• No results found

NN3139B,1550,2 STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN GRASSPORTVELDEN "PRINSES IRENE-PARK" RIJSWIJK. Bodemgesteldheid en advies voor de aanleg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "NN3139B,1550,2 STICHTING VOOR BODEMKARTERING WAGENINGEN GRASSPORTVELDEN "PRINSES IRENE-PARK" RIJSWIJK. Bodemgesteldheid en advies voor de aanleg"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NN3139B,1550,2

S T I C H T I N G V O O R B O D E M K A R T E R I N G W A G E N I N G E N

GRASSPORTVELDEN "PRINSES IRENE-PARK"

RIJSWIJK

Bodemgesteldheid en advies voor de aanleg

(2)

B ü U W

Stichting voor Bodemkartering Postbus 98

Rapport nr. 1550 Project nr. 64.4723 6700 AB Wageningen

Tel. 08370-19100

GRASSPORTVELDEN "PRINSES IRENE-PARK"

RIJSWIJK

Bodemgesteldheid en advies voor de aanleg

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk fotokopie, microfilm en op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestem­

ming van de Stichting voor Bodemkartering en de instantie die de opdracht tot het onderzoek

heeft gegeven. . , ,

H. Kleijer

ISBN 90 327 0120 7 Wageningen, december 1980

(3)

2

(4)

INHOUD biz.

WOORD VOORAF 5

1 INLEIDING 7

2 DE BODEMGESTELDHEID 9

2.1 Het bodemkundig onderzoek 9

2.1.1 Indeling van de gronden 9

2.1.2 Beschrijving van de gronden 9

2.1.2.1 Zandgronden 9

2.1.2.2 Kleigronden 13

2.1.3 Toevoeging 18

2.2 Het hydrologisch onderzoek 19

2.2.1 Grondwaterstand en grondwatertrap 19

2.2.2 De doorlatendheid 20

3 ADVIES VOOR DE AANLEG VAN GRASSPORTVELDEN 21

3.1 Inleiding 21

3.2 Aan de bodem en grasmat te stellen eisen 21

3-3 Werkwijze bij aanleg en inzaai 21

3.3.1 Afwateren 22

3-3.2 Grondbewerken 22

3.3.3 Ontwateren 23

3-3-4 Bezanden 24

3.3.5 Bemesten 25

3.3.6 Af-egaliseren 26

3.3.7 Het grasmengsel 26

3-4 Aanleg oefenveld 26

4 VERKLARING VAN ENKELE TERMEN 29

5 LITERATUUR 31

AFBEELDING

Situatiekaart, schaal 1 : 25 000 6 BIJLAGE

Bodemkaart, schaal 1 : 1 000

(5)

4

(6)

WOORD VOORAF

In opdracht van de Directeur van de Dienst Openbare Werken van de gemeente Rijswijk heeft de Stichting voor Bodemkar- tering een bodemkundig en hydrologisch onderzoek uitgevoerd op het sportpark "Prinses Irene-park" omdat er plannen zijn om een deel van het sportcomplex te renoveren.

Ing. H. Klei jer verrichtte het veldwerk in december 1980 en stelde ook het rapport samen; tot hem kunt U zich wenden voor nadere informatie en toelichting.

De leiding van het onderzoek had ing. H.J.M. Zegers.

De Directeur,

Ir. R.P.H.P. van der Schans

(7)

Afb. Situatiekaart, schaal 1:25 000 (Top.krt. 30 G)

(8)

1 INLEIDING

Het onderzochte gebied ligt ten zuidwesten van Rijswijk.

De oppervlakte bedraagt ongeveer 6 ha.

Ons onderzoek had tot doel na te gaan welke cultuurtechnische maatregelen getroffen moeten worden om op dit deel van het sportpark meerdere grassportvelden aan te kunnen leggen.

Om gegevens te verzamelen over de profielopbouw van de grond en de fluctuatie van het grondwater hebben we 61 boringen verricht.

Hiervan gingen er 38 tot 1,20 m - mv.; 10 tot 2,50 m - mv. en 13 tot max. 3,20 m - mv. (in het talud). De boringen in het ta­

lud zijn uitgevoerd tot 2,80 à 3,20 m - mv. Van de boringen tot 2,50 m - mv. en max. 3,20 m - mv. maakten we profielbeschrij­

vingen en schatten we de doorlatendheid. De resultaten van het onderzoek staan in hoofdstuk 2 en op de bijlage.

Met behulp van alle gegevens is in hoofdstuk 3 een advies voor de renovatie van grassportvelden opgesteld.

(9)

8

(10)

2 DE BODEMGESTELDHEID

2.1 Het bodemkundig onderzoek 2.1.1 Indeling van de gronden

De gronden in dit gebied behoren tot de zandgronden en klei­

gronden. Zandgronden zijn minerale gronden die tussen 0 en 80 cm - mv. voor meer dan de helft van die dikte uit zand (mine­

raal materiaal met minder dan 8% lutum) bestaan. Kleigronden zijn minerale gronden die tussen 0 en 80 cm - mv. voor meer dan de helft van die dikte uit klei (mineraal materiaal met meer dan 8% lutum) bestaan.

De bovengrond van de zandgronden is ca. 10 cm dik, die van de kleigronden 10-30 cm; beide hebben een organische-stofgehalte van 1-3%. Zowel de zandgronden als de kleigronden zijn kalk- rijk, d.w.z. dat ze vanaf maaiveld tot tenminste 50 cm - mv.

bestaan uit kalkrijk materiaal.

