• No results found

De interpersoonlijke relaties van kinderen met een chronische ziekte in het onderwijs : een onderzoek naar de sociale verschillen tussen chronisch zieke kinderen in het speciaal onderwijs en gezonde leeftijdsgenoten bin

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De interpersoonlijke relaties van kinderen met een chronische ziekte in het onderwijs : een onderzoek naar de sociale verschillen tussen chronisch zieke kinderen in het speciaal onderwijs en gezonde leeftijdsgenoten bin"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

The interpersonal relationships of children with chronic

illness in at school

a study of social differences between chronically ill children in special schools

and healthy peers in primary schools.

De interpersoonlijke relaties van kinderen met een

chronische ziekte in het onderwijs

een onderzoek naar de sociale verschillen tussen chronisch zieke kinderen in

het speciaal onderwijs en gezonde leeftijdsgenoten binnen het reguliere

onderwijs.

Masterscriptie:Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam Naam: J.J.Vollenbroek Adres: Watteaustraat 6-3 Woonplaats: Amsterdam Telefoon: 06-51964114 Studentennummer: 10003885 Emailadres: jeanellvollenbroek@gmail.com Onderwerp:Leerkracht-leerlingrelatie Begeleider:F.C.Jellesma Amsterdam, 2014 1

(2)

Samenvatting

Title: The interpersonal relationships of children with chronic illness in at school: a study of social differences between chronically ill children in special schools and healthy peers in primary schools.

Inhoudsopgav

Key words: chronic illness, parenting stress, student-teacher relationship, feel socially accepted, developmental system theory

Titel: De interpersoonlijke relaties van kinderen met een chronische ziekte in het onderwijs: een onderzoek naar de sociale verschillen tussen chronisch zieke kinderen in het speciaal onderwijs en gezonde leeftijdsgenoten binnen het reguliere onderwijs.

Kernwoorden: chronische ziekte, opvoedingsstress, leerling-leerkrachtrelatie, sociaal aanvaard voelen, developmental system theorie

In de huidige studie wordt onderzocht in hoeverre er verschillen bestaan in opvoedingstress bij ouders, leerkracht-leerlingrelatie en sociaal aanvaard voelen tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten. Tevens wordt onderzocht of er een samenhang bestaat tussen opvoedingstress en de dimensies van de leerkracht-leerlingrelatie. Respondenten waren 42 leerlingen (in de leeftijd van 8 tot 13 jaar) van het speciaal onderwijs en 39 leerlingen (in de leeftijd van 8 tot 13 jaar) van een reguliere basisschool. De moeders van alle leerlingen deden eveneens mee aan het onderzoek. Zij vulden vragenlijsten in en deze werden geanalyseerd met behulp van onafhankelijke t-toetsen en een multivariate varantie analyse. De bevindingen lieten zien dat: (1) er geen verschillen waren tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten wat betreft de leerkracht-leerling relatie (2) moeders met een chronisch ziek kind meer opvoedingstress ervoeren dan moeders met een gezond kind; (3) er geen samenhang te vinden was tussen de leerling-leerkracht relatiedimensies en opvoedingstress (4) er geen verschillen waren tussen leerlingen met een chronische ziekte en gezonde leeftijdsgenoten wat betreft sociaal aanvaard voelen.

The current study examined whether there are differences in parenting stress, teacher-student relationship and social acceptation between children with chronic illness and their peers. Participants included 42 students (aged 8-13) of a special education school and 39 students (aged 8-13) of a regular primary school. The mothers of all student also took part in the study. They filled in questionnaires, which were analysed using independent t-tests and multivariate analysis of variance. Results indicated that: (1) there are no differences between chronically ill children and healthy peers regarding the teacher-student relationship; (2) mothers with chronically ill children experience more parenting stress than mothers with a healthy child; (3) there was no correlation found between the dimensions of teacher-student relationship and parenting stress (4) there are no differences between chronically ill children and healthy peers regarding social acceptation.

