktaat van

26 Februari 1885. 's-Gravenhage 1886, p. 147.

(30)

leidende conatus proximus. Van oudsher gaf men aan dergelijke handelingen de beteekenis, dat daardoor de wil om gebiedshoogheid te verkrijgen werd geopenbaard l).

Evenmin is een proclamatie voldoende te achten. Noch de ontdekking, noch het bereizen van min of meer onbe- kende streken, noch het aanknoopen van handelsrelaties kunnen op zich zelve als inbezitneming gelden en zijn dus geene rechtstitels voor koloniaal bezit. Zoo kan dan ook de stelling door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika bij hun geschil met Groot-Brittannië over het Oregongebied verkondigd, dat volkenrechtelijk heerloos gebied moet geacht worden in bezit genomen te zijn door eenigen staat, zoodra onderdanen van dien staat aldaar handelsbetrekkingen onderhielden, op juistheid geen aanspraak maken.

D e machtsuitoefening, d . i . de uitoefening- van staatsgezag, moet in het geoccupeerde gebied bij voortduring plaats hebben, waaruit volgt, dat het verlaten van eenig gebied, hetwelk eenmaal geoccupeerd was, de souvereiniteit daar- over doet verliezen. D e vraag, of in een bepaald geval eenig gebied als verlaten kan worden beschouwd, zal in de practijk tot moeilijkheden en verschillende beantwoording leiden. T e r illustratie diene hier de opvatting, neergelegd in een arrest van het Hof van appel van Ancona in 1889, waarbij verklaard werd, dat het territoir van Massowa door Turkije en E g y p t e verlaten was en als een res nullius moest worden aangemerkt, toen het door Italië werd in bezit genomen. T e g e n deze beslissing nu pleit niet enkel het feit, dat er nog een Egyptische overheid aanwezig was, toen Italië de hand op het gebied legde, maar ook, dat zelfs daarna, gedurende eenigen tijd, de Egyptische vlag wapperde naast de Italiaansche.2)

!) Conf. PUFKNDORF jus nat. et gent. Lib. IV, cap. 6.

s) Journal du droit international privé 1890, p. 741.

(31)

Duidelijk is het door het voorafgaande, dat een fictieve occupatie een juridische onmogelijkheid is.

H o e v e r strekt zich nu de werking eener occupatie uit?

Lettende op de zoo juist ontvouwde beginselen moet het antwoord wel luiden : zoover als de heerschappij van den occupeerenden staat op het gebied in kwestie reikt. Dit behoeft zeker niet door grensteekenen afgebakend of door troepen bezet te zijn, wil het voor geoccupeerd geiden. H e t is voldoende dat het rijk, hetwelk occupeert, in staat is binnen het bedoelde gebied zijn macht steeds te doen gelden.

D e daadwerkelijke inbezitneming van de kuststreek brengt dan ook zonder meer geenszins het bezit van het binnen- land met zich, noch de occupatie van de monding eener rivier het bezit van de stroomopwaarts gelegen landstreken.

In de vijftiende en zestiende eeuw daarentegen werd het beginsel, dat de volkenrechtelijke occupatie een effectieve inbezitneming en voortdurende heerschappij over het in bezit genomen land vereischt, niet gehuldigd en was men toen geneigd aan te nemen, dat de ontdekking en het bereizen van onbekende landen een voldoenden rechts- titel voor de gebiedshoogheid opleverde. 1) Langen tijd heeft de Engelsche kroon hare aanspraken op Noord- Amerika op de stelling gegrond, dat CABOT tegen het einde der 15de eeuw de Amerikaansche kust (tusschen 380 en 560

N. B.) ontdekt heeft. Van een inbezitneming was hoege- naamd geen sprake.

Met deze zienswijze is thans gebroken en wordt nu zoo- wel in theorie als in practijk aan de hooger geschetste grondbeginselen vastgehouden. H e t Berlijnsche tractaat van 26 Februari 1885 huldigt deze nieuwe principes in het 6de

kapitel, hetwelk tot opschrift draagt „verklaring betreffende de essentieele voorwaarden welke vervuld moeten worden,

' ) M e n v e r g e l i j k e v o o r d i t o n d e r w e r p o . m . d e b u l v a n P a u s A L E X A N D E R V I v a n 4 M e i 1 4 9 4 , g e r i c h t a a n F E R D I N A N D D E N K A T H O L I E K E N e n I S A B E L L A V A N S P A N J E .

(32)

opdat nieuwe occupaties aan de kusten van het vasteland van Afrika als effectief worden aangemerkt."

Hier wordt derhalve alleen gesproken van nieuwe, d. z.

toekomstige occupaties aan de kusten van het Afrikaansche vasteland en gelden deze regelen dus niet voor het geheele vasteland van genoemd werelddeel en evenmin voor het verwerven van koloniaal bezit in het algemeen.

D e onderteekenaars dezer acte hebben zich daarbij tot tweeërlei verplicht: i°. tot notificatie van elke nieuwe inbezitneming van een gebied aan de kust van het Afrikaansche vasteland en ook van de aanvaarding- van

o

een protectoraat over zoodanig gebied aan de medeonder- teekenaars van de a c t e ; 2O. tot het onderhouden van een gezag, krachtig genoeg om de verkregen rechten te doen eerbiedigen alsook de vrijheid van handel en doorvoer, voor zooverre deze mocht zijn vastgesteld.