Zowel de zand- als de kleigronden hebben we eerst ingedeeld naar de textuur (leem- of lutumgehalte) van de bovengrond:

zandgronden met een zwak lemige matig fijnzandige bovengrond en kleigronden met een bovengrond van lichte of zware zavel, of lichte of zware klei. Daarna zijn de gronden verder onder­

verdeeld naar het voorkomen van zware klei in de ondergrond bij de zandgronden of zand in de ondergrond bij de kleigron­

den. Met deze indeling konden we in dit gebied zeven legenda­

eenheden onderscheiden.

2.1.2 Beschrijving van de gronden

We zullen de gronden beschrijven aan de hand van de hoofdinde­

ling die we gemaakt hebben in zandgronden en kleigronden.

2.1.2.1 Zandgronden

De zandgronden hebben op de meeste plaatsen een ca. 10 cm dikke, humushoudende (ca. 2% organische stof), zwak lemige (10-17,5%

leem), matig fijn zandige (M50: 150-210 )jm) bovengrond. Bij de zandgronden in het noordwesten van het gebied is de bovengrond ca. 40 cm dik en is het gehele profiel kalkarm tot dieper dan 250 cm - mv. Op de sintelbaan bestaat de bovengrond uit een 10-15 cm dikke sintellaag. Dit materiaal is goed bruikbaar voor het opvullen van de drainsleuven (zie par. 3.3.3).

Bij de gronden van legenda-eenheid Z komt onder de bovengrond zwak lemig matig fijn zand voor dat tussen 40 en 80 cm - mv.

overgaat in leemarm (<10% leem), matig fijn zand. Tussen 80 en 120 cm - mv. wordt dit leemarme, matig fijne zand veelal

(11)

kalkarm en gaat door tot dieper dan 2,50 m - mv. Het kalkrijke, zwak lemige, matig fijne zand ter dikte van 40 à 80 cm is opge­

bracht .

De gronden van l e g e n d a - e e n h e i d Z k hebben onder de bovengrond ook zwak lemig, matig fijn zand. Bij deze gronden gaat dit zand tussen 60 en 80 cm - mv. over in zeer zware klei (>50%

lutum). Het zandpakket bij deze gronden is opgebracht.

Bij een deel van de gronden gaat de zeer zware klei tussen 120 en 160 cm - mv. over in gelaagde lichte zavel en begint op ca.

200 cm - mv. kalkarm, leemarm, matig fijn zand. Bij het groot­

ste deel van de gronden gaat de zeer zware klei door tot ca.

200 cm - mv. waarna rietzeggeveen begint. Het kalkarme zand en het rietzeggeveen gaan door tot dieper dan 250 cm - mv.

10

(12)

Legenda-eenheid: Z Zandgronden met een ca. 10 cm dikke humushoudende, zwak lemige, matig fijnzandige bovengrond op zwak lemig en/of leemarm, matig fijn zand.

Grondwaterträp: IV

Profielopbouw Omschrijving

Humus

%

Lutum Leem M50 jam

Opmerkingen

10

humushoudend, zwak lenig matig fijn zand

humusarm, zwak lemig, matig fijn zand

60

80

humusarm, leemarm, matig fijn zand

humusarm, leemarm, matig fijn zand

120 •

< 1

< 1

16 170 kalkrijk

16 170 kalkrijk

190 kalkrijk

190 kalkarm

cm - mv.

(13)

Legenda-eenheid: Zk Zandgronden, met een ca. 10 cm dikke, humushoudende, zwak lemige, matig fijn- zandige bovengrond op zwak lemig en/of leemarm, matig fijn zand op zware klei . , . T,, (beginnend tussen 60 - 80 cm - mv.)

Grondwatertrap: IV

Profi elopbouw Omschrijving

Humus

%

Lutun X

Leem

% M50 Hm

Opmerkingen

10 -

humushoudend, zwak lemig

matig fijn zand 3 6 16 160 kalkrijk

10 -

humusarm, zwak lemig,

matig fijn zand 1 6 16 160 kalkrijk verwerkt

60 - 60 -

-

humusarme, zware klei <1 60 kalkrijk

— 120 - cm - mv.

12

(14)

2.1.2.2 Kleigronden

Deze gronden komen hoofdzakelijk voor in een strook langs de buitenkant van het talud en in het talud zelf. De kleigronden hebben meestal een 10-30 cm dikke humushoudende (ca. 2% orga­

nische stof) bovengrond. Alleen de gronden van legenda-eenheid klzk hebben een ca. 10 cm dikke bovengrond.

De gronden van legenda-eenheid klz hebben een bovengrond van lichte zavel (12-17,5% lutum). Onder de bovengrond komt ook lichte zavel voor, die tussen 50 en 80 cm - mv. overgaat in kalkarm, leemarm, matig fijn zand, dat doorgaat tot dieper dan 250 cm - mv.

Bij legenda-eenheid klzk bestaat de ca. 10 cm dikke bovengrond ook uit lichte zavel (8-12% lutum). Het materiaal onder de bovengrond is eveneens lichte zavel (8-12% lutum) , maar verwerkt met zand. Tus­

sen 40 en 60 cm - mv. gaat dit materiaal over in leemarm, matig fijn zand. Dit zandpakket is ca. 80 cm dik, waarna zeer zware klei begint. Bij een deel van de gronden gaat de zeer zware klei tussen 120 en 160 cm - mv. over in gelaagde lichte zavel

en begint op ca. 200 cm - mv. kalkarm, leemarm, matig fijn zand. Bij de rest van de gronden gaat de zeer zware klei door tot ca. 200 cm - mv. waarna rietzeggeveen begint.

