NN31396,1486,2
J
STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN
B O S W A C H T E R I J H O R S T Bodemgesteldheid en bodemgeschiktheid
Stichting voor Bodemkartering Postbus 98
' , .6700 AB Wageningen Tel. 08370-19100
Rapport nr. 1486 Project nr. 62.6135
'*&•> S! 'À* '
j C-è fe ^ Cf
BOSWACHTER IJ HORST
Bodemgesteldheid en bodemgeschiktheid
P.Mekkink
K.R.van Lynden
CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS
0000 01 65 2177
M
ISBN 90 327 0114 2 Wageningen, februari 1981
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel yan druk, fotocopie, microfilm en op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting voor Bodemkartering en de instantie die
INHOUD Biz.
WOORD VOORAF 7
SAMENVATTING 9
1 INLEIDING 11
1.1 Algemeen 11
1.2 Algemene beschrijving van de boswachterij n
1.2.1 Ligging en oppervlakte 11
1.2.2 Geologie 11
1.2.3 Geomorfologie en landschap 15
1.2.4 De waterhuishouding 16
2 DE BODEMGESTELDHEID 17
2.1 De bodemkaart, schaal 1:1Q 000 (bijlage 1a) 17
2.1.1 Werkwijze 17
2.1.2 De indeling van de legenda 17
2.1.3 Onderscheiden eenheden 18
2.2 Beschrijving van de gronden 18
2.2.1 Zandgronden 18
2.2.1.1 Podzol g ronden 19
2.2.1.1.1 Moderpodzolgronden; holtpodzolgronden 19
2.2.1.1.2 Humuspodzolgronden 21
2.2.1.1.2.1 Haarpodzolgronden 22
2.2.1.1.2.2 Veldpodzolgronden 25
2 . 2.1.1. 2 . 3 Laarpodzolgronden 2 9
2.2.1.2 Eerdgronden 31
2.2.1.2.1 Bruine enkeerdgronden 31
2.2.1.2.2 Kanteerdgronden 32
2 . 2.1. 2 . 3 Gooreerdgronden 33
2 . 2 . 1 . 3 Vaaggronden 35
2 . 2.1. 3.1 Vlakvaaggronden in dekzand (afgestoven) 37
2 . 2 . 1 . 3 . 2 Duinvaag- en vlakvaaggronden in stuifzand (op
gestoven) 3g
2.2.2 Moerige gronden 47
2.2.2.1 Moerpodzolg ronden 47
2.2.2.2 Broekeerdgronden 4g
2.2.3 Samengestelde legenda-eenheden (op de bodem- kaart, bijlage 1a, per abuis samengestelde
kaarteenheden genoemd) 49
2.3 Toevoegingen 50
2.4 Overige onderscheidingen 51
2.5 Kaart met het textuurverloop van de ondergrond,
schaal 1:10 000 (bijlage 1b) 51
2.6 De grondwatertrappenkaart, schaal 1:10 000
(bijlage 2) 52
2.6.1 Inleiding 52
2.6.2 Beschrijving van de grondwatertrappen 53
3 DE VEGETATIE 59
3.1 De vegetatiekaart, schaal 1:10 000 (bijlage 3) 59
3.1.1 Werkwijze 59
3.1.2 Indeling in vegetatietypen 60
3.2 Beschrijving van de vegetatietypen 61
Biz.
3.2.1 Beschrijving van de végétâtietypen in "lichte"
naaldhout- en inlandse-eikenbossen 61
3.2.2 Beschrijving van de végétatietypen in "donkere"
naaldhout-, Amerikaanse-eiken- en beukenbossen 66 3.2.3 Beschrijving van de vegetatietypen op de hei de-
terreinen 68
3.2.4 Beschrijving van vegetatietype 0 69
3-3 Toevoegingen 69
3.4 Overige onderscheiding 71
4 DE GESCHIKTHEID VAN DE GRONDEN VOOR BOSBOUW 73
4.1 Inleiding 73
4.2 Beoordelingsfactoren 75
4.2.1 Ontwateringstoestand 75
4.2.2 Vochtleverend vermogen 75
4.2.3 Voedingstoestand 76
4.2.4 Zuurgraad 79
4.3 Beoordelingsfactoren en boomgroei 79
4.4 Bodemgeschiktheidsclassificatie voor de bosbouw 81
4.5 Toevoeging op de geschiktheidskaart 84
5 HET GRONDMONSTERONDERZOEK 89
6 WOORDENLIJST 93
LITERATUUR 99
AANHANGSEL Vergelijking van de codering van de eenheden op de bodemkaart, schaal 1:10 000 (bijlage 1a) met die volgens de legenda van de Bodemkaart van Ne
derland, schaal 1:50 000 101
AFBEELDINGEN
1 Situatiekaart met plaatsen en nummers van de
grondwaterstandsbuizen, schaal 1:50 000 12
2 Globale geomorfologisehe overzichtskaart,
schaal 1:50 000 14
3 In het oosten van het gebied veel voorkomende
gronden 34
4 Fluctuatiediagrammen 55
5 Piasvorming in het vroege voorjaar op een perceel
bouwland in vak 14 56
6 Grove-dennenbos met vegetatietype H1 en kleine
plekjes met vegetatietype A2 (rendiermos) op een
vaaggrond (aZ51z) met grondwatertrap VII 62
7 Een houtwal met geknotte eiken, gelegen in vak 40 72
8 Jonge aanplant van grove den 83
9 Situering en nummering van de grondmonsterplaat
sen 88
1 2 3
k
5
68 7 9
1 0 1 1
1 2 1 3
1^
1 5 1 6 1 7 1 8
1, 11
2 3
4
Biz.