Door het sub i°. genoemde wordt een geheime bezetting van eenig territoir buitengesloten en aan de belanghebbenden de gelegenheid gegeven om voor de handhaving hunner rechten op te komen en tegenspraak te doen gelden, wanneer zij meenen oudere rechten op het geoccupeerde gebied te hebben. H e t stilzwijgen eener mogendheid na ontvangen notificatie houdt een vermoeden in, dat zij geene rechten op het bewuste gebied bezit. Niet werd de be- paling opgenomen, dat binnen een bepaalden tijd na de notificatie de overige mogendheden moesten verklaren, of de occupatie, resp. de protectoraatsvestiging erkend werd.

't Behoeft wel geen betoog, dat door dit gemis wel iets van de waarde der notificatie verloren gaat.

Door het sub 2O. vermelde wordt het minimum der voor- waarden bepaald, welke door den staat, die in eenig nader aangewezen gebied zijn souvereiniteit vestigt, moeten vervuld worden, ten einde zijn inbezitneming tot een effectieve te maken.

Mogen deze bepalingen door de beperkte toepasselijkheid

(33)

in de practijk van betrekkelijke waarde zijn, uit een theore- tisch oogpunt zijn deze voorschriften van zeer bijzondere beteekenis. Voor het eerst toch werden hier in een door een groot aantal mogendheden onderteekend tractaat regelen gegeven omtrent het volkenrechtelijke leerstuk dei- occupatie. Doordat zoovele staten hebben medegewerkt tot het tot standkomen en formuleeren van deze bepalingen kan men aannemen, dat zij analogiter toepassing zullen vinden buiten het gebied, waarop zij betrekking hebben. 1)

Bij de behandeling van dit onderwerp m a g niet onvermeld blijven het geschil over de Karolinen en Palao eilanden tusschen Duitschland en Spanje in 1884 en 1885. Laatst- genoemd rijk beriep zich in dit conflict om zijn goed recht aan te toonen op de volgende rechtstitels :

iO. op het recht der ontdekking, de in naam plaats gehad hebbende inlijving, en de toewijzing door de bul van Paus

ALEXANDER VI ;

2O. op de van Spanje uitgegane pogingen die eilanden te kerstenen en te beschaven ;

3O. op het sedert de ontdekking in 1686 onbetwiste bezit der Spaansche kroon ;

40. op de historische overlevering betreffende Spanje's rechten op die eilanden;

5O. op den wil om genoemde eilanden effectief in bezit te nemen.

In de nota van BISMARCK, dd. 1 October 1884 wordt opgemerkt, dat de oude volkenrechtstitels der ontdekking en der toewijzing van koloniaal gebied door den Paus sedert eeuwen niet meer in aanmerking kunnen komen, en verder aangevoerd, dat de Spaansche regeering zelve hoe- genaamd niets mededeelt, waaruit kan opgemaakt worden, dat zij hare aanspraken op de heerschappij over bedoelde

*) Toen Frankrijk zijn protectoraat over Madagascar vestigde, vond de notificatie daarvan plaats, ofschoon het Berlijnsche tractaat in dezen niet van toepassing was.

(34)

eilanden door inbezitneming daarvan of door uitoefening- van hoogheidsrechten aldaar daadwerkelijk heeft kenbaar gemaakt.

D e als scheidsman gekozen Paus L E O X I I I trachtte in het voorstel, dat hij aan Spanje en Duitschland deed en hetwelk door beiden werd aangenomen de grondbeginselen van het oude volkenrecht met de moderne opvattingen in overeenstemming te brengen : Duitschland zou de souvereini- teit van Spanje over de Karolinen en Palao-eilanden erkennen, terwijl de Spaansche Regeering zich moest verplichten om zoo spoedig mogelijk op die eilanden een bestuur te vestigen met een macht, sterk genoeg om de orde aldaar te handhaven l).

T h a n s eenige opmerkingen naar aanleiding der verkrijging van koloniën door overeenkomst.

H e t is een volkenrechtelijk beginsel dat bij een oorlog de bevestiging der verovering van eenig gebied door tractaat geschiede 2).

Ruil en koop van koloniën komen vaak voor.

Deze onderwerpen geven te dezer plaatse geen aanleiding tot bijzondere bespreking. Doch bij nagenoeg elke gebieds- uitbreiding van Europeesche staten in andere werelddeelen worden tusschen de gemachtigden dier staten en stamhoofden der inboorlingen (sultans en radja's) verdragen gesloten, waarbij deze hoofden van hunne hoogheidsrechten ten behoeve van een bepaalden Europeeschen staat afstand doen, en nu

i) Het Karolinenconfiict vindt men behandeld bij Dr. FERDINAND LENTNER, Das Internationale Colonialrecht im neunzehnten Jahrhundert. Wien 1886, p. I20 e. v.

2) Volgens de oudere opvatting gold een verovering van Inlandsche staatjes door wapengeweld, waarbij 't bestaande bestuur vernietigd werd, voor occupatie en wel voor een z. g. gequalificeerde occupatie.

Evenwel wint thans de meening veld, dat het recht van occupatie enkel geldt ten aanzien van wilde of half-barbaarsche stammen, waar Inlandsche organen, die een staats- bestuur vormen, niet aanwezig zijn. Zijn deze voorhanden, dan is het recht van occupatie uitgesloten.

(35)

dringt zich de vraag o p : welke beteekenis zal men aan zulke verdragen moeten toekennen?

Staan deze vorsten aan het hoofd van een gemeenschap, die als een staat moet beschouwd worden, dan kunnen bij een verdrag souvereiniteits- en protectoraatsrechten over zulk een gebied door den Europeeschen staat verkregen worden. W o r d t daarentegen het bewuste gebied door stammen bewoond, die zich nog niet tot een staatsgemeen- schap met geregeld staatsbestuur georganiseerd hebben, dan is 't duidelijk, dat met de hoofden dezer stammen geene verdragen over souvereiniteits- en protectoraatsrechten rechts- geldig kunnen gesloten worden. Hier toch kan van staten, van rechtspersonen, niet de rede zijn.

