• No results found

3 ADVIES VOOR DE AANLEG VAN GRASSPORTVELDEN .1 Inleiding

3.2 Aan bodem en grasmat te stellen eisen

Een grassportveld dient in ieder geval tijdens de competitie­

periode van augustus tot eind juni bespeelbaar te zijn; dit houdt voornamelijk in dat het in deze periode bestand moet blijven tegen betreding. In het algemeen kunnen we als eis stellen, dat het oppervlak voldoende draagkrachtig moet zijn en niet snel glibberig mag worden of aanleiding mag geven tot piasvorming. Om dit te bereiken moet het bodemprofiel op de juiste wijze zijn opgebouwd, of opgebouwd worden. De bodem moet een geschikt groeimilieu vormen voor de grasmat.

De grasmat dient goed gesloten en tredvast te zijn en over voldoende groeikracht te beschikken om zich bij normaal ge­

bruik in het speelseizoen van beschadiging te kunnen herstel­

len.

Tenslotte eisen we van een grassportveld dat het een vlakke maaiveldsligging behoudt.

3-3 Werkwijze bij aanleg en inzaai

De resultaten van het bodemkundig en hydrologisch onderzoek en de in paragraaf 3.2 vermelde eisen vormen de gegevens waarop we het advies voor aanleg en inzaai baseren.

Vooraf verdienden drie belangrijke punten bij de werkzaamheden de aandacht:

1 Om structuurverval in deze gronden zoveel mogelijk te beper­

ken adviseren wij alle werkzaamheden onder droge omstandig­

heden, zowel wat de grond als wat het weer betreft, uit te laten voeren.

2 De werkzaamheden dienen door ervaren mensen te worden ver­

richt, onder deskundige leiding en toezicht.

3 De machines, die voor de grondbewerking en de bezanding ge­

bruikt gaan worden, dienen de goedkeuring van de opdracht­

gever te hebben en moeten een geringe wieldruk hebben.

3.3•1 Afwateren

Deze gronden kunnen het beste in de zomerperiode bewerkt wor­

den. Er moet wel voor gezorgd worden dat er een goede afwate­

ring aanwezig is, d.w.z. in de sloten rond het complex moet een slootwaterstand van minstens 100 cm - mv. gehandhaafd wor­

den ofwel minstens op 1,20 m - NAP.

3-3-2 Grondbewerken

Voordat de grond wordt bewerkt is het nodig de grasmat te ver­

nietigen. Dit kan door hem eerst te bespuiten met 4 liter Round-upp per ha; ongeveer 10 dagen later kan de dode gras­

mat dan gefreesd worden.

De belangrijkste werkzaamheden daarna zijn het afvoeren van het materiaal uit het talud en de bestrating. Een deel van het plantsoen zal eveneens verwijderd dienen te worden. De sintels uit de sintelbaan moeten verwijderd worden. Ze kunnen tijdelijk in depot gezet worden, zodat ze later weer als op­

vulling van de drainsleuven (zie par. 3.3.3) kunnen dienen.

De belangrijkste werkzaamheid voor de aanleg van grassportvel­

den is het egaliseren van de terreinen. Bij de egalisatie moet er voor worden gezorgd dat de grond niet dieper bewerkt wordt dan noodzakelijk is, en dat de spitdiepte per aan te leggen veld zoveel mogelijk gelijk blijft om ongelijke verzakking tot een minimum te beperken. Houden we de indeling van par. 3.1 aan dan komt het middelste veld op het bestaande trainingsveld en een gedeelte van het hoofdveld te liggen (tegenover de kleed-en kantineruimtes). Op dit veld kan mkleed-en volstaan met het ega­

liseren van de zandlaag van ca. 60 cm. dikte. Het noordelijk en zuidelijk veld komt elk voor de helft op de kleigronden te liggen. Op de kleigronden zal ca. 15 cm van de bovengrond even­

eens moeten worden afgevoerd, om na de bezanding (zie par 3.3.4) een ongeveer gelijke maaiveldshoogte te krijgen als op de zand­

gronden. De spitdiepte zal per aan te leggen veld op een niveau moeten liggen, dat ongeveer 20 cm beneden het huidige, laagste terreingedeelte ligt. In dit spitniveau moet een "tonrondte"

van ca. 15 cm komen die door moet lopen tot in de plantsoen­

stroken.