L e g e n d a - e e n h e i d k2 komt voor in het talud (toevoeging •: sterk opgehoogd). De profielopbouw van het talud is zeer heterogeen.

Het materiaal is overwegend kalkrijk en bestaat uit zwak lemig, matig fijn zand (hiervan is vrij weinig aanwezig), lichte zavel, zware zavel, lichte klei en matig zware klei. Het meest voorko­

mende materiaal in het talud is zware zavel en lichte klei. Het materiaal is niet geschikt voor verwerking (egalisatie) bij de aanleg of verbetering van grassportvelden, het kan het beste afgevoerd worden van het terrein en in plantsoenstroken ver­

werkt worden. De gronden van deze legenda-eenheid buiten het talud hebben een 10-30 cm dikke humushoudende (ca. 2% organi­

sche stof) bovengrond van zware zavel (17,5-25% lutum). Onder deze bovengrond begint zeer zware klei, die veelal doorgaat tot dieper dan 250 cm - mv. Plaatselijk komt er in de onder­

grond (>150 cm - mv.) lichter materiaal (zware zavel of lich­

te klei) voor of begint er rietzeggeveen. Dit komt ook voor bij de legenda-eenheden k3 en k4.

Bij de gronden met l e g e n d a - e e n h e i d k 3 bestaat de bovengrond uit humushoudende (ca. 2% organische stof), lichte klei (25- 35% lutum) en begint onder de bovengrond zeer zware klei die m e e s t a l d o o r g a a t t o t d i e p e r d a n 2 5 0 c m - m v . B i j l e g e n d a ­

eenheid k4 bestaat de bovengrond uit humushoudende (ca. 2%

organische stof), matig zware klei (35-50% lutum), waarna zeer zware klei onder de bovengrond begint, die doorgaat tot dieper dan 250 cm - mv.

(15)

Legenda-eenheid: klz Kleigronden met een 10-30 cm dikke bovengrond van humushoudende, lichte zavel op lichte zavel op leemarm matig fijn zand (beginnend tussen 50 en 80 cm - mv.) Grondwatertràp: IV

Profielopbouw Omschrijving

Humus Lutuia

%

Leem

% M50 (im

Opmerkingen

humushoudende, lichte zavel 20

humusarme, lichte zavel

70

humusarm, leemarm matig fijn zand

>— 120

< 1

< 1

16

16

180

kalkrijk

kalkrijk

kalkarm

14

(16)

Legenda-eenheid: klzk Kleigronden, met een ca. 10 cm dikke bovengrond van humushoudende, lichte zavel op lichte zavel op een ca. 30 cm dikke laag leemarm, matig fijn zand (beginnend tussen 40 en 60 cm - mv.) op zware klei (beginnend tussen 70 en 90 cm - mv.) Grondwatertrap: IV

Profielopbouw Omschrijving

Humus Lutum Leem

% M50 lim

Opmerkingen

10

humushoudende, lichte zavel

humusarme lichte zavel

50-

humusarm, leemarm, matig fijn zand

80-

humusarme, zware klei

<— 120

< 1

<1 10

60

180

kalkrijk

kalkrijk verwerkt

kalkrijk

kalkrijk

cm - mv.

(17)

Legenda-eenheid: K2 Kleigronden, met een 10-30 cm dikke bovengrond van humushoudende, zware zavel op zware klei

Grondwatertrap: IV en VII*

Toevoeging: ^ sterk opgehoogd

Profielopbouw Omschrijving

Humus Lutum

% Leem

X M 50

pm

Opmerkingen

humushoudende zware zavel

20

humusarme zware klei < 1

L- 120 •

20

60

kalkrijk

kalkrijk

cm - mv.

16

(18)

Legenda-eenheid: K3 Kleigronden, met een 10-30 cm dikke bovengrond van humushoudende, lichte klei op zware klei

Grondwatertràp: IV

Profi elopbouw Omschrijving

Humus

%

Lutum

% Leem

°/

'O

M50 Hm

Opmerkingen

l po

co O O 1 1 1 1 ! 1 1 1 1 I I 1 humushoudende, lichte klei

humusarme, zware klei 2

<1 32

60

kalkrijk

kalkrijk

cm - mv.

(19)

Legenda-eenheid: K4 Kleigronden, met een 10-30 cm dikke bovengrond van humsuhoudende, zware klei op zware klei

Grondwatertrap: IV

Profi elopbouw Omschrijving

Humus

%

Lutum

%

Leem

°/ 0 M50 (im

• Opmerkingen

1 ro rvj 0 0 1 i 1 1 1 1 1 i 1 1 ! 1 humushoudende, zware klei

humusarme, zware klei

2

<1 48

60

kalkrijk

kalkrijk

cm - mv.

2.I.3. Toevoeging

Met een toevoeging (een dichte "schop": • ) is aangegeven waar sterk opgehoogde gronden voorkomen. Dit is het talud rond het bestaande grassportveld.

1 8

(20)

2.2 Het hydrologisch onderzoek

2.2.1 Grondwaterstand en grondwatertrap

De grondwaterstand en zijn fluctuatie nemen een belangrijke plaats in onder de factoren die de gebruikswaarde van een grond bepalen.

