• No results found

Eigendomsrechten op buitenaardse grondstoffen : ruimte voor Kants theorie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Eigendomsrechten op buitenaardse grondstoffen : ruimte voor Kants theorie?"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eva Eliza Vermeulen

Privaatrecht: privaatrechtelijke rechtspraktijk Begeleider: dhr. prof. dr. M.W. Hesselink Datum: 2 juli 2018

Eigendomsrechten op buitenaardse grondstoffen:

(2)

“To the world:

Keep off X unless you have my permission, which I may grant or withhold Signed: Private citizen

Endorsed: the state.”1

(3)

Inleiding

Op 1 augustus 2017 trad in Luxemburg de ‘Loi sur l’exploration et l’utilisation des ressources de l’espace’ (hierna: de Luxemburgse wet) in werking. Deze wet geeft bedrijven die zich in Luxemburg vestigen en afreizen naar de ruimte om daar grondstoffen te ontginnen, eigendomsrechten op die grondstoffen. Dit terwijl meer dan 50 jaar geleden een multilateraal Ruimteverdrag is opgesteld tussen veel staten, waarin de ruimte wordt aangewezen als in gemeenschap van de mensheid op aarde. De vraag is hoe deze unilaterale wet van Luxemburg zich verhoudt tot internationale wetgeving. Deze lijkt op het eerste gezicht namelijk geen ruimte over te laten voor een nationale wet die private bedrijven een titel geeft op grondstoffen uit de ruimte. Momenteel nemen staten het heft zelf in handen, ook al zijn er inmiddels uitgebreide dissertaties geschreven over een eventueel internationaal juridisch kader voor het exploiteren van buitenaardse grondstoffen. Deze voorstellen zijn allemaal strikt juridisch. De vraag wat een rechtvaardig buitenaards eigendomsrecht zou zijn, lijkt volledig overspoeld door de noodzaak om binnen onze zelfgeschreven onduidelijke juridische kaders maar zo snel mogelijk te kunnen exploiteren.

Wanneer zijn eigendomsrechten rechtvaardig? Al eeuwenlang discussieert men over de rechtvaardiging van private eigendomsrechten, voor velen bevredigend besloten door de breed gedragen eigendomstheorie van Locke; voor velen ook niet. Men kan het eigendomsrecht rechtvaardigen door te bewijzen dat het past binnen het antwoord op een normatieve vraag, maar ook kan men het eigendomsrecht achteraf rechtvaardigen, aan de hand van eerdere gebeurtenissen of al eerder ingesteld recht. Hoewel dit laatste is gebeurd met eigendomsrechten op aarde, betekent dit niet dat we de huidige praktijk met betrekking tot eigendomsrechten moeten kopiëren en toepassen op de nieuwe situatie; het achteraf rechtvaardigen van historische beslissingen is immers niet hetzelfde als antwoord geven op een normatieve vraag.2 In de ruimte hebben wij nog geen (volledig erkende)

eigendomsrechten, waardoor dit een geschikt moment is om onze rechtvaardiging van eigendom te heroverwegen.

(4)

Opzet

In deze scriptie wordt gezocht naar die rechtvaardiging van eigendom door middel van de filosofie van Immanuel Kant. Kant was de eerste die sprak van een kosmopolitisch recht en hij nam zijn overwegend kosmopolitische denkbeelden mee in zijn eigendomstheorie.3 Dit is

de eerste reden dat zijn theorie een passende invalshoek biedt voor dit onderzoek; we kijken tenslotte naar een internationaal probleem met een reikwijdte die zelfs het internationale terrein overschrijdt. Kants theorie is ten tweede geschikt, omdat hij zich slechts bezighield met metafysische principes, en niet met de specifieke details van het positieve recht.4 Dit

betekent dat hij bekeek of de instelling van wetgeving conform de morele voorwaarden van de rede is, en niet die van de wetgeving zelf. Ook dit komt goed uit: wij behandelen slechts de vraag naar hoe wij van niets naar een rechtvaardig eigendomsrecht gaan. De specifieke inhoud van die regels valt buiten het bereik van deze scriptie.5

Eerst kijken we naar de huidige stand van zaken met betrekking tot het eigendom binnen het ruimterecht. Daarna wordt Kants eigendomstheorie uiteengezet. In het laatste hoofdstuk passen we deze theorie toe op buitenaardse eigendomsrechten, waarbij we terugblikken op het door ons ingestelde ruimterechtregime en wat de theorie daarvoor betekent. We concluderen door te bepalen waarom Kants theorie van waarde is bij het instellen van buitenaardse eigendomsrechten.

3 Kleingeld en Brown, in: The Stanford Encyclopedia of Philosophy, ‘Cosmopolitanism’ 1.2 (online, laatst bijgewerkt in de herfst van 2014).

4 Gregor, ‘The Review of Metaphysics, 1988/41, p.782.

5 Er zijn meerdere uitgebreide voorstellen voor de invulling van een dusdanig eigendomsrechtelijk regime. Zie L. Viikari 2002; Tronchetti 2009; Lee 2012.

(5)

Inhoudsopgave

INLEIDING...3

OPZET...4

HOOFDSTUK 1: HET HUIDIGE RUIMTERECHT MET BETREKKING TOT EIGENDOMSRECHTEN...7 1.1 INTERNATIONAALRUIMTERECHT...7 1.1.1 Het Ruimteverdrag...8 1.1.2 Het Maanverdrag...9 1.1.3 Interpretatie...10 1.2 NATIONAALRUIMTERECHT...13 1.2.1 Luxemburgse eigendomsrechten...13

1.3 EIGENDOM: VANNATIONAALNAARBUITENAARDS...15

1.3.2 Een internationaal eigendomsrecht...15

1.3.3 Een buitenaards eigendomsrecht...16

1.4 CONCLUSIE...18

HOOFDSTUK 2: KANTS EIGENDOMSTHEORIE...19

2.1 HETAANGEBORENRECHTOPVRIJHEID...19

2.2 EIGENDOM: EENEXTERNRECHT...21

2.2.1 Kants definitie van eigendom...21

2.2.2 De ‘postulate of practical reason with regard to rights’...22

2.2.3 Originaire verwerving van eigendom...23

2.3 HETSOCIAALCONTRACT...28

(6)

2.3.2 Wat voor contract is het sociaal contract?...31

2.3.3 ‘Perpetual peace’: een globaal sociaal contract?...32

2.4 CONCLUSIE...34

HOOFDSTUK 3: KANTS EIGENDOMSTHEORIE TOEGEPAST...35

3.1 TOEPASSINGVAN KANTSEIGENDOMSTHEORIEOPAARDE...35

3.1.1 Eigendomsrechten in staten...35

3.1.2 Eigendomsrechten op aarde...36

3.2 TOEPASSINGVAN KANTSEIGENDOMSTHEORIEINDERUIMTE...38

3.2.1 De natuurtoestand: gemeenschappelijk bezit in de ruimte...38

3.2.2 Het verwerven van externe objecten...40

3.2.3 Een kosmologisch sociaal contract...43

CONCLUSIE...45

(7)

Hoofdstuk 1: Het huidige ruimterecht met betrekking tot

eigendomsrechten

In dit hoofdstuk bespreken we het huidige ruimterechtregime met betrekking tot eigendomsrechten op grondstoffen in de ruimte besproken. Het doel is om het raamwerk waarin buitenaardse eigendomsrechten (kunnen) ontstaan inzichtelijk te maken. Dit inzicht laat ons namelijk begrijpen welke variabelen invloed hebben op het vormen van een buitenaards eigendomsrecht. Het ruimterecht is complex en afhankelijk van interpretatie, waardoor we niet tot een eenduidig ‘statuut’ kunnen komen. Ik bespreek eerst het internationale ruimterecht en nationale ruimterecht, waarna ik inga op de problematiek van eigendomsrechten die grenzen op de aarde of de grens tussen de aarde en de ruimte, overschrijden.

1.1 Internationaal ruimterecht

Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw, de periode dat de ruimtevaart accelereerde en de eerste mens voet zette op de maan, werden er internationale afspraken gemaakt over rechten in de ruimte. Deze regels met betrekking eigendomsrechten op buitenaardse grondstoffen vindt men voornamelijk in het Ruimteverdrag6 en het Maanverdrag7. Naast deze

twee verdragen is er nog één resolutie die indirect invloed zou kunnen hebben op het internationale regime met betrekking tot buitenaardse eigendomsrechten.8 Deze resolutie is

voorlopig slechts een moreel-principiële verklaring en dus geen bindend recht. Ik laat deze daarom buiten beschouwing.

6 Verdrag inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, Londen / Moskou / Washington, trb-1967-31. 7 De Overeenkomst ter regeling van de activiteiten van Staten op de maan en andere hemellichamen (Maanverdrag), New York, 5 december 1979, Trb. 1981, 40.

8 The Declaration on International Cooperation in the Exploration and Use of Outer Space for the Benefit and in the Interest of All States, Taking into Particular Account the Needs of Developing Countries, 13 December 1996, UNGA Res. 51/122.