TABELLEN
Geologische tabel ,13
Indeling en codering van de podzol gronden ~ '20 Indeling en codering van de zandeWrdgronden (Z) ,r 30 I ndel i ng én coder ing* vän: de zandVäägcjrbnden (Z)~ •* ' ,36 Indeling en codering van de moerige gronden (W) "46
Indeling van de grondwatertrappen '53
Gemeten grondwaterstanden in cm - mv. 54
Groeiklasse-indeling voor boomsoorten 74
Gradaties in ontwateringstoestand en de daarmee
gewoonlijk overeenkomende GHG's en Gt's 75
Gradaties in vochtleverend vermogen 76
Gradaties in voedingstoestand voor de veengron
den, de zand-, leem- en zavelgronden en de klei
gronden 77
Richtlijnen voor de vaststelling van de grada
ties in voedingstoestand 78
Gradaties in zuurgraad 79
Sleutel voor de vaststelling van de geschiktheid van zand-, leem- en zavelgronden (<25% lutum)
voor de bosbouw 80
Systeem van bodemgeschiktheidsclassificatie voor de bosbouw op basis van zeven gidsboomsoorten 82
Bodemgeschiktheidsbeoordeling voor bosbouw 85
Analyse-resultaten 90
Humusgehaltes en pH-KCl's van enige voormalige
landbouwgronden 91
BIJLAGEN
Bodemkaart, schaal 1:10 000
Textuurverloop van de ondergrond, schaal 1:10 0Q0 Grondwatertrappenkaart, schaal1 1:10 0Ó0
Vegetatiekaart (opname augustus 1980), schaal 1 : 10 000 Bodemgeschikthéidskaart voor bosbouw, schaal 1:10 000
WOORD VOORAF
In opdracht van de Directeur van het Staatsbosbeheer te Utrecht heeft de Stichting voor Bodemkartering in december 1979 - maart 1980 en in augustus 1980 een bodemkundig onderzoek uitgevoerd in de Boswachterij Horst, om de gronden te kunnen beoordelen op hun geschiktheid voor de bosbouw.
Aan dit project werkten mee:
- P.Mekkink: bodem- en vegetatiekartering, geschiktheidsbeoorde
ling en rapportage;
- ing. J.F.Bannink: vegetatiekartering;
- ing. A.W.Waenink: geschiktheidsbeoordeling;
- ing. J.A.van den Hurk: coördinatie (getroffen door een ernstige ziekte moest hij zijn werkzaamheden in maart 1980 neerleggen;
hij overleed op 15 september 1980);
- ir. K.R.van Lynden: coördinatie (overgenomen van Van den Hurk), geschiktheidsbeoordeling en rapportage;
- ing. H.J.M.Zegers: organisatorische leiding.
De aan het onderzoek te stellen eisen werden in overleg met mede
werkers van het Staatsbosbeheer vastgesteld. Voor hun medewerking is de Stichting voor Bodemkartering zeer erkentelijk.
De Directeur,
Ir. R.P.H.P.van der Schans
SAMENVATTING
In de Boswachterij Horst is een bodemkundig onderzoek ver
richt om de gronden te kunnen beoordelen op hun geschiktheid voor de bosbouw.
De Boswachterij Horst (oppervlakte 520 ha) ligt in het noor
den van de provincie Limburg, ten noordwesten van Venlo en be
hoort tot de gemeente Horst.
Voor het verzamelen van de bodemkundige en hydrologische gege
vens is ruim één boring per ha verricht tot 180 cm beneden maai
veld. Om tijdens de onderzoeksperiode enig inzicht te verkrij
gen in de fluctuatie van het grondwater, zijn vijf grondwater
standsbuizen geplaatst, waarin in de periode oktober 1979 tot en met oktober 1980 twee keer per maand grondwaterstandsmetin
gen zijn verricht.
Om gegevens te verkrijgen over de voedingstoestand van de grond is een vegetatiekartering uitgevoerd. De vegetatie is daarbij volgens het systeem van Bannink, Leys en Zonneveld (1973) in vegetatietypen ingedeeld.
De resultaten van het onderzoek zijn, behalve in dit rapport, weergegeven op vijf kaartbijlagen, alle op schaal 1:10 000:
- de bodemkaart;
- de kaart met het textuurverloop van de ondergrond;
- de grondwatertrappenkaart;
- de vegetatiekaart;
- de bodemgeschiktheidskaart voor bosbouw.
De bodem van de boswachterij bestaat nagenoeg geheel uit zand
gronden; slechts een zeer geringe oppervlakte bestaat uit moe
rige (zand)gronden. De oudste aan het oppervlak voorkomende se
dimenten dateren uit het Weichselien en behoren tot de Formatie van Twente. Deze dekzanden zijn hoofdzakelijk zeer en matig fijn.
Hierin zijn moderpodzol-, als humuspodzol- en eerdgronden ont
wikkeld. De jongste afzettingen, de zgn. stuifzanden, zijn in het Holoceen ontstaan. Er heeft nog geen profielontwikkeling in plaatsgehad of slechts zeer vaag (vaaggronden).
Binnen de twee hoofdklassen van gronden, zandgronden en moerige gronden, zijn dertig enkelvoudige leger\da-eenheden, drie samen
gestelde legenda-eenheden en drie toevoegingen onderscheiden.
Bij de zandgronden is onderscheid gemaakt tussen moderpodzol- gronden (holtpodzolgronden), humuspodzolgronden (haar-, veld
en laarpodzolgronden), eerdgronden (bruine enkeerdgronden, kant
en gooreerdgronden) en vaaggronden (duin- en vlakvaaggronden).
In de moerige gronden zijn moerpodzolgronden en broekeerdgronden onderscheiden. Bepaalde kenmerken, nl. een dun stuifzanddek, cul
tuurinvloed en verwerkte rabatten of greppels, zijn als toevoe
ging op de bodemkaart weergegeven.
Het textuurverloop van de ondergrond (dieper dan 80 cm - mv.) is apart op een kaart (bijlage lb) in drie klassen weergegeven.