Het gemiddelde grondwaterstandsverloop omvat een traject dat be­

grensd wordt door de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG), beide uitgedrukt in cm - mv. Het grondwaterstandsverloop kan van plaats tot plaats verschillen. Die verschillen geven we op een kaart aan met grond- watertrappen. Wij onderscheiden zeven grondwatertrappen, die we aanduiden met Romeinse cijfers, I t/m VII. "Drogere" varianten van deze grondwatertrappen geven we aan met een * achter het Romeinse cijfer.. Aan profiel- en veldkenmerken zien we in het terrein tot welke grondwatertrap (Gt) een grondwaterstandsver­

loop behoort.

Op dit sportpark is de fluctuatie van het grondwater (het ver­

schil tussen GLG en GHG) zeer gering, ongeveer 30 cm. Dit blijkt ook uit de gegevens van een tweetal grondwaterstandsbuizen die de gemeente enkele jaren heeft opgenomen.

Wateroverlast zal op de gronden binnen het talud vrijwel niet optreden. Op de gronden langs de buitenkant van het talud zal nogal eens wateroverlast voorkomen, door het geringe waterber­

gend vermogen van de zeer zware kleilagen.

Op de zandgronden binnen het talud zal in droge zomerperioden, nogal eens vochttekort ontstaan.

We hebben in het onderzochte gebied twee grondwatertrappen onderscheiden. Buiten het talud grondwatertrap IV en in het talud grondwatertrap VII*.

Grondwatertrap IV GHG: 50-80 cm - mv.

GLG: 80-120 cm - mv.

Bij de gronden binnen het talud komt in de winterperiode het grondwater gemiddeld tot 50 à 60 cm - mv. en in de zomerperi­

ode zakt het grondwater tot 80 a 100 cm - mv. Omdat dit veelal zandgronden zijn zal in de winterperiode niet gauw waterover­

last optreden, maar zal in de zomerperiode (na een droge pe­

riode) nogal eens vochttekort ontstaan.

Op de gronden langs de buitenkant van het talud zal in de winterperiode het grondwater tijdelijk tot 30 à 50 cm - mv.

stijgen, maar ligt doorgaans ook op 50 à 60 cm - mv. In de zomerperiode zakt het grondwater ook op deze gronden tot 80 à 100 cm - mv. Deze gronden hebben in natte perioden soms wateroverlast en kunnen in zeer droge perioden vocht­

tekort krijgen, vanwege de te trage aanvoer van vocht uit de ondergrond.

Grondwatertrap VII* GHG > 120 cm - mv.

GLG > 300 cm - mv.

(21)

Deze grondwatertrap komt alleen in het talud voor. De vocht- voorziening op deze gronden wordt voornamelijk bepaald door hetgeen in het bovenste deel van het profiel aanwezig is. Op deze gronden komt geen wateroverlast voor.

2.2.2 De doorlatendheid

De doorlatendheid van de verschillende lagen is in dit gebied geschat.

In de mate van doorlatendheid onderscheiden we vier gradaties:

k/m.dag * slecht doorlatend

matig doorlatend vrij goed doorlatend goed doorlatend

<0,05

0,05 - 0,40 0,40 - 1,00

>1,00

De zeer zware klei is voornamelijk slecht doorlatend. De lich­

te en matig zware kleilagen en de bovengronden van zavel of klei zijn matig doorlatend. De lichte en zware zavellagen en

de bovengronden van humushoudend zand zijn vrij goed doorla­

tend; het leemarme en zwak lemige, matig fijne zand zijn goed tot zeer goed doorlatend (K-waarde: 5,00 - 8,00 m»dag-1).

20

(22)

3 ADVIES VOOR DE AANLEG VAN GRASSPORTVELDEN 3.1 Inleiding

Bij het advies wordt ervan uitgegaan dat het materiaal van de geluidswal van het gebied wordt afgevoerd. Verder dat de gras­

sportvelden worden aangelegd op het westelijk deel van het ge­

bied, het trainingsveld in het noordoosten en de sporthal in het zuidoosten. De kleedruimte en de kantineaccomodatie zouden dan tussen het trainingsveld en de sporthal gesitueerd kunnen worden. Door de grassportvelden in de westelijke helft te si­

tueren is het mogelijk om maximaal 3 grassportvelden aan te leg­

gen.

A l s d e g r a s s p o r t v e 1 d e n v o l g e n s d i t a d v i e s w o r d e n a a n g e l e g d , z u l l e n d e a a n l e g k o s t e n h o o g z i j n , m a a r d e o n d e r h o u d s k o s t e n r e l a t i e f l a a g . O m g e k e e r d g e l d t d a t e e n b e z u i n i g i n g o p d e a a n ­ l e g k o s t e n e e n v e r h o g i n g v a n d e o n d e r h o u d s k o s t e n v e r o o r z a a k t . V a n h e t a d v i e s v a l t o p d e t a i l s w e l a f t e w i j k e n , m a a r d e v o o r - e n n a d e l e n d i e n e n i n o v e r l e g m e t o n s t e w o r d e n a f g e w o g e n .

3.2 Aan bodem en grasmat te stellen eisen

Een grassportveld dient in ieder geval tijdens de competitie­

periode van augustus tot eind juni bespeelbaar te zijn; dit houdt voornamelijk in dat het in deze periode bestand moet blijven tegen betreding. In het algemeen kunnen we als eis stellen, dat het oppervlak voldoende draagkrachtig moet zijn en niet snel glibberig mag worden of aanleiding mag geven tot piasvorming. Om dit te bereiken moet het bodemprofiel op de juiste wijze zijn opgebouwd, of opgebouwd worden. De bodem moet een geschikt groeimilieu vormen voor de grasmat.

