• No results found

Concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade 2014 : een analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade 2014 : een analyse"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Concept wetsvoorstel Zorgschade en

Affectieschade 2014: een analyse

L.H. Rijpkema September 2015

(2)

Concept wetsvoorstel Affectieschade en

Zorgschade 2014: een analyse

Naam: L.H. (Lisanne) Rijpkema Studentnummer: 5735068

Begeleider: mw. dr. drs. D. Dankers-Hagenaars Datum: 14 september 2015

Masterscriptie Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid: Privaatrecht, Privaatrechtelijke Rechtspraktijk

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1

2. Het huidige Nederlandse immateriële schadevergoedingssysteem 3

2.1 Inleiding 3

2.2 Materiële schadevergoeding op grond van het BW 4

2.2.1 Materiële schadevergoeding slachtoffer: artikel 6:96 BW 4

2.2.2 Schadevergoeding voor derden: artikel 6:107 BW 4

2.2.3 Schadevergoeding bij overlijden: 6:108 BW 5

2.3 Immateriële schadevergoeding: 6:106 BW 7

2.4 Tekortkoming in het huidige immateriële schadevergoedingssysteem 9

2.4.1 Het begrip affectieschade 9

2.4.2 Behoefte aan vergoeding van affectieschade 10

3. Wetsvoorstel Affectieschade 2003 12

3.1 Inleiding 12

3.2 Een beknopte uitleg van het voorstel uit 2003 12

3.2.1 Vergoedingsgerechtigden 12

3.2.2 Hoogte van de vergoeding 14

3.3 Kritiek vanuit de politiek op het wetsvoorstel uit 2003 15

3.3.1 Commentaar op groep van begunstigden 15

3.3.2 Gefixeerd bedrag of een variabel bedrag? 16

3.4 Aanpassing wetsvoorstel 2003 18

3.5 Geen meerderheid in de Eerste Kamer 19

4. Concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade 2014 20

4.1 Nieuwe ronde nieuwe kansen? 20

4.2. Wie komen er voor vergoeding in aanmerking? 20

4.3 Hoogte van de affectieschadevergoeding 22

4.4 Invulling van ernstig en blijvend letsel 23

5. Kritiek op het voorstel 25

5.1 Inleiding 25

5.2 Ontvangst in de Tweede Kamer 25

5.2.1 Partij van de Arbeid 25

5.2.2 Socialistische Partij 26

5.3 Visie letselschade advocatuur 27

5.4 Commentaar vanuit de rechtspraak en rechtswetenschap 29

5.5 Verbond van Verzekeraars 32

6. Advies ter verbetering 34

6.1 Inleiding 34

6.2 Kring van gerechtigden uitbreiden 34

(4)

6.4 Aansluiting bij de ANWB Smartengeldgids 35

6.5 Affectieschade en zorgschade loskoppelen 37

7. Conclusie 38

(5)

1

1. Inleiding

Vorig jaar mei werd door toenmalig staatsecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven een concept wetsvoorstel betreffende de vergoeding van affectie- en zorgschade openbaar gemaakt.1 Al meer dan tien jaar wordt er door de politiek gesproken over de mogelijkheid voor een vergoeding van

affectieschade voor naasten en nabestaanden van het slachtoffer. Bij naasten betreft het mensen die in een nauwe relatie staan tot een slachtoffer dat ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen. Bij

nabestaanden betreft het mensen die in een nauwe relatie stonden tot een overleden slachtoffer. Door verschillende partijen is er onderzoek gedaan naar de behoefte aan een vergoeding van

affectieschade. Dat deze behoefte er is, lijkt inmiddels voor de meerderheid in zowel de Eerste Kamer als Tweede Kamer duidelijk, maar de manier waarop dit in het Burgerlijk Wetboek zou moeten worden opgenomen blijft een punt van discussie.

In 2005 werd door de Tweede Kamer het wetsvoorstel Affectieschade aangenomen waarna het in 2006 in de Senaat werd behandeld.2 In afwachting van een onderzoeksrapport van de Vrije Universiteit (VU), VU medisch centrum en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werd de behandeling echter geschorst.3 Nadat de resultaten van het onderzoek bekend waren geworden,

overleefde het wetsvoorstel de stemmingsrondes in de Eerste Kamer niet door een aantal verschillende punten van kritiek. Zo blijkt uit de Eerste Kamerstukken dat ervan uit de VVD werd gevreesd voor een claimcultuur wanneer we in Nederland ook de immateriële schade van derden zouden gaan vergoeden, maar, stelde de partij tegelijkertijd dat als dit voorstel al zijn doorgang zou vinden, er geen sprake zou moeten zijn van een vast vergoedingsbedrag. Ook moest het mogelijk zijn hogere bedragen dan de voorgestelde € 10.000,- uit te keren. Het CDA daarentegen bleek helemaal geen voorstander van een collectieve regeling en betoogde dat de hulp uit de samenleving zelf zou moeten komen. De PvdA uitte kritiek op de te algemene bewoordingen van het wetsvoorstel en stelde voor dat de groepen die in aanmerking zouden moeten komen voor een affectieschadevergoeding nauwer omschreven dienden te worden dan het geval was in het wetsvoorstel uit 2003.4

1 www.rijksoverheid.nl, documentatie/publicatie 27 mei 2014, 'Consultatieversie wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade.

2 Handelingen II 2004/2005, 22 maart, nr. 62, p. 3984.

3 Handelingen I 2005/2006, dossier 2878, 12 september 2006, nr. 38 p. 1852-1854. 4 Handelingen I 2008-2009, dossier 28781, 9 juni 2009, nr. 34 p. 1554-1562.

(6)

2 Kan Teeven met het concept wetsvoorstel dat thans voorligt de kritiek van de Eerste Kamer wegnemen? Of dit lukt is nog maar de vraag. Niet alleen de politiek lijkt sceptisch, ook vanuit de wetenschap en de verzekeringswereld is kritiek geuit. Zo betoogt Ton Hartlief, hoogleraar Privaatrecht aan de Universiteit van Maastricht, dat de term ‘ernstig letsel’ in het huidige wetsontwerp nog steeds niet verduidelijkt is. Deze terminologie is van belang voor het toekennen van affectieschade. Wil een naaste een vergoeding van affectieschade krijgen dan moet het namelijk gaan om ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Het wetsontwerp lijkt, volgens Hartlief, de invulling hiervan vooralsnog aan de rechtspraak over te laten. 5

Daarnaast ziet het concept wetsvoorstel van mei 2014 op verzorgingskosten. Volgens het huidige vergoedingssysteem kunnen derden via artikel 6:107 BW een vergoeding krijgen voor de maximale kosten die anders door een professional worden gemaakt (Johanna Kruidhof arrest6). In het

wetsontwerp van Teeven is ook de mogelijkheid gecreëerd om hogere inkomstenverliezen te vergoeden. In het ontwerp wordt volgens Hartlief echter niet duidelijk gemaakt of het opnemen van vakantiedagen en het verlies aan inkomen van ouders, wanneer hun kind slachtoffer is van een onrechtmatige daad, ook kan vallen onder de noemer ‘verzorging’ en daarmee voor vergoeding in aanmerking komt. 7 De kritiek vanuit de verzekeringswereld is dat de normen in het wetsvoorstel te open zijn en dat de definities van bepaalde termen niet duidelijk genoeg zijn, waardoor verzekeraars verwachten dat er straks veel discussie zal ontstaan bij het afwikkelen van claims.8 Aangezien discussies vaak veel tijd met zich brengen (zeker in de afwikkeling van letselschade zaken) is dat zeker niet in het voordeel van nabestaanden en naasten. Maar hoe moet het dan wel? Het Verbond van Verzekeraars (VvV) heeft een voorstel gedaan om de vergoeding van affectie- en zorgschade buiten de wetgeving om te regelen. Het VvV stelt voor om binnen de branche een richtlijn op te stellen.9

In deze masterscriptie zal ik onderzoeken hoe het affectieschade gedeelte van het concept wetsvoorstel, zoals opgesteld door Teeven, aangepast zou kunnen worden. Dit dient te gebeuren op een manier dat aan de behoeften van nabestaanden en naasten van letselschadeslachtoffers blijft worden voldaan, maar dat tevens de kans wordt vergroot dat het wetsontwerp in de toekomst door zowel de Eerste Kamer als

5

Hartlief, T., 'Beperkte kring van gerechtigden onder vuur', NJB 2014/1270, afl. 26, p. 1727. 6 HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564 (Johanna Kruidhof arrest).

7 HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564 (Johanna Kruidhof arrest).

8 Speech van Leo de Boer,directeur Verbond van Verzekeraars, Speech: 'Grip op de toekomst betekent: voet op het gaspedaal houden!', Letselschade Raadsdag 2014. Gevonden via www.google.nl.

9 Speech van Leo de Boer, directeur Verbond van Verzekeraard, ‘Grip op de toekomst betekent: voet op het gaspedaal; houden!”, Letselschade Raadsdag 2014. Gevonden via www.google.nl.

(7)

3 Tweede Kamer wordt aangenomen. Ik ga de kritiek op het wetsontwerp uit 2014 uiteen zetten en zal aan de hand daarvan een advies uitbrengen hoe die kritiek kan worden weggenomen.

De probleemstelling van mijn onderzoek luidt dan ook: op welke manier kan het concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade 2014 worden verbeterd zodat deze blijft voldoen aan de behoeften van nabestaanden en naasten van letselschadeslachtoffers, maar wel door de Tweede Kamer en Eerste Kamer aangenomen zal worden? Ik zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de

klassiek-juridische onderzoeksmethode. Daarbij maak ik gebruik van verschillende literatuur, handelingen uit de Eerste Kamer en Tweede Kamer en kamerstukken.