Gezien de hoogteligging van de gronden t.o.v. het grondwater is het overgrote deel van de gronden "droog" tot "zeer droog", d.w.z.
'heeft een gemiddeld hoogste grondwaterstand dieper dan 40 cm - mv. De overige gronden zijn "nat".
Zoals elders in Nederland is ook hier gebleken dat op verge
lijkbare gronden de boomgroei bij een "rijkere" vegetatie vaak beter is dan bij een "arme". Behalve de vegetatie, die o.a. een indicatie geeft over de voedingstoestand van de grond, zijn de ontwateringstoestand, het vochtleverend vermogen en de zuurgraad gebruikt als beoordelingsfactoren voor het vaststellen van de ge
schiktheid van de gronden voor boomsoorten, volgens een landelijk systeem (Haans, 1976). De geschiktheidsklasse die aan een grond wordt toegekend, hangt nauw samen met het aantal gidsboomsoorten (populier, zomereik, beuk, fijnspar, Japanse lariks, douglasspar en grove den) dat op die grond kan groeien. In Horst biedt 9,4%
van de totale oppervlakte ruime mogelijkheden, d.w.z. vier of meer gidsboomsoorten zullen goed groeien; 60,1% van de opper
vlakte biedt beperkte mogelijkheden, d.w.z. een of twee gids
boomsoorten zullen goed of ten minste drie gidsboomsoorten zul
len normaal groeien. De rest (27,9%) van de oppervlakte heeft weinig mogelijkheden, d.w.z. ten hoogste een of twee gidsboom
soorten zullen normaal groeien.
1 INLEIDING
1.1 Algemeen
Om de gronden in de Boswachterij Horst te kunnen beoordelen - op hun geschiktheid voor de bosbouw hebbén we in de periode van december 1979. tot maart 1980 de. bodemgesteldheid en iri • augustus 1980 de vegetatie onderzocht. In het veld werden met behulp van boringen tot 180 cm beneden maaiveld gegevens verzameld over de opbouw en de samenstelling van de gronden en het verloop van de grondwaterstanden, te zamen de bodem
gesteldheid genoemd. Het vegetatie-onderzoek omvatte een in
ventarisatie van de vegetatietypen in het gebied en de ver
breiding ervan. De resultaten van dit onderzoek zijn weerge
geven in dit rapport en op de volgende kaarten:
- de bodemkaart (bijlage la)
- de kaart met het textuurverloop van de ondergrond (bijlage lb) ;
- de grondwatertrappenkaart (bijlage 2);
- de vegetatiekaart (bijlage 3).
Deze kaarten bevatten de gegevens die nodig zijn om de bodem- geschiktheidskaart voor de bosbouw (bijlage 4) te kunnen sa
menstellen. De bodemgeschiktheid geeft aan welke groei we kun
nen verwachten van een aantal boomsoorten op gronden die in deze boswachterij voorkomen.
We hebben ook een woordenlijst samengesteld, waarin bodemkun- dige termen en begrippen worden verklaard of gedefinieerd. Het verdient aanbeveling het rapport en de kaarten gezamenlijk te raadplegen.
1.2 Algemene beschrijving van de boswachterîj
1.2.1 Ligging en oppervlakte
De Boswachterij Horst ligt in de provincie Limburg en behoort tot de gemeente Horst (afb. 1)
De totale oppervlakte bedraagt 520 ha.
1.2.2 Geologie
De geologische afzettingen binnen de boswachterij behoren tot de Formatie van Twente en de Formatie van Kootwijk. Het zijn eolische afzettingen (windafzettingen) uit het Laat-Plenigla- ciaal, het Laat-Weichselien en het Holoceen (tabel 1).
De afzettingen van de Formatie van Twente bestaan uit oud en jong dekzand. Het oude dekzand is zwak golvend afgezet en is
bladindeling van de Topografische kaart, schaal 1:50000 52D -
x 2 plaats en nummer van een grondwaterstandsbuis
Afb. 1 Situatiekaart, met plaatsen en nummers van de grondwaterstandsbuizen
•U C fd CD
.Q u U 3 3 4J AJ O O 3 >t U 4J U
^ 10
-O O C -U VJ
•H 0
0) C
•H nj T3 ta
c c (U T-l Cn M
N J3
U-l Q)
< cn
S o c fd
>
o (1)
•M •p
C c
0 1
0 g T3 G
fc-<
Ü fd *0 fd C
(0 N > 3 C >
X a> •W 0 X N O M TJ 4J 0 +J TJ c C CP a 0 0 2 '0 3 (0 u B 0
*n h 0 Ü4
ta M =
«) IÖ fi X (0 0 O *n *Ô m s <u 'D «H •n C ai
•M M a> E* —
H i-t
fd fd
1-1 fd H fÖ'
H fd r—{ ta Ifd -1 fd fd i—( fd Ti T3 fd fd •H T5
•H id' • •'«H «d *0 <d •H ' •H *0 id T3 fd ' 'Ü •ri fd •H .rd T3 . fd 4J W •H «0 fd •«H fd -fd •P fd w
•w T3 4J fd +j 4J »d •fd 4J w •P fd 0) M 4J en T3 fd M 0)
d) fd M w w M U} 4J u •P 4J
•73 0 w 0 w 0 U U +J eu 0 M H C •P 0 W H C
•H (1) M & w C >i C fd U H M H fd 4J H c 4J H C T3 lw H c +J c OJ 4-J M
>t Q a 0 0 H 0
(U U Ü» a 0 0 TJ 0
(U Q (U C «—l Ä «d 04 iw
Ä U 0 0 d) <-H U CP •H (U 0 0"» (0 H 0 u 3 U en M
û> CO U +J I-1 0 •H c c (U T3 >6 *«. 0)
JD <D •H 0 CP •H t—4 •U C (0 fd Ü 0 fd fd i4 <d i-H < > u "Q. m Q 0 s (U s 0 T3 >6 o CQ CQ s i 1—1 (0 0J •H «H u
.C O VI en O
0 0 O «-J 4J u
-3 w k 0 .Q « w
+J § H 4-1
<
fd «3 u 0) 0 m
ja 0 d) «s u 0<
}Et?n tisppïW É0OJA
âdOJA .C O VI
en O 0 0 O «-J 4J u
-3 w k 0 .Q « w
+J § H 4-1
<
fd «3 u 0) 0 m
ja 0 d) «s u 0<
XÇeTOGJÊTUSXd
âdOJA
uasoofOH ueTxasqojsM
useoo^s-jaxd
Legenda