(8)

1.1.1 Het Ruimteverdrag

In 1967 werd het Ruimteverdrag op initiatief van de Verenigde Naties gesloten. Het verdrag legt de basis voor vredelievend onderzoek en gebruik van de ruimte in het algemeen belang van de mens op aarde.9 Het verdrag is door veel landen geratificeerd, en wordt inmiddels een

globale werking toegekend.10

De hoekstenen van het verdrag vindt men in de eerste artikelen. Dit zijn ook meteen de twee artikelen die relevant zijn, doordat ze impliciet over eigendomsrechten gaan.11 Kort gezegd,

staat in deze artikelen dat het onderzoek en gebruik van de ruimte de gehele mensheid aangaat (de province of all mankind is) en dat het staten verboden is om de ruimte en hemellichamen toe te eigenen. Hieruit lijkt vrij evident te volgen dat het Ruimteverdrag toe-eigening van grondstoffen uit de ruimte verbiedt. Ten eerste omdat in artikel I staat dat de ruimte slechts in het algemeen belang mag worden gebruikt. Het toe-eigenen van grondstoffen kan op het eerste gezicht niet gezien worden als het gebruiken van de ruimte in het algemeen belang, zeker niet als dit door private bedrijven gebeurt (zoals bijvoorbeeld de Luxemburgse wet beoogt). De enige manier waarop het exploiteren van buitenaardse grondstoffen wél in het belang van de gehele mensheid is, is als de opbrengsten van de exploitatie gelijkelijk verdeeld worden over de mensen op aarde en daar is nog niets bindend voor geregeld.12 Ten tweede

lijkt het Ruimteverdrag toe-eigening van grondstoffen uit de ruimte niet toe te laten, omdat in artikel II staat dat de kosmische ruimte (met inbegrip van de maan en hemellichamen) niet vatbaar is voor toe-eigening. De grondstoffen die kunnen worden ontgonnen door bedrijven worden uit (dwerg)planeten, planetoïden en andere hemellichamen gehaald, waarvan moeilijk kan worden gezegd dat ze níet onder de kosmische ruimte vallen. Het verdrag lijkt dus bij eerste lezing weinig ruimte over te laten voor andere interpretaties dan de hiervoor genoemde. Toch interpreteren de meeste academici en staten het verdrag anders. Op deze verschillende interpretaties komen we in paragraaf 1.1.3 terug.

9 Art. I Ruimteverdrag

10 Ribbelink 2007, p. 6-7; Momenteel hebben 105 landen het verdrag geratificeerd. 25 landen hebben het alleen nog maar getekend.

11 Art. I en II Ruimteverdrag.

12 Van het Maanverdrag wordt overigens wel gezegd dat het deze kwestie beoogt te regelen. Dit verdrag bevat echter geen harde regels en is daarnaast niet bindend, zie ook: Tronchetti p.55.

(9)

1.1.2 Het Maanverdrag

Het Maanverdrag van 1979 wordt wel gezien als een poging om het Ruimteverdrag verder in te vullen met betrekking tot de exploitatie van buitenaardse grondstoffen, door een expliciet verbod op het toe-eigenen (en exploiteren) van grondstoffen uit hemellichamen op te nemen.13

Staten en bedrijven kunnen dus geen eigendomsrechten krijgen op grondstoffen uit de ruimte. De natuurlijke rijkdommen van hemellichamen worden in het Maanverdrag tot ‘het gemeenschappelijke erfgoed van de mensheid (common heritage of mankind) gedoopt. Opvallend is het verschil met de terminologie van het Ruimteverdrag (daarin wordt gesproken van the province of all mankind). De term common heritage of mankind wordt gezien als vergaand: de ruimte is van iedereen gemeenschappelijk, zodat er geen private eigendomsrechten meer mogelijk zijn. Province of all mankind is daarentegen losser: er wordt slechts mee bedoeld dat de activiteiten in de ruimte iedereen aangaan, en dat we (grof gezegd) rekening met elkaar moeten houden.14

Het is belangrijk om te beseffen dat, hoewel het Maanverdrag eigendomstitels uitgaande van staten, gouvernementele of non-gouvernementele organisaties verbiedt, het wel degelijk voorziet in de mogelijkheid om internationaal afspraken te maken over het exploiteren van buitenaardse natuurlijke rijkdommen. Sterker nog, er wordt zelfs voorgenomen om een internationaal regime te formuleren, met als doel ‘het uitbreiden van het gebruik van de natuurlijke rijkdommen [van hemellichamen]’ en ‘een billijk aandeel voor alle Staten die Partij zijn bij deze Overeenkomst, in de voordelen die deze rijkdommen opleveren’.15 Deze

bepalingen lijken in eerste instantie contradictoir. Rijkdommen kunnen immers toch enkel voordelen opleveren als er –vroeg of laat- een eigendomsrecht is gevestigd? Het Maanverdrag stelt echter dat de grondstoffen in de gemeenschap blijven (res communis blijven) totdat er een billijke verdeling is gemaakt. Vanaf het moment dat die verdeling is gemaakt, kunnen er wel eigendomsrechten ontstaan, maar dat zijn dan de eigendomsrechten die wij al kennen binnen onze bestaande (nationale) rechtssystemen. Dit verdrag verbiedt dus geen eigendomsrechten an sich, maar gebiedt deze internationaal te regelen.

13 Zie art. 11 lid 1 en 11 lid 3 Maanverdrag: “De maan en haar natuurlijke rijkdommen zijn het gemeenschappelijke erfgoed van de mensheid, hetgeen tot uitdrukking komt in de bepalingen van deze Overeenkomst, in het bijzonder in het vijfde lid van dit artikel”.

14 Zie voor een uitgebreide uitwerking van het interpretatieve verschil tussen deze begrippen: Gabrynowicz, NASA Conference Publication 3166, 1992.

(10)

De poging om tot internationale consensus te komen, bleek echter tevergeefs: slechts zestien landen (waaronder Nederland) ratificeerden tot nu toe het Maanverdrag.16 Het feit dat andere

landen dit verdrag niet wilden ratificeren, duidt volgens sommige voorstanders van buitenaardse exploitatie op een zekere internationale overtuiging dat het nationaal of privaat exploiteren van grondstoffen onder het Ruimteverdrag juist wél is toegestaan. Maar ook daar is niet iedereen het mee eens.

1.1.3 Interpretatie

Er is geen consensus over de interpretatie van ruimteverdragen. Het grootste probleem lijkt hem te zitten in de toelaatbaarheid van toe-eigening –en dus van eigendomsrechten in de ruimte. De afgelopen jaren bleek dat zowel Luxemburg als de Verenigde Staten private toe-eigening nog onder de mogelijkheden schaarden, waarop we ingaan in paragraaf 1.2. Buitenaardse grondstoffen vallen volgens deze en vele andere landen niet onder het toe-eigeningsverbod in het Ruimteverdrag.

Er worden meerdere argumenten genoemd. Het begin van artikel II luidt ‘De kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, is niet vatbaar voor toe-eigening door Staten…’. Doordat slechts Staten als actor worden aangewezen, omvat de bepaling niet het toe-eigenen door private partijen. Echter, ten tijde van het opstellen van het Ruimteverdrag, waren enkel staten actieve ruimteactoren en was nog niet te voorzien dat private partijen dit ook konden zijn. Belangrijk is verder het verschil dat het Ruimteverdrag maakt tussen de eigendomsrechten op land en op grondstoffen. Slechts nationale toe-eigening van de ruimte en van volledige hemellichamen wordt verboden; de toe-eigening van grondstoffen in de ruimte en op die hemellichamen wordt niet expliciet verboden, wat kan betekenen dat het toelaatbaar is.17 Dit ten opzichte van het Maanverdrag, waar de toe-eigening

van grondstoffen ook expliciet wordt verboden in artikel 11 (3). Auteurs menen dat dit impliceert dat grondstoffen onder het Ruimteverdrag dus wel kunnen worden toegeëigend, waarmee ze een duidelijke distinctie maken tussen eigendomsrechten over land en grondstoffen.18 Daarnaast wordt in de verdere tekst van het Ruimteverdrag duidelijk dat

16 Verdragenbank Overheid, verdragsnummer 000827. 17 Tronchetti, Annals Air & Sp L, 2016/41 p. 146.

(11)

private partijen slechts aan ruimteactiviteit mogen doen als zij daar toestemming voor hebben van hun staat, die op haar beurt verantwoordelijk is voor alle non-gouvernementele partijen. Het is zeer onaannemelijk dat de staat geen grondstoffen mag toe-eigenen, maar hier wel vergunningen voor kan toekennen aan private partijen, waardoor auteurs aannemen dat het verbod voor zowel staten als private partijen geldt.19 Ook zou uit de voorbereidende werken

van het verdrag een progressieve insteek blijken, waardoor een algeheel verbod op eigendomsrechten op grondstoffen helemaal niet de bedoeling lijkt te zijn geweest.20

Daarnaast wordt het lage ratificatiecijfer van het Maanverdrag genoemd ter onderbouwing van het argument dat er geen sprake is van een toe-eigeningsverbod in de ruimte. Het niet-ratificeren van een verdrag kan immers duiden op de overtuiging dat het gecodificeerde niet overeenkomt met de eigenlijke kijk van de internationale gemeenschap op de al bestaande regels.21 De op het eerste gezicht zonderlinge interpretatie van het Ruimteverdrag –namelijk

dat het toe-eigenen van grondstoffen wel mogelijk is-, zou op die manier a contrario gewoonterecht te zijn geworden.22

De interpretatie van de verdragen lijkt een middel te zijn geworden om ruimtepolitiek te bedrijven. De meeste zogeheten ‘spacefaring nations’ (hierna: ruimtevaartstaten) doen er alles aan om grondstoffen niet onder het toe-eigeningsverbod van het verdrag te laten vallen en zo het exploiteren van grondstoffen uit de ruimte mogelijk te maken. Tegenstanders, waaronder Nederland en veel ontwikkelingslanden, vinden het verbod glashelder en dat een nationaal eigendomsrecht op grondstoffen uit de ruimte niet tot de mogelijkheden behoort (tenzij er een systeem komt dat voorziet in gelijke verdeling van deze grondstoffen of de opbrengst van die grondstoffen).23 De vraag is of het eigenlijk wel nuttig is om te zoeken naar de ‘ware

interpretatie’ van de in 1967 en 1979 geschreven teksten, en of er wel één ware interpretatie is. In ieder geval wijken de interpretaties inmiddels zó van elkaar af, dat het Ruimteverdrag inboet aan functionaliteit. Wat heeft een afspraak immers voor zin als alle partijen de tekst volledig anders beschouwen? Het navolgende hoofdstuk laat zien wat de consequenties hiervan zijn.