In hoofdstuk twee volgt een uiteenzetting van het immateriële schadevergoedingssysteem zoals wij dat nu in Nederland kennen. In hoofdstuk drie bespreek ik het oude wetsvoorstel uit 2003. Het concept wetsvoorstel zoals door Teeven in mei 2014 voorgelegd aan de Tweede Kamer, wordt in hoofdstuk vier besproken. Vervolgens zal in hoofdstuk vijf de kritiek vanuit de wetenschap, advocatuur en de

verzekeringswereld worden weergegeven. In hoofdstuk zes zal ik advies uitbrengen over de vraag wat er verbeterd kan worden aan het voorstel om te zorgen dat het ditmaal wel wordt aangenomen.

2. Het huidige Nederlandse immateriële schadevergoedingssysteem

2.1 Inleiding

Het Nederlandse schadevergoedingsrecht is vastgelegd in Boek 6.1.10. BW. Ons rechtssysteem gaat er in beginsel van uit dat ieder zijn eigen schade draagt. Dit wordt echter anders wanneer er een goede grond bestaat om de schade af te wentelen op iemand anders.10 Een voorbeeld van een goede grond is dat een derde een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens het slachtoffer waardoor het slachtoffer schade lijdt. Wel moet de schade van het slachtoffer het gevolg zijn van de gedraging/handeling van de derde, het zogenaamde causaal verband (artikel 6:98 BW). De schade die als gevolg hiervan is ontstaan komt in beginsel voor volledige vergoeding in aanmerking.

In Nederland kennen we twee soorten schade die voor vergoeding in aanmerking komen, dit is te vinden in artikel 6:95 BW. Zo bestaat er de mogelijkheid tot een materiële schadevergoeding. Dit is schade die bestaat in vermogensschade zoals is weergegeven in artikel 6:96 BW. Daarnaast kennen we de vergoeding van ander nadeel, ook wel de immateriële schadevergoeding genoemd. Dit is vastgelegd

(8)

4 in artikel 6:106 BW. Wat er precies onder immateriële schade en vermogensschade moet worden

verstaan en wie daarvoor in aanmerking komen zal ik in dit hoofdstuk uiteenzetten. 2.2 Materiële schadevergoeding op grond van het BW

In het BW zijn verschillende grondslagen te vinden voor vergoeding van materiële schade. Zoals de termen ‘vermogensschade’ al aangeeft, betreft het hier schade die op geld waardeerbaar is.

In artikel 6:96 BW is de grondslag te vinden voor materiële schade van het slachtoffer zelf en in artikelen 6:107 BW en 6:108 BW die voor naasten en nabestaanden.

2.2.1 Materiële schadevergoeding slachtoffer: artikel 6:96 BW

Volgens artikel 6:96 BW kan vermogensschade bestaan in zowel geleden verlies als gederfde winst. Het betreft in dit artikel enkel de vermogensschade van het slachtoffer zelf. Meer concreet betreft dit de schade die het slachtoffer lijdt, een vermindering van zijn/haar vermogen is of dat het slachtoffer de mogelijkheid tot vermogensvermeerdering is ontnomen als gevolg van (bijvoorbeeld) een

onrechtmatige daad.11

In artikel 6:96 lid 2 BW heeft de wetgever een aantal specifieke kosten vastgelegd die voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat hier om kosten ter beperking van schade, kosten ter vaststelling van schade en expertise kosten. Bij dit laatste gaat het om kosten die door het slachtoffer gemaakt dienen te worden om de schade en aansprakelijkheid te laten vaststellen. Ook de buitengerechtelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking zoals blijkt uit artikel 6:96 lid 2 BW. Of de wettelijk

vastgelegde kosten ook daadwerkelijk in aanmerking komen voor vergoeding en voor welke hoogte, hangt af van de redelijkheid. Het betreft hier een zogenaamde dubbele redelijkheidstoets: zijn de gemaakte kosten redelijk en is de hoogte van de gemaakte kosten redelijk?12

Een vergoeding van materiële schade bestaat niet alleen voor het slachtoffer zelf. Zoals bovenstaand als is aangegeven, kan ook de materiële schade van derden voor vergoeding in aanmerking komen.

2.2.2 Schadevergoeding voor derden: artikel 6:107 BW

Naasten die ten behoeve van het slachtoffer kosten maken, kunnen op grond van artikel 6:107 BW in aanmerking komen voor vergoeding van deze schade. Het betreft hier de vergoeding van kosten die een

11 Artikel 6:96 j.o. 6:162 Boek 6 BW.

(9)

5 derde heeft gemaakt ten behoeve van het slachtoffer, die als het slachtoffer deze zelf had gemaakt, ook voor vergoeding in aanmerking zouden zijn gekomen. Dit wordt ook wel 'verplaatste schade’ genoemd. Het is bij een beroep op artikel 6:107 BW niet noodzakelijk dat de aansprakelijke persoon onrechtmatig jegens de derde heeft gehandeld, maar enkel dat het een schadepost is die ook van het slachtoffer geweest had kunnen zijn als die deze kosten had gemaakt.13 Artikel 6:107 BW is dus een materiële schadevergoedingsgrond voor derden.

De schade waar men in dit soort gevallen aan moet denken zijn kosten voor herstel. Hieronder wordt onder andere verstaan: kosten die gemaakt zijn voor huishoudelijk hulp, (verpleegkundige) verzorging en medicijnen. Kortgezegd beslaat het alle kosten die gemaakt moeten worden om het lichaam van het slachtoffer weer zoveel mogelijk terug te brengen in de staat zoals die was voor het schade

toebrengende feit.14 Ook op deze schadeposten wordt de redelijkheidtoets toegepast.

Een van de bekendste voorbeelden van een beroep door derden op artikel 6:107 BW is de zaak Gemeente Losser/Kruidhof. In deze zaak betrof het een ongeval waarbij een kind was betrokken. De ouders van het kind besloten haar zelf te verplegen. De Hoge Raad bepaalde dat de bestede uren aan de verzorging van het kind als schade van de ouders gezien kon worden en dat deze voor vergoeding in aanmerking kwamen. Of de ouders dit deden in hun vrije tijd of tijdens uren dat zij eigenlijk op hun werk dienden te zijn, deed er niet toe stelde de Hoge Raad. Dit arrest heeft duidelijk gemaakt dat derden die een slachtoffer verzorgen een schadevergoeding kunnen vorderen van de aansprakelijke persoon. Of deze derden daar kosten voor hebben moeten maken of niet, dat doet er niet toe.15 Het bedrag dat wordt gevorderd kan echter maximaal het bedrag zijn dat het inhuren van professionele zorg gekost zou hebben.

2.2.3 Schadevergoeding bij overlijden: 6:108 BW

Een andere wettelijke bepaling op grond waarvan derden een schadevergoeding kunnen eisen is te vinden in artikel 6:108 BW. Net als artikel 6:107 BW gaat het hier om de vergoeding van

vermogensschade van derden. Het verschil is echter dat artikel 6:108 BW betrekking heeft op gevallen waarbij het slachtoffer is overleden. In het artikel staan limitatief de personen opgesomd die een

13 Asser Serie 6-2 Verbintenissenrecht, nr. 154.

14 Asser Serie 6-2, Verbintenissenrecht, nr. 150.

(10)

6 schadevergoeding kunnen vorderen voor gederfd levensonderhoud.

Artikel 6:108 lid 1 sub a BW geeft recht op schadevergoeding aan:

‘’ de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner en de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud.”

Volgens de parlementaire geschiedenis is deze bepaling ook van toepassing op niet-erkende kinderen voor zover zij kunnen bewijzen een kind van de overledene te zijn.16 Mocht dat niet lukken dan is er altijd nog artikel 6:108 lid 1 sub b BW:

“andere bloed- of aanverwanten van de overledene, mits deze reeds ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in hun levensonderhoud voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was.” Waar meerderjarige kinderen geen beroep kunnen doen op sub a kan dat wel op sub b aangezien zij bloedverwant zijn. Een vereiste is natuurlijk wel dat het meerderjarige kind of een andere bloed- of aanverwant door de overledene in zijn/haar levensonderhoud werd voorzien. Het gaat hier ook, anders dan in sub a, om het levensonderhoud dat de overledene feitelijk verschafte en niet wat hij wettelijk verplicht was.

Onder sub c kunnen ook andere personen met wie de overledene in gezinsverband samenwoonde een beroep op schadevergoeding doen, zolang deze afhankelijk waren van de overledene voor zijn/haar levensonderhoud. Wel dient hier bewezen te worden dat zonder het overlijden van het slachtoffer dit levensonderhoud zich had voortgezet en dat degene die aanspraak maakt op de schadevergoeding redelijkerwijs niet zelf in voldoende mate in zijn/haar levensonderhoud kan voorzien.

De laatste vordering die aan nabestaanden toekomt is een vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud gelegen in het feit dat de overledene niet meer kan bijdragen aan het

gemeenschappelijk huishouden. Kwamen de huishoudelijke taken en het opvoeden en verzorgen van (minderjarige) kinderen voor het overlijden (gedeeltelijk) voor rekening van de overledene? Dan

kunnen de nabestaanden een schadevergoeding eisen wanneer hun levensonderhoud hierdoor is gederfd, omdat op andere wijze in de huishouding moet worden voorzien. Uit het arrest van de Hoge Raad

(11)

7 Bakker/Achmea17 blijkt dat dit niet betekent dat er daadwerkelijk kosten moeten zijn gemaakt voor huishoudelijke hulp. De Hoge Raad abstraheert in deze zaak van een aantal feitelijke omstandigheden. Tot slot geeft artikel 6:108 lid 2 BW nog een recht op schadevergoeding voor de kosten van

lijkbezorging. De aansprakelijke is verplicht om de kosten van de begrafenis of crematie te vergoeden. Alle schadevergoedingen zoals in deze paragraaf opgesomd, hebben betrekking op het vergoeden van materiële schade. In de volgende paragraaf ligt de focus op het vergoeden van immateriële schade; wat is immateriële schade precies en wie kunnen daar aanspraak op maken?