1 I dahrormige laagte met beekdalbodem met veen dekzandvlakte met vlak reliëf met lokale maximale hoögtevetschillen van 0,25 - 0,50 m
3 I defczandruggen met hoogteverschillen van 0,5 -1,5 m lage landduinen met bijbehorende vlakten en laagten met hoogteverschillen van 0,5 -1,5 m
I
hoge landduinen met zeer korte, steile hellingen met hoogteverschillen van 5 -12,5 mAfb. 2 Globale geomorfologische overzichtskaart, schaal 1:50000
sterk gelaagd. Sterk en zeer sterk lemige lagen worden afge
wisseld door zwak lemige laagjes. Lössleemlagen (>50% leem) komen veelvuldig in de ondergrond voor. Door vorstwerking kunnen deze lagen sterk kryoturbaat vervormd zijn. Het oude dekzand wordt afgedekt door een laag jong dekzand. Deze laag is zwak tot sterk golvend en bestaat uit leemarm en zwak le- mig, matig fijn zand. Op veel plaatsen is een deel van het jonge dekzand verdwenen; het werd verstoven en elders weer } afgezet. In het dekzand zijn door bodemvorming humuspodzol- profielen ontstaan.
De afzettingen van de Formatie van Kootwijk bestaan uit stuif
zand en dateren uit het Holoceen. Ze zijn ontstaan doordat jonge dekzandruggen afstoven tot op de sterk lemige ondergrond of tot vlak boven het grondwater. Hierdoor zijn de aanvankelijk in dit dekzand gevormde humuspodzolprofielen weer verdwenen en is de over het algemeen sterk lemige ondergrond aan de opper
vlakte gekomen. Elders werd het zand door de vegetatie weer op
gevangen en daar ontstond een zandrug of zandkop.
In het stuifzandpakket komen sterk gelaagde, humeuze bandjes voor. Dit komt doordat in tijden dat er geen verstuiving plaats
vond een vegetatie ontstond, die dan later weer overstoven werd.
In de boswachterij komen overstoven dekzanden voor met onder het stuifzand een podzolprofiel, maar ook afgestoven dekzanden waarop een stuifzanddek van wisselende dikte voorkomt. In het stuifzand is op veel plaatsen een begin van een nieuwe podzo- lering aanwezig. Het stuifzand is evenals het dekzand arm aan mineralen.
Voor een gedetailleerde beschrijving van de geologie verwijzen wij naar paragraaf 4.3 van het rapport behorende bij kaartblad 52 West van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000.
1.2.3 Geoiriorfologie en landschap
Het landschappelijk beeld van de Boswachterij Horst wordt in belangrijke mate bepaald door de relatieve hoogteligging van de gronden en de voorkomende houtopstanden. Het bos bestaat vrijwel geheel uit eerste generatie naaldhout, in leeftijd variërend van 7 tot 70 jaar. Er komen ook enkele landbouw
gronden in de boswachterij voor.
Globaal vertoont het gebied een geringe helling van 31,5 m + NAP in het westen naar 24 m + NAP in het oosten van het ge
bied. Binnen het gebied komen hoogteverschillen voor van 0,5-9 à 10 m.
Van de boswachterij is een globaal geomorfologisch overzichts
kaartje gemaakt (afb. 2). Het terrein bestaat uit lage land- duinen met bijbehorende vlakten en laagten met hoogteverschil
len van 0,5-1,5 meter, hoge landduinen met zeer korte, steile hellingen met hoogteverschillen van 5-12,5 m, dekzandruggen
met hoogteverschillen van 0,5-1,5 meter en dekzandvlakten met vlak reliëf met lokale maximale hoogteverschillen van 0,25-0,5 meter. Een kleine oppervlakte bestaat uit een dalvormige laagte met een beekdalbodem met veen, met maximale hoogteverschillen van minder dan 0,25 meter. De legenda-eenheden zijn afkomstig van de legenda van de Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50 000.
1.2.A De waterhuishouding
Ten noorden van de boswachterij vindt de afwatering plaats via de Lollebeek. Een klein gedeelte van de tot de boswachterij be
horende landbouwgronden staat nog onder invloed van deze beek.
Ten noorden van de Meterikse Baan wordt via een gegraven leiding water ingelaten voor de gronden die ten oosten en ten zuidoosten van de boswachterij liggen. De grondwaterstanden, gemeten in buisnr. 3 (afb. 1) reageren enigszins op deze waterbeheersing.
De gronden in het centrale deel van de boswachterij liggen hoog boven het grondwater. De gemiddeld hoogste grondwaterstand be
vindt zich hier in de winter tussen 80 en 140 cm - mv., in de allerhoogste delen zelfs dieper dan 140 cm - mv.
In de vakken 16 en 21 komen greppels voor. Dit duidt erop dat het daar in het verleden natter was, mogelijk is na de uitvoe
ring van de ruilverkaveling het grondwater gedaald.
In de boswachterij hebben we een aantal grondwaterstandsbuizen geplaatst. Hierin is twee keer per maand de grondwaterstand geme
ten (ter controle van de Gt's). In de grondwaterstandsbuizen traden in zeer korte tijd sterke schommelingen op in de grond
waterstand. Deze sterke fluctuatie wordt veroorzaakt door de sterk en zeer sterk lemige, zeer fijnzandige ondergrond.