W a n n e e r dan ook een overeenkomst tusschen een Euro- peeschen staat en zoodanigen halfwilden stam tot stand gekomen is, waarbij laatstgenoemde zich aan de macht van dien staat onderwerpt, dan is ter verkrijging der sou- vereiniteit over het begeerde territoir een Inbezitneming noodzakelijk. 1) Tengevolge van die verdragen, waarbij d e inboorlingen zich onder de bescherming van den Europeeschen staat stellen met of zonder overdracht resp.

afstand van hoogheidsrechten 2) heeft de Europeesche staat een soort van voorrang voor de daadwerkelijke occupatie,

•) Zoo heeft Duitschland zich met de verdragen, die tusschen Duitsche handels- huizen en gemachtigden der Duitsche rijksregeering eenerzijds en hoofden van neger- stammen aan de West- en Zuid-Westkust van Afrika anderzijds gesloten waren, niet tevreden gesteld, doch dit gebied daadwerkelijk in bezit genomen, daar het lis in volkenrechtehjken zin heerloos werd beschouwd.

=) Dat dergelijke overeenkomsten in onbepaalde termen gesteld zijn, ligt voor de hand. Als voorbeeld vermeld ik hier art. 3 van het door den Afrika-reiziger ZÖLLNER als gemachtigde der Duitsche p e e r i n g , in 1885 met koning MOSASSO (MAPANGA) gesloten e x t r a c t Dit artikel luidt: „Wenn der Deutsche Kaiser oder seine Beamten es furnothig halten sollten, das Protektorat durch Souveränetätsrechte zu ersetzen, wie Gesetzgebung und Gerichtsbarkeit, so ist ein neuer Vertrag nicht nothwendic" (C. VON STENGEL Die Deutschen Schutzgebiete, ihre rechtliche Stellung, Verfassung und Ver- waltung. München—Leipzig 1895, P- 58).

't Wordt dus aan de Duitsche regeering overgelaten om aldaar een protectoraat te vestigen, dan wel om over dat gebied de souvereiniteit uit te oefenen.

2

(36)

immers uit het sluiten van een dergelijke overeenkomst blijken ten duidelijkste de wil en de bedoeling van den staat om zijn heerschappij over dat gebied, waar nog geen geregeld staatsgezag aanwezig is, uit te strekken en deze omstandigheid zal andere staten er van afhouden die bedoe- ling tegen te werken of te verijdelen.

Dergelijke verdragen zijn dus niet van belang ontbloot, waar een steeds grooter wordende naijver onder de mogend- heden op koloniaal gebied heerscht.

Terecht schreef MARTITZ in het Archiv für öffentliches Recht: i) „Man wolle wohl beachten, dass, wenn Stamm- häuptlinge sich bereit finden lassen. . . Land abzutreten, damit zwar ein werthvolles, vielfach unerlässliches Mittel an die Hand gegeben wird, um einen okkupatorischen Besitzerwerb vor ihnen und gegen Mitbewerber zu sichern, aber der Hoheitstitel bleibt trotz solcher Verträge ein okkupatorischer und trägt nicht die Merkmale der Gebiets- cession an sich. Letztere ist ein völkerrechtlicher Begriff;

Wilde und Halbwilde sind nicht Mitglieder des (ihnen völlig unbekannten) völkerrechtlichen Bandes und können nicht beanspruchen, als souveräne Mächte behandelt und geschützt zu werden."

Terwijl verschillende publicisten 2) dergelijke overeen- komsten, waarbij uitgestrekte streken, door weinig beschaafde stammen bewoond, voor een kleine som gelds en eenige geschenken van geringe waarde aan den vertegenwoordiger van den een of anderen koloniseerenden staat worden afgestaan, schijnovereenkomsten noemen, daar nagenoeg alle vereischten voor de rechtsgeldigheid ontbreken, behoeft het wel geen betoog, dat de koloniale mogendheden zoo-

i) I. p. 17, noot SS-

s) LENÏNER, op. cit. p. 44 e. v. ADAM, Völkerrechtliche Okkupation und Deutsches.

Kolonialstaatsrecht in het Archiv für öffentliches Recht VI, p. 240 e. v. BORNHAK, Die Anfänge ('es deutschen Kolonialstaatsrechts in hetzelfde Archiv II, p. 7 e. v.

(37)

danige contracten als bindend beschouwen ten aanzien der stamhoofden en zich daarop beroepen tegenover andere staten, waarbij dan van de onderstelling wordt uitgegaan, dat bedoelde stamhoofden het wezen der zaak — de onder- werping aan de macht van een ander — wel degelijk hebben begrepen.

In nauwen samenhang met het hier behandelde onderwerp staat de vraag, of particuliere personen en vereenigingen van personen (compagnieën, maatschappijen) souvereiniteits- rechten over eenig door hen verworven gebied kunnen uitoefenen.

D e geschiedenis van voorheen en thans leert ons de groote rol, die de handelscompagnieën bij het verkrijgen van overzeesch bezit gespeeld hebben. Hetzij door verdragen met Inlandsche hoofden, hetzij door occupatie hebben zij zich van uitgestrekte gebieden, waar zij aanvankelijk op enkele punten handel dreven, weten meester te maken.