19 Tronchetti en.Von der Dunk 2015, pp. 778-780.

20 Volgens De Man en anderen toont bijvoorbeeld een Working Paper in aanloop naar het verdrag (Legal Subcommittee of the Committee on the Peaceful Uses of Outer Space, 1966, U.N. doc. A/AC.105/C.2/SR.69, p. 5-6) aan dat de

verdragsluitende staten een ruime notie hadden van het toelaatbare ‘gebruik’ in het verdrag. 21 Vereshchetin en Danilenko, J. SPACE L, 1985/13, pp. 33-34

22 Nelissen 2007, p. 27.

(12)
(13)

1.2 Nationaal ruimterecht

“The Luxembourg law provides that space resources are capable of being owned. This approach is consistent with international law and in particular with the Outer Space Treaty.”24

Hoewel we in het vorige hoofdstuk hebben gezien dat er controverse bestaat over de nationale macht om eigendomsrechten in te stellen, zijn er inmiddels landen die, naar hun mening voortbouwend op het Ruimteverdrag, nationale ruimtewetten hebben vervaardigd, waarvan de Luxemburgse wet er één is.25 Deze wet erkent wél expliciet eigendomsrechten aan bedrijven

die zich vestigen in het land. Er is slechts één andere nationale wet die zo’n zelfde recht toekent: de ‘Spurring Private Aerospace Competitiveness and Entrepreneurship Act’ (wat geheel toevallig uitkomt op het acroniem ‘SPACE’) van de Verenigde Staten.26 Omdat beide

wetten wat betreft buitenaardse eigendomsrechten hetzelfde impliceren, bespreken we het nationale ruimterecht met betrekking tot eigendomsrechten aan de hand van alleen de Luxemburgse wet, die tenslotte de aanleiding is geweest voor dit onderzoek. In deze paragraaf wordt kort het nationale systeem van deze wet met betrekking tot eigendomsrechten in de ruimte uitgelegd.

1.2.1 Luxemburgse eigendomsrechten

Het eerste artikel van de wet is glashelder: grondstoffen uit de ruimte zijn vatbaar voor toe-eigening. Volgens het tweede artikel mogen grondstoffen uit de ruimte worden toegeëigend conform de regels van Luxemburg én de internationale afspraken waar Luxemburg zich aan dient te houden. 27 Hieruit zou al kunnen worden opgemaakt dat deze tracht voort te bouwen

op de internationale ruimtewetgeving, maar dit wordt nog duidelijker als men de site van ‘Space Resources’ bezoekt, waar het citaat aan het begin van dit hoofdstuk het antwoord is op één van de ‘veel gestelde vragen’.

24 Zie de website van Space Resources Luxemburg.

25 Dat zijn er rond de 26, zoals blijkt uit: Dempsey, Nw. J. Int'l L, & Bus. 1, 2016/36, p. 16. Inmiddels zijn het er

waarschijnlijk meer (sowieso kwam de wet van Luxemburg pas later dan de publicatiedatum van het artikel van Dempsey), maar er is geen overzicht te vinden behalve dat op de website van COPUOS. Dit overzicht is afhankelijk van vrijwillige inzending van staten en daardoor helaas niet compleet.

26 Spurring Private Aerospace Competitiveness and Entrepreneurship Act of 2015. (SPACE Act)

(14)

Om grondstoffen uit de ruimte te mogen ontginnen en er een eigendomsrecht op te krijgen, moet een bedrijf een vergunning (agrément de mission) hebben van de Luxemburgse overheid.28 Luxemburg acht dit in lijn met artikel VII Ruimteverdrag, waarin staat dat Staten

verantwoordelijk zijn voor nationale activiteiten in de ruimte. De overheid van Luxemburg krijgt door het uitgeven van vergunningen vat op de ontginningsactiviteiten. Om een vergunning te krijgen moet een bedrijf aan een aantal voorwaarden voldoen en dit ook kunnen aantonen. Zo moet het bedrijf onder andere financieel en organisatorisch voldoende stabiel zijn en ervaring hebben in de ruimtesector.29 Een vergunning is slechts voor een bepaalde

duur, en zelfs binnen die tijd kan de vergunning weer worden ontnomen ingeval een bedrijf niet meer aan de voorwaarden voldoet. In het laatste artikel staan sancties, die kunnen oplopen tot een celstraf van 1 jaar en een boete van €100.000.

Hoewel de vergunning om grondstoffen toe te eigenen dus afhankelijk is van door de overheid ingestelde criteria, is het eigendomsrecht zelf dit niet. Van eigendomsrechten wordt immers aangenomen dat zij onvoorwaardelijk zijn naar hun aard.30 Dit maakt nu juist dat de

unilaterale wet van Luxemburg frictie oplevert: waarom kan één staat definitieve rechten scheppen over materie die van ons allemaal is (in termen van het Maanverdrag), of toch in ieder geval in ieders belang moet worden gebruikt (in termen van het Ruimteverdrag)? Er is meer begrip nodig van de aard van eigendomsrechten en hoe ze momenteel op de wereld worden ingesteld, voordat hier een antwoord op kan worden gegeven.

28 Art. 2 Luxemburgse wet. 29 Art. 7 Luxemburgse wet.

(15)

1.3 Eigendom: van nationaal naar buitenaards

Het feit dat eigendom een privaat recht is dat door nationale overheden wordt ingesteld en – belangijker- in de ruimte vooralsnog niet bestond, maakt de stap naar ingestelde eigendomsrechten in de ruimte groot. Hoewel elke staat een vorm van eigendom zal hebben gejuridiseerd, kan eigendom op net zoveel manieren worden gereguleerd als er staten zijn.31 In

deze paragraaf bekijken we eerst wat de moeilijkheden zijn van deze versnipperde eigendomsrechten op het internationale toneel. Daarna bekijken we wat dat betekent voor de instelling van buitenaardse eigendomsrechten.

1.3.2 Een internationaal eigendomsrecht

Er is geen vastgelegd internationaal eigendomsrecht. Sinds de opkomst van staten zijn eigendomsrechten nationale rechten en bestaat het eigendomsrecht doordat een staat het in zijn wet heeft opgenomen. Daarvoor bestond het door een gezamenlijke rechtsovertuiging die men aanhing, zoals het common law-systeem in Engeland het ius commune in continentaal Europa: beide waren begrensd in territorium, waardoor de regels slechts binnen een select gedeelte van de wereld golden.32 Territorium is dus steeds de relevante factor geweest. In het

huidige systeem gebruiken we het Internationaal Privaatrecht (IPR) om te bepalen welk eigendomsrecht geldt. Zo wordt het eigendomsrecht door land A van burger B, beheerst door het recht van land A. Het gaat erom waar het object waar het eigendomsrecht op rust, zich bevindt. We kunnen daaruit opmaken dat de meeste staten eigendom zien als een recht tussen een object en een persoon. Er zijn wel pogingen gedaan om een internationaal eigendomsrecht te institutionaliseren na de Tweede Wereldoorlog, maar tot nu toe zonder succes.33

Dat is niet gek, als men bekijkt dat het internationaal recht grotendeels ziet op de relatie tussen staten onderling en niet op de (horizontale) relatie tussen burgers. En dat geldt zeker voor het internationaal privaatrecht: dat regelt tot nu toe civiele zaken (bijna) nooit inhoudelijk; het regelt slechts welk recht van toepassing is en naar welke rechter men moet in gegeven omstandigheden. Daar komt bij dat het IPR, voor zover er geen verdragen zijn

31 Waldron, Oxford J Legal Stud 1985/5, p. 30. 32 Lesaffer, 2008, pp. 8-10.

(16)

gesloten, óók nationaal is ingesteld; er zijn lang niet altijd verdragen gesloten.34 De nationale

staat bepaalt dus welke rechter bevoegd is, en welk recht van toepassing is, ook al is dat de rechter of het recht van een ander land. Staten houden dus zeker rekening met elkaars eigendomsrechten; ze kunnen ze zelfs de rechten van andere staten erkennen en tenuitvoerleggen. Maar uiteindelijk bepaalt iedere staat zelf in hoeverre dat van toepassing is. Als een eigendomsrecht van het ene land conflicteert met dwingende bepalingen van het andere land, dan zal het niet erkend worden. Hoewel er dus afspraken over zijn, blijft het eigendomsrecht versnipperd.35 Er is geen internationale autoriteit of superstaat die een civiel

recht zoals het eigendomsrecht instelt of, wanneer eenmaal ingesteld, verzekert.