22

Het beste is een dakprofiel: hoogste punt per veld in het mid­

den tussen de twee doelen. Gebruik bij de egalisatie een hy­

draulische kraan of dragline en wel zodanig dat de losse grond niet wordt bereden. Dit kan het beste door in stroken van 5 à 10 m breed te werken. Vooral de kleigronden zijn gevoelig voor verdichting (waardoor piasvorming ontstaat) en ongelijke na-zakking. Dit laatste ontstaat vooral door berijden en door ver­

werking van de gronden onder natte omstandigheden. Bij grond­

transport over langere afstand bij voorkeur smalspoor of "mono­

rail" gebruiken of indien noodzakelijk voertuigen op "dubbel-lucht" of lage drukbanden. Tijdens de aanleg moeten de gronden zo weinig mogelijk worden bereden. Het verdient aanbeveling om de gronden na de grondbewerking 1 jaar te laten liggen, zodat ongelijke nazakking nog weg te werken is.

3.3.3 Ontwateren

Uit het hydrologisch onderzoek is gebleken dat de gemiddeld hoogste (winter)grondwaterstand van de gronden voldoende laag is (Gt IV), maar dit wordt mede veroorzaakt door een goede drainage. Het is daarom noodzakelijk om de nieuw aan te leggen grassportvelden ook te draineren om in de winterperiode (speel­

seizoen) geen wateroverlast te krijgen en dan vooral op de kleigronden. De infiltratiecapaciteit en de waterberging zijn op de kleigronden te vergroten door een bezandingslaag aan te brengen (zie par. 3.3.4). Om de interne drainage (verticale watertoevoeging) tijdens het speelseizoen op de kleigronden te verbeteren is een goede afvoer van het water met behulp van een drainage nodig. De hiervoor benodigde drains moeten op de zandgronden (middelste veld + trainingsveld) om de ca.

6 m komen te liggen. Op het noordelijke en zuidelijke veld (grootste deel op de kleigronden) moeten de drains om de ca.

4 m komen te liggen. Alle drains moeten op een diepte van ca. 80 cm beneden het nieuwe maaiveldniveau gelegd worden. Het verval van de drainreeksen moet l°/00 (= 10 cm/100m) bedragen.

De drains moeten evenwijdig aan de zijlijn van de velden komen te liggen, waarna ze aangesloten moeten worden op een hoofd-drain. Deze hoofddrain moet het water afvoeren naar de bemalen sloot ten oosten van de parkeerplaats (zoals nu ook gebeurt).

Op de aansluiting van drains op hoofddrain moeten controle­

putjes komen en een goede mogelijkheid om de drains te kunnen doorspuiten (drainreeks verlengen tot aan het maaiveld). In de zeer zware klei moeten de drainsleuven opgevuld worden met grof zand (betonzand). De sintels van de sintelbaan zijn hier ook zeer goed voor te gebruiken. De drainsleuven moeten dan zover opgevuld worden dat het zand van de zandlaag of het be-zandingsdek in contact is met het grove materiaal in de drain­

sleuven.

Als drainagemateriaal is het raadzaam ribbelbuizen omhuld met cocos, turfvezel of cocos gemengd met turfvezel te kiezen. De buizen dienen een doorsnede van ongeveer 80 mm te hebben, om

van een goede afvoercapaciteit verzekerd te zijn en om te voor komen dat de buizen kapot gaan bij het doorspuiten. Gebruik on

der de plantsoenstroken drains zonder zaagsneden om te voor­

komen dat er plantenwortels indringen.

Voor de duurzaamheid van een drainage is een juiste aanleg, maar ook geregeld onderhoud noodzakelijk. Dat onderhoud be­

staat eruit geregeld te controleren of de drainreeksen niet verstopt, verzakt of beschadigd raken. Als de drainreeksen niet goed functioneren doordat ze verstopt zitten met o.a.

indringende plantenwortels of zand- en ijzerafzetting moe­

ten ze worden doorgespoten. IJzerafzetting treedt meestal in de eerste jaren na de aanleg op, zodat het wenselijk is de drains tijdig te controleren (vooral niet later dan twee jaar na de aanleg) en eventueel door te spuiten. Alleen in natte perioden is controle op het functioneren van de drain­

reeksen mogelijk.