(3)

Inhoudsopgave

Samenvatting……… 2

Inleiding……….... 4

Aanleiding………... 4

HEART model ………... 6

Verband tussen ouder-kind relatie en leerkracht-leerling relatie……….. 7

Chronische ziekte en opvoedingsstress van ouders……….. 9

Chronische ziekte en sociaal aanvaard voelen……….. 10

Vraagstelling………. 11 Methode... 12 Deelnemers………... 12 Procedure………. 13 Meetinstrument……… 14 Statistische analyse……….. 15 Resultaten……… 16 Data inspectie……… 17

Leerkacht- leerling relatie……… 17

Opvoedingsstress moeder……… 18

Sociaal aanvaard voelen……….. 18

Discussie………. 19

Literatuurlijst……… 23

Bijlagen... 26

Bijlage 1: Toestemmingsformulier ouders………. 26

Bijlage 2: Correlatie-analyses tussen alle variabelen……….. 28

(4)

Inleiding Aanleiding

Het ziektepatroon bij kinderen is de laatste decennia sterk veranderd. Vroeger overleden kinderen bijvoorbeeld al gauw aan infectieziekten, maar tegenwoordig komen infectieziekten nog nauwelijks voor. Volgens Mourik (2005) is de overlevingskans van veel patiënten aanzienlijk verbeterd door verbeteringen in de diagnostiek en behandelmethoden in de geneeskunde, maar niet altijd wordt de ziekte ook genezen. Hierdoor is er sprake van een toename in het aantal ‘chronisch zieke’ kinderen (Mourik, 2005). We spreken van een chronische ziekte wanneer het gaat om een ziekte die met behulp van medisch wetenschappelijke kennis en een medisch erkend meetproces vast te stellen is; de klachten zes maanden of langer aanhouden en/of slechts kleine veranderingen of progressie laten zien en impact op het functioneren van het kind/ de adolescent hebben (Williams, 1997; Mokkink, van der Lee, Grootenhuis, Offringa, van Praag, & Heymans, 2007). Te denken valt aan ziekten als: astma, diabetes, cystic fibrosis (taaislijmziekte), hartafwijkingen, chronische darmontstekingen, epilepsie, nierfalen, juveniele reumatoïde artritis en tegenwoordig soms ook kanker (Mokkink et al). Volgens Oenema-Mostert (2006) is 5 tot 30% van de Nederlandse leerlingen chronisch ziek. Brown (1999) en Eiser (1993) schatten dat 10 tot 15% van leerlingen onder de 18 jaar een chronische ziekte oploopt. Naar schatting zullen deze percentages blijven toenemen door ontwikkelingen in de kindergeneeskunde.

De CG Raad (Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland) heeft onderzocht wat deze ontwikkelingen betekenen: namelijk welke knelpunten er bestaan voor kinderen met een chronische ziekte en hun ouders in de zorgverlening en in de maatschappelijke participatie (Claessens & de Boer, 2002). Uit dit onderzoek blijkt dat het bij veel chronisch zieke kinderen lang duurt voordat er een diagnose gesteld kan worden. Bij 40% van de kinderen duurt dit twee tot tien jaar, maar soms gebeurt dit helemaal niet (Mourik, 2005). Aangezien een diagnose vaak nodig is om scholen en ouders financieel bij te staan, betekent het (tijdelijk) uitblijven van een diagnose dat leerkrachten en ouders het vaak moeten doen met hetzelfde budget als gezonde leeftijdsgenoten (Mourik, 2005). Dit geeft een aantal praktische problemen aan.

Wat betreft de consequenties voor het emotioneel welzijn van het kind, kan gesteld worden dat chronische ziekten in ieder geval een grote impact hebben op het leven van een kind. Zo beweegt een leerling met een chronische ziekte zich in veel verschillende werelden.

(5)

Deze kinderen moeten zich, naast school en het gezin, ook zien te redden in de wereld van het ziekenhuis. Zowel in het ziekenhuis als thuis wordt het kind blootgesteld aan vele stressvolle situaties wat kan bijdragen aan dagelijkse moeilijkheden. Zo zijn veel leerlingen met een chronische ziekte sneller en vaker moe, vaak minder geconcentreerd en sneller prikkelbaar (Mourik, 2005). Chronische ziekten kunnen (afhankelijk van de aard) de schoolprestaties beïnvloeden en sommige chronische ziekten, dan wel hun behandeling, kunnen een nadelige invloed hebben op de intelligentie (Sexon & Madan-Swain, 1995). Andere chronische ziekten kunnen in verband staan met verminderde schoolprestaties alsmede schoolverzuim vanwege de ziekte zelf en/of de medische behandelingen (La Greca, 1990). Denk bijvoorbeeld aan de bestraling van een hersentumor.