1.3.3 Een buitenaards eigendomsrecht

De moeilijkheden bij het vinden van een internationaal eigendomsrecht verschillen van die van de zoektocht naar een buitenaards eigendomsrecht. De ruimte ligt immers buiten het grondgebied van alle staten, waardoor geen enkele staat er soevereiniteit heeft. Hierdoor is er geen enkele autoriteit die het eigendomsrecht kan verlenen. De “aarde in het algemeen” ligt weliswaar ook (gedeeltelijk) buiten het grondgebied van staten en dus buiten hun soevereiniteit, maar op aarde hebben wij allemaal onze eigen statelijk ingestelde eigendomsrechten, waardoor er wel wordt voorzien in de rechten die nodig zijn om objecten te hebben. In de ruimte is echter een vacuüm met betrekking tot wetgevende jurisdictie: geen één staat heeft er exclusiviteit.36 Hier zien we het belang van het onderscheid tussen het

toe-eigenen van land en het toe-toe-eigenen van andere objecten, een onderscheid dat ook wordt gemaakt in het Ruimteverdrag. Het toe-eigenen van land door een autoriteit is de eerste stap richting eigendomsrechten zoals wij ze kennen. Eerst moet er soevereiniteit van een autoriteit zijn, daarna pas kunnen mensen of bedrijven eigendomsrechten krijgen van die autoriteit. In de ruimte is er echter geen autoriteit om een eigendomsrecht te scheppen. Dit kan slechts ontstaan doordat er land wordt toegeëigend, maar dat is verboden voor nationale staten. Die autoriteit zou dus slechts vanuit een overkoepelende staat kunnen komen, die er niet is. Dat dit probleem niet aan de orde is op aarde, komt doordat eigendom –en dus de soevereiniteit- van staten niet is ontstaan door internationale afspraken, maar een lange geschiedenis heeft van

34 Vlas 2015, p.2-3.

35 Sprankling, N.C. L. Rev, 2012/93, p.48; Baca, J.Air L.& Com. 1993/58, p. 1060, 36 Lee 2012, p. 14.

(17)

conflicterende aanspraken en oorlogen. Men heeft elkaars soevereiniteit achteraf pas erkend.37

De deugdelijkheid van de internationale samenwerking die we hebben opgebouwd zorgt nu voor een impasse: hoe komen we tot overeenstemming met betrekking tot eigendomsrechten? Een tweede probleem, dat daarop lijkt maar er subtiel van verschilt, is het bekrachtigen van eigendomsrechten die ingesteld zijn. Het citaat van Cohen op het voorblad van mijn scriptie is verhelderend. We hebben een signatuur nodig van een macht (zoals de staat) die onze eigendomsrechten instelt, maar óók om ze te verzekeren als die geschaad worden. Er zal dus een soort civiele rechter nodig zijn die daarover beslist. Die is er niet voor de internationale gemeenschap, en dus ook niet voor de ruimte.

(18)

1.4 Conclusie

Aan het begin van dit hoofdstuk was al gewaarschuwd dat we niet bij een eenduidige juridische status quo van buitenaardse eigendomsrechten zouden aankomen. Gebleken is, dat nog geen overeenstemming is gevonden wat betreft de interpretatie van het Ruimteverdrag. Staten laten zich leiden door het doel dat ze willen bereiken, in plaats van dat ze hun doel aanpassen aan de “juiste” interpretatie. Het is daardoor onmogelijk om het ruimterecht zoals het nu is eenzijdig vast te stellen.

Het merendeel van de staten en auteurs gelooft vandaag in de mogelijkheid van toe-eigening van grondstoffen onder het Ruimteverdrag.38 Er bestaat echter grote onenigheid over de

toelaatbaarheid van unilateraal-nationaal ingestelde eigendomsrechten. Als er bedrijven vanuit de Verenigde Staten of Luxemburg naar de ruimte afreizen en daar grondstoffen ontginnen, krijgen zij nationaal erkende eigendomsrechten op deze grondstoffen, terwijl deze buiten het territorium –en dus de soevereiniteit- van Luxemburg en de Verenigde Staten vallen. Is dat rechtvaardig?

Zoals we zagen, wordt de rechtvaardiging van eigendomsrechten in de ruimte door auteurs voornamelijk gezocht binnen het recht dat wij zelf hebben ingesteld. Zij kijken dus vooral naar of onze huidige perceptie van de regels overeenkomt met dat wat we in 1968 afspraken, terwijl het helemaal niet gezegd is of dat wat wij toen afspraken het meest rechtvaardige was. In het voorwoord werd al gesteld: een (juridische) rechtvaardiging naderhand hoeft niet overeen te komen met een filosofische rechtvaardiging vooraf. In het volgende hoofdstuk gaan we kijken naar een filosofische rechtvaardiging vooraf: de metafysische eigendomstheorie van Immanuel Kant.

38 Zoals meerdere auteurs voor mij bevonden. Zie bijvoorbeeld: Fasan, J. Space L. 1998/26, p. 39; R.J. Lee 2012, pp. 270-271; Su, International and Comparative Law Quarterly, 2017/66, p. 1007.

(19)

Hoofdstuk 2: Kants eigendomstheorie

In dit hoofdstuk gaan we in op de eigendomstheorie van Kant. De hoofdlijnen van de theorie zijn voornamelijk te vinden in één van zijn werken, ‘Metaphysik der Sitten’ uit 1797.39

Daarnaast is ook zijn boek ‘Zum ewigen Frieden. Ein philosophischer Entwurf’ relevant om zijn rechtstheorie te begrijpen.40 Eerst leg ik Kants meest basale recht op vrijheid uit. Daarna

gaan we specifiek in op het eigendomsrecht dat hij hier uit afleidt. In de daaropvolgende paragraaf bespreek ik het verband tussen Kants sociale contract en het ontstaan van onvoorwaardelijke eigendomsrechten.

2.1 Het aangeboren recht op vrijheid

Kant verdeelt alle rechten in aangeboren (natuurlijke) en externe (positieve of verworven) rechten. Aangeboren rechten zijn gebaseerd op a priori41 rationele beginselen en bestaan

zonder dat hier enige actie voor nodig is. Externe rechten verlengen het aangeboren recht op vrijheid en hebben een actie nodig om te ontstaan. Volgens Kant is er slechts één natuurlijk of aangeboren recht en dat is het recht op vrijheid.42 Vrijheid is namelijk het enige universele

recht dat ieder mens heeft op grond van zijn menszijn. Het recht op vrijheid is het recht van mensen om hun eigen keuzes te kunnen maken, in die zin dat zij niet onderworpen worden aan andermans keuzes.43 Dat het recht op vrijheid een natuurrecht is, betekent ook dat vrijheid

geen instrument is om iets anders te bereiken (zoals geluk, of welvaart), maar een doel op zich is. Of beter gezegd: hét doel op zich, aangezien er slechts één aangeboren recht is volgens Kant.44 Hij breekt daarmee met het utilisme, dat het bereiken van zoveel mogelijk geluk

nastreeft. Geluk wordt dan wel door ieder mens nagestreefd; het is niet specifiek genoeg om enig eenduidig recht te omvatten, aangezien geluk te afhankelijk is van een specifieke situatie en (daardoor) onderhevig aan verandering.45 Het is dus te vaag om te dienen als basis voor de

39 Kant 1797. 40 Kant 1795.

41 De term a priori is typisch kantiaans en wordt door hem gebruikt om kennis waar geen ervaring aan vooraf gaat uit te drukken.

42 Kant 1797, 6:238. In de referenties hierna zal ik slechts verwijzen naar de kantnummers, aangezien deze al specificeren om welk boek het gaat.

43 Kant, 6:230.

44 Alexander en Peñalve 2012, p. 70. 45 Kant, 5:25.

(20)

staat.46 De vervolgvraag is logischerwijs waarom vrijheid dan níet te vaag is. Volgens Kant

kan vrijheid toegepast worden op gedetailleerde en specifieke situaties zonder dat het zijn ‘grote vorm’, zijn universaliteit, verliest.47

Iets is volgens Kant juist48, zo lang het samen kan gaan met de vrijheid van ieder ander in

overeenstemming met ‘The universal principle of Right’ (hierna: universal principle). Dit principe omschrijft Kant als volgt: “Any action is right if it can coexist with everyone’s freedom in accordance with a universal law, or if on its maxim the freedom of choice of each can coexist with everyone’s freedom in accordance with a universal law”. Dit betekent dat ik vrij ben, zolang ik onafhankelijk keuzes kan maken en niet word tegengehouden door een ander. Ik mag alleen worden tegengehouden als dat juist nodig is om de wederkerige onafhankelijkheid tussen mij en een ander te bewaren.49 De universal principle kan dus gezien worden als de vuistregel van

het aangeboren recht op vrijheid.50

Wij verkeren van oorsprong in de natuurtoestand. In de natuurtoestand is het land –en dus ook alles wat zich op dat land bevindt- van iedereen: er is sprake van gemeenschappelijk bezit, dat meteen ontstaat zodra we geboren worden.51 Dat gezamenlijke bezit is gebaseerd op het feit

dat wij in de eerste natuurtoestand slecht de grond waarop wij staan aangeboren bezitten, en dat dat overal zou kunnen zijn en ook nog eens van locatie kan veranderen doordat we ons bewegen. Iedereen heeft precies hetzelfde recht en is afhankelijk van elkaar: iedereen kan daar zijn waar een ander niet is. Niets is dus méér van de een dan van de ander. Dit soort bezit is een aangeboren recht, want het gaat om de plek waar wij, als personen, verblijven. Kant concludeert dus vanuit de volledig gelijke en afhankelijke relatie die dit creëert, dat de aarde in gemeenschappelijk bezit is.52

46 In paragraaf 2.3 kom ik terug op de vraag wat het belang van de staat is in Kants theorie.

47 Rauscher in: The Stanford Encyclopedia of Philosophy (online, laatst bijgewerkt in de lente van 2017), ‘Kant's Social and Political Philosophy’, paragraaf 5.