De grasmat dient goed gesloten en tredvast te zijn en over voldoende groeikracht te beschikken om zich bij normaal ge­

bruik in het speelseizoen van beschadiging te kunnen herstel­

len.

Tenslotte eisen we van een grassportveld dat het een vlakke maaiveldsligging behoudt.

3-3 Werkwijze bij aanleg en inzaai

De resultaten van het bodemkundig en hydrologisch onderzoek en de in paragraaf 3.2 vermelde eisen vormen de gegevens waarop we het advies voor aanleg en inzaai baseren.

Vooraf verdienden drie belangrijke punten bij de werkzaamheden de aandacht:

1 Om structuurverval in deze gronden zoveel mogelijk te beper­

ken adviseren wij alle werkzaamheden onder droge omstandig­

(23)

heden, zowel wat de grond als wat het weer betreft, uit te laten voeren.

2 De werkzaamheden dienen door ervaren mensen te worden ver­

richt, onder deskundige leiding en toezicht.

3 De machines, die voor de grondbewerking en de bezanding ge­

bruikt gaan worden, dienen de goedkeuring van de opdracht­

gever te hebben en moeten een geringe wieldruk hebben.

3.3•1 Afwateren

Deze gronden kunnen het beste in de zomerperiode bewerkt wor­

den. Er moet wel voor gezorgd worden dat er een goede afwate­

ring aanwezig is, d.w.z. in de sloten rond het complex moet een slootwaterstand van minstens 100 cm - mv. gehandhaafd wor­

den ofwel minstens op 1,20 m - NAP.

3-3-2 Grondbewerken

Voordat de grond wordt bewerkt is het nodig de grasmat te ver­

nietigen. Dit kan door hem eerst te bespuiten met 4 liter Round-upp per ha; ongeveer 10 dagen later kan de dode gras­

mat dan gefreesd worden.

De belangrijkste werkzaamheden daarna zijn het afvoeren van het materiaal uit het talud en de bestrating. Een deel van het plantsoen zal eveneens verwijderd dienen te worden. De sintels uit de sintelbaan moeten verwijderd worden. Ze kunnen tijdelijk in depot gezet worden, zodat ze later weer als op­

vulling van de drainsleuven (zie par. 3.3.3) kunnen dienen.

De belangrijkste werkzaamheid voor de aanleg van grassportvel­

den is het egaliseren van de terreinen. Bij de egalisatie moet er voor worden gezorgd dat de grond niet dieper bewerkt wordt dan noodzakelijk is, en dat de spitdiepte per aan te leggen veld zoveel mogelijk gelijk blijft om ongelijke verzakking tot een minimum te beperken. Houden we de indeling van par. 3.1 aan dan komt het middelste veld op het bestaande trainingsveld en een gedeelte van het hoofdveld te liggen (tegenover de kleed- en kantineruimtes). Op dit veld kan men volstaan met het ega­

liseren van de zandlaag van ca. 60 cm. dikte. Het noordelijk en zuidelijk veld komt elk voor de helft op de kleigronden te liggen. Op de kleigronden zal ca. 15 cm van de bovengrond even­

eens moeten worden afgevoerd, om na de bezanding (zie par 3.3.4) een ongeveer gelijke maaiveldshoogte te krijgen als op de zand­

gronden. De spitdiepte zal per aan te leggen veld op een niveau moeten liggen, dat ongeveer 20 cm beneden het huidige, laagste terreingedeelte ligt. In dit spitniveau moet een "tonrondte"

van ca. 15 cm komen die door moet lopen tot in de plantsoen­

stroken.

22

(24)

Het beste is een dakprofiel: hoogste punt per veld in het mid­

den tussen de twee doelen. Gebruik bij de egalisatie een hy­

draulische kraan of dragline en wel zodanig dat de losse grond niet wordt bereden. Dit kan het beste door in stroken van 5 à 10 m breed te werken. Vooral de kleigronden zijn gevoelig voor verdichting (waardoor piasvorming ontstaat) en ongelijke na- zakking. Dit laatste ontstaat vooral door berijden en door ver­

werking van de gronden onder natte omstandigheden. Bij grond­

transport over langere afstand bij voorkeur smalspoor of "mono­

rail" gebruiken of indien noodzakelijk voertuigen op "dubbel- lucht" of lage drukbanden. Tijdens de aanleg moeten de gronden zo weinig mogelijk worden bereden. Het verdient aanbeveling om de gronden na de grondbewerking 1 jaar te laten liggen, zodat ongelijke nazakking nog weg te werken is.

3.3.3 Ontwateren

Uit het hydrologisch onderzoek is gebleken dat de gemiddeld hoogste (winter)grondwaterstand van de gronden voldoende laag is (Gt IV), maar dit wordt mede veroorzaakt door een goede drainage. Het is daarom noodzakelijk om de nieuw aan te leggen grassportvelden ook te draineren om in de winterperiode (speel­

seizoen) geen wateroverlast te krijgen en dan vooral op de kleigronden. De infiltratiecapaciteit en de waterberging zijn op de kleigronden te vergroten door een bezandingslaag aan te brengen (zie par. 3.3.4). Om de interne drainage (verticale watertoevoeging) tijdens het speelseizoen op de kleigronden te verbeteren is een goede afvoer van het water met behulp van een drainage nodig. De hiervoor benodigde drains moeten op de zandgronden (middelste veld + trainingsveld) om de ca.