2.3 Immateriële schadevergoeding: 6:106 BW

'Ander nadeel' zoals dat staat aangegeven in artikel 6:95 BW heeft, zoals hierboven al vermeld, onder meer betrekking op de zogenaamde immateriële schadevergoeding. Het betreft hier niet op geld

waardeerbare schade. Voor de meeste mensen is immateriële schadevergoeding vooral bekend onder de term ‘smartengeld’.

Smartengeld is een vergoeding van schade die wordt veroorzaakt door verdriet, smart en geestelijk verlies. Smartengeld wordt gebruikt om het verdriet, smart en/of geestelijk verlies te compenseren.18 Wanneer jegens een slachtoffer een onrechtmatige daad is gepleegd kan het zo zijn dat het geestelijk welzijn van het slachtoffer achteruit is gegaan en nooit meer zal herstellen. Een voorbeeld hiervan is wanneer iemand, jegens wie een onrechtmatige daad is gepleegd en daardoor een ledemaat is verloren, bepaalde activiteiten waar hij of zij gelukkig van werd niet meer kan ondernemen als gevolg van het verlies van een ledemaat. Er kan dan worden gesteld dat sprake is van gederfde levensvreugde. Het slachtoffer kan namelijk nooit meer worden teruggebracht in de positie van voor zijn/haar opgelopen schade. Ter compensatie van dit soort schade bestaat er dan de mogelijkheid om een beroep te doen op smartengeld. Een ander doel van het smartengeld is om het geschokte rechtsgevoel van het slachtoffer weg te nemen.19

In artikel 6:106 lid 1 sub a t/m c BW worden limitatief de situaties weergegeven die het slachtoffer een grond geven voor de vergoeding van zijn of haar immateriële schade. Sub a schetst de situatie dat een derde het oogmerk had om het slachtoffer zodanig nadeel toe te brengen. Dit houdt in dat de

aansprakelijke persoon opzettelijk de immateriële schade aan de derde heeft willen toebrengen. Hierbij

17 HR 11 juli 2008, RvdW 2008, 724 (Bakker/Achmea arrest). 18 Asser Serie 6-2, Verbintenissenrecht, nr. 139.

(12)

8 kan bijvoorbeeld gedacht worden aan iemand die opzettelijk een document verscheurt van het

slachtoffer, wetende dat het slachtoffer hier verdriet mee wordt aangedaan omdat het document veel emotionele waarde had. Een ander voorbeeld waarin een beroep op artikel 6:106 lid 1 sub a BW werd gedaan betreft het trieste geval waarbij een vader zijn zevenjarige zoon opzettelijk doodde, met als doel de moeder van het kind immateriële schade (artikel 6:95 BW jo 6:106 lid 1 sub a BW) toe te brengen. 20 De tweede situatie is die waarin het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen of in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Bij immateriële schade als gevolg van lichamelijk letsel moet bijvoorbeeld gedacht worden aan pijn en/of aan onherstelbare lichamelijke schade zoals littekens waardoor iemand verdriet lijdt. Daarnaast valt onder sub b ook de vergoeding van schade die men oploopt als gevolg van in zijn eer of goede naam te zijn aangetast. De derde vorm van schadevergoeding onder sub b betreft het op andere wijze in persoon te worden aangetast. Dit begrip wordt veelal ingevuld door de jurisprudentie. In veel gevallen gaat het hier om een inbreuk op een subjectief persoonlijkheidsrecht. Voorbeelden hiervan zijn een inbreuk op iemands privacy, het onthouden van het keuzerecht over het wel of niet willen krijgen van een kind en een inbreuk op een auteursrecht.21 Een andere belangrijke persoonsaantasting is het toebrengen van geestelijk letsel. Bij geestelijk letsel moet het gaan om een psychiatrisch erkend ziektebeeld zoals bijvoorbeeld een post traumatische stress stoornis (PTSS) die iemand heeft opgelopen nadat jegens hem/haar een

onrechtmatige daad is gepleegd.

Ook shockschade wordt sinds het Taxibus-arrest22 als geestelijk letsel aangemerkt. Het moet hier gaan om een zo'n ernstige shock als gevolg van een directe confrontatie met een ongeval met ernstige gevolgen, dat zich geestelijk letsel voordoet. Er moet ook sprake zijn van een onrechtmatige daad jegens degene die de ernstige shock treft. In het Taxi-bus arrest betrof het een kind dat door een

taxibusje op straat werd aangereden. Toen de moeder neerknielde naast haar kind en haar wilde optillen greep zij met haar hand in een zachte holte. Tot haar schrik kwam de moeder erachter dat zij met haar hand in de hersenpan van haar kind terecht was gekomen en dat de herseninhoud op straat lag. Deze ernstige shock leidde tot PTSS bij de moeder. De Hoge Raad oordeelde dat er in dit geval sprake was van een onrechtmatige daad jegens de moeder en dat haar zogenaamde 'shockschade' voor vergoeding in aanmerking kwam.

20 HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 216.

21 Asser Serie 6-2, Verbintenissenrecht, nr. 143. 22 HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240, (Taxibus arrest).

(13)

9 In sub c is de laatste situatie vastgelegd. Hier betreft het nadeel dat is gelegen in de aantasting van de nagedachtenis van een overledene. Een beperkte kring van nabestaanden kan hier beroep op doen. Artikel 6:106 sub c BW betreft dus, net als bij shockschade, een eigen zelfstandig recht van de genoemde nabestaanden op vergoeding van hun immateriële schade.

Gezien de in paragraaf 2.2 t/m 2.3 opgesomde gronden voor het vergoeden van schade lijkt afdeling 6.1.10 BW genoeg gronden te bieden waarop slachtoffers, naasten en nabestaanden hun

schadevergoeding kunnen baseren. Toch ontbreekt er volgens velen nog een belangrijke grond. Voor naasten en nabestaanden jegens wie niet onrechtmatig is gehandeld, bestaat er geen eigen recht op grond van de wet om immateriële schade vergoed te krijgen. In de volgende paragraaf zal deze tekortkoming verder uiteen worden gezet.

2.4 Tekortkoming in het huidige immateriële schadevergoedingssysteem

Uit verschillende jurisprudentie blijkt dat het huidige schadevergoedingssysteem een leemte kent. Zo kunnen naasten van slachtoffers die ernstig letsel hebben opgelopen en nabestaanden van overleden slachtoffers geen schadevergoeding vorderen voor het verdriet dat zij hebben als gevolg van de onrechtmatige daad die jegens het slachtoffer is gepleegd. Een bekend voorbeeld is het Baby-Joost arrest23 waarbij de ouders geen schadevergoeding toekwam voor het leed dat hen was aangedaan door de handicap van hun pasgeboren baby, als gevolg van een medische fout. In dit geval kwam de ouders ook geen beroep op shockschade toe omdat er geen sprake was van een directe confrontatie met een ongeval met ernstige gevolgen.24

De ouders hadden zogenaamde affectieschade geleden en deze schade komt volgens de Nederlandse wet niet voor vergoeding in aanmerking. Het rechtsgevoel van de gemiddelde mens zal dit zien als oneerlijk, onterecht en als een tekortkoming. Aan deze tekortkoming wil de Nederlandse overheid tegemoet komen. Dit blijkt uit het in 2003 ingediende wetsvoorstel Affectieschade. In deze paragraaf zal worden beschreven wat affectieschade is en waar die behoefte aan een vergoeding van

affectieschade in bestaat.

2.4.1 Het begrip affectieschade

Met het begrip affectieschade wordt de schade bedoeld die een derde lijdt als gevolg van verdriet dat

23 HR 8 september 2000, NJ 2000, 734 (Baby-Joost arrest). 24 HR 8 september 2000, NJ 2000, 734 (Baby-Joost arrest).

(14)

10 deze derde heeft opgelopen omdat een naaste is overleden of ernstig letsel heeft opgelopen, als gevolg van een jegens de naaste gepleegde onrechtmatige daad, waarvoor een ander aansprakelijk is.25 In de Memorie van Toelichting betreffende de vergoeding van affectieschade wordt het begrip als volgt uitgelegd:

''Vergoeding van affectieschade is een vorm van smartengeld voor naasten: het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat en dat men lijdt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft,

ernstig gewond raakt of overlijdt.''26

Bij shockschade moet er een directe confrontatie met de handeling zijn die tot de schade van het slachtoffer heeft geleden. Daarnaast moet er ook sprake zijn van objectiveerbare psychische schade.27 Dit is een wezenlijk verschil met affectieschade waar enkel verdriet en de affectieve verhouding tot het slachtoffer voldoende is, om voor een schadevergoeding in aanmerking te komen.

Een voorbeeld hiervan is dat iemand zijn of haar echtgenoot verliest door een auto-ongeluk, waarvoor een ander aansprakelijk is en vervolgens smartengeld vordert voor het verdriet van het verlies. Dit soort schade komt op dit moment niet voor vergoeding in aanmerking, ondanks dat er kennelijk wel behoefte aan is. Dit blijkt uit een onderzoek van onder meer het WODC waarover ik hieronder meer zal vertellen.