Van een staatsrechtelijk standpunt beschouwd, komt bo- venbedoelde kwestie neer op de vraag, of de door onder- danen van een staat verkregen hoogheidsrechten ipso iure als door dien staat verkregen zijn te beschouwen. En voor het antwoord hierop zal met het positieve recht van dien staat moeten worden te raden gegaan.

D e compagnieën van vroeger eeuwen, die in de Ver- eenigde Nederlanden 1), Engeland en Frankrijk ontstaan en te gronde zijn gegaan, waren geene souvereine vereeni- gingen, doch geprivilegeerde corporaties van het moeder- land, welke groote, ja te groote zelfstandigheid bezaten.

Zij stonden met het moederland in nauwe verbinding, het-

>) Bij art. 35 van haar eerste octrooi (20 Maart 1602) verkreeg de Vereenigde Oost-Indische Compagnie de bevoegdheid in Indië ,,mêt de Princen ende Potentaten verbintenis te maken ende contracten op den naam van de State?i-Generaal van de Vereenigde Nederlanden ofte Hooge Overheden derzelve."

(38)

welk octrooien verleende, een recht van toezicht uitoefende en de compagnieën, toen de tijd gekomen was, ophief, terwijl het door deze geadministreerde gebied onder direct staatsbestuur werd gesteld.

Vroeger gold in Engeland de leer, dat het door een Britschen onderdaan verkregen gebied ipso iure onder de heerschappij van dat rijk viel. Zoo verklaarde 53 Geo. I l l c.

195 dan ook, dat „the sovereignty of the Crown over the possessions acquired by the East India Company is un- doubted".

Duidelijk zegt CREASY: „When British subjects take possession of a desert country by public authority (and they consistently with their allegiance take possession of a territory by an independent act of jurisdiction), the whole country becomes vested in the Crown ; and the Crown will assign to particular persons portions of the land, reserving as Crownland, all that which is not to granted out and reserving also a jurisdiction over the whole territory".

„Neither can a British subject or any company of British subjects acquire by compact or by conquest any territory for their private dominion. All is subject to the British Crown". 1) In tegenstelling met deze tot voor korten tijd aangenomen grondstelling van het Britsche staatsrecht, welke de onbe- kwaamheid van particuliere personen en maatschappijen om voor zich zelven souvereiniteitsrechten te verkrijgen inhield, erkende Groot-Brittannië de souvereiniteitsrechten der British North Borneo Company.

GLADSTONE verklaarde in het Lagerhuis naar aanleiding van het verleenen van een charter aan de British North Borneo provisional association, hetwelk op de genoemde com- pany overging: „there is not a single privilege given t o i t by the charter over and above what it had already acquired

') CREASY, The imperial and colonial Constitutions of the Britannic Empire 1872, p. 66.

(39)

upon a title sufficient to enable it to enter into the exercice of all its powers". 1)

En volgens den attorney-general SIR HENRY JAMES moest men het als een confiscatie beschouwen, wanneer de reo-eerino- aan de maatschappij de rechten zou ontnemen, die zij verworven had. 2).

Volg-ens den inhoud van dat charter vormde de compagnie een zelfstandige gemeenschap, die hare souvereiniteitsrechten uit de met Inlandsche vorsten gesloten overeenkomsten afleidde, buitenlandsche betrekkingen met andere onderhield, doch in de uitoefening harer rechten gecontroleerd werd door het moederland.

Krachtens een overeenkomst tusschen de British North Borneo Company en de Kroon in 1888 tot stand gekomen, plaatste deze maatschappij haar grondgebied onder bescher- ming van Groot-Brittannië en zou dat gebied voortaan zijn een „protected independent state". 3)

Beschouwen wij dit vraagstuk van de volkenrechtelijke zijde, dan blijkt het, dat in de practijk thans algemeen als regel wordt aangenomen, dat particuliere personen en maatschappijen volkenrechtelijk onbeheerd gebied evenzoo kunnen verwerven, als de volkenrechtssubjecten, de staten.

Bij ontwikkeling harer macht kan dan zulk een maat- schappij een zelfstandigen onafhankelijken staat vormen, gelijk het de Association internationale Africaine in het Congogebied gelukt is.

Door de geciviliseerde staten werd de souvereiniteit der genoemde Association over het door haar verkregen gebied erkend.

't Behoeft wel nauwelijks vermeld, dat een zoodanige

!) Vergadering van 17 Maart 18S2.

") E. DE LAVELEYE, La neutralité du Congo in de Revue de droit international 18S3, XV, p. 258. — TRAVERS TWISS, La libre navigation du Congo, in dezelfde Revue XV, p. 554.

s) P. A. VAN DER L I T H , Het Noord-Borneo-tractaat in De Gids 1891, p. 444 e. v.

(40)

ontwikkeling en groei slechts uiterst zelden kunnen voor- komen, daar het geheel voor de hand ligt, dat in den regel de maatschappij het door haar bestuurde gebied onder het oppergezag van dat rijk plaatst, hetwelk als moederrijk in aanmerking komt.

Geschiedt dit laatste niet en wordt de in het leven geroepen gemeenschap niet als een staat door de mogend- heden erkend, dan is de positie van zulk een maatschappij volkenrechtelijk onbestemd en onzeker.

T e n slotte deze opmerking.

Stelt de maatschappij zich onder de opperhoogheid van een staat, dan is tweeërlei mogelijk: of wel de maatschappij behoudt haar onafhankelijkheid en politieke macht, terwijl het moederland enkel een controle uitoefent, of wel de maatschappij draagt het door haar verkregen gebied en de hoogheidsrechten, die zij daarover bezit, aan den moeder- staat over en is dan slechts bevoegd tot de uitoefening dier rechten, welke haar het moederland uitdrukkelijk verleent. Hier treedt de maatschappij in het volken- rechtelijk verkeer niet te voorschijn.