48 Kant gebruikt hier de term right. Met right bedoelt hij de som van voorwaarden onder welke de keuze van de één samen kan gaan met de keuze van een ander in overeenstemming met een universeel recht op vrijheid.

49 Zie onder paragraaf 2.2.2 hoe dit ‘tegenhouden’ gerechtvaardigd wordt door Kant.

50 Zie ook Weinrib, Notre Dame L. Rev., 2003/78, p.803: “Formulating freedom … that principle”. 51 Kant, 6:262

(21)

2.2 Eigendom: een extern recht

Kant leidt uit het aangeboren recht op vrijheid indirect het recht op eigendom af. Het recht op vrijheid is namelijk incompleet, omdat het mij geen recht geeft op het bereiken van doelen met méér dan alleen mijn persoon, waar ik een aangeboren en intern recht op heb. Onder ‘mijn persoon’ vallen namelijk “slechts” mijn lichaam en persoon: deze zijn aangeboren van mij.53 Mijn aangeboren recht geeft me echter niet het recht om mijn doelen na te streven door

middel van externe dingen, zoals objecten. Dit beperkt mijn vrijheid. Daarom zijn er rechten nodig die verworven kunnen worden, om mijn aangeboren recht op vrijheid te kunnen implementeren in de externe wereld.54

2.2.1 Kants definitie van eigendom

Iets wat ik heb, wordt door Kant omschreven als datgene dat zó verbonden is aan mij, dat andermans gebruik ervan zonder mijn toestemming mij zou schaden.55 Kant maakt eerst

onderscheid tussen twee vormen van hebben: sensible possession, wat het ‘empirisch hebben’ van een object is en vergeleken kan worden met onze (Nederlandse) notie van bezit, en intelligible possession, wat vergeleken kan worden met onze notie van eigendom: een juridische vorm van hebben. Sensible possession hoeft overigens, net als bezit, niet te betekenen dat iets fysiek gehouden wordt. Het kan ook enkel functioneel zijn. Dat beide vormen van bezit mogelijk zijn, beargumenteert Kant als volgt: wanneer ik een appel vasthoud of op een stuk land sta, dan is dat fysiek bezit. Het kan namelijk worden ervaren door anderen. Wanneer ik, laten we zeggen, de appel mee naar huis heb genomen en het in de keuken op de fruitschaal heb gelegd, dan noemen we mijn bezit van de appel geen fysiek bezit meer, want ik draag het niet meer bij me. Het bezit is dan functioneel. Het is echter nog wél sensible in termen van Kant. Ik heb het immers nog steeds empirisch onder controle; anderen kunnen er niet bij.56 De appel en het land zijn echter in beide gevallen nog niet mijn

intelligble possession, mijn eigendom. Daarvoor moeten we abstraheren van tijd en plaats (de

53 Kant, 6:239 en 6:278. Kant noemt later ook andersoortige rechten die hier onder vallen, zoals ouderlijke steun en een goede reputatie.

54 Kant, 6:250. 55 Kant, 6:245.

56 Ripstein duidt sensible possession anders. Hij noemt wat ik fysiek bezit noem, empirisch bezit en wat ik functioneel bezit noem conceptueel bezit. Ik koos voor andere benamingen om verwarring te voorkomen, omdat beide vormen van bezit empirisch te herleiden zijn, Ripstein 2009, pp. 93-96.

(22)

empirische elementen). Er is pas sprake van juridische eigendom, als er een verplichting is voor anderen om niet aan de appel of het land te komen, zonder dat ik ze ervan uitsluit door de appel of land onder controle te hebben.57 Had ik deze eigendom niet, dan zou ik namelijk

alsnog niet de vrijheid bezitten die nodig is om mijn doelen na te streven in de externe wereld. Ik kan tenslotte niet alles wat van mij is, constant onder mijn controle hebben.

Kant omschrijft eigendom daarom als een noumenon in plaats van een phenomenon: het is geen feit dat empirisch ontdekt kan worden, maar ontstaat enkel door middel van de rede.58

Hij beschrijft eigendom daarnaast niet als een relatie tussen een persoon en een object, maar ziet het als een regulering van de relatie tussen de vrijheid van personen. De kern van het eigendomsrecht zit hem dus niet in de relatie die iemand heeft tot het object waarvan hij eigenaar is, maar in het feit dat hij anderen rechtmatig van dat object kan uitsluiten.59

2.2.2 De ‘postulate of practical reason with regard to rights’

Om te bewerkstelligen dat iemand anderen van een extern object kan uitsluiten, formuleert Kant de ‘Postulate of Practical Reason with Regard to Rights’ (hierna: postulate). Dit is het startpunt voor Kants hele systeem van private rechten, waar het recht op eigendom onder valt.60 De postulate is nodig, omdat de universal principle niet spreekt van het recht om

externe dingen te gebruiken als middel om doelen naar keuze te bereiken. De postulate dient dus als verlenging van de universal principle. Kant formuleert het als een stelling, omdat zij volgens hem niet bewezen kan worden: het is een rationeel concept dat niet theoretisch gededuceerd kan worden, net als het aangeboren recht op vrijheid waarop het gebaseerd is.61

De postulate houdt in dat als ik méér (externe) middelen beschikbaar kan hebben om doelen naar keuze te bereiken dan slechts doelen die ik kan behalen door middel van mijn (interne)

57 Ibidem; Ripstein laat dit zien door als voorbeeld te nemen een kom soep die iemand vastheeft. Door met een rietje de soep eruit te zuigen, wordt niet iemands interne recht op vrijheid geschaad (want mijn integriteit of persoon wordt niet aangetast). 58 Alexander en Peñalve 2012, p. 74.

59 Kant beschrijft een situatie waarin iemand alleen op de wereld is; deze zou geen rechten en plichten hebben tot alle objecten om hem heen. Doordat er geen anderen zijn, is dat niet nodig. Niemands vrijheid wordt tenslotte geschaad als hij objecten zonder eigendomsrechten gebruikt. Zie Kant 6:261.

60 Kant, 6:245. De andere privaatrechten zijn contract en status, die hier niet besproken worden.

61 Kant, 6:252. Kant verwijst hier met de term ‘theoretische deductie’ naar de systematiek van zijn boek ‘Critique of Pure Reason’, waarin hij manieren van tot kennis komen uitlegt. Daar kan hier niet op worden ingegaan, maar voor dit hoofdstuk is het genoeg om aan te nemen dat Kant van mening is dat de postulate niet bewezen kan worden en daarom slechts een stelling is.

(23)

persoon, ik een recht kan hebben op deze externe middelen.62 Kon ik dat niet, dan zou dit in

strijd zijn met het aangeboren recht op vrijheid en dus met de universal principle. Er is echter een keerzijde. Kant noemt dit ook wel een ‘permissive law’, omdat ik door de postulate word geautoriseerd om anderen met dwang uit te sluiten van een zeker extern object.63 Dat maakt de

postulate behalve een verlening, dus ook een aantasting van het aangeboren recht op vrijheid en de universal principle, aangezien het met dwang uitsluiten van een ander altijd haar vrijheid zal beperken. Er bestaat dus een conceptuele spanning tussen de postulate en de universal principle, die Kant pas in een later stadium zal oplossen.64 Tot we bij die oplossing

zijn aangekomen, houden we als gegeven dat de postulate autoriseert om anderen met dwang uit te sluiten van externe objecten.

2.2.3 Originaire verwerving van eigendom

Een eigendomsrecht rust op externe objecten. Over externe objecten zal ik nooit een aangeboren recht kunnen hebben; ze zijn tenslotte niet onderdeel van mijn persoon. Dit is de reden dat een eigendomsrecht altijd verworven zal moeten worden voordat het ontstaat.65 Pas

na vastgesteld te hebben waarom eigendomsrechten mogelijk zouden moeten zijn, gaat Kant over tot zijn theorie van originaire verwerving.66 Dit is uitzonderlijk in vergelijking met veel

andere eigendomstheorieën; die leggen namelijk eerst uit waarom een eerste (originaire) verwerving rechtvaardig is, om van daaruit te beargumenteren waarom de daaropvolgende eigendom rechtvaardig is.67 Hiermee wordt door hen een normatieve eigenschap aan de timing

van de verwerving gegeven; ‘het eerste zijn’ is één van de constitutieve elementen waardoor eigendom in het algemeen kan en mag ontstaan.68 Kant distantieert zich hiervan. ‘Het eerste

zijn’ doet ertoe, maar slechts omdat het laat zien hoe objecten die eerst geen (privaat) eigendom waren dat daarna wel kunnen zijn. Het is geen normatief onderdeel van de

62 Kant, 6:250.

63 Kant, 6:247. Zie voor een argumentatie dat de permissive law ook autoristeert tot het gebruik van dwang: Hodgson, Kantian Review, 2010/57, p. 63.