Al deze gevolgen voor het kind kunnen ook doorwerken op de interpersoonlijke relaties. Verreweg het meeste onderzoek dat hiernaar gedaan is, heeft betrekking op de ouder-kind relatie. Verslechteringen in deze relatie zijn doorgaans te wijten aan een toename van stress bij ouders (Eiser, 1993). Voor de ouders is het vaak moeilijk en belastend om voor een ziek kind te zorgen, waardoor zij vaak gevoelens van boosheid, wanhoop en machteloosheid hebben (Oenema-Mostert, 2006). Deze emoties van ouders zijn van invloed op de beleving en mogelijkheden van hun kind en dit kan doorwerken op het zelfbeeld van het kind (Duijzer- Van Dijk, 1998). Ook kan stress bij ouders van invloed zijn op hun opvoedkundig handelen.

Over de invloed van een chronische ziekte op de interpersoonlijke relaties die het kind op school heeft, is een tekort aan informatie. In deze scriptie zal hierop worden ingegaan. Meer specifiek zal worden nagegaan hoe deze kinderen functioneren in het speciaal basisonderwijs. Allereerst zal door middel van het HEART-model nader worden toegelicht welke veranderingen bij het kind verwacht worden indien het geconfronteerd wordt met een chronische ziekte en welke veranderingen juist niet. Daarna zal vanuit de developmental systems theorie worden uitgelegd dat de ouder-kind relatie in verband staat met de leerlingrelatie. Tevens wordt er gekeken welke invloed dit kan hebben op de leerkracht-leerlingrelatie en het chronisch zieke kind. Vervolgens zal worden toegelicht waarom een chronische ziekte bij het kind kan leiden tot opvoedstress bij de moeder. Ten slotte zal vanuit een theoretisch kader besproken worden welke effecten er theoretisch te verwachten zijn in de relaties die chronisch zieke kinderen hebben met gezonde leeftijdsgenoten.

(6)

HEART model

Uit vele studies kwam naar voren dat kinderen met een chronische ziekte vrijwel niet verschillen in het psychosociaal functioneren in vergelijking tot gezonde leeftijdsgenoten (Noll & Kupst, 2007). Het blijkt echter wel dat kinderen met een chronische ziekte eerder een beroep doen op hun ouders dan gezonde leeftijdsgenoten (Noll & Kupst). Hoe dit precies zit wordt uitgelegd door middel van het HEART model (Human Evolutionairy Respons to Trauma; Noll & Kupst).

Noll en Kupst (2007) hebben een review onderzoek gedaan naar het psychosociale functioneren van chronisch zieke kinderen. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat kinderen met een chronische ziekte (kanker, sikkelcelziekte, reuma, hemofilie) vergelijkbare prevalentie hebben wat betreft psychosociale problemen als gezonde leeftijdsgenootjes (Noll et al., 1996; Noll, Reiter-Purtill, Vannatta, Gerhardt & Short, 2007). Hoewel er gevolgen zijn voor deze kinderen (leerachterstand,

vermoeidheid, stress), verbaasde het de onderzoekers dat er geen sprake bleek te zijn van psychopathologie of psychosociaal disfunctioneren (Noll & Kupst). Via het HEART model, een evolutionair model, proberen de onderzoekers de reacties van kinderen te begrijpen bij pediatrisch traumatische gebeurtenissen (meer specifiek gericht op chronische ziekten). Dat psychopathologie bij kinderen met een

chronische ziekte uitblijft, is volgens de onderzoekers beter te begrijpen wanneer er gekeken wordt naar welk gedrag evolutionair gezien het meest effectief zou zijn in geval van ziekte (Noll & Kupst). Blootstelling aan een chronische ziekte veroorzaakt volgens de onderzoekers verschillende reacties zoals het zoeken van nabijheid bij een hechtingsfiguur, verhoogde alertheid, bewustzijn van omgeving en waakzaamheid (Noll & Kupst). Dit zijn namelijk in de evolutie overlevingsmechanismen geweest: het zieke kind is sterk afhankelijk van anderen in zijn veiligheid (Noll & Kupst). Teruggetrokken, depressief of externaliserend gedrag zouden de overlevingskansen van het kind juist verkleinen. Dergelijk disfunctioneel gedrag treedt volgens het HEART model alleen op wanneer de chronische ziekte het centraal zenuwstelsel