2.4.2 Behoefte aan vergoeding van affectieschade

Naar aanleiding van het eerste wetsvoorstel affectieschade werd, zoals reeds vermeld, de behandeling van dit voorstel in de Eerste Kamer geschorst in afwachting van een onderzoek naar onder meer de behoefte aan de vergoeding van affectieschade. Het onderzoek werd uitgevoerd door het Interfacultair samenwerkingsverband Gezondheid en Recht, de VU en het VUmc (WODC). Door middel van een vragenlijstonderzoek onder 463 naasten en nabestaanden is geprobeerd in kaart te brengen waar de behoeften van deze mensen uit bestaat. Ook zijn er 14 Belgen geïnterviewd die op grond van het Belgische systeem een affectieschadevergoeding hebben gekregen.28

De resultaten van het onderzoek zijn duidelijk: de behoefte aan een vergoeding van affectieschade bestaat. Een grote meerderheid van de ondervraagden heeft aangegeven dat zij graag zo'n vergoeding (hadden) willen ontvangen. Tevens is duidelijk geworden dat 75% van de ondervraagden een

25 Van Tilburg, W., ‘Affectieschade en shockschade en compensatie. De visie van een psychiater’, Vermogensrechtelijke Analyses 2004, p. 7.

26 Memorie van Toelichting bij concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade, p. 1. 27 Lindenbergh, Smartengeld 10 jaar later, p. 47.

(15)

11 vergoeding van affectieschade willen omdat zij van mening zijn dat dit kan dienen als een

genoegdoening van hun verdriet en andere immateriële behoeften. Zo is naar voren gekomen dat zij een vergoeding beschouwen als een erkenning van de fout van de veroorzaker, een erkenning van hun leed en zien zij het betalen van deze vergoeding als een opoffering van de veroorzaker. Volgens veel van de ondervraagden draagt dit bij aan hun verwerkingsproces.29

Deze resultaten zijn mijns inziens echter niet opvallend of baanbrekend te noemen. Al eerder heeft onderzoek uitgewezen dat deze punten de voornaamste redenen zijn dat mensen schadevergoeding eisen. Uit een ander onderzoek is gebleken dat slachtoffers van medische fouten schadevergoeding eisten omdat dit volgens hen werd gezien als erkenning van de medische fout en erkenning van hun leed. Daarnaast bleek ook dat excuses van de veroorzaker en een erkenning van dienst fout belangrijker werden gevonden dan een financiële vergoeding. De meeste slachtoffers van medische fouten eisten namelijk pas smartengeld wanneer de 'fout' van de arts niet werd erkend.30 Dit argument lijkt dus ook een rol te spelen bij de behoefte van vergoeding van affectieschade. Door het onderzoeksteam werd dan ook de conclusie getrokken dat ''Een vergoeding van affectieschade meer word beschouwd als een

middel tot een doel, dan als een doel op zichzelf.''31

Het bestaan van behoefte aan een vergoeding van affectieschade wordt niet alleen duidelijk uit het onderzoek van het WODC. Ook vanuit de medische wereld wordt deze behoefte erkend. Hoogleraar klinische psychiatrie professor dr. W. van Tilburg betoogt dat erkenning een zeer belangrijk aspect is van het verwerkingsproces. Erkenning door de dader is daar een onderdeel van en deze erkenning komt veelal tot uitdrukking in een geldbedrag. Volgens Van Tilburg is erkenning zonder geldbedrag dan ook al snel een leeg gebaar. Daarbij geeft Van Tilburg ook aan dat het bij de hoogte van de vergoeding wel van belang is dat deze afgestemd is op de intensiteit en het verloop van de traumatische rouwprocessen van de naasten en nabestaanden. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat om aan die erkenning te voldoen, de uit te keren bedragen variabel dienen te zijn. Er moet gekeken worden naar de

omstandigheden van het geval om aan de hand daarvan de hoogte van de vergoeding te bepalen.32 Ondanks dat in 2003 nog niet wetenschappelijk was onderbouwd dat de behoefte aan een vergoeding

29 Akkermans, A.J. en Hulst, J.E., ‘Uitkomsten onderzoek affectieschade’, PIV Bulletin 5, juli 2009, p.1.

30 Giard, R.W.M., Aansprakelijkheid van artsen. Juridische theorie en medische praktijk, Boom Juridische Uitgevers 2005, p. 74.

31 Akkermans, A.J. en Hulst, J.E., ‘Uitkomsten onderzoek affectieschade’, PIV Bulletin 5, juli 2009, p. 3.

32 Van Tilburg, W., ‘Affectieschade en shockschade en compensatie. De visie van een psychiater’, Vermogensrechtelijke Analyses 2004, p. 7.

(16)

12 van affectieschade voor naasten en nabestaanden bestond, werd door veel politieke partijen wel

aangenomen dat dit het geval was. Dit gezien het eerste wetsvoorstel omtrent affectieschade dat in 2003 verscheen. Hoe zag dit eerste wetsvoorstel er uit en waarom is het, na verschillende aanpassingen, in 2010 niet aangenomen?

3. Wetsvoorstel Affectieschade 2003

3.1 Inleiding

Bij de invoering van het huidige Burgerlijk Wetboek in 1992 is door de toenmalige wetgever bewust gekozen om vergoeding van affectieschade niet in de wet op te nemen.33 Waar in 1992 kennelijk de maatschappelijke opvatting heerste dat het vergoeden van dit soort schade niet wenselijk was, zou dat een aantal jaar later anders zijn. Na verschillende rechtspraak eind jaren negentig en aan het begin van dit millennium, waarin de grenzen van het aansprakelijkheidsrecht duidelijk naar voren kwamen, werd in 2000 door verschillende politieke partijen aan de regering gevraagd om met een wetsvoorstel

betreffende de vergoeding van affectieschade te komen.34 In 2003 presenteerde toenmalig minister van Justitie Piet-Hein Donner het gevraagde wetsvoorstel, al zou het nog tot 2010 duren voordat er over zou worden gestemd.35

3.2 Een beknopte uitleg van het voorstel uit 2003

3.2.1 Vergoedingsgerechtigden

Voor veel Kamerleden werd met de uitspraak van het Baby-Joost arrest uit 2001 duidelijk dat er iets moest veranderen. Omdat de ouders van Joost volgens de regelgeving niet gezien konden worden als direct getroffene, was het niet mogelijk om hen een immateriële schadevergoeding toe te kennen. Anders lag dit bij een uitspraak waarbij een buurman immateriële schade leed door het gekraai van de hanen van zijn buren. Deze man had volgens de wet recht op een immateriële schadevergoeding nu hij wel een direct getroffene was.36 Met het wetsvoorstel Affectieschade uit 2003 heeft minister Donner geprobeerd om dit ongewenste gevolg van ons gesloten aansprakelijkheidssysteem aan te pakken. Het wetsvoorstel beoogde een uitbreiding van artikel 6:107 BW en 6:108 BW. Aan artikel 6:107 BW

33 Memorie van Toelichting bij concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade, p. 2. 34 Kamerstukken II 2000/2001, 27400 VI, nr. 31, p. 1.

35 Kamerstukken II 2002/2003, 28781, nr. 3. 36 Kamerstukken II 2002/2003, 28781, nr. 4.

(17)

13 zou een lid 6 worden toegevoegd waarin een zestal categorieën van naasten werd opgesomd, die

vergoeding van de dader zou kunnen vorderen voor het verdriet dat hen als derden was aangedaan, als gevolg van de onrechtmatige daad jegens het slachtoffer. Hieronder zal ik de categorieën uiteenzetten. Met het woord 'gekwetste' wordt het 'directe' slachtoffer bedoeld. De personen die voor een vergoeding van affectieschade in aanmerking komen zijn:

1. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de gekwetste;

2. de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;

3. de ouder, adoptiefouder van een ten tijde van de gebeurtenis minderjarige of met die ouder of adoptiefouder in gezinsverband wonende meerderjarige gekwetste;

4. een ten tijde van de gebeurtenis minderjarig kind of minderjarig geadopteerde of met de gekwetste in gezinsverband wonend meerderjarig kind of meerderjarig geadopteerde van de gekwetste;

5. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de gekwetste heeft;

6. degene voor wie de gekwetste ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft.37

Op het eerste gezicht lijkt de groep van naasten en nabestaanden die aanspraak kunnen maken op de vergoeding uitgebreid. Maar wanneer de categorieën beter worden bekeken, blijkt dat er een aantal belangrijke affectieve relaties in het wetsvoorstel ontbreken. Zo komen ouder en (adoptief)kind beiden niet in aanmerking voor een vergoeding wanneer het (adoptief)kind meerderjarig is en niet meer thuis woont. Ook mensen met een liefdesrelatie maar die niet samenwonen zijn uitgesloten. Uit cijfers blijkt dat er 600.000 Nederlanders zijn die niet samen wonen en een zogenaamde lat-relatie hebben.38. Het bovenstaande is niet alleen door mij geconstateerd. De meeste politieke partijen hebben in 2004 vragen gesteld en hun verbazing geuit over de kring van gerechtigden. Daarover volgt in een latere paragraaf meer. Eerst zal ik overgaan tot bespreking van de in eerste instantie voorgestelde hoogte van de vergoeding voordat ik de bezwaren van de politieke partijen zal bespreken.

37 Kamerstukken II 2002/2003, 28781, nr.3, p. 12-13.

38 Uitkomst onderzoek van Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Ruim een vijfde alleenstaande heeft een lat-relatie.’, gepubliceerd op www.cbs.nl op 21 januari 2015. Gevonden via www.google.nl, laatst bezocht op 10 september 2015.