Ernstige wateroverlast komt in het beboste deel van de boswach
terij niet voor. De grondwatertrappenkaart en de toelichting daarop (par. 2.6) geven verdere informatie over de diepte en de fluctuatie van het grondwater.
'2 DE BODEMGESTELDHEID
2 . 1 De bödemkaart, schaal 1:10 000 (bijlage 1a)
De bödemkaart geeft de bodemgesteldheid van de boswachterij op schaal 1:10 000 weer.
Voor een verklaring van de gebruikte terminologie verwijzen we naar de woordenlijst (hoofdstuk 6).
Om de bödemkaart van deze boswachterij te kunnen samenstellen hebben we een veldbodemkundig onderzoek verricht. Door middel van boringen en aan de hand van zg. veldkenmerken zijn de bo- demgrenzen vastgesteld. Deze grenzen hebben we in het terrein op luchtfoto's, schaal 1:10 000, ingeschetst. Bovendien hebben we op de luchtfoto's de verzamelde gegevens gecodeerd weerge
geven .
De boringsdichtheid bedroeg in deze boswachterij ruim 1 boring per ha; van +_ 400 boringen zijn profielbeschrijvingen gemaakt.
In dit gebied hebben we tot 180 cm - mv. geboord met uitzonde
ring van de hoge dekzand- en stuifzandruggen, waar op enkele plaatsen tot 280 cm - mv. is geboord. In het veld hebben we de textuur en het organische-stofgehalte van de grond geschat.
Ter controle op deze schattingen hebben we op 4 plaatsen grond
monsters genomen (hoofdstuk 5J. Op een aantal andere plaatsen hebben we grondmonsters genomen waarvan het organische-stofge- halte en/of de zuurgraad (pH-KCl) is bepaald (hoofdstuk 51.
2.1.2 De indeling van de legenda
De legenda omschrijft en verklaart de eenheden die we op de bödemkaart hebben onderscheiden. De verschillende soorten gronden staan er zodanig in gegroepeerd, dat de legenda de wijze van indeling overzichtelijk weergeeft.
De gronden zijn gedetermineerd volgens het Systeem van bodem- classificatie voor Nederland (De Bakker en Schelling, 1966), een morfometrisch classificatiesysteem dat de meetbare ken
merken van het bodemprofiel als indelingscriterium gebruikt.
Hoewel de indeling en codering van de gronden grotendeels over
eenkomt met die van de legenda van de Bödemkaart van Neder
land, schaal 1:50 000, hebben we in dit gebied met het oog op het doel van het onderzoek en de meer gedetailleerde karte
ring, gemeend op bepaalde punten van de landelijke legenda te moeten afwijken. Zo lieten we op het hoogste indelingsni
veau de grondsoort prevaleren: zandgronden en moerige gronden.
2 . 1 . 1 Werkwijze
Op de lagere niveaus gelden bodemvorming, aard, textuur en dikte van de bovengrond als indelingscriteria. Het verband tussen deze criteria en de codering per legenda-eenheid wordt verklaard in de tabellen 2 t/m 5.
2.1.3 Onderscheiden eenheden
Op de bodemkaart zijn verschillende eenheden onderscheiden, namelijk:
- legenda-eenheden;
- toevoegingen;
- overige onderscheidingen.
De legenda-eenheden bestaan elk voor ten minste 70% van hun op
pervlakte uit één bodemeenheid, d.w.z. uit gronden met een groot aantal overeenkomende kenmerken en eigenschappen. Iedere legenda
eenheid heeft een afzonderlijke kleur en code en is door een lijn begrensd: de bodemgrens.
De toevoegingen hebben betrekking op kenmerken die niet als in
delingscriterium voor de legenda-eenheden zijn gebruikt, maar wel op de bodemkaart thuishoren. Voor zover de begrenzing niet samenvalt met een bodemgrens is een streepjeslijn gebruikt.
De overige onderscheidingen omvatten in het algemeen de niet in het onderzoek betrokken terreingedeelten en de sterk opge
hoogde gronden. Ze zijn met een niet-onderbroken lijn omgrensd.
2.2 Beschrijving van de gronden
Er komen in dit gebied twee groepen gronden voor, nl.:
- zandgronden;
- moerige gronden.
Binnen deze groepen zijn in totaal 3Q enkelvoudige legenda-een
heden, 3 samengestelde legenda-eenheden en 3 toevoegingen onder
scheiden. Binnen de legenda-eenheden zijn verschillende textuur
verlopen van de ondergrond onderscheiden (paragraaf 2.5} . De in de beschrijving genoemde grondwatertrappen zijn beschreven in paragraaf 2.6.
2.2.1 Zandgronden
Zandgronden zijn minerale gronden die binnen 80 cm - mv. voor meer dan de helft uit zand bestaan. Naar verschillen in de pro- fielopbouw zijn de zandgronden onderverdeeld in podzolgronden, eerdgronden en vaaggronden.
2.2.1.1 Podzol gronden
Podzolgronden zijn minerale gronden met een duidelijke podzol- B (inspoelingshorizont) en een Al-horizont dunner dan 50 cm.
We hebben ze naar de aard van de ingespoelde humus onderver
deeld in moderpodzolgronden en humuspodzolgronden (tabel 2).
2.2.1.1.1 Moderpodzolgronden; holtpodzolg ronden
Moderpodzolgronden worden gekenmerkt door de aanwezigheid van een duidelijke moderpodzol-B-horizont.
De B2-horizont en de B3-horizont gaan bij deze gronden, in te
genstelling tot die bij de humuspodzolgronden, zonder een dui
delijk aanwijsbare grens in elkaar over. In deze profielen ko
men dan ook geen lagen voor die de beworteling ongunstig be- invloeden. Omdat de humus in de A- en de B-horizont een hoger stikstofgehalte heeft, is deze beter dan de humus van de humus
podzolgronden.