) Figuur 1 Human evolutionary response to

trauma/stress (HEART)

(7)

aantast (hersentumoren, hoofdletsel, neurofibromatosis), of wanneer de chronische ziekte direct gerelateerd is aan familie (misbruik/verwaarlozing, disfunctioneren familie, overlijden van ouder(s),) (Noll & Kupst; figuur 1).

Kortom, kinderen met een chronische ziekte zouden volgens deze onderzoekers eerder nabijheid zoeken bij hun primaire hechtingsfiguur (ouders) omdat ze bang zijn voor een nieuwe fysieke bedreiging. Daarnaast blijkt dat ouders zich vaak afhankelijk opstellen naar deze kinderen, wat kan zorgen voor een stressvolle situatie (Hokkanen, Eriksson, Ahonen & Salantera, 2004). Ouders handelen vaak beschermend naar hun chronisch zieke kind, waardoor het voor deze kinderen mogelijk moeilijk is zich onafhankelijk op te stellen naar hun ouders. Wat resulteert in een afhankelijke ouder-kindrelatie. Wellicht zullen deze kinderen dan ook minder conflicten ervaren met ouders dan hun gezonde leeftijdsgenoten. Mogelijk zou om deze redenen de relatie met ouders verschillen in vergelijking tot gezonde leeftijdsgenoten. Deze relatie is tijdens de ontwikkeling van het kind juist van belang omdat de ouder-kind relatie (vaak kind en moeder) een voorspeller is voor de ontwikkeling van gedragsproblemen, relaties met leeftijdsgenoten, schoolse vaardigheden en aanpassingen in de klas (Pianta, Hamre & Stuhlman, 2003). De invloed die deze relatie kan hebben op de relatie tussen leerkrachten en leeftijdsgenoten is nog onduidelijk. Door middel van de ‘Developmental System Theory’ (DST; Pianta, Hamre & Stuhlman, 2003) wordt gekeken in hoeverre deze aspecten (meer nabijheid, minder conflict en meer afhankelijkheid) terugkomen in de leerkracht-leerlingrelatie.

Verband tussen ouder-kind relatie en leerkracht-leerling relatie Vanuit de DST worden zowel ouder-kind en

leerkracht-leerling relaties gezien als systemen: een mentaal werkmodel waarmee het kind interacties duidt op basis van de ideeën en overtuigingen die het heeft gevormd in zijn ontwikkeling vanuit een combinatie van genen, omgeving en epigenetische factoren (Bronfenbrenner & Morris, 1998). Een relatie tussen docent en leerling wordt niet alleen bepaald door de interacties tussen deze twee en ook niet puur en alleen door kind karakteristieken (temperament, intelligentie, communicatie

Figuur 2. A conceptual model of teacher-child relationships

(8)

vaardigheden) (features of individuals, figuur 2.). De interacties worden ook beïnvloed door externe invloeden (zie pijlen, figuur 2). In het geval van leerling-leerkracht relatie, is de manier van werken van een school (external influences, figuur 2) van invloed op het gedrag van de leerkracht (representational model, figuur 2) wat zo ook weer zijn invloed heeft op de leerling (information exchange process, figuur 2). Daarnaast worden de interacties beïnvloed door de verwachtingen die de leerling en de leerkracht van elkaar hebben (Pianta, Hamre & Stuhlman). Bijvoorbeeld: een leerkracht die weinig kennis en ervaring heeft met een chronisch ziek kind, kan verkeerde of niet gepaste verwachtingen hebben. Hierdoor kunnen deze kinderen soms onterecht worden uitgesloten voor een activiteit, wat mogelijk zorgt voor teleurstelling van het chronisch zieke kind. Hierdoor wordt de leerkracht-leerling relatie verstoord.