Eerstgenoemde wijze werd in de practijk door Groot- Brittannië, laatstgenoemde door Duitschland toegepast.

§ 3. VOOR- EN NADEELEN VOOR HET MOEDERLAND AAN KOLONIAAL BEZIT VERBONDEN.

W a n n e e r men ziet, dat rijken, die geene koloniën bezaten, overzeesch territoir trachten te verwerven, wanneer men let op de sterke koloniale actie, in de laatste decenniën in Oost-Azië en Afrika gaande, dan ligt het stellen der vraag — welk belang heeft een rijk bij koloniaal bezit — voor de hand. 1)

i) Voor de voor- en nadeelen, welke moederland en koloniën uit hun wederkeerige rechtsbetrekking plukken, leze men de uitvoerige beschouwingen van den Hoogleeraar Mr J. DE LOÜTER in zijn Handleiding tot de kennis van het Staats- en Administratief recht van Nederlandsch-Indië. 's-Gravenhage 1895, p. 20 e. v.

(41)

In de i7d e en i 8d e eeuw werd zoodanig bezit als een levensvoorwaarde voor scheepvaart en handel beschouwd, en de bloei van beide was zonder koloniën niet denkbaar.

Zeevarende en handeldrijvende volken zagen in het verkeer met eigen overzeesche gewesten een ruim vloeiende bron van macht, aanzien en rijkdom.

H e t streven was enkel er op gericht zooveel mogelijk stoffelijk voordeel en rechtstreeksche baten uit die land- streken te trekken.

Van de hooge zedelijke roeping om, als beschaafde en ontwikkelde staat, de onderworpen gewesten tot hoogere ontwikkeling of het leven onder de inboorlingen tot een hooger peil te brengen, werd zoo goed als niets gevoeld.

Louter het mercantiele doel stond den staatslieden van die tijden voor oogen.

Om te bereiken, dat de handelswinsten uit de koloniën uitsluitend ten bate van het moederland kwamen, werd de hulp van protectie en monopolie ingeroepen.

Zoowel bij de Portugeezen, Spanjaarden en Franschen, als bij de Engelschen en Nederlanders, werd een koloniaal monopoliestelsel aangetroffen, waarbij van het beginsel werd uitgegaan, dat de koloniën er zijn uitsluitend voor het moederland. O p economisch gebied staat de behandeling van gewesten over zee onder den invloed van de heerschende staathuishoudkundige beschouwingen en begrippen, en bijgevolg moest in een tijd, die in privilegies en monopolies enkel goeds zag, ook op het terrein der koloniale politiek deze richting ingeslagen worden. Evenwel steeds tot schade der kolonie, veelal tot schande van den overheerscher.

D e door dezen voor gene gegeven voorschriften omtrent ïn- en uitvoer van goederen, omtrent nijverheid, landbouw en scheepvaart offerden de belangen der koloniën, zoowel van volkplantingen als van veroverde bezittingen, geheel aan die van het moederrijk in Europa op.

(42)

H a a t en wrok tegen den hebzuchtigen overheerscher en onverschilligen onderdrukker, bloedige oorlogen tusschen zeevarende mogendheden wegens overtreding der monopolie- bepalingen, ten slotte opstand en gewelddadig verzet van de slecht behandelde onderhoorigheid tegen het geweten- looze moederrijk, ziedaar de gevolgen van dit kunstmatig handelsstelsel.

Na een tijdperk van bloei moest dit zelfzuchtig stelsel door de uitbreiding van den wereldhandel en van de ver- keersmiddelen verdwijnen.

Immers geen zeemacht is heden ten dage zoo opper- machtig, dat zij alle andere volken uit zeeën en werelddeelen zou kunnen weren — waarnaar toch in vroeger eeuwen door Spanjaarden, Hollanders en Engelschen werd gestreefd.

H e t mare liberum is voor de scheepvaart van alle naties erkend en tevens het recht van eiken staat, om volken- rechtelijk onbeheerd gebied te occupeeren. Vandaar kan er thans van zulk een bekrompen koloniale politiek, voorheen door alle koloniseerende en zeevarende volken g-evoerd, en welke hoofdzakelijk bestond in het doel alle andere geciviliseerde naties van overzeesche uitgebreide landstreken, die dan als eigen patrimonium werden beschouwd, buiten te sluiten, wel geen sprake meer zijn.

D e belangen, die het overheerschende rijk bij koloniaal bezit heeft, zijn dan ook in den loop der tijden gewijzigd.

Aan een exploitatiestelsel of stelselmatig uitzuigen van den Inlander om handelswinsten te verkrijgen, denkt thans geen koloniale mogendheid meer. H e t mercantiele stand- punt van vroeger eeuwen is verlaten.

Maar toch staat ook bij de moderne koloniale politiek het handelsbelang op den voorgrond. H e t verschil evenwel tusschen voorheen en thans ligt in de wijze, waarop de staat zijn profijt wil zoeken. In het algemeen gesproken kan men zeggen dat staatsdwang voor vrijheid heeft plaats

(43)

gemaakt, dat 't moederland geene direct-kunstmatige win- sten zoekt, doch natuurlijke, geene directe v o o r d e d e n maar indirecte.

Een enkel woord over die indirecte voordeden.