3.3-4 Bezanden

Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond van de klei­

gronden voor grassportvelden te vet is (een te hoog gehalte aan lutum heeft), het regenwater te traag doorlaat en geen optimale waterberging heeft. Er kan na betreding piasvorming voorkomen.

Om de betreding tijdens het speelseizoen optimaal te krijgen, zal een bezanding nodig zijn. Het beste resultaat geeft zand dat:

- een mediaan (M50) heeft van ongeveer 200 |om;

- weinig leem (<10%) bevat;

- weinig lutum (<5%) bevat;

- geen grind bevat;

- iets organische stof (2 à 3%) bevat.

Dit zand zal van elders aangevoerd moeten worden. Bevat dit zand minder dan 1% organische stof (zoals o.a. metselzand) dan is het nodig - om het gras goed te laten aanslaan en om de toplaag voldoende stevig te krijgen- aan de bezandings-laag edelcompost, veencompost of tuinturf toe te voegen in de verhouding van resp. 1 m3 compost, veencompost of tuin­

turf per 5 m3 zand. Indien mogelijk is het goed op deze gron­

den met kalkrijk zand te bezanden.

Om een bezandingslaag van gelijkmatige dikte te krijgen moet het terrein vlak liggen. Het oppervlak mag wel kluiterig zijn.

Op het middelste veld zal geen bezanding nodig zijn; wel is het noodzakelijk dat er ca. 4 cm compost, veencompost of tuinturf opgebracht wordt en dat deze doorgewerkt wordt door ca. 20 cm van de zandtoplaag met behulp van een rotor-kopeg.

24

Op het noordelijk en zuidelijk veld zal op de kleigronden een ca. 15 cm dikke bezandingslaag aangebracht moeten worden. Bij gebruik van humusarm zand (<1% organische stof) zal over het hele veld nog eens ca. 3 cm compost, veencompost of tuinturf opgebracht en met de ca. 15 cm dikke zandtoplaag doorgewerkt moeten worden met behulp van een rotorkopeg. Bij gebruik van humushoudend bezandingszand, moet alleen op de zandgronden van deze velden ca. 3 cm compost, veencompost of tuinturf op­

gebracht en met de 15 cm dikke toplaag doorgewerkt worden met behulp van een rotorkopeg.

Voor de aanvoer van zand en organische stof, na de egalisatie, is het ongewenst voertuigen met een hoge wieldruk, die diepe sporen achterlaten, te gebruiken; zij verstoren de vlakke lig­

ging van het maaiveld. Gebruik daarom voertuigen met een lage wieldruk (o.a. dubbellucht) of een motorjapanner (bij voor­

keur smalspoor of "monorail")«

Jaarlijks een zandlaagje dressen voorkomt dat de toplaag te vet wordt door de activiteit van wormen, wat op deze gronden vrij snel weer gebeurt door de vrij grote wormenactiviteit.

Voor dit noodzakelijk onderhoud van het grassportveld moet voldoende verschralingszand beschikbaar zijn (ca. 80 m3 zand per veld per jaar in twee keer uitstrooien). Het is dan ook gewenst een zanddepot aan te leggen in de onmiddelijke omge­

ving van de sportvelden. Dit verschralingszand moet aan vrij­

wel dezelfde eisen voldoen als het zand dat voor de verzan­

ding is gebruikt, het moet alleen geen organische stof bevat­

ten.

3-3.5 Bemesten

De aan te brengen bezandingslaag zal zeer waarschijnlijk arm aan plantenvoedende stoffen zijn, doch over de toekomstige bemestingstoestand valt weinig te zeggen.