(18)

14

3.2.2 Hoogte van de vergoeding

Minister Donner heeft in 2003 in zijn Memorie van Toelichting omtrent het wetsvoorstel aangegeven dat het vaststellen van een vast bedrag het meeste recht doet aan de naasten en nabestaanden. De hoogte hiervan zou volgens Donner een bedrag van €10.000,- moeten zijn. Het gekozen stelsel met een vast bedrag van €10.000,- is volgens Donner passend en juist wegens een aantal redenen. Het eerste argument dat hij in de Memorie van Toelichting naar voren brengt, is dat het toekennen van een geldbedrag een erkenning van het leed van de naasten en nabestaanden is en dat dit bedrag juist is in vergelijking met andere landen.39 Zoals bovenstaand al is aangegeven, blijkt een vergoeding inderdaad bij te dragen aan die erkenning. De vraag is echter wel waarom dat alleen bij een vast bedrag het geval zou zijn en niet bij een variabel bedrag.

Het tweede argument dat Donner aanvoert is dat een niet al te hoge vergoeding rekening houdt met de toename van risico-aansprakelijkheden. Om de schadevergoedingslast bedwingbaar te houden dient er terughoudendheid te zijn in de omvang van de vergoeding.40 Met dit argument heb ik wel wat moeite. De reden van het invoeren van een vergoeding van affectieschade is volgens mij dat wij als

maatschappij erkennen dat ook naasten en nabestaanden schade lijden door het leed dat het slachtoffer is overkomen. De naasten en nabestaanden hebben volgens de minister eigen immateriële schade die tot op heden niet voor vergoeding in aanmerking komt. Juist daar wil het wetsvoorstel wat aan doen. Mijns inziens is dan niet begrijpelijk dat een vast bedrag daar recht aan doet.

Een derde argument dat minister Donner aanvoert is dat een vast bedrag ingewikkelde en langdurige procedures bij onder meer een rechter voorkomt. Een vast bedrag kent minder uitvoeringsmoeilijkheden dan een variabel bedrag, zo lijkt hij te betogen.41 Ik begrijp waar Donner vandaan komt en er valt enerzijds ook wat voor te zeggen nu uit onderzoek blijkt dat langdurige procedures over de hoogte van vergoedingen mensen vaak nog meer leed oplevert. Wel denk ik dat een vast bedrag van €10.000,- geen recht doet aan alle verschillende situaties waarin er sprake is van affectieschade. Zo kan ik mij

voorstellen dat het verlies van iemand door middel van een geweldsmisdrijf meer verdriet oplevert dan wanneer iemand is overleden door een verkeersongeval. Uit het voorstel blijkt echter wel dat in

gevallen van een bijzonder affectieve relatie een vergoeding van meer dan €10.000,- toegekend kan worden. Kennelijk is Donner zijn argument van hanteerbaarheid even vergeten nu bij bijzonder

39 Kamerstukken II 2002/2003, 28781, nr. 3, p. 7. 40 Kamerstukken II 2002/2003, 28781, nr. 3, p. 7. 41 Kamerstukken II 2002/2003, 28781, nr. 3, p. 7.

(19)

15 affectieve relaties wel een hoger bedrag kan worden uitgekeerd. Want wil men meer dan €10.000,-, dan moet deze bijzondere affectieve relatie worden aangetoond, met als gevolg dat hierover lange discussies kunnen ontstaan. Dit is zeer tegenstrijdig met de eerdere argumenten van Donner om juist voor een vast bedrag te kiezen.

In de volgende paragraaf wordt duidelijk dat dit commentaar niet enkel door mij wordt opgemerkt. Verschillende Kamerleden uitten tijdens de behandeling van het voorstel op 23 juni 2004 in de Tweede Kamer hetzelfde commentaar. Ook wordt het advies van de Raad van State behandeld.

3.3 Kritiek vanuit de politiek op het wetsvoorstel uit 2003

3.3.1 Commentaar op groep van begunstigden

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer op 23 juni 2004 blijkt dat meerdere politici problemen hebben met de kring van gerechtigden. Een van hen is Aleid Wolfsen van de PvdA. Volgens hem is de PvdA van mening dat de groep gerechtigden beperkt dient te blijven, maar dat deze in het wetsvoorstel uit 2003 te beperkt is. Omdat het voorstel is gestoeld op gezinsverband en een duurzame

gemeenschappelijke huishouding vallen daardoor mensen buiten de boot. Wolfsen noemt hier ongehuwden, mensen met een lat-relatie, meerderjarige studerende niet-thuiswonende kinderen en meerderjarig thuiswonende kinderen. Wolfsen geeft aan dat de PvdA kan leven met een opsomming van de begunstigden maar wil dat deze lijst niet limitatief is.42

Bij het commentaar van Wolfsen dienen een aantal kanttekeningen geplaatst te worden. Zo klopt het niet dat ongehuwden buiten de boot vallen. Zo blijkt uit het wetsvoorstel dat “de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding

voert”43, voor een vergoeding in aanmerking komt. Hier kun je naar mijn idee de ongehuwden onder

plaatsen. Ook de kritiek dat meerderjarige thuiswonende kinderen niet voor vergoeding in aanmerking zouden komen klopt niet. Meerderjarige thuiswonende kinderen vallen onder de vierde categorie zoals in voorgaande paragraaf is weergegeven. Wat betreft de andere twee punten heeft Wolfsen inderdaad gelijk: mensen met een lat-relatie vallen buiten de boot net als niet- thuiswonende (studerende) kinderen. Ook de VVD vindt de kring van gerechtigden te beperkt. Tweede Kamerlid voor de VVD de heer

Luchtenveld, noemt naast de mensen met een lat-relatie en de niet-thuiswonende (studerende) kinderen

42 Handelingen II 2003/2004, nr. 87, p. 5592. 43 Kamerstukken II 2002/2003, nr. 2, p. 2.

(20)

16 nog een groep die van vergoeding is uitgesloten. De groep die Luchtenveld noemt zijn broers en

zussen.44 Naasten of nabestaanden die broer of zus van het slachtoffer zijn, kunnen geen aanspraak maken op een affectieschadevergoeding. Volgens onderzoekers van de Universiteit van Utrecht, S. Loiper en K. Keesenberg , is de broer-zus relatie de meest intense relatie die je met een leeftijdsgenoot kan hebben. Daarnaast blijkt dat het verlies van een broer of zus, naast het verlies van een partner meer impact heeft dan andere familiaire banden. Gezien deze kennis lijkt mij dan ook dat broers en zussen niet mogen ontbreken als specifiek begunstigden. 45

Ook het CDA nam deel aan deze discussie in de Tweede Kamer. Mevrouw Jolderma had namens de partij het woord tijdens deze behandeling. Opvallend is dat zij zich nauwelijks heeft uitgelaten over de groep van gerechtigden. De visie van het CDA op de groep van begunstigden is dan ook niet helemaal duidelijk. Uit de behandeling blijkt dat het CDA meer vraagtekens heeft bij de terminologie omtrent 'blijvend en ernstig letsel' zoals omschreven in het wetsvoorstel. Volgens het CDA is dit begrip niet duidelijk genoeg omschreven. Het CDA vraagt van minister Donner dan ook een duidelijke

omschrijving om latere discussies bij de uitvoering van het wetsvoorstel te voorkomen. Het CDA wil de invulling van de terminologie niet overlaten aan de jurisprudentie maar wil dat de minister een richtlijn opneemt waarin er meer helderheid over deze begrippen wordt opgenomen.46

3.3.2 Gefixeerd bedrag of een variabel bedrag?

Een andere discussie die speelt is de vraag of het uit te keren bedrag gefixeerd of variabel dient te zijn. Ook over de hoogte van de bedragen zijn de politieke partijen het niet eens. De voorkeur van het CDA gaat uit naar een vast bedrag. Het CDA vindt een vast bedrag het juiste middel gezien zij van mening is dat verdriet niet in geld is uit te drukken en zij bij voorkeur geen situatie wil creëren waarbij de hoogte van het schadebedrag een punt van discussie gaat vormen.47

De VVD denkt hier anders over. Zij is van mening dat een variabel bedrag passender is, gezien de mogelijkheid tot het leveren van maatwerk door rechters. Zij pleit voor een open stelsel met meer vrijheid voor de rechter net zoals dat in België en Frankrijk het geval is. Volgens de VVD werkt dit systeem zeer goed gezien uitlatingen van Nederlandse deskundigen. De VVD heeft het idee dat het

44 Handelingen II 2003/2004, nr. 87, p. 5593.

45 Master thesis van S. Loipner en K. Keesenberg, ‘Rouwreacties bij volwassenen: het verlies van een broer of zus vergeleken met het verlies van een ouder’, Universiteit Utrecht oktober 2009, p. 5.

46 Handelingen II 2003/2004, 28781, nr. 87, p. 5588. 47 Handelingen II 2003/2004, 28781, nr. 87, p. 5588.

(21)

17 belangrijkste argument van de regering om voor een gefixeerd bedrag te kiezen voortkomt uit

gebruiksgemak en dat zij dit laat prevaleren boven de billijkheid.48 Wie de deskundigen zijn die de VVD noemt en wat zij precies hebben gesteld, wordt door de partij niet benoemd.

Gezien de Memorie van Toelichting kan ik mij wel vinden in de argumentatie van de VVD. Ook ik krijg na het lezen van de Memorie van Toelichting het idee dat het kiezen voor een vast bedrag als hoofdreden heeft dat het gemakkelijker is. Zeker nu Donner in de Memorie van Toelichting ook aangeeft dat niet in alle gevallen de intensiteit van het verdriet gelijk zal zijn, maar dat de toenmalig minister ondanks dat toch voor een gefixeerd bedrag heeft gekozen.