Overzeesche gewesten openen markten voor de voort- brengselen der nationale nijverheid en komen daardoor den nationalen arbeid ten goede. Voor industrierijke landen van onmetelijke waarde. Door den bloei van de moeder- landsche nijverheid wordt den arbeider werk verschaft en van dit standpunt beschouwd kan een wijs koloniaal beleid voor den werkman een zegen zijn. Men denke aan den geweldigen omvang van den export van Engelsche manu- facturen naar eigen koloniën. Een der hoofdredenen, die het Duitsche rijk, hetwelk zich niet met overzeesche onder- nemingen had ingelaten, er naar doet streven zich koloniën te verwerven, is dan ook gelegen in de zucht om nieuwe markten voor zijn steeds machtiger wordende industrie te vinden. 1)

In dit opzicht zijn koloniën voor kleinere staten, waar het binnenlandsch verbruik meer beperkt is, van het hoogste gewicht.

D e nationale handel en scheepvaart worden eveneens door koloniaal'bezit bevorderd. Zoo oefent dit een indi- recten en weldadigen invloed uit op de eerste bronnen van het volksbestaan van het moederland. H e t is duidelijk, dat zonder de geweldige ontwikkeling der Britsche koloniën in de laatste helft der negentiende eeuw, de toonaangevende positie van de Engelsche zeevaart, handel en industrie niet denkbaar is.

W a n n e e r in een staat overvloed van kapitaal voorhanden is, terwijl ondernemingslust en onderneming-szucht aanwezio-

») In dit opzicht zijn belangrijk de redevoeringen van BISMARCK in de budget- commissie van den Rijksdag van 23 Juni 1884 en in de vergadering van den Rijksdag van 26 Juni d. a. v., 9 en 10 Januari, 13, 14 en 16 Maart 1885.

(44)

zijn, dan zullen eigen overzeesche bezittingen een onmetelijk terrein opleveren, om aldaar die kapitalen te beleggen.

E e n enkele blik op onzen land- en mijnbouw in Neder- landsch-Indië is wel voldoende om te doen beseffen welk een machtig Nederlandsch kapitaal bij die kolonie betrokken is. 't Getuigt van politiek beleid, wanneer een regeering door een verstandige wetgeving de kapitaalbelegging in eigen koloniën in de hand werkt. H e t overzeesche gebied kan een eindeloos veld voor ontwikkeling van kapitaal en geestkracht zijn.

W a n n e e r de natuurlijke gesteldheid en het klimaat der koloniën kolonisatie niet onmogelijk en ondoenlijk maken, dan openen deze landen uitwegen voor een te dichte bevolking en kan landverhuizing daarheen voor het over- bevolkte of verarmde moederland een waar geluk zijn.

Doordat de emigratie naar eigen bezittingen geschiedt en en er bijgevolg geen algeheele losmaking der emigranten van hun oorspronkelijk vaderland plaats vindt, gaat hun arbeidskracht en kapitaal voor het moederland niet verloren.

Terecht merkt HÜBBE—SCHLEIDEN i) op, dat men dan geen emigratie, doch een transmigratie heeft binnen het economisch gebied van een staat.

Ofschoon bij zulke vestigingen vrij algemeen de landbouw op den voorgrond staat, worden deze vaak centra van handel en verkeer. Sociale en nationaal-economische belangen had de Duitsche koloniale politiek in den aanv an g op het o o g . Sedert een eeuw stroomden uit alle deelen van Duitschland landverhuizers naar overzeesche gewesten zonder het verlaten vaderland eenig voordeel te brengen.

In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, in deelen van Zuid-Amerika en Australië brachten deze krachten onpro- ductief gebied tot ontwikkeling, terwijl voor de Duitsche landen

i\ HÜBBE—SCHLEIDEN, Überseeische Politik, eine Culturwissenschaftüche Studie mit Zahlenbildern. Hamburg 1881, p. 39 noot.

(45)

een reusachtige arbeidskracht en veel kapitaal verloren gingen.

E n kan er al geen sprake zijn van landverhuizing in den specifieken zin des woords, doordat de bezittingen tropische landen zijn, waar de Europeaan met zeldzame uitzondering zonder aanvoer van nieuw bloed zijn ras niet kan in stand houden, dan geven die koloniën toch aan velen een werk- kring en middel van bestaan op allerhand maatschappelijk gebied.

Ook voor de kracht van het moederland en de positie, die het in de internationale betrekkingen inneemt, is een uitgebreid koloniaal bezit van het hoogste gewicht. W a t is er thans na het verlies van uitgestrekte koloniën over- gebleven van de macht en den invloed van Spanje en Portugal, van de beide landen, die eenmaal zulk een plaats in de rij der zeevarende volken innamen, dat de verdeeling der aarde met betrekking tot nieuwe landstreken op gezag der Pausen ALEXANDER VI en JULIUS II enkel tusschen deze beide naties geschiedde?

Rust de groote politieke macht van Groot-Brittannië niet voor alles op zijn onmetelijk koloniaal rijk ? En zou bij een scheuring, wanneer de overzeesche koloniën tegen het stamland een vijandige houding aannamen en niet tot een soort confederatie met Groot-Brittannië overgingen, dit rijk niet een mogendheid van lageren rang worden?

W a r e n onze overzeesche gewesten niet eertijds voor de Republiek der Vereenigde Nederlanden een der voornaamste oorzaken van haar oude grootheid en roem? D e zenuw van Holland's macht was in zijn overzeesche politiek te zoeken. Toen wij na de gebeurtenissen in de jaren 1812—1813 onze onafhankelijkheid herkregen en Engeland ons rijk tot een bolwerk tegen Frankrijk's heerschzucht wilde maken, zag het in, dat daartoe een middel noodig was, om de ontwikkeling van den herboren staat te verzekeren. Die ontwikkeling werd verzekerd door de teruggave der koloniën in Azië.