6 m komen te liggen. Op het noordelijke en zuidelijke veld (grootste deel op de kleigronden) moeten de drains om de ca.

4 m komen te liggen. Alle drains moeten op een diepte van ca. 80 cm beneden het nieuwe maaiveldniveau gelegd worden. Het verval van de drainreeksen moet l°/00 (= 10 cm/100m) bedragen.

De drains moeten evenwijdig aan de zijlijn van de velden komen te liggen, waarna ze aangesloten moeten worden op een hoofd- drain. Deze hoofddrain moet het water afvoeren naar de bemalen sloot ten oosten van de parkeerplaats (zoals nu ook gebeurt).

Op de aansluiting van drains op hoofddrain moeten controle­

putjes komen en een goede mogelijkheid om de drains te kunnen doorspuiten (drainreeks verlengen tot aan het maaiveld). In de zeer zware klei moeten de drainsleuven opgevuld worden met grof zand (betonzand). De sintels van de sintelbaan zijn hier ook zeer goed voor te gebruiken. De drainsleuven moeten dan zover opgevuld worden dat het zand van de zandlaag of het be- zandingsdek in contact is met het grove materiaal in de drain­

sleuven.

Als drainagemateriaal is het raadzaam ribbelbuizen omhuld met cocos, turfvezel of cocos gemengd met turfvezel te kiezen. De buizen dienen een doorsnede van ongeveer 80 mm te hebben, om

(25)

van een goede afvoercapaciteit verzekerd te zijn en om te voor komen dat de buizen kapot gaan bij het doorspuiten. Gebruik on

der de plantsoenstroken drains zonder zaagsneden om te voor­

komen dat er plantenwortels indringen.

Voor de duurzaamheid van een drainage is een juiste aanleg, maar ook geregeld onderhoud noodzakelijk. Dat onderhoud be­

staat eruit geregeld te controleren of de drainreeksen niet verstopt, verzakt of beschadigd raken. Als de drainreeksen niet goed functioneren doordat ze verstopt zitten met o.a.

indringende plantenwortels of zand- en ijzerafzetting moe­

ten ze worden doorgespoten. IJzerafzetting treedt meestal in de eerste jaren na de aanleg op, zodat het wenselijk is de drains tijdig te controleren (vooral niet later dan twee jaar na de aanleg) en eventueel door te spuiten. Alleen in natte perioden is controle op het functioneren van de drain­

reeksen mogelijk.

3.3-4 Bezanden

Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond van de klei­

gronden voor grassportvelden te vet is (een te hoog gehalte aan lutum heeft), het regenwater te traag doorlaat en geen optimale waterberging heeft. Er kan na betreding piasvorming voorkomen.

Om de betreding tijdens het speelseizoen optimaal te krijgen, zal een bezanding nodig zijn. Het beste resultaat geeft zand dat:

- een mediaan (M50) heeft van ongeveer 200 |om;

- weinig leem (<10%) bevat;

- weinig lutum (<5%) bevat;

- geen grind bevat;

- iets organische stof (2 à 3%) bevat.

Dit zand zal van elders aangevoerd moeten worden. Bevat dit zand minder dan 1% organische stof (zoals o.a. metselzand) dan is het nodig - om het gras goed te laten aanslaan en om de toplaag voldoende stevig te krijgen- aan de bezandings- laag edelcompost, veencompost of tuinturf toe te voegen in de verhouding van resp. 1 m3 compost, veencompost of tuin­

turf per 5 m3 zand. Indien mogelijk is het goed op deze gron­

den met kalkrijk zand te bezanden.

Om een bezandingslaag van gelijkmatige dikte te krijgen moet het terrein vlak liggen. Het oppervlak mag wel kluiterig zijn.

Op het middelste veld zal geen bezanding nodig zijn; wel is het noodzakelijk dat er ca. 4 cm compost, veencompost of tuinturf opgebracht wordt en dat deze doorgewerkt wordt door ca. 20 cm van de zandtoplaag met behulp van een rotor- kopeg.

24

(26)

Op het noordelijk en zuidelijk veld zal op de kleigronden een ca. 15 cm dikke bezandingslaag aangebracht moeten worden. Bij gebruik van humusarm zand (<1% organische stof) zal over het hele veld nog eens ca. 3 cm compost, veencompost of tuinturf opgebracht en met de ca. 15 cm dikke zandtoplaag doorgewerkt moeten worden met behulp van een rotorkopeg. Bij gebruik van humushoudend bezandingszand, moet alleen op de zandgronden van deze velden ca. 3 cm compost, veencompost of tuinturf op­

gebracht en met de 15 cm dikke toplaag doorgewerkt worden met behulp van een rotorkopeg.

Voor de aanvoer van zand en organische stof, na de egalisatie, is het ongewenst voertuigen met een hoge wieldruk, die diepe sporen achterlaten, te gebruiken; zij verstoren de vlakke lig­

ging van het maaiveld. Gebruik daarom voertuigen met een lage wieldruk (o.a. dubbellucht) of een motorjapanner (bij voor­

keur smalspoor of "monorail")«

Jaarlijks een zandlaagje dressen voorkomt dat de toplaag te vet wordt door de activiteit van wormen, wat op deze gronden vrij snel weer gebeurt door de vrij grote wormenactiviteit.