De PvdA neemt een middenpositie in. Zij vindt een vast bedrag te beperkt maar staat ook niet een geheel open systeem voor. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer in 2004 merkt Wolfsen op dat de PvdA denkt aan een model waarin een bodembedrag van bijvoorbeeld €10.000,- wordt gehanteerd. Wie stelt recht op een hoger bedrag te hebben, moet dan zelf stellen en bewijzen dat zij recht heeft op meer.49

Ook de Raad van State (RvS) raadt het hanteren van een vast bedrag af. De RvS stelt dat het hanteren van een gefixeerd bedrag een gevoel van miskenning kan opleveren. Zij is van mening dat het

ontnemen van de vrijheid van de rechter om met alle omstandigheden van het geval rekening te houden niet wenselijk is. Beheersbaarheid van de uit te keren bedragen kan in plaats van gefixeerde bedragen beter opgelost worden door middel van maximale bedragen. De RvS bedoelt hiermee dat in gevallen waarin veel naasten of nabestaanden een beroep doen op vergoeding van affectieschade zij niet allen recht hebben op het hele bedrag. Er zou volgens de RvS een maximumbedrag vastgesteld moeten worden. Er is dus een plafond. Daarnaast stelt de RvS dat een vast bedrag een claimcultuur niet

voorkomt maar juist in de hand kan werken. Volgens de RvS zijn de meeste mensen die affectieschade proberen te claimen zeer nabije naasten. Met het wetsvoorstel wordt deze kring groter en door het vaststellen van een gefixeerd bedrag zonder aan te hoeven geven dat deze naasten en nabestaanden schade van betekenis hebben geleden, kan het geval zich voordoen dat er een claimcultuur ontstaat. 50 De kritiek van de Tweede Kamerleden is niet ongehoord gebleven. In de volgende paragraaf laat ik zien op welke manier de minister dit heeft verwerkt in het wetsvoorstel.

48 Handelingen II 2003/2004, 28781, nr. 87, p. 5593. 49 Handelingen II 2003/2004, 28781, nr. 87, p. 5592. 50 Kamerstukken II 2002/2003, 28781, nr. A, p. 5-6.

(22)

18 3.4 Aanpassing wetsvoorstel 2003

Dat voormalig minister Donner naar de kritiek van de Tweede Kamer heeft geluisterd blijkt uit twee dingen. Zo is in 2005 de kring van gerechtigden aangepast alsook een voorstel AMvB opgesteld met daarin de verschillende hoogten van affectieschadevergoedingen.

Om de kritiek, dat verschillende belangrijke groepen buiten de kring van gerechtigden vielen, weg te nemen, heeft de minister het volgende lid toegevoegd:

“Een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 1 onder b als naaste

wordt aangemerkt.”51

Deze toevoeging komt tegemoet aan mensen met een lat-relatie maar ook aan niet-thuiswonende (studerende) kinderen of andersoortige affectieve relaties. Wel vind ik dat deze toevoeging mensen met een lat-relatie en niet-thuiswonende (studerende) kinderen alsnog achterstelt gezien deze groepen zullen moeten aantonen dat zij een nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer hebben/hadden. In het geval van een studerend niet-thuiswonend kind met een broer of zus die ook studeert maar wel thuis woont, kan dit in het geval, één ouder of beide ouders overlijden, een vreemde situatie opleveren. Het

thuiswonende studerende kind hoeft geen nauwe persoonlijke relatie aan te tonen terwijl zijn broer of zus dat volgens dit lid wel dient te doen wil het in aanmerking komen voor een vergoeding van affectieschade.

In 2010 werd door de minister van Justitie ook een AMvB voorstel openbaargemaakt. In deze AMvB werden de bedragen weergeven waar naasten en nabestaanden een beroep op konden doen. Ook hierin lijkt het commentaar van de Tweede Kamerleden en de RvS te zijn doorgesijpeld. Ondanks dat er werd gepleit voor variabele bedragen door de VVD en de RvS is dat niet terug te vinden in de AMvB. Wel is er meer gedifferentieerd dan in eerste instantie het idee was. De bedragen in de AMvB lopen uiteen van €12.500,- tot €17.500,- afhankelijk van het type relatie met het slachtoffer en of het om letsel gaat of overlijden.52

Met hier en daar een kleine aanpassing en met in het achterhoofd de resultaten van het onderzoek van het WODC naar de behoefte aan een vergoeding van affectieschade, had de minister waarschijnlijk

51Kamerstukken II 2005/2006, 28781 nr. C, p. 12. 52 Kamerstukken I, ontwerp AMvB, 28781, nr. H.

(23)

19 goede hoop dat het voorstel met een meerderheid zou worden aangenomen. Dit bleek echter niet zo te zijn. Hoewel de Tweede Kamer al in 2005 met een meerderheid voor het voorstel stemde, lukte het in 2010 in de Eerste Kamer niet om tot een meerderheid te komen.

3.5 Geen meerderheid in de Eerste Kamer

Zo'n vijf jaar nadat het wetsvoorstel door de Tweede Kamer was aangenomen, werd er na jaren van verschillende onderzoeken eindelijk in de Eerste Kamer gestemd over het wetsvoorstel. Echter wel met een negatief resultaat. De partijen die niet achter het wetsvoorstel stonden waren de VVD, CDA en de SGP. Voor alle drie de partijen waren de aanpassingen die in de voorgaande jaren waren gemaakt niet genoeg.53

Uit de beraadslaging van 9 maart 2010 in de Eerste Kamer blijkt dat de VVD nog steeds grote bezwaren heeft tegen het gefixeerde bedrag. Zij is van mening dat de AMvB haar bezwaar tegen het niet laten meewegen van de persoonlijke omstandigheden bij het vaststellen van het bedrag niet heeft weg kunnen nemen. Uit het onderzoek van het WODC kwam namelijk duidelijk naar voren dat naasten en

nabestaanden willen dat er rekening wordt gehouden met deze persoonlijke omstandigheden. Ook blijft het bezwaar van de VVD in stand dat er door dit wetsvoorstel geen echte opoffering van de veroorzaker van de schade wordt gevergd, nu het in de meeste gevallen de verzekeringsmaatschappijen zijn die de bedragen zullen uitkeren.54 Dit speelt een rol in de gevallen waarin de dader een

aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. In de meeste gevallen zal de dader niet zelf voor de kosten opdraaien, maar keert de verzekeraar uit.

Ook het CDA is het niet eens met de hoogte van de bedragen. Zij vindt deze te laag als men de

bedragen vergelijkt met de bedragen die in het onderzoek van het WODC als wenselijk werden gezien door naasten en nabestaanden. Het CDA is dan ook bang dat de discussie over de hoogte van de

vergoeding zich evengoed voort zal zetten na intreding van de wet. Echter het grootste bezwaar van het CDA lijkt, de invulling van de terminologie 'ernstig en blijvend letsel'. Nu dit niet nader wordt

vastgelegd in de wet, voorziet zij veel problemen en procedures bij het kantongerecht, omdat het vorderingen betreft onder €25.000,-. Verzekeraars kunnen zich op het standpunt stellen dat er geen sprake is van ernstig en/of blijvend letsel wat volgens het CDA kan leiden tot onvriendelijke situaties voor slachtoffers, naasten en nabestaanden, terwijl het doel van deze wet juist is om deze vriendelijker

53 Handelingen I 2009/2010, 28781, nr. 23, p. 1013-1014. 54 Handelingen I 2009/2010, 28781, nr. 21, p. 871.

(24)

20 te maken. De SGP sluit zich bij deze bezwaren aan.55

De SP en PvdA stemden wel voor het voorstel. Volgens hen waren hun bezwaren met het aangepaste voorstel en de AMvB weggenomen.56 Ondanks de steun van deze twee partijen heeft het voorstel geen meerderheid gekregen. Na jaren van onderzoek, debatten en aanpassingen werd het voorstel in 2010 van tafel geveegd. Het zou een aantal jaar duren voor een staatsecretaris opnieuw steun zou zoeken voor een nieuw wetsvoorstel. In mei 2014 werd aan de Tweede Kamer een concept wetsvoorstel voorgelegd om te bezien of er voor dit eventuele voorstel wel genoeg draagvlak zou zijn. De inhoud van dit voorstel zal in het volgende hoofdstuk worden besproken.

4. Concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade 2014

4.1 Nieuwe ronde nieuwe kansen?

Zo'n vier jaar nadat het eerste wetsvoorstel affectieschade was gestrand in de Eerste Kamer heeft toenmalig staatsecretaris van Justitie Fred Teeven opnieuw een poging gewaagd. Op 28 mei 2014 legde hij het concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade 2014 voor aan de Tweede Kamer. Nieuw aan dit voorstel is dat niet alleen de vergoeding van affectieschade is geregeld maar dat er ook wetgeving rondom de vergoeding van zorgschade van derden is geïntroduceerd.57 Gezien het onderwerp en de omvang van deze thesis zal ik alleen het deel rondom de vergoeding van affectieschade behandelen.

4.2. Wie komen er voor vergoeding in aanmerking?

De eerste twee categorieën van begunstigden zijn in dit voorstel hetzelfde als in het oude. Categorie a betreft het geval waarin het slachtoffer en de naaste of nabestaande getrouwd zijn of geregistreerd partners zijn. Bij categorie b betreft het opnieuw levensgezellen die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam een gemeenschappelijke huishouding met elkaar voerden.58

Bij categorieën c en d is er wel een verschil ten opzichte van het oude voorstel. Net als in het oude voorstel betreft het hier de relatie tussen ouders en kinderen, alleen worden meerderjarige

55 Handelingen I 2009/2010, 28781, nr. 21, p, 876-878. 56 Handelingen I 2009/2010, 28781, nr. 21, p. 872-873.

57 Memorie van Toelichting bij concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade, 28 mei 2014. 58 Memorie van Toelichting bij concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade, 28 mei 2014, p. 19.