(46)

zijn, dan zullen eigen overzeesche bezittingen een onmetelijk terrein opleveren, om aldaar die kapitalen te beleggen.

E e n enkele blik op onzen land- en mijnbouw in Neder- landsch-Indië is wel voldoende om te doen beseffen welk een machtig Nederlandsch kapitaal bij die kolonie betrokken is. 't Getuigt van politiek beleid, wanneer een regeering door een verstandige wetgeving de kapitaalbelegging in eigen koloniën in de hand werkt. H e t overzeesche gebied kan een eindeloos veld voor ontwikkeling van kapitaal en geestkracht zijn.

W a n n e e r de natuurlijke gesteldheid en het klimaat der koloniën kolonisatie niet onmogelijk en ondoenlijk maken, dan openen deze landen uitwegen voor een te dichte bevolking en kan landverhuizing daarheen voor het over- bevolkte of verarmde moederland een waar geluk zijn.

Doordat de emigratie naar eigen bezittingen geschiedt en en er bijgevolg geen algeheele losmaking der emigranten van hun oorspronkelijk vaderland plaats vindt, gaat hun arbeidskracht en kapitaal voor het moederland niet verloren.

Terecht merkt HÜBBE—SCHLEIDEN 1) op, dat men dan geen emigratie, doch een transmigratie heeft binnen het economisch gebied van een staat.

Ofschoon bij zulke vestigingen vrij algemeen de landbouw op den voorgrond staat, worden deze vaak centra van handel en verkeer. Sociale en nationaal-economische belangen had de Duitsche koloniale politiek in den aanvang op het oog.

Sedert een eeuw stroomden uit alle deelen van Duitschland landverhuizers naar overzeesche gewesten zonder het verlaten vaderland eenig voordeel te brengen.

In de Vereenigde Staten van N oord-Amerika, in deelen van Zuid-Amerika en Australië brachten deze krachten onpro- ductief gebied tot ontwikkeling, terwijl voor de Duitsche landen

!) HÜBBE—SCHLEIDEN, Überseeische Politik, eine Culturwissenschaftliche Studie mit Zahlenbildern. Hamburg 1881, p. 39 noot.

(47)

een reusachtige arbeidskracht en veel kapitaal verloren gingen.

E n kan er al geen sprake zijn van landverhuizing in den specifieken zin des woords, doordat de bezittingen tropische landen zijn, waar de Europeaan met zeldzame uitzondering zonder aanvoer van nieuw bloed zijn ras niet kan in stand houden, dan geven die koloniën toch aan velen een werk- kring en middel van bestaan op allerhand maatschappelijk gebied.

Ook voor de kracht van het moederland en de positie, die het in de internationale betrekkingen inneemt, is een uitgebreid koloniaal bezit van het hoogste gewicht. W a t is er thans na het verlies van uitgestrekte koloniën over- gebleven van de macht en den invloed van Spanje en Portugal, van de beide landen, die eenmaal zulk een plaats in de rij der zeevarende volken innamen, dat de verdeeling der aarde met betrekking tot nieuwe landstreken op gezag der Pausen ALEXANDER VI en JULIUS II enkel tusschen deze beide naties geschiedde?

Rust de groote politieke macht van Groot-Brittannië niet voor alles op zijn onmetelijk koloniaal rijk ? En zou bij een scheuring, wanneer de overzeesche koloniën tegen het stamland een vijandige houding aannamen en niet tot een soort confederatie met Groot-Brittannië overgingen, dit rijk niet een mogendheid van lageren rang worden?

W a r e n onze overzeesche gewesten niet eertijds voor de Republiek der Vereenigde Nederlanden een der voornaamste oorzaken van haar oude orootheid e n roem? D e zenuw van Holland's macht was in zijn overzeesche politiek te zoeken. Toen wij na de gebeurtenissen in de jaren 1812—1813 onze onafhankelijkheid herkregen en Engeland ons rijk tot een bolwerk tegen Frankrijk's heerschzucht wilde maken, zag het in, dat daartoe een middel noodig was, om de ontwikkeling van den herboren staat te verzekeren. Die ontwikkeling werd verzekerd door de teruggave der koloniën in Azië.

(48)

E n wat zou thans het Koninkrijk der Nederlanden zijn zonder zijne Indische bezittingen?

Zoo oefent het bestuur over ver verwijderde volken in verband met den bloei en den rijkdom van de beheerschte streken, een machtigen en in zijn verheffende kracht kwalijk te overschatten moreelen invloed uit op de bevolkino- van het moederland. H e t bezit van landen over zee heeft wel degelijk invloed op het volkskarakter en prikkelt tot daden.

Niet onvermeld m a g ik hier laten, dat een ver verwijderd koloniaal gebied de gelegenheid voor interneering van misdadigers uit het moederland kan schenken. Engeland transporteerde misdadigers naar enkele Noord-Amerikaan- sche koloniën en later naar Australië, de Kaapkolonie en de Bermuda's.

In 1854 werd in Frankrijk naast de deportatie — verwijde- ring van politieke misdadigers naar een overzeesche plaats van verblijf — de transportatie — verwijdering met arbeids- dwang als straf voor gemeene misdadigers — ingevoerd.

Niet weinig was men tot dien maatregel verlokt door Engeland's met succes bekroonde handelwijze ten opzichte zijner Australische koloniën, die door de transportatie uit- breiding van grondgebied hadden gekregen, terwijl destijds de Fransche koloniën bij gebrek aan vrije landverhuizing in desolaten toestand verkeerden.