64 Weinrib, supra, p. 807.

65 K. Baynes, The Monist, 1989, p. 439. 66 ‘Theory of acquisition’.

67 Zoals die van Locke, Rousseau en Hobbes. 68 Kant, 6:259.

(24)

rechtvaardiging van eigendom, maar slechts een voorwaarde om een extern object originair te kunnen verwerven.69

2.2.3.1 ‘Occupatio’: het verwerven van voorwaardelijke eigendomsrechten

Er is een unilaterale daad nodig om een object originair te verwerven.70 Deze daad is volgens

Kant simpelweg controle nemen over een object (occupatio). We spreken hier over objecten, maar Kant is van mening dat de eerste verwerving van iets slecht over land, of eigenlijk ruimte kan gaan, omdat alle daarop of daarin aanwezige objecten altijd van de land- of ruimte-eigenaar zijn.71 We komen later nog terug op dit onderscheid, maar voor het uitleggen

van zijn eigendomstheorie zullen we slechts de generieke term ‘object’ gebruiken.72 De

occupatio bestaat uit drie aspecten, die samen maken dat het object op empirische titel wordt toegeëigend. Ten eerste moet het object in bezit worden genomen, dat is dus sensible possession, ten tweede moet men de eerste zijn die een object in bezit neemt en ten derde moet men dit aan anderen laten weten.73 Dit ‘laten weten’ moet publiek zijn; anderen moeten

immers op de hoogte kunnen zijn van het feit dat ik hen bindt aan mijn eigendom.74 Cruciaal

is dat het eigendom op dit moment nog voorwaardelijk is.75 Kant stelt dat het toe-eigenen op

empirische titel namelijk niet genoeg is om een definitief, of volwaardig eigendomsrecht te verkrijgen. De daad die nodig is om een object originair te verwerven, en er dus een voorwaardelijk eigendomsrecht op te krijgen, is dus slechts de occupatio: het controle erover nemen. Het is niet relevant of ik bijvoorbeeld mijn werk met een object hebt gemengd, dat ik het object heb verbeterd of dat ik mijn wil erop hebt gericht, zoals andere filosofen als uitgangspunt nemen.76 Het enige dat ik volgens Kant nodig heb om een (daarvoor nog niet

verworven) extern object te kunnen verwerven, is dat ik heb voldaan aan de hiervoor uiteengezette drie aspecten.

69 Ripstein 2009 p. 97. 70 Kant, 6:258. 71 Kant, 6:262.

72 Zie ook: Ripstein 2009, p. 95. 73 Kant, 6:264, Ripstein 2009, p. 105. 74 Hodgson, supra, p.68.

75 Kant, 6:264.

76 Namelijk Locke (‘arbeid mengen met een object’) en Hegel (‘wil in een object stoppen’). Uiteraard is er een wil nodig om de occupatio-daad te verrichten, maar deze wil maakt niet (alleen) dat er eigendom ontstaat op een object. Zie Ripstein 2009, p.104; Kant, 6:265.

(25)

2.2.3.2 Acquisitio: het verwerven van definitieve eigendomsrechten

Voor het verwerven van definitieve eigendomsrechten is echter meer nodig dan de unilaterale wilsdaad waar we hiervoor over spraken: de eerste fysieke toe-eigening en de verklaring aan anderen moet vergezeld zijn van een universele wil. Deze universele wil kan echter alleen ontstaan in de ‘civil condition’ (hierna: civiele toestand) en deze toestand noemt hij de sine qua non.77 Er is dus een bepaalde civiele toestand nodig om het cirkeltje rond te maken en zo

definitieve eigendomsrechten mogelijk te maken. Zoals bleek, stelt Kant namelijk dat er in de vóór deze civiele toestand überhaupt geen volledige eigendomsrechten mogelijk zijn. Zijn redenatie gaat als volgt: we zagen net dat een voorwaardelijk eigendomsrecht, zijnde een extern recht, wordt gevestigd door een actie bestaande uit drie elementen, die samen een unilaterale wilsdaad vormen. Deze unilaterale daad kan volgens Kant echter nooit zonder meer een verplichting voor een ander in het leven roepen. Dit zou namelijk zonder legitimatie de vrijheid van anderen beperken. Er is een omnilaterale daad (of wil) nodig om de unilaterale daad van originele verwerving te legitimeren.78 Zonder deze omnilaterale daad is het niet

mogelijk dat er volledige eigendomsrechten, of überhaupt volledige private rechten, bestaan. Zij kunnen dus slechts voorwaardelijk ontstaan in afwachting van de civiele toestand die erop volgt. Dit is zowel één van de belangrijkste overwegingen als het sluitstuk van Kants theorie met betrekking tot eigendomsrechten. We komen hier uitgebreid op terug in paragraaf 2.3.

2.2.3.3 Tot waar reikt het recht van originiaire verwerving?

De vraag die opkomt, is de vraag die Kant zelf als de meest lastige om op te lossen beschouwt: tot waar reikt het recht om een voorwaardelijk eigendomsrecht op een extern object te krijgen?79 Of anders gezegd: tot waar en wanneer staat de permissive law mij toe om

anderen (met dwang) uit te sluiten van mijn voorwaardelijke eigendom? Dit is een zeer wezenlijke vraag binnen Kants theorie. Het is inmiddels namelijk duidelijk dat er een omnilaterale wil nodig is om eigendomsrechten in te stellen waardoor een algemeen recht op privaat eigendom wordt gevestigd, maar dit zegt nog niets over het aantal of de grootte van de objecten waarover ik eigendomsrechten mag verwerven.

77 Kant, 6:264. 78 Kant, 6:263. 79 Kant, 6:266.

(26)

Kant stelt één voorwaarde: ik mag iets slechts toe-eigenen, zolang ik het onder controle kan houden, waarmee hij bedoelt dat ik de occupatio in stand moet kunnen houden. Hij noemt dat ik het object dat ik heb toegeëigend, moet kunnen beschermen.80 Dat is logisch, want als ik

het niet bescherm, wordt niet aan de empirische aspecten voldaan die nodig zijn voor originaire verwerving, waardoor ook geen voorwaardelijk eigendom ontstaat. Iets wat ik wil, is tenslotte nog niet hetgeen ik kies. Slechts een door mij gemaakte keuze kan andermans vrijheid beperken.81 Kant benadrukt het verschil tussen iets willen en iets kiezen: je moet de

middelen bezitten om iets te kunnen kiezen. Voor willen is dat niet nodig.82 Tot dusver lijkt

het erop dat er geen andere voorwaarden zijn, wat zou inhouden dat Kant geen limiet stelt aan hoeveel één persoon mag verwerven, behalve dat zij niet meer mag verwerven dan in haar macht ligt.

Toch is er wel degelijk een limiet. Externe objecten mogen namelijk slechts worden verworven met de intentie ze definitief te maken in de civiele toestand. Hiermee bedoelt Kant dat ik, als ik een voorwaardelijk eigendomsrecht op een extern object verwerf in de natuurtoestand, dit conform de rechten en plichten moet doen die zouden voortvloeien uit de civiele toestand. Daarnaast moet ik dit object verwerven met het oog op dat die civiele toestand er komt, al heb ik het verworven vóór zijn daadwerkelijke realisatie.83 Dit betekent

dus dat ook die eigendom verworven moet worden volgens de regels van de universal principle, waar de civiele toestand per definitie aan voldoet.84 Het is dus niet mogelijk om als

voorwaardelijk eigenaar buitensporig veel te claimen; als honest man zal men weten dat dit niet samengaat met de universal principle waar aan voldaan moet worden.85 De

voorwaardelijke eigendomsrechten worden dus net zo begrensd als de definitieve: ze moeten kunnen samengaan met iedereens recht om vrij te kiezen in overeenstemming met een universeel recht. Doen zij dit niet, dan voldoen ze niet aan de postulate en kunnen zij niet eens als voorwaardelijk eigendom gezien worden, of worden beschermd als zodanig. Zij hoeven dan ook niet gerespecteerd te worden door anderen.86

80 Kant, 6:265. 81 Weinrib, supra, p. 806, 82 Ripstein 2009, p. 104. 83 Kant, 6:264 – 6:265. 84 Kant, 6:257, 6:267. 85 Kant, 6:257. 86 Verhaegh, JLS, 2004/18, pp. 20-21.

(27)
(28)

2.3 Het sociaal contract

Het is inmiddels duidelijk dat het recht op eigendom slechts volledig kan bestaan als er een civiele toestand is ontstaan. De civiele toestand is het product van een sociaal contract. Dit sociaal of origineel contract is niet een gebeurtenis die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het is, zoals Kant het zelf zegt, slechts het idee van het sluiten van het contract.87 Een op rede

gebaseerde gezamenlijke wil, die door Kant gebruikt wordt als norm die wetgevers dienen te hanteren.88 Het sociaal contract is het contract dat we zouden moeten sluiten om in een civiele

toestand met bindende rechten te geraken, wat volgens Kant onze morele plicht is.89 Voordat

dat contract er is, dus in de hiervoor beschreven fases, bevinden we ons namelijk in een rechteloze toestand, in de ‘state of nature’, de natuurtoestand.90 De civiele toestand is een doel

op zich, omdat alleen het sociaal contract ervoor kan zorgen dat we in een toestand verkeren waarin iedereens vrijheid wordt gewaarborgd. Andersom stelt Kant daarom ook dat er al private rechten moeten zijn in de natuurtoestand, omdat er anders geen reden zou zijn om het sociaal contract te sluiten. Zo werkt het sociaal contract dus als de legitimering van eigendomsrechten, maar (voorwaardelijke) eigendomsrechten ook als legitimering van het sociaal contract.