(25)

21 thuiswonende kinderen in dit voorstel niet buiten beschouwing gelaten. Waar deze onder het vorige wetsvoorstel in beginsel niet in aanmerking kwamen voor een vergoeding, worden zij in dit voorstel wel nadrukkelijk genoemd. Ook zij vallen onder de categorieën c en d maar hebben volgens de staatsecretaris recht op een lagere vergoeding dan minderjarige niet-thuiswonende kinderen. Hij vindt dit te rechtvaardigen omdat ook in het geval van meerderjarige niet-thuiswonende kinderen het ernstig en blijvende letsel als een ernstig verlies zal worden ervaren, maar er in deze gevallen geen dagelijkse confrontatie met het slachtoffer is omdat de naaste inmiddels een eigen huishouding voert.59

Ik blijf dit opmerkelijk vinden. Minderjarigen die net van de middelbare school komen en gaan studeren, wonen in veel gevallen ook niet meer thuis. De kans dat je van de havo komt en 17 jaar bent is

aanzienlijk. In de praktijk kan dit dus betekenen dat in het geval een broer en zus van respectievelijk 17 en 18 jaar oud die beiden op een studentenkamer wonen, geen gelijk recht zouden hebben als één van hun ouders iets overkomt. De broer van 17 heeft recht op een hogere vergoeding dan zijn 18 jarige zus. In de meeste gevallen zal het leeftijdsverschil echter groter zijn, maar dan nog. Het blijft in mijn ogen een vreemde situatie omdat de affectieve band niet enkel kan worden beoordeeld aan de hand van het feit of het kind thuis woont of niet. Wel is het een vooruitgang dat in dit voorstel deze categorie kinderen is opgenomen. Zoals bovenstaand is aangegeven konden zij bij het oude voorstel alleen in aanmerking komen voor een vergoeding via de weg van categorie g. Bij die hardheidsclausule diende het meerderjarige niet-thuiswonende kind de bijzondere relatie aan te tonen. In het geval van dit concept voorstel hoeft dat niet.

Bij de categorieën e en f is er niets veranderd. Gezien de discussies in de Eerste Kamer en in de Tweede Kamer over het oude wetsvoorstel was er, voor zover uit de Handelingen naar voren kwam, ook niet veel commentaar op deze categorieën. Wat mij wel opvalt is dat de lat-relatie wederom niet is opgenomen. Gezien de omvang van deze groep had ik het passend gevonden als ook deze relatie

expliciet zou zijn opgenomen. Ook de relatie tussen broers en zussen is wederom niet vastgelegd. Zoals eerder aangegeven is de broer-zus relatie een zeer intense relatie. Zij hebben nu enkel de mogelijkheid om via categorie g de bijzondere affectieve relatie aan te tonen. Dit betekent dat zij zelf de bewijslast hiervoor dragen.

Ondanks dat de kring van begunstigden hier en daar is aangepast, kan ik mij voorstellen dat bij de behandeling van dit voorstel in de Eerste Kamer en Tweede Kamer discussie zal blijven bestaan over de

(26)

22 (beperkte) kring van gerechtigden. Dat een lat-relatie niet expliciet is genoemd was voor de VVD bij het eerste wetsvoorstel al een struikelblok, net als het feit dat de relatie tussen broers en zussen niet expliciet is opgenomen.

4.3 Hoogte van de affectieschadevergoeding

Over de hoogte van de vergoeding zijn de partijen het bij het voorstel uit 2003 niet eens geworden. Zo stelde toenmalig minister Donner destijds een bedrag voor van €10.000,-, terwijl uit het onderzoek van het WODC bleek dat een hoger bedrag wenselijker was. In het voorstel AMvB van 2010 werden dan ook hogere bedragen voorgesteld. Zoals al eerder is aangegeven waren dat bedragen tussen €12.500,- en €17.500,- , afhankelijk van de relatie en of er sprake was van overlijden of ernstig letsel.

In het nieuwe voorstel heeft Teeven naar voren gebracht dat hij voornemens is om bedragen ter beschikking te stellen tussen €12.500,- en €20.000,- euro.60

Ernstig en blijvend letsels

Overlijden Ernstig en blijvend letsel door een geweldsmisdrijf

Overlijden door een geweldsmisdrijf Echtgenoten/geregistreerde partners (a) €15.000 €17.500 €17.500 €20.000 Levensgezellen (b) €15.000 €17.500 €17.500 €20.000 Minderjarige kinderen e ouders (c en d) €15.000 €17.500 €17.500 €20.000 Meerderjarige thuiswonende kinderen en ouders (c) €15.000 €17.500 €17.500 €20.000 Pleegkinderen en ouders (e en f) €15.000 €17.500 €17.500 €20.000 Meerderjarige niet-thuiswonende kinderen en ouders (c en d) €12.500 €15.000 €€15.000 €17.500

(27)

23 Zorg in gezinsverband (e en f) €12.500 €15.000 €15.000 €17.500 Overige nauwe persoonlijke relaties (g) €12.500 €15.000 €15.000 €17.500

Wat is nu precies het verschil met de bedragen uit het oude voorstel? Het enige verschil is, dat in het voorstel uit 2014 een aantal categorieën recht hebben op een vergoeding die €2.500,- hoger ligt dan in het voorstel uit 2003. Teeven doet het in zijn Memorie van Toelichting voorkomen alsof hij het minimum bedrag van €10.000,- heeft verhoogd naar €12.500,- ten opzichte van het voorstel uit 2003. Dat is echter niet het geval nu in 2010 in de AMvB was opgenomen dat de laagste vergoeding geen €10.000,- betrof maar ook €12.500,-.

Gezien de schamele verhoging vraag ik mijn ten zeerste af of dit de bezwaren van de VVD en CDA wegneemt. Een verhoging van €2.500,- zal door de partijen vermoedelijk gezien worden als een te verwaarlozen bedrag gezien de hoogte die het CDA eerder in gedachten had en de VVD die in beginsel helemaal geen voorstander is van een gefixeerd bedrag.

In het wetsvoorstel is ook de mogelijkheid opgenomen om het uit te keren bedrag te begrenzen in geval er een grote groep naasten of nabestaanden is. Teeven geeft aan dat hij in beginsel geen

maximumbedrag wil invoeren, maar wanneer in de praktijk zou blijken dat dit wel nodig is, er via de wet wel een mogelijkheid toe bestaat.61

4.4 Invulling van ernstig en blijvend letsel

In het voorgaande hoofdstuk bleek vooral dat het CDA nogal wat op te merken had over de

onduidelijke terminologie van het wetsvoorstel uit 2003. De onduidelijkheid over de termen 'ernstig en blijvend letsel' was een groot struikelblok voor deze partij. Het grootste argument dat het CDA ervan weerhield om in de Eerste Kamer voor te stemmen was het feit dat deze termen niet werden ingevuld en niet wettelijk werden vastgelegd.62

Uit het huidige voorstel blijkt eveneens dat dit niet is geregeld. Teeven geeft in zijn Memorie van

61 Memorie van Toelichting bij concept wetsvoorstel Zorgschade en Affectieschade 2014, p. 22.

(28)

24 Toelichting aan dat hij bewust geen harde regels heeft willen formuleren en geen richtsnoeren heeft gegeven voor de invulling van deze begrippen. Hij acht het wenselijk dat dit wordt overgelaten aan de rechtspraak. Wel zet Teeven de deur op een kier. Als het aan hem ligt komt er een grondslag in de wet die, wanneer dat nodig blijkt, de begrippen 'ernstig en blijvend letsel' meer precisering en duidelijkheid kan geven. Maar op voorhand zullen deze begrippen niet door de politiek worden ingevuld en

vastgelegd.63

Enerzijds vind ik het begrijpelijk dat deze termen niet worden ingevuld. Omdat affectieschade een nieuwe vorm van schade is, kan ik mij er iets bij voorstellen dat de staatssecretaris wil kijken wat er in de praktijk gebeurd wanneer het wetsvoorstel wordt aangenomen. Ook kan ik mij voorstellen dat er opnieuw ellenlange discussies gaan ontstaan binnen de politiek wanneer deze begrippen nu worden ingevuld. Er zullen partijen zijn die vinden dat de begrippen ruimer dienen te worden uitgelegd en er zullen partijen zijn die vinden dat de begrippen strikter genomen moeten worden.

Anderzijds valt er ook wat voor te zeggen om de begrippen wel al invulling te geven. De claimcultuur waar de VVD bang voor is kan wellicht worden beperkt door op voorhand wettelijk vast te leggen wat onder ernstig en blijvend letsel dient te worden verstaan. Voor naasten en nabestaanden kan er ook meer duidelijkheid worden verschaft over de kans van slagen van een beroep op

affectieschadevergoeding als zij weten wanneer er sprake is van ernstig en blijvend letsel. Dit kan teleurstelling bij een beroep op de vergoeding voorkomen. Het is niet zo dat bij het invullen van de begrippen het wiel opnieuw uitgevonden dient te worden. Met de Smartengeldgids is er een aardige leidraad om de begrippen op voorhand invulling te geven. In deze gids wordt namelijk van

verschillende soorten letsel het 'ernstigheids niveau' bepaald en vervolgens op geld gewaardeerd. In hoofdstuk 6 zal ik hier uitgebreider op in gaan. Het belangrijkste argument tegen het op voorhand invullen van de begrippen is dat het veel moeilijker, zo niet onmogelijk, is om maatwerk te leveren. Hoe is er vanuit de politiek gereageerd op het conceptvoorstel? Komt het voorstel tegemoet aan de partijen die in 2010 niet voor het toenmalige wetsvoorstel stemde? En hoe wordt er gekeken vanuit de wetenschappelijke wereld, zien zij verbeteringen in dit voorstel? Hoe staan letselschade advocaten tegenover het voorstel van Teeven? Zien zij dit als een positieve ontwikkeling voor hun (toekomstige) cliënten? In het volgende hoofdstuk zal ik deze vragen beantwoorden.