Voor dit noodzakelijk onderhoud van het grassportveld moet voldoende verschralingszand beschikbaar zijn (ca. 80 m3 zand per veld per jaar in twee keer uitstrooien). Het is dan ook gewenst een zanddepot aan te leggen in de onmiddelijke omge­

ving van de sportvelden. Dit verschralingszand moet aan vrij­

wel dezelfde eisen voldoen als het zand dat voor de verzan­

ding is gebruikt, het moet alleen geen organische stof bevat­

ten.

3-3.5 Bemesten

De aan te brengen bezandingslaag zal zeer waarschijnlijk arm aan plantenvoedende stoffen zijn, doch over de toekomstige bemestingstoestand valt weinig te zeggen.

Om toch in een behoefte te voorzien is het raadzaam als basis- mesting per ha ca. 2000 kg Thomasslakkenmeel of ca. 1500 kg Superfosfaat toe te dienen. Een aanvullende kalkbemesting van ca. 3000 kg per ha (van een bepaalde kalkmeststof met 50% zuur- bindende bestanddelen) is eveneens aan te bevelen. Omdat kalk en fosfaat zich moeilijk in de grond verplaatsen, is het nodig deze meststoffen door te werken. Daarom kunnen deze meststof­

fen het beste gestrooid worden voordat de bezandingslaag wordt aangebracht of voordat de organische stof met de rotorkopeg wordt doorgewerkt. Als de verschralingslaag kalkrijk is, is het niet meer nodig kalk toe te dienen. Strooi vlak voor of na het inzaaien ca. 250 kg Kali-40 per ha als kaligift. In het najaar, nadat het grassportveld is ingezaaid, moeten er grondmonsters tot ca. 20 cm - mv. worden genomen door bijvoor­

beeld het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek te Oosterbeek. Naar de analyse-uitslagen en adviezen kan dan in het daarop volgende voorjaar bemest worden.

(27)

Om een goede grasgroei te bevorderen, waardoor vrij snel een stevige zode ontstaat, is een regelmatige stikstofgift tij­

dens het groeiseizoen, doch liefst niet later dan eind sep­

tember, gewenst. Bijvoorbeeld 40 kg zuivere N (200 kg Kalk- ammonsalpeter) voor of na het inzaaien, 40 kg zuivere N drie weken later en 20 kg zuivere N na de eerste en tweede keer maaien. Alle hoeveelheden gelden per ha; de toe te dienen hoeveelheden zijn echter mede afhankelijk van groei en kleur van het gras en de samenstelling van het grasmengsel.

3.3•6 Af-egaliseren

Voor het inzaaien is het nodig af te egaliseren, om alle kleine oneffenheden en ongelijke nazakkingen weg te werken.

Na het inzaaien is het vrijwel onmogelijk om het veld met eenvoudige maatregelen na te egaliseren. Het is wel gewenst om dit te doen nadat de grond tot "rust" is gekomen (onge­

veer 1 jaar). Het af-egaliseren kan het beste met een hark gebeuren. Bij gebruik van een sleep zal een tractor (of een ander voertuig) nodig zijn, waardoor sporen ontstaan, tenzij de tractor van kooiwielen of "dubbellucht" is voorzien.

3.3-7 Het grasmengsel

De samenstelling van het grasmengsel is sterk afhankelijk van de tijd van inzaai en het tijdstip waarop de nieuwe grasmat bespeelbaar moet zijn. Ten einde een sterke grasmat te ver­

krijgen dient Engels raaigras of veldbeemdgras in voldoende mate in het mengsel aanwezig te zijn. De juiste samenstelling van het mengsel kunt u het beste kort voor de inzaai in over­

leg met een deskundige vaststellen.

3-4 Aanleg oefenveld

De aanleg van een oefenveld vereist een zelfde profielopbouw als de aanleg van een grassportveld op deze gronden. Alleen de toplaag moet nog extra worden aangebracht. Voor het beste re­

sultaat adviseren wij 3 cm lavakorrel 0-3 cm te mengen met 6 cm humeus (ca. 3% org. stof), en leemarm (5-10% leem), matig fijn zand (M50: ca. 180 |_im) . Deze laag dient op de pas aange­

legde zandlaag te komen. Daarna nog een laag aanbrengen van 2 cm lavakorrel 0-3 cm vermengd met 4 cm humeus (ca. 3% org.

stof), leemarm matig fijn zand (5-10% leem, M50: ca. 180 pm).

Hierdoor ontstaat een oefenveld dat voldoende stevig is, een zeer hoge trainingsintensiteit mogelijk maakt, eenvoudig is in onderhoud en waarop ook nog grasgroei mogelijk is. Een zandtoplaag alleen blijkt later veelal instabiel te zijn,

26

(28)

waardoor u veel onderhoud moet laten plegen. De toplaag van een zandoefenveld bestaat meestal uit 15 cm humusarm, leemarm (7 à 8% leem), zeer fijn zand (M50: 130-150 |im) . Om de kwali­

teit van het zand te bepalen dient u voor de aanleg een ana­

lyse te laten maken en eventueel contact op te nemen met de KNVB of NSF, omdat de samenstelling veelal de stabiliteit be­

paalt. Daarom is het ook aan te bevelen om een zandoefenveld altijd in te zaaien, graswortels geven namelijk stabiliteit aan de toplaag.

(29)

28

(30)

4 VERKLARING VAN ENKELE TERMEN

bovengrond

fluetuatie

GHG (gemiddeld hoog­

ste grondwaterstand)

humusklassen

kalkklassen

K/m.dag _1 leemfractie leemklassen

lutum(klei)fractie lutumklassen

- mv.