Wat de vereisten zijn van een rechtmatige civiele toestand, valt buiten het bereik van deze scriptie. Het volstaat om te benoemen dat de civiele toestand gevormd moet zijn op gronden van vrijheid, gelijkheid en onafhankelijkheid. De te verkiezen regeringsvorm is altijd republikeins, waarmee Kant voornamelijk bedoelt dat er sprake moet zijn van machtenscheiding: de welbekende trias politica van de wetgevende macht (of wat Kant noemt: de soeverein), de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht.91

87 Kant, 6:315. 88 Kant, 6:314 – 3:17. 89 Kant, 6:307, 6:312 – 313.

90 Wat Kant omschrijft als ‘not rightful’ of ‘lawless’. 91 Kant, 6:313-314.

(29)

2.3.1 Oplossingen van het sociaal contract

Zoals gezegd, kan de natuurtoestand volgens Kant gezien worden als een systeem met enkel private (externe) rechten in de zin van morele principes tussen personen onderling.92 De

private rechten bestaan dus wel in de natuurtoestand (door middel van de postulate), maar zijn nog niet volledig. Er zijn drie problemen met betrekking tot deze natuurtoestand, die deels overlappen en in ieder geval correleren: ten eerste is het niet mogelijk om in de natuurtoestand (eigendoms)rechten definitief te verwerven, zoals is uitgelegd in 2.2.3.2. Ten tweede is het niet mogelijk om rechten af te dwingen. Ten derde zijn er in de natuurtoestand geen objectieve standaarden waarmee (meer specifieke) regels bepaald kunnen worden.93 In de

navolgende alinea’s ga ik in op deze drie problemen en leg ik uit hoe het sociaal contract ze oplost.

2.3.1.1 Het verwerven van eigendomsrechten in de natuurtoestand

Met betrekking tot het eerste probleem redeneert Kant als volgt. Alle eigendomsrechten die we verwerven in de natuurtoestand, zijn slechts voorwaardelijk. Het zijn geen volledige eigendomsrechten. Dat kunnen ze pas worden als ze zijn geïnstitutionaliseerd in het sociaal contract.94 Het sociaal contract is namelijk de uitwerking van een universele wil, en daarom

een universele regel waar iedereen zich aan dient te houden. Er ontstaat wederkerigheid, die Kant als volgt omschrijft: “…I am therefore not under obligation to leave external objects belonging to others untouched unless everyone else provides me assurance that he will behave in accordance with the same principle with regard to what is mine.” Deze wederkerigheid is constitutief voor het ontstaan van private rechten, omdat, zoals we hiervoor al zagen, een unilaterale wilsdaad alleen niet genoeg is. Hier zien we ook meteen het belang van Kants verwerping van de res nullius. Het begrip res nullius beschrijft namelijk objecten voordat ze worden toegeëigend, toen ze nog ‘van niemand waren’. Kant denkt niet dat er objecten bestaan die ooit van niemand waren, want alles was in de natuurtoestand van iedereen gemeenschappelijk. Hoe zou men immers universeel kunnen beslissen over eigendomsrechten op externe objecten zonder dat men er eerder al een aanspraak op had?

92 Denis en Sensen 2015. 93 Ripstein 2009, pp. 145-146. 94 Baynes, supra, p. 434.

(30)

Juist doordat iedereen er een aanspraak op heeft, bestaat de mogelijkheid van een sociaal contract en dus uiteindelijk ook van het verwerven van eigendomsrechten.95

2.3.1.2 De afdwingbaarheid van eigendomsrechten in de natuurtoestand

Het tweede probleem is de afdwingbaarheid van rechten. Voordat we in de civiele toestand leven, onder het sociaal contract, heeft niemand verplichtingen met betrekking tot externe objecten. Ik kan dus mijn voorwaardelijke eigendom over een object beschermen met dwang, maar jij kan er net zo goed voor kiezen om mijn object tóch te gebruiken, bijvoorbeeld omdat jij een ander idee hebt over wat rechtmatig eigendom inhoudt.96 Dit is een belangrijk punt: in

de natuurtoestand zijn nog geen universele afspraken gemaakt over wat wel en niet rechtmatig is. Aangezien ieder mens (in ieder geval in de natuurtoestand) zijn eigen oordeel mag vormen over wat juist en onjuist is, kunnen onze vorderingen met betrekking tot een bepaald extern object tegengesteld zijn.97 Geen van onze vorderingen kan worden bekrachtigd, terwijl allebei

onze rechten op vrijheid worden geschaad. Het sociaal contract lost dit op door ons allebei wederkerigheid te verschaffen en daarmee onze vrijheid te vergroten. Er is een autoriteit nodig met macht, die kan beslissen en het eigendomsrecht van één van de partijen kan afdwingen.

2.3.1.3 De bepaaldheid van eigendomsrechten in de natuurtoestand

Het laatste probleem in de natuurtoestand is de onbepaaldheid van voorwaardelijke eigendomsrechten. Omdat er met alleen de postulate als uitgangspunt geen objectieve standaard is waaraan acties met betrekking tot eigendom worden getoetst, is het onduidelijk wat juist en onjuist is. Mensen kunnen niet meer doen dan wat hen juist lijkt, waardoor er wederom discrepanties kunnen ontstaan en ook hun eigendomsrecht –en daardoor hun vrijheid- kan worden geschaad. Enkel door middel van een sociaal contract kunnen we een objectieve standaard inrichten.98 Hiermee wordt door wetgeving of, in geval van onenigheid,

de rechter, duidelijk hoever mijn vrijheid reikt ten opzichte van die van jou.

95 Kant, 6:266.

96 Hodgson, supra, p 71. 97 Idem, p. 74.

(31)

2.3.2 Wat voor contract is het sociaal contract?

De huidige opvatting is dat een contract vrijwillig gesloten wordt door meerdere partijen om een bepaald doel te bereiken. Bij het sociaal contract is dat niet het geval. Het sociaal contract is een doel op zich, dat de partijen, namelijk álle mensen, niet zelf kiezen, maar zouden moeten kiezen. Mensen kúnnen volgens Kant het contract niet afwijzen, omdat het hun gezamenlijke wil uitdrukt: dat ze vrij, onafhankelijk en gelijk zijn.99 Hij bedoelt hiermee dat

mensen eerder zouden moeten instemmen met de bescherming van hun morele autonomie door een staat, dan zich over te blijven geven aan de willekeur van de natuurtoestand zonder enige rule of law.100 Zij zouden dit contract dus moeten kiezen, maar hebben dit niet

daadwerkelijk gedaan op een bepaald moment in de geschiedenis; het contract is dus niet vrijwillig.101 Het contract is namelijk niet daadwerkelijk gesloten op een moment in het

verleden, maar kan beter gezien worden als een rationeel concept dat de wetgever dient te gebruiken bij het nemen van beslissingen. Hij moet er als het ware van uitgaan dat er een contract is gesloten tussen alle mensen en vanuit dat idee handelen wanneer hij wetten maakt.102 Kant acht een representatieve regering beter dan een verkozen regering, omdat de

eerste het sociaal contract beter in acht kan nemen dan de laatste. Het sociaal contract is tenslotte al de aangenomen universele wil van iedereen. Een verkozen regering zorgt er in zijn ogen juist voor dat mensen formeel alsnog worden gebonden aan de wil van ‘the single individual’ zonder hun toestemming, waar Kant het uiteraard niet mee eens is.103 Daar moet

wel bij vermeld worden dat Kant een andere opvatting had van wat een democratie inhoudt dan ons huidige democratiebegrip.104

Het sociaal contract is eigenlijk de universal principle in een andere gedaante: beide zijn normatieve concepten die formele regels stellen. Dat betekent dat zij vrijheid van mensen reguleren en hun vrijheid alléén.105 Met betrekking tot eigendom houdt dit indat Kant bepaalt

99 Kant, 6:314; Baynes, supra, p. 444. 100 Kant, 6:306.

101 Reiss 1970, p. 79. 102 Kant, 6:314-6:315. 103 Kant, 8:353.

104 Kant lijkt door deze redenatie geen voorstander van de democratie. Ons huidige begrip van democratie is echter meestal geen puur verkozen regering, en het is dus niet gezegd dat Kant hier op tegen zou zijn. Zie ook: Axtmann 2007, pp. 36 – 38; Rauscher in: The Stanford Encyclopedia of Philosophy (online, laatst bijgewerkt in de lente van 2017), ‘Kant's Social and Political Philosophy’, 5.

(32)

dat voorwaardelijk eigendom in de natuurtoestand functioneert en dat het uiteindelijk in een civiele toestand geregeld moet worden door een staat. Zijn theorie is echter neutraal ten opzichte van hoe dit eigendomsrecht moet worden geregeld. Hij geeft geen aanwijzingen over zijn opvatting van ‘goed’ als er al zo veel mogelijk wederkerige vrijheid is veiliggesteld.106

Zijn ‘goed’ is juist dat mensen vrij kunnen bepalen wat ‘goed’ is en dat zij kunnen nastreven wat zij willen, wat zijn theorie een pluralistische theorie maakt.107 Dat betekent niet dat er in

de civiele toestand niet nog een objectieve formele blik wordt geworpen op de al verworven eigendomsrechten, door de dan ingestelde rechters. Hij stelt: ‘The difference is only that the civil condition provides the conditions under which these laws are put into effect (in keeping with distributive justice).”108 Daar kan men moeilijk iets anders in lezen dan dat hij ervan

uitging dat in de civiele staat de voorwaardelijk verworven eigendomsrechten niet allemaal stand zouden houden, wat zijn voornaamste argument -dat de civiele staat onmisbaar is voor het bereiken van rechtvaardige eigendomsrechten-, staaft. Kant laat zich echter niet uit over hóe die rechters zouden moeten beslissen.