Om toch in een behoefte te voorzien is het raadzaam als basis-mesting per ha ca. 2000 kg Thomasslakkenmeel of ca. 1500 kg Superfosfaat toe te dienen. Een aanvullende kalkbemesting van ca. 3000 kg per ha (van een bepaalde kalkmeststof met 50% zuur-bindende bestanddelen) is eveneens aan te bevelen. Omdat kalk en fosfaat zich moeilijk in de grond verplaatsen, is het nodig deze meststoffen door te werken. Daarom kunnen deze meststof­

fen het beste gestrooid worden voordat de bezandingslaag wordt aangebracht of voordat de organische stof met de rotorkopeg wordt doorgewerkt. Als de verschralingslaag kalkrijk is, is het niet meer nodig kalk toe te dienen. Strooi vlak voor of na het inzaaien ca. 250 kg Kali-40 per ha als kaligift. In het najaar, nadat het grassportveld is ingezaaid, moeten er grondmonsters tot ca. 20 cm - mv. worden genomen door bijvoor­

beeld het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek te Oosterbeek. Naar de analyse-uitslagen en adviezen kan dan in het daarop volgende voorjaar bemest worden.

Om een goede grasgroei te bevorderen, waardoor vrij snel een stevige zode ontstaat, is een regelmatige stikstofgift tij­

dens het groeiseizoen, doch liefst niet later dan eind sep­

tember, gewenst. Bijvoorbeeld 40 kg zuivere N (200 kg Kalk-ammonsalpeter) voor of na het inzaaien, 40 kg zuivere N drie weken later en 20 kg zuivere N na de eerste en tweede keer maaien. Alle hoeveelheden gelden per ha; de toe te dienen hoeveelheden zijn echter mede afhankelijk van groei en kleur van het gras en de samenstelling van het grasmengsel.

3.3•6 Af-egaliseren

Voor het inzaaien is het nodig af te egaliseren, om alle kleine oneffenheden en ongelijke nazakkingen weg te werken.

Na het inzaaien is het vrijwel onmogelijk om het veld met eenvoudige maatregelen na te egaliseren. Het is wel gewenst om dit te doen nadat de grond tot "rust" is gekomen (onge­

veer 1 jaar). Het af-egaliseren kan het beste met een hark gebeuren. Bij gebruik van een sleep zal een tractor (of een ander voertuig) nodig zijn, waardoor sporen ontstaan, tenzij de tractor van kooiwielen of "dubbellucht" is voorzien.

3.3-7 Het grasmengsel

De samenstelling van het grasmengsel is sterk afhankelijk van de tijd van inzaai en het tijdstip waarop de nieuwe grasmat bespeelbaar moet zijn. Ten einde een sterke grasmat te ver­

krijgen dient Engels raaigras of veldbeemdgras in voldoende mate in het mengsel aanwezig te zijn. De juiste samenstelling van het mengsel kunt u het beste kort voor de inzaai in over­

leg met een deskundige vaststellen.

3-4 Aanleg oefenveld

De aanleg van een oefenveld vereist een zelfde profielopbouw als de aanleg van een grassportveld op deze gronden. Alleen de toplaag moet nog extra worden aangebracht. Voor het beste re­

sultaat adviseren wij 3 cm lavakorrel 0-3 cm te mengen met 6 cm humeus (ca. 3% org. stof), en leemarm (5-10% leem), matig fijn zand (M50: ca. 180 |_im) . Deze laag dient op de pas aange­

legde zandlaag te komen. Daarna nog een laag aanbrengen van 2 cm lavakorrel 0-3 cm vermengd met 4 cm humeus (ca. 3% org.

stof), leemarm matig fijn zand (5-10% leem, M50: ca. 180 pm).

Hierdoor ontstaat een oefenveld dat voldoende stevig is, een zeer hoge trainingsintensiteit mogelijk maakt, eenvoudig is in onderhoud en waarop ook nog grasgroei mogelijk is. Een zandtoplaag alleen blijkt later veelal instabiel te zijn,

26

waardoor u veel onderhoud moet laten plegen. De toplaag van een zandoefenveld bestaat meestal uit 15 cm humusarm, leemarm (7 à 8% leem), zeer fijn zand (M50: 130-150 |im) . Om de kwali­

teit van het zand te bepalen dient u voor de aanleg een ana­

lyse te laten maken en eventueel contact op te nemen met de KNVB of NSF, omdat de samenstelling veelal de stabiliteit be­

paalt. Daarom is het ook aan te bevelen om een zandoefenveld altijd in te zaaien, graswortels geven namelijk stabiliteit aan de toplaag.

28