(29)

25

5. Kritiek op het voorstel

5.1 Inleiding

Na jarenlange discussies over het oude voorstel, tal van onderzoeken naar affectieschade en de behoefte daaraan, zou je wellicht verwachten dat het voorstel uit 2014, positief zou worden ontvangen. Dit blijkt echter niet helemaal het geval te zijn. Waar een aantal politieke partijen zich goed in het nieuwe

voorstel kunnen vinden, is er vanuit de wetenschappelijke wereld en de rechtspraak toch kritiek te ontdekken.

5.2 Ontvangst in de Tweede Kamer

Omdat het wetsvoorstel uit 2003 in 2010 in de Eerste Kamer is gestrand, had ik graag de visie op het huidige voorstel van de fracties uit de Eerste Kamer, die destijds tegenstemden, willen vernemen. Nu het wetsvoorstel nog (lang) niet voorligt in de Eerste Kamer meldden veel partijen dat het onmogelijk was om vanuit hun fractie een reactie te geven en verwezen zij mij door naar de fracties in de Tweede Kamer. Ik heb daarom verschillende partijleden benaderd en hun mening gevraagd over het concept wetsvoorstel. De meeste Kamerleden hebben geen reactie willen geven. Zij gaven aan dat zij hiertoe pas bereid waren op het moment dat het voorstel in de Tweede Kamer wordt besproken. In deze paragraaf zal ik dan ook alleen de reacties van de PvdA en de SP op het voorstel weergeven.

5.2.1 Partij van de Arbeid

Zowel de Tweede Kamerfractie als de Eerste Kamerfractie stemden, in respectievelijk 2005 en 2010, voor het toenmalige wetsvoorstel. Waarschijnlijk zal dat bij het huidige voorstel ook het geval zijn. De fractie geeft aan dat zij altijd al voorstander is geweest van een ruime kring van gerechtigden. Dat deze vaste kring van gerechtigden nu ook is uitgebreid met niet-thuiswonende kinderen is wat de PvdA betreft dan ook een goede ontwikkeling. Wel is zij van mening dat de kring van gerechtigden niet te groot moet zijn zodat wordt voorkomen dat de schadevergoedingen niet buitenproportioneel raken en hierdoor niet vergoed kunnen worden. Wellicht is dit dan ook één van de redenen waarom de PvdA het niet nodig vindt dat een lat-relatie ook wordt opgenomen in de wet. De PvdA stelt dat bij een lat-relatie geen objectiveerbare feiten zijn op basis waarvan een relationeel verband kan worden vastgesteld. Zij vindt de hardheidsclausule die in de wet is opgenomen, een goede uitweg voor mensen die dit type relatie hebben. Zij zullen dan moeten aantonen dat er sprake is van een affectief bestendig relationeel verband. Ook vindt de PvdA dat de wetgeving niet mag uitnodigen tot fraude. Zij bedoelt hiermee te

(30)

26 zeggen dat wanneer naasten en nabestaanden, die een lat-relatie hadden met het slachtoffer, in de vaste kring van gerechtigden opgenomen zouden worden, er makkelijker fraude gepleegd kan worden. Op de hoogte van bedragen heeft de PvdA vrijwel geen kritiek. Zij kon zich in 2003 vinden in een vergoeding van €10.000,-. De PvdA heeft er dan ook geen bezwaren tegen dat de bedragen nu zijn verhoogd. Volgens de partij voldoen de nieuwe bedragen aan de wensen van naasten en nabestaanden. Over het verschil in de hoogte van de uit te keren vergoeding tussen thuiswonende en

niet-thuiswonende kinderen geeft de PvdA aan dat zij zich nog niet een expliciete mening heeft gevormd. Wel stelt de partij dat het in beide gevallen om familie gaat dus dat zij daarom neigt naar de mening dat er geen verschil in de hoogte van het bedrag moet zijn.

Over de invulling van de begrippen 'ernstig en blijvend letsel' heeft de PvdA wel op te merken dat zij het jammer vindt dat dit (later) door middel van een AMvB wordt ingevuld. Dit is teleurstellend omdat de PvdA daardoor haar democratische plicht niet goed kan vervullen.64

Gezien de over het geheel genomen positieve houding van de PvdA lijkt het verschil in hoogte van de vergoeding tussen thuiswonende en niet-thuiswonende kinderen voor de PvdA geen breekpunt te zijn. Ook de later in te vullen begrippen 'ernstig en blijvend letsel' lijken voor haar geen reden om op voorhand tegen dit voorstel te stemmen. Zij deelt namelijk ook mede dat zij het nieuwe voorstel beschouwt als een verbetering ten opzichte van het oude. Dat heeft voor de partij met name te maken met de uitbreiding van de kring van gerechtigden.

5.2.2 Socialistische Partij

De heer Van Nispen van de SP was helaas niet bereid om te reageren. Hij wilde pas op de details ingaan wanneer het wetsvoorstel in de Tweede Kamer wordt besproken. Wel kon hij zeggen dat de SP positief tegenover het vergoeden van affectieschade staat. Gezien het vorige voorstel, dat ook door de SP werd gesteund in zowel de Eerste en Tweede Kamer, lijkt het mij dat zij het huidige voorstel ook zullen steunen. Helemaal gezien het feit dat het huidige voorstel op bepaalde punten beter voor naasten en nabestaanden uitpakt dan het vorige voorstel.65

64 E-mail van 1 juli 2015 van Ineke Zeeman, PvdA, beleidsmedewerker Justitie.

65 E-mail 22 juli 2015 van de heer Van Nispen, Tweede Kamerlid SP. Alle politieke partijen zijn door mij benaderd. Alle andere partijen wilde geen reactie geven. Zij wilden wachten tot de behandeling in de Tweede Kamer eind 2015.

(31)

27 5.3 Visie letselschade advocatuur

Wat vinden letselschade advocaten van het concept wetsvoorstel? Zien advocaten voordelen voor hun cliënten en hoe denken zij over de kring van gerechtigden en de discussies die kunnen ontstaan rondom de term ‘ernstig en blijvend letsel’? Dit zijn een aantal van de vragen die ik aan letselschadeadvocaten heb voorgelegd. Daarnaast heb ik hun mening gevraagd over de hoogte van de vergoedingen en de differentiatie. Tot slot is aan hen voorgelegd of zij het nieuwe voorstel een verbetering vinden ten opzichte van het voorstel dat in 2010 is gestrand.

Sap Advocaten geeft aan dat zij bij de kring van gerechtigden de broers en zussen mist. Zij stelt dat zij zich kan voorstellen dat de impact van overlijden of het oplopen van zeer ernstig letsel ook voor broers en zussen zeer groot is. Net als de ouders, leven broers en zussen in veel gevallen ook samen met het slachtoffer en verandert door het overlijden of ernstig letsel de gezinsdynamiek. Over de hoogte van de vergoedingen heeft Sap Advocaten niet zo veel op te merken. Zij geeft aan dat zij de vergoeding redelijk vindt. Het gaat er volgens Sap Advocaten ten slotte om dat de naasten en nabestaanden min of meer worden erkend in hun verdriet. Een hoger bedrag draagt daar niet aan bij, zo meent Sap

Advocaten. Wel vreest zij dat het oningevuld laten van de begrippen 'ernstig en blijvend letsel' tot veel discussie zal leiden. Een percentage functionele invaliditeit zegt volgens Sap Advocaten immers niet alles over de impact van het letsel op het (gezins)leven. Zij verwacht dat in het belang van naasten en nabestaanden als snel de grenzen opgezocht zullen worden om in zo veel mogelijk gevallen een beroep te kunnen doen op een vergoeding. Zij kan zich bijvoorbeeld voorstellen dat bij een kind met ernstig letsel, maar met minder dan 70% functionele invaliditeit, eerder behoefte aan een vergoeding bestaat. De vraag hoe ernstig en blijvend het letsel van het kind dan moet zijn, zal tot grote discussies leiden.66 Het is mij niet helemaal helder wat Sap Advocaten met het voorgaande bedoelt. De discussie over functionele invaliditeit van minder dan 70% zal naar mijn idee niet alleen spelen bij kinderen maar ook bij volwassenen.

Sap Advocaten vindt het huidige voorstel wel een verbetering ten opzichte van het oude. De hoogte van de vergoedingen, die iets naar boven zijn bijgesteld, is in het voordeel van de naasten en nabestaanden. Ook heb ik een aantal vragen voorgelegd aan advocaat John Beer van Beer Advocaten. Hij stelt voorop dat hij voorstander is van het voorstel. Wel betreurt hij de inadequate gang van zaken rondom het voorstel. Ik vermoed dat hij hiermee doelt op de lange looptijd. Inmiddels is men al zo'n 12 jaar aan het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Tijdens de raadscommissie was er enige onduidelijkheid omtrent de vergoeding (200 euro) voor instrumentaal of vocaal onderwijs.. De vraag was of dit bedrag nu bovenop de 200

Op de vraag, of de bepalingen zoals ze nu zijn opgenomen in de wet, het op termijn mogelijk maken om tot een register van, voor en door leraren te komen, indien de beroepsgroep

De voorgestelde regeling is afgebakend met het oog op een voortvarende afwikkeling van de vergoeding tot affectieschade: er bestaat uitsluitend een aanspraak op vergoeding in

Een punt van discussie was of het maken van bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een primair besluit zou kunnen leiden tot het vergoeden van de kosten die gepaard gaan met

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

De linguistiek zoals wij die kennen is eenmaal begroet als een bevrijding. Het was de eenvoud die een systeem mogelik maakte, dat geen andere lacune vertoonde, dan aan de

Het door de liberale senaatsfractie tevens geuite bezwaar dat in de praktijk de verzekeraar betaalt, zodat vergoeding van affectieschade van de dader zelf geen ‘opoffering’ eist,