In dit gebied komen alleen holtpodzolgronden voor. Deze hebben een dunne Al-horizont (<30 cm}. Een A2-horizont ontbreekt, maar er komen wel loodzandkorrels in de Al-horizont voor.
Binnen de holtpodzolgronden hebben we slechts één legenda-een
heid onderscheiden (tabel 2).
Y43 holtpodzolgronden; zwak lemig, zeer en matig fijn
zand
Deze gronden bestaan tot 180 cm - mv. uit zeer fijn en matig fijn zand (M50: 145-155 ym).
De bovengrond is 15-25 cm dik en bevat 2 à 4% humus. Op som
mige plaatsen is de bovengrond 35 cm dik.
De B-horizont (bestaande uit een B2- en een B3-horizont] is 50-100 cm dik. De bruine kleur van deze horizont wordt naar beneden toe lichter en gaat over in het geel van de C-horizont.
Bij êën boring troffen we op 165 cm - mv. sterk lemig zand (24% leem) aan.
De holtpodzolgronden liggen in vak nr. 40 en zijn ontwikkeld in dekzand. Ze liggen hoog boven het grondwater (Gt VIIÄ). De bo
men zijn daardoor voor hun vochtvoorziening geheel afhankelijk van het hangwater. Het vochtleverend vermogen is vrij gering.
Deze gronden hebben een gunstige voedingstoestand.
rd t3 1 *-1 1 'H 1 cn| m 1 in| ro CM 1
T) -H tu ro m LD LD ro in
G a) T3 >d >d T3 fi fi fi fi
a) 0 a a a a a a a
cri c o o a
<u a) j eu
Oi
>d Oi C d Oi •rH tn fi Oi
>d •H tU -H •r4 ö •H tu -H
*H Ë a a S ß tu -H
T) eu (U s a a s <D rH 55 a 1
c A •—1 fi M f-l rH t—i fi iH
0 Oi fÖ (d rd x rd
fi •rH X a a a x X u x
tr> S (d tu tu 53 (d <d tu rd S rd Ci (U S tu 0) tu s & •p £ tu >
(U N rH f—1 •—) N N tn N .-H N
>
A 0 (U ^1 in| ro| ^1 m|
•d •d •d C a fi fi
eu 0 X M M a a a a
•d a o a
§
-d> •H
CU C fi C fi c fi
fi A •n •n •n •n fi •n •ro
3 ip •r| •r4 *r4 •r4 •n •H •r!
3 0 c m C 4-1 M-l •r4 fi m
•P M <u tu IP tu
X tn o> o> Oi tJi Oi tu
a) xs M -H fi -H •H "r4 fi fi -H •H EH fi tu -P tu P •P 4-> tu tU 4J
(d tu (d tU (d <d (d tu eu rd rd
N N a n a a S N n a 8
eu fi
•d 13 a
ü| c
0 a a
ü| a
u
a ü| a
1 -d tn c
2 s fi 0 S eu c a eu c fi tu
„ fi
a eup Oi o -d o -d •d O T3
A fi <u O 0 fi O 0 fi 0 fi O 0 fi
aj > ro M ro >4 u ro M
>d o tn Oi tn Oi
xi C H fi H 1—I fi H
d (3 O rd O o rd O
rd (U >d N •d n a n >d N
> "d -d >d u -d •d
c fi 0 M 0 0 fi 0
a) tu tu a tu ft O ft eu a
•P T) c -p C M m M fi T3
A; s fi •-! fi td 1 rd fi "H
•H 3 0 0 3 rd O rd 3 eu
P Ä -d m xi a ro i^l •d >
(U 21 fil
"d r\ D a a
o \J
c a> i
"D tn CO -d
c tu tu •ri
o •n •n 0
i_ fi >d T3 A
U) (d en •H •H >4
r— > Q) 0 13 tu
O -r -1 A A N
N C -d M •n
"O (U • -1 tu eu -H
o Q. S O ,fi 0 •n N •n N fi
X M -H •r4 tu
a> m eu T)
-o 0 N 0 -r —i P (U 4J tu fi O tu tn
c > H S a N •n
(U S
>
en (U
c •d H H
0 H al
L. o al al
a>
-o o
O
c Q> U
tö c fi
a) <u tu
c c <d -d
•— fi fi
en tu o tu 0
<D G x a m X PQ fi
"O •r| •n 1 Oi •n Oi
C rH <u •H rH i—l •p4 r—1 1—1 tU >d -P rH 0 O > — I O O
n a tu N N tu N N
§ rö X fi
<D X (U tu
'H a)
0 c
& (U
rH 1
,§
fd (U c iti rd 0>
M 0 0 >
>d 0
•H c
4->
(U A IH -P
a) a) tri
•d 0) o u
a>
T3
•p tu r—a) a) I T) 0)
oi +J tu
ft a) eu M +J M (U M
•d fi o +J a)
•fi Ci
Profielschets van kaarteenheid V13-VII*
Diepte Horizont
Humus Lutum Leem M50 Opmerkingen cm - mv.
Code Omschrijving % % % ym Opmerkingen
0- 15 Al homogeen, matig humusarm, zwak lemig, zeer fijn zand
2 • 2 14 145 dekzand
15- 60 Q2 bruin, zeer humusarm, zwak le
mig, zeer fijn zand ' 1 2 14 145 dekzand 60-110 B3 lichtbruin, leemarm, zeer
fijn zand
2 9 145 dekzand
110-180 Cl geel, leemarm, zeer fijn zand 2 9 145 dekzand; met ijzerhuidjes
Gegevens per kaarteenheid:
B eoorde1ings- factoren
Kaarteenheid en
textuurverloop
Vegetatietype GHG cm - mv.