2.3.3 ‘Perpetual peace’: een globaal sociaal contract?

Kant is van mening dat de rechtmatige toestand niet bereikt kan worden zolang staten zich niet onderwerpen aan een universeel recht voor de gehele mensheid, wat betekent dat ook staten de plicht hebben om van een rechteloze naar een rechtmatige toestand te bewegen.109

Iedereen moet het eens zijn met ieders recht volgens de universal principle; dit is namelijk de enige manier om in een toestand van perpetual peace te geraken, de toestand van eindeloze vrede, en dus ook de enige manier om definitieve eigendomsrechten te kunnen verwerven -wat logisch is, als men bekijkt dat Kant de aarde (en alles daarop) in de natuurtoestand beschouwt als van iedereen. Een filosoof die zijn theorie baseert op een sociaal contract, moet wel, zij het hypothetisch, van iedereen toestemming krijgen die het aangaat. Dit kan alleen op basis van een echt universeel recht, aangezien de aarde oorspronkelijk van iedereen is en dus iedereen aangaat.

106 Baynes, supra, p. 445; Hodgson, supra, p. 79.

107 Hill, The University of Chicago Press Journal, 1992/102, p. 751. 108 Kant, 6:313.

(33)

Kant plaatst hiermee twee vormen van vooruitgang naast elkaar: de transitie van een natuurtoestand naar een civiele toestand in het algemeen, maar ook de transitie van een lokale civiele toestand naar een globale civiele toestand.110 Kant was (min of meer) een kosmopoliet,

waar we aanwijzingen van terugvinden in zijn hoofdstuk over cosmopolitan law in de ‘Doctrine of Right’. Velen interpreteren zijn eigendomstheorie dan ook als het bewijs dat hij juist pleit voor een wereldstaat.111 Hoe zou hij ander kunnen betogen dat eigendomsrechten

zonder globale civiele toestand niet definitief kunnen worden?112 Kant is duidelijk in het

laatste hoofdstuk: het bereiken van perpetual peace is het uiteindelijke doel, en de enige manier waarop we dit kunnen bereiken is door onder een wereldconstitutie te leven.113 Toch

verwerpt hij zelf het idee van een wereldstaat, omdat zo’n staat te uitgestrekt zou zijn en daardoor tot tirannie en inefficiëntie zou leiden.114 Hij onderscheidt twee internationale

publieke rechten: het recht van staten onderling (ius publicum civitatum) en kosmopolitisch recht (ius cosmopoliticum). Beide hebben slechts één taak: statelijk recht heeft de taak om geschillen op te lossen (met behulp van een rechter) om de vrede te bewaren115, het

kosmopolitisch recht heeft de taak om iedereen toegang te verschaffen tot alle plekken op aarde.116 Meer dan dit dienen deze rechten niet te doen volgens Kant. Staten moeten zich

organiseren in een association of states om vrede te bereiken, maar niet om méér te doen dan dat, waarmee hij het idee van een wereldstaat verwerpt.117 De eeuwigdurende vrede waar hij

het over heeft, zal volgens hem dus nooit worden bereikt. De fases van Kant die hiervoor zijn besproken met betrekking tot eigendomsrechten, zijn dus slechts ijkpunten van een constant proberen om het eindpunt te bereiken. Een proberen waarvan Kant nu al weet dat het tevergeefs is.118 Rechtvaardigheid wordt voor hem dan ook niet bereikt door het behalen van

de ultieme vrede, maar door het continue proberen te bereiken van die vrede. Daarmee worden onderwijl ontstane eigendomsrechten echter nog niet definitief gemaakt.

110 Verhaegh, supra, pp.16-17.

111 Bijvoorbeeld: Kleingeld, Kantian Review, 1998/2, p. 82; M.s Lutz-Bachmann, 'Kant's idea of peace and the philosophical conception of a world republic', in Bohman en Lutz-Bachmann 1997, pp. 69-71.

112 Kleingeld, supra, p.77. 113 Kant 6:355.

114 Kant 8:357, 8:358. 115 Kant 6:350.

116 ‘The law of hospitality’. Zie Kleingeld, supra, p. 78; Oliver, The Comparatist 2014/38, p. 34. 117 Niet te verwarren met een ‘federation of states’, waar wél een constitutie bij komt kijken. 118 Ripstein 2009, pp. 226-230.

(34)

2.4 Conclusie

Kants rechtvaardiging van eigendom bestaat dus in grote lijnen uit drie fases.119 In de eerste

fase kunnen we enkel vertrouwen op onze aangeboren rechten (lex iusti), in de tweede fase ook op onze externe rechten, maar slechts voorwaardelijk (lex iuridica) en in de laatste fase groeien onze rechten uit de andere fases door tot definitieve rechten, verzekerd door het institutionaliseren van de aangeboren en externe rechten (lex iustitiae). Uiteindelijk zorgen deze fases ervoor dat we richting perpetual peace gaan, het uiteindelijke doel, dat met betrekking tot eigendomsrechten inhoudt dat eenieder het (voor altijd) eens is met andermans eigendomsrecht.120

Hij benadert hiermee de rechtvaardiging van eigendomsrechten eigenlijk van twee kanten tegelijk: vanuit het recht op vrijheid in de natuurtoestand, maar ook vanuit het sociale contract in de civiele toestand. Allebei deze elementen zijn volgens Kant onmisbaar voor het instellen een rechtvaardig eigendomsrecht. Kant staat dus naast zijn grootste concurrent Locke in het afleiden van een eigendomsrecht uit de natuurtoestand, maar is toch voornamelijk een contractfilosoof, wat inhoudt dat eigendom pas echt legitiem kan zijn als degenen waarover geregeerd wordt toestemming hebben gegeven, al is dat hypothetisch in zijn geval.

119 Die overeenkomen met de fases die Kant noemt in 6:237. 120 Reiss 1970, p. 85.

(35)

Hoofdstuk 3: Kants eigendomstheorie toegepast

Gezien de eisen die Kant aan een definitief eigendomsrecht stelt, is het maar de vraag of we volgens hem momenteel verkeren in de civiele toestand die nodig is voor het ontstaan van definitieve eigendomsrechten. In dit hoofdstuk passen we Kants eigendomstheorie toe op de werkelijkheid. Eerst onderzoeken we of de huidige praktijk met betrekking tot het vormen van eigendomsrechten op aarde overeenkomt met de rechtvaardiging in zijn ‘Doctrine of Right’. Daarna behandelen we het ontstaan van eigendomsrechten buiten de aarde. We houden ons zoveel mogelijk aan de fases van Kant (lex iusti, lex iuridica en lex iustitiae). Belangrijk is om nogmaals te benoemen dat Kants theorie a priori is, en dus geen rekening houdt met de wetten of verdragen die we al wel of niet gesloten hebben. Dat betekent echter niet dat wij deze wetten en verdragen niet naast zijn metafysische constructie van eigendomsrechten kunnen leggen.

3.1 Toepassing van Kants eigendomstheorie op aarde

Om de huidige praktijk op aarde te toetsen aan kantiaanse eigendomscriteria, kijken we eerst naar de invoering van eigendomsrechten onder statelijk recht, omdat op aarde slechts staten eigendomsrechten hebben geïnstitutionaliseerd. Vanuit daar komen we op Kants kosmopolitische overwegingen, die invloed hebben op het statelijk eigendom. Zo bekijken we of en hoe onze institutionalisering van eigendom rijmt met Kants theorie.

3.1.1 Eigendomsrechten in staten

Bijna alle mensen leven inmiddels onder een staat. De vraag is of deze staten voldoen aan wat Kant verwacht van een civiele toestand. Zoals ik al stelde in 2.3, voert het te ver om Kants begrip van een rechtmatige staat hier uitgebreid uit te werken, maar aangenomen kan worden dat zeker niet elke staat op de wereld hier aan voldoet.121 Aangezien eigendom in Kants ogen

pas definitief wordt in de civiele toestand, een volgens hem rechtmatige toestand, kunnen we

121 Alleen het feit dat er op de wereld nog een aantal dictaturen en absolute monarchieën bestaat, is daarvan al een bevestiging.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Een soteriologie vanuit dopers perspectief gaat dus uit van de gedachte dat God in en door het narratief van Jezus zijn bedoeling voor de schepping openbaart en de mens uitnodigt

With the publication of his book the Christus Victor motif in 1931, Lutheran theologian Gustav Aulén brought attention back to the atonement motif of the Early Church of the

Het beeld van Christus in het model van penal substitution atonement

Waar in het verzoeningsmodel van Anselmus Christus het lijden en sterven moest ondergaan, om zo God genoegdoening te kunnen geven en zo de schade die het gevolg was van de

Een aantal zorgverzekeraars geeft aan dat zij verdere ruimte voor onderscheid zien op het gebied van kwaliteit bijvoorbeeld door lokale experimenten, waar zij afspraken maken

vijftig jaar l a t e r , weten we echter dat ook deze zienswijze niet houdbaar is Recent onder/nek, /o- wel in de sovjetpsychologie als in de westeise psychologie (bij- voorbeeld