In 1885 kwam hierbij nog de relegatie, verwijdering naar een overzeesche plaats met gedwongen levenslang verblijf voor recidivisten 1).

Bescherming van den staat door verwijdering van den misdadiger en bevordering van kolonisatie staan in dezen op den voorgrond, zoodat een strafkolonie (deportatie- kolonie) mag aangemerkt worden als hoofdzakelijk bestaande in het belang van het moederland.

:) H. G. NEDERBÜRGH, Eenige beschouwingen over transportatie en relegatie.

vooral in verband met kolonisatie. 's-Gravenhage 1890, p. 158.

(49)

Volledigheidshalve zij hier er aan herinnerd, dat het voor groote koloniale mogendheden in hooge mate gewenscht is, buiten het rijk militaire posten, marine- en kolenstations te bezitten, de eersten ter bescherming van belangrijke verkeerswegen, de beide laatsten ten bate der oorloo-s- marine. Zonder eigen marine- en kolendepôts is de vloot in geval van oorlog aan de g e n a d e van neutrale mogend- heden overgelaten.

Moet de, moderne staat op middelen bedacht zijn handel en nijverheid te ontwikkelen en een uitweg te zoeken voor overvloedige arbeidskrachten en kapitaal, dan zijn door deze taak het tegenwoordig streven naar koloniale uitbrei- ding, hetwelk op de politieke programma's der groote mogendheden zoo krachtig op den voorgrond treedt, en de groote omvang der beweging op koloniaal gebied ge- reedelijk verklaard.

Voor Frankrijk, dat in het begin der negentiende eeuw bijna zijn geheel koloniaal bezit had moeten afstaan, waren geene offers te groot om zich nieuwe uitgebreide bezittino-en te verwerven. Groot-Brittannië met zijn reusachtig over- zeesch gebied is er steeds op uit dit te vergrooten.

Duitschland grijpt en koopt wat het krijgen kan, ook de kleinste eilandengroepen.

Men bedenke evenwel, dat niet aan elk omvangrijk overzeesch bezit welvaart en macht voor het moederland verbonden is, doch dat voor dien bloei van zeer groot gewicht is de wijze, waarop de overheerschers de hun onder- worpen landen beheeren en besturen. Met hoe meer tact en beleid dit geschiedt, des te grooter zijn de kansen voor den bloei van het moederrijk.

T h a n s een kort woord over de n a d e e l i g e z i j d e v a n k o l o n i a a l b e z i t .

(50)

H e t is een dure plicht, dat de staathuishouding zoo goedkoop mogelijk ingericht worde, om de druk op de schouders der belastingschuldigen gelegd zoo licht mogelijk te doen zijn. E n nu vragen juist overzeesche gewesten vele offers van het moederland. Koloniën vereischen militaire bescherming te land en ter zee tegen een eventueele buiten- landsche aanranding, vorderen het bestaan van een militaire macht tot eigen behoud tegenover Inlandsche volken en stammen, en eischen de aanwezigheid van oorlogsschepen om te waken tegen zeeroof en slavenhandel.

W a a r het gebied, hetwelk te beschermen is, grooter wordt, moeten de kosten van leger en vloot toenemen.

En wat de oorlogsmarine betreft, weegt dit nadeel des te zwaarder, naarmate de kustlijn van het moederland kleiner is.

Zonder overzeesche gewesten geene uitgaven in 't moeder- land voor administratief beheer (departement van koloniën) en opleiding van koloniale ambtenaren.

Vat de overheerscher zijn sociale regeertaak als koloniale macht naar behooren op, is hij zich van de zware plichten, welke op hem in deze hoedanigheid rusten, bewust, dan zijn de uitgaven in de kolonie zelve voor administratief bestuur en rechtsbedeeling, voor ontwikkeling, beschaving en verhooging der welvaart van de inheemsche bevolking onafzienbaar. E e n kolonie moet al zeer productief en haar bevolking op een hoogen trap van beschaving staan, wil zij in staat zijn zelve voor al deze uitgaven op te komen. E n nu doet zich juist het verschijnsel voor, dat bij min ontwikkelde volken de kosten van een goed bestuur met betrekking tot het geringe draagvermogen ongeëvenredigd hoog zijn.

Hier moet het moederland de behulpzame hand bieden en de hulpmiddelen verschaffen, waartoe de kolonie zelve de noodige krachten ontbreken.

Men verlieze hier evenwel niet uit 't oog, dat het aan- leggen van openbare werken — spoorwegen, havens,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vlak voor de ingang van de Van Nelle Fabriek is een officiële parkeerplek voor Felyx

Stedebouwkundig plan Zuidbroek - Bedrijvenpark Noord 2 37 Grote bedrijven Middelgrote bedrijven Kleine bedrijven.

“wie zit er nou op mij te wachten?” Daarom strooien we met onze kennis. Wat zeg ik: bombarderen we onze toehoorders met kennis, want stel je voor dat het te weinig waarde is die

- Een opening van de voorziening voor luchtverversing moet zijn gelegen op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige

Geld voor ander onderdak, eten of om terug te gaan naar mijn dorp bezit ik niet. Ik geloof niet, dat dit het plan is, dat God voor mij heeft, maar ik weet nu niet wat ik

De plannen kunnen door de koper gewijzigd worden in samenspraak met de bouwheer, de aannemer en de architect voor zover dit technisch mogelijk is.. Aanpassingen van welke aard

ERVE

Voor Maria wordt het een zeer eenzame tijd, ten eerste omdat ze zich niet helemaal thuis voelt in Nederland, maar vooral omdat haar pogingen om met Hans in contact te