GLG cm - mv.
ontwaterings toestand vochtleverend vermogen voedingstoestand zuurgraad
Geschiktheids
klasse
Y43-VII* A Rl.2, R2 >140 >180 1 4 ; .3 3 CM O Y43-VII* A Hl, H2 >140 >180 1 4 2.4 3 3.1.0.2
2.2.1.1.2 Humuspodzolgronden
Humuspodzolgronden zijn minerale gronden met een duidelijke hu- muspodzol-B-horizont, waarin amorfe humus voorkomt die in dis
perse vorm is ingespoeld. Deze humus bevat vaak weinig stikstof en de pH ervan is laag.
De dikte en de kleur-intensiteit van de B-horizont variëren nogal, omdat ze sterk bepaald worden door de textuur en de aard van het zand, de ligging t.o.v. het grondwater en de hoogtelig
ging in het terrein. In leemarm zand is de B-horizont meestal donkerbruin en sterker ontwikkeld dan in sterk lemig zand, waar
in de B-horizont fletsbruin gekleurd is. De humuspodzolgronden die wat hoger boven het grondwater liggen, hebben over het alge
meen een minder dikke B-horizont dan de laaggelegen humuspodzol
gronden .
Naar de dikte van de humushoudende bovengrond en naar de aanwe
zigheid van ijzerhuidjes op de zandkorrels direct onder de B2- horizont (hydromorfe kenmerken) hebben we de humuspodzolgronden onderverdeeld in haarpodzolgronden, veldpodzolgronden en laar- podzolgronden (tabel 2).
2.2.1.1.2.1 Haarpodzolgronden
Haarpodzolgronden hebben een dunne bovengrond (<30 cm) en zij hebben ijzerhuidjes op de zandkorrels direkt onder de B2-hori- zont, doordat zij buiten de invloedsfeer van het grondwater ont
staan zijn.
In dit gebied hebben de haarpodzolgronden zich ontwikkeld in dek- zand. Zij hebben een 5 à 10 cm dikke Al-horizont met daaronder een uitspoelingshorizont (A2-horizont) die uitgeloogd grijs zand bevat.
Onder de A2-horizont bevindt zich een zwarte humusrijke inspoe- lingshorizont (B2h) die vaak verkit is.
Daaronder volgt een donkerbruine B2-horizont met veel dunne zwarte humusbandjes (fibers).
De B3-horizont, die daaronder ligt, vormt een geleidelijke over
gang naar de C-horizont. Naar de textuur van de bovengrond heb
ben we binnen de haarpodzolgronden 3 legenda-eenheden onder
scheiden (tabel 2).
Hd41 haarpodzolgronden; leemarm (...1) of leemarm en zwak Hd51 lemig (...2), zeer fijn en matig fijn (..4.) of ma-
Hd52 tig fijn (..5.) zand
Deze gronden hebben een 10-30 cm dikke bovengrond die 2,5-4% or
ganische stof bevat en die bestaat uit leemarm, zeer fijn en ma
tig fijn zand (Hd41) of uit leemarm, matig fijn zand (Hd51) of uit leemarm en zwak lemig, matig fijn zand (Hd52).
Op gronden die lang in cultuur zijn (geweest) is een homogene, 15-35 cm dikke, humushoudende (2,5-6% humus) bovengrond ontstaan (toevoeging b). Een klein deel van de gronden heeft een dun (<40 cm) stuifzanddek (toevoeging a). Het profiel is op veel plaatsen tot 10 à 30 cm diepte verwerkt.
De B2-horizont is op een aantal plaatsen sterk verkit, o.a. in de vakken 4 en 7.
In de ondergrond begint plaatselijk tussen 80 en 180 cm - mv.
sterk lemig, zeer fijn zand (bijlage lb).
Deze gronden liggen voornamelijk in het westelijke deel van de boswachterij, in de hoog boven het grondwater gelegen dekzand- ruggen (grondwatertrap VII en VII ). De bewortelingsdiepte in deze gronden is afhankelijk van de aard van de ondergrond. Het vochtleverend vermogen is matig tot vrij gering. Een sterk le- mige ondergrond heeft een gunstig effect op de bewortelingsdiep
te en daarmee op het vochtleverend vermogen.
Profielschets van kaarteenheid Hd41-V11 *
Diepte Horizont
Humus Lutum Leem M50 Opmerkingen
cm - mv. Code Omschrijving % % % ym Opmerkingen
O 1 O
Al zwart, matig humeus, leemarm, zeer fijn zand
4* O in
3 145 dekzand
0 1 £> O A2 grijs, leemarm, uiterst humus-
arm, zeer fijn zand
0,5 0,5 2 145
40- 50 B2h zwart, zeer humeus, leemarm, zeer fijn zand
7 0,5 4 145 verkit
50- 70 B2 bruin, matig humusarm, leem
arm, zeer fijn zand
2 0,5 4 145 fibers
O CTi 1 O f»
B3 lichtbruin, zeer humusarm, leemarm, zeer fijn zand
1 0,5 4 145
90-130 Cll geel, leemarm, matig fijn zand 0,5 4 150 130-180 Cl 2 geel, zwak lemig, zeer fijn
zand
0,5 U 140
Gegevens per kaarteenheid:
Kaarteenheid en
textuurverloop
Vegetatietype GHG cm - mv.
GLG cm - mv.
Beoordelings
factoren
Geschiktheids
klasse Kaarteenheid
en
textuurverloop
Vegetatietype GHG cm - mv.