M50

pm zand

.zandf ractie

bovenste horizont (laag) van het bodem­

profiel, meestal een relatief hoog ge­

halte aan organische stof bevattend op- en neergaande beweging van het grond­

water (verschil tussen GLG en GHG) gemiddelde overeen aantal jaren van de drie hoogste grondwaterstanden per jaar bij 24 halfmaandelijkse metingen

benaming:

humusarm zand humeus zand humusarme klei humeuze klei

org. stof in %:

Ö - 2,5 2,5 - 8

0 - 2,5 à 5 2,5à5 - 8 à 16

afhankelijk van het lu- tumgehalte kalkrijk: zichtbare opbruising, overeenkomend met meer dan ca. 1 à 2% CaCO^, analytisch be­

paald ' )

kalkhoudend: hoorbare opbruising, overeen­

komend met ca. 0,5-1 à 2% CaC03

kalkarm: geen opbruising, overeenkomend met minder dan 0,5% CaCÜ3

de doorlatendheid in meters per dag minerale delen kleiner dan 50

benaming:

leemarm zand zwak lemig zand

l_im leemfractie in %:

0 - 1 0

10 - 17,5 minerale delen kleiner dan 2 |jjïi

lutumfractie in %:

0 - 5 5 - 8 8 - 12 12 - 17,5 17,5 - 25 25 - 35 35 - 50

> 50 benaming :

kleiarm zand kleiig zand

zeer lichte zavel ) lichte matig lichte zavel) zavel zware zavel

lichte klei

matig zware klei ) zware zeer zware klei ) klei beneden maaiveld

het getal dat die korrelgrootte in aan­

geeft waarboven en waarbeneden de helft van het gewicht van de zandfractie ligt micrometer = 0,001 mm

mineraal materiaal dat minder dan 8%

lutum en minder dan 50% leem bevat minerale delen met een korrelgrootte tussen 50 en 2000 pm

) De geanalyseerde hoeveelheid CO^, omgerekend in procenten CaCO (op de grond).

(31)

zandgrofheidsklassen : benaming : M50 tussen:

matig fijn zand 150-210 jam matig grof zand 210-420 pm

30

(32)

5 LITERATUUR Beuving, J.

Beuving, J. en A.L.M. van Wijk Klaar, L.E.W.

Klaar, L.E.W.

Sportveldenonder- zoek

Touwen, L. en W. Versteeg

Wijk, A.L.M. van en J. Beuving

Zand voor sport­

velden

1978 Invloed van organische stof en lutum op de verdichtbaarheid en mechanische sterkte van zand. Nota ICW 1076, (in druk),

Wageningen.

1979 Het gedrag van de toplaag van sport- en recreatieterreinen. Groen 3, blz. 102-111.

1966 Bodem en grasmat van sportvelden, betreden gazons, speelweiden en kampeerterreinen.

Grontmij N.V., De Bilt.

1974 Onderhoud van sportvelden. Grontmij N.V., De Bilt.

1969 Verslag van een onderzoek naar de aanleg en het onderhoud, de ontwikkeling en de bruikbaarheid van 9 sportvelden geduren­

de de eerste 5 jaren. Nederlandse Sport Federatie, Koninklijke Nederlandse Voet­

balbond, Koninklijke Nederlandse Heide­

maatschappij .

1964 Sportvelden, Tijdschrift der Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij, jaargang 75, blz. 295-302, 353-360, 427-430, 524-527, 615-616.

1974 Bespeelbaarheid van sportvelden: Criterium en samenhang van enkele bodemfysische ei­

genschappen van de toplaag. Groen 12, blz.

400-407.

1972 Beknopt verslag over het rapport van de Werkgroep. Nederlandse Sport Federatie, Technisch bulletin 7, blz. 1-7.

(33)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Helmond e.o. Daarnaast zijn bijvoorbeeld tabellen mogelijk die de aanwezigheid van houtwallen, de perceelsgrootte, enz. Gaat men uit van een blok van 10 x 10 km, met daarin

Secondly, if South Africa would also benefit from the duty free, quota free access, European companies might prefer to trade with the more developed South Africa, leaving the

bodemprofiel 0 - 0.10 à 0.15 m, matig humeus, zwak lemig, matig fijn zand 0.10 à 0.15 - 0.30 à 0.35 m, matig humeus, zwak tot matig lemig, matig fijn zand (bovenste circa 0.10 m

80 105 zand zwak siltig matig fijn grijs kalkloos spoor roestvlekken 7cm- Edelmanboring; basis geleidelijk; zand matig afgerond; matige spreiding 105 120 zand zwak siltig matig

Zand, zeer fijn, zwak siltig, matig roesthoudend, bruinoranje, Edelmanboor Zand, zeer fijn, zwak siltig, sporen roest, lichtbruin, Edelmanboor.. Zand, matig fijn, zwak siltig,

Hieronder komt een 10 - 40 cm dikke B-horizont van zwak of sterk lemig matig fijn zand voor, waarna het humusarme leemarme tot sterk lemige, matig fijne zand begint en

Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, donker bruinbeige, Edelmanboor. Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak roesthoudend, licht

Op het rangeerterrein was het vanwege de hoge grondwaterstanden en de samenstelling van het opgebrachte zand niet mogelijk om tot 300 cm - mv.. 2 DE BODEMGESTELDHEID 2.1