GLG cm - mv.
ontwaterings toestand vochtleverend vermogen voedingstoestand zuurgraad
Geschiktheids
klasse
Hd41-VII* A R3 . >140 >200 1 4 2.3 3 2.1.0.1b Hd41-VII* A Rl.2, R2 >140 >200 1 4 2.4 3 3.1.0.2 Hd41-VII* A H2 >140 >200 1 4 2.5 3 3.1.0.1 Hd41-VII B R3, Kl 80-140 >200 1 3 2.3 3 2.1.0.2 Hd41-VII B R2 80-140 >200 1 3 2.4 3 2.1.0.1b Hd41-VII B H2 80-140 >200 1 3 2.5 3 3.1.0.1
Profielschets van kaarteenheid Hd51-VII*
Diepte Horizont Humus Lutum Leem M50 Opmerkingen
cm - mv. Code Omschr ij ving % % % pm Opmerkingen
0- 20 A1+A2 grijs, zeer humusarm, leemarm, matig fijn zand
1 2 8 160 dekzand; vast
20- 40 B2h zwart, leemarm, matig fijn zand 6 2 8 155
£>• 0 1 -g O B2 bruin, leemarm, matig fijn zand 1 2 8 155
70- 90 B3 lichtbruin, leemarm, matig fijn zand
2 8 155
90-180 Cl geelwit, leemarm, matig fijn zand
2 8 150 -
Gegevens per kaarteenheid:
Kaarteenheid en
textuurverloop
Vegetatietype GHG cm - mv.
GLG cm - mv.
Beoordelings
factoren
Geschiktheids
klasse Kaarteenheid
en
textuurverloop
Vegetatietype GHG cm - mv.
GLG cm - mv.
ontwaterings toestand I vochtleverend vermogen voedingstoestand zuuf-graad
Geschiktheids
klasse
Hd51-VII* A R3 >140 >200 1 4 2.3 3 2.1.0.1b Hd51-VII A R2, Rl.l >140 >200 1 4 2.4 3 3.1.0.2 Hd51-VII* A Hl >140 >200 1 4 2.5 3 3.1.0.1 Hd51-VII A R2 80-140 >200 1 4 2.4 3 3.1.0.2 Hd51-VII c R3 80-140 >200 1 3 2.3 3 2.1.0.2 Hd51-VII c Rl.l 80-140 >200 1 3 2.4 3 2.1.0.1b
Profielschets van kaarteenheid Hd52-VlI*
Diepte Horizont Humus Lutum Leem M50 Opmerkingen
cm - mv. Code Omschrijving % % % pm Opmerkingen
0- 45 A1+A2+
B2h
bont, matig humeus, zwak lemig, matig fijn zand
3 3 15 155 verwerkt; dek- zand
45- 70 B3 lichtbruin, zeer humusarm, zwak lemig, matig fijn zand
1 3 14 155
70-150 Cll geel, leemarm, zeer fijn zand 2 9 145 150-180 C12 geelwit, sterk lemig, zeer
fijn zand
1 4 24 135 gelaagd
Gegevens per kaarteenheid:
Kaarteenheid en
textuurverloop
Vegetatietype GHG cm - mv.
GLG cm - mv.
Beoordelings
factoren
Geschiktheids
klasse Kaarteenheid
en
textuurverloop
Vegetatietype GHG cm - mv.
GLG cm - mv.
ontwaterings toestand vochtleverend vermogen voedingstoestand zuurgraad
Geschiktheids
klasse
Hd52-VII C R3, < < H 80-140 >200 1 3 2.3 3 2.1.0.2 Hd52-VII C R2, Rl.l, III 80-140 >200 1 3 2.4 3 2.1.0.1b Hd52-VII C Hl, H2, Cgr 80-140 >200 1 3 2.5 3 m O H
2.2.1.1.2.2 Veldpodzolgronden
Veldpodzolgronden hebben een dunne (<30 cm) humushoudende bo
vengrond en hydromorfe kenmerken, d.w.z. geen ijzerhuidjes op de zandkorrels direkt onder de B2-horizont.
In dit gebied varieert de dikte van de humushoudende bovengrond van 10 tot 30 cm; het humusgehalte is afhankelijk van het bo- demgebruik en de ligging t.o.v. het grondwater. In de Al-hori
zont kunnen door ondiepe verwerking loodzandkorrels voorkomen.
Onder de Al-horizont komt een dunne A2-horizont met loodzand
korrels voor. In natte gronden ontbreekt de A2-horizont vrij
wel geheel.
De aard en de dikte van de B2-horizont variëren afhankelijk van de ligging t.o.v. het grondwater. Naarmate de gronden hoger (Gt VI en VII) liggen neemt de helderheid van de kleur toe, ko
men fibers voor en neemt de dikte af.
De C-horizont is grijswit tot geel van kleur en bevat roest
en reductievlekken. Naar de textuur van de bovengrond hebben we binnen de veldpodzolgronden drie legenda-eenheden onderschei
den (tabel 2).
Hn35 veldpodzolgronden; sterk lemig, zeer fijn zand
De bovengrond van deze gronden was oorspronkelijk sterk lemig.
Doordat een deel van deze gronden een dun stuifzanddek heeft (toevoeging a) en de bovengrond van het andere deel door on
diepe grondbewerking met stuifzand is vermengd (toevoeging b), zijn ze nu tot 30 à 40 cm diepte leemarm of zwak lemig (6-15%
leem).
De Al-horizont van de gronden, die als bouwland in gebruik zijn, is homogeen en 20 à 25 cm dik en bevat 4% organische stof. Bij de gronden die in bos liggen is de Al-horizont 10 à 15 cm dik of ontbreekt doordat deze is afgestoven (vak 21 en 27; zie ook paragraaf 2.2.3, samengestelde legenda-eenheid Hn35/Zn35z).
De B2-horizont is 15-25 cm dik. Vanaf 30 à 40 cm - mv. bestaan deze gronden uit sterk lemig (18-30% leem), zeer fijn zand, waar
in zwak lemige lagen en lössleemlagen (55% leem) voorkomen (bij
lage lb) .
Deze gronden liggen in kleine oppervlaktes in de vakken 29, 42 en 44 op grondwatertrap V , VI, VII en VII . Ze zijn over het algemeen goed doorwortelbaar (bewortelbare diepte: 80 cm bij Gt V en 140 cm bij Gt VI, VII en VII*) en hebben een vrij groot vochtleverend vermogen.