De externe invloeden zoals de ouder-kind relatie hebben eveneens invloed op de leerkracht-leerlingrelatie (Pianta, Hamre & Stuhlman, 2003). Deze link tussen de kwaliteit van de ouder kind relatie en de relatie van het kind met de leerkracht sluit aan bij de gehechtheidstheorie van Bowlby (1969). Hoewel de leerkracht -leerlingrelatie geen primaire gehechtsheidsrelatie is (daarvoor is deze over het algemeen te weinig exclusief en van te korte duur), geldt wel dat kinderen de veiligheid zoeken en profiteren van ervaren veiligheid in de relatie met de leerkracht (Hamre & Pianta, 2001).

De leerling-leerkrachtrelaties worden over het algemeen vaak ingedeeld in drie dimensies: nabijheid, conflict en afhankelijkheid (Birch & Ladd; Hamre & Pianta, 2001). In het huidige onderzoek wordt er gekeken naar het perspectief van de leerling in het speciaal onderwijs, waarbij gebruikt gemaakt is van de nieuwe leerling-vragenlijst over de kwaliteit van de relatie met de leerkracht (RVL; Koomen & Jellesma, 2012). De dimensie afhankelijkheid is daarentegen niet terug te vinden in de RVL, in plaats daarvan wordt een andere negatieve dimensie van de relatie gemeten; Negatieve verwachtingen. Nabijheid kan omschreven worden als de mate van warmte, openheid en veiligheid in de relatie. Conflict wordt omschreven als strijd, dwang en negatieve interacties in de relatie. Negatieve verwachtingen meet de negatieve zijde ofwel gebrek aan vertrouwen in de beschikbaarheid en responsiviteit van de leerkracht (Koomen & Jellesma, 2012).

In het beperkte aantal beschikbare studies naar relatiekwaliteit tussen het chronisch zieke kind en de leerkracht zijn verschillende effecten gevonden. Clay, Cortina, Harper, Cocco en Dortar (2004) merkten dat 50% van de leerkrachten in hun steekproef het gevoel

(9)

had geen adequate kennis en vaardigheden te bezitten om leerlingen met een chronische ziekte te ondersteunen. Een gevolg hiervan kan zijn dat leerkrachten de verkeerde of niet gepaste (te hoge of te lage) verwachtingen hebben of dat ze een negatief beeld hebben van de werkelijke diagnose (Naafs-Wilstra, 1995). Deze verkeerde verwachtingen van een leerkracht over een leerling zijn zeer bepalend voor hoe de leerkracht met de leerling omgaat en dus bepalend voor de relatie (Pianta, Hamre, & Stuhlman, 2003). Daarnaast kwam uit het onderzoek van Nabors, Little, Akin-Little en Lobst (2008), waarbij leerkrachten uit het regulier onderwijs vergeleken worden met leerkrachten uit het speciaal onderwijs, dat leerkrachten uit het speciale onderwijs meer kennis hebben over specifieke ziektes dan leerkrachten uit het reguliere onderwijs. Toch hebben zij volgens Nabors en collega’s (2008) niet meer kennis over de behoeften van kinderen met een chronische ziekten.

Wanneer gekeken wordt naar de DST, waarbij de opgedane ervaring van kinderen in relatie met ouders voortvloeien in de relatie tot de leerkracht, zou een nabije en afhankelijke relatie met weinig conflicten van ouders met een chronisch ziek kind van invloed kunnen zijn op de relatie met de leerkracht. Verwacht wordt dan dat de leerkracht-leerlingrelatie eveneens gekenmerkt wordt door meer nabijheid, meer afhankelijkheid en minder conflict.

Chronische ziekte en opvoedingsstress van ouders

Hoewel uit onderzoek is gebleken dat chronisch zieke kinderen meer nabijheid zoeken, afhankelijker zijn en minder conflicten hebben dan gezonde leeftijdsgenoten, ervaren ouders zoals eerder gesteld mogelijk ook meer stress tijdens het opvoeden van een chronisch ziek kind. Gekeken naar het HEART model kan er sprake zijn van psychopathologie bij kinderen met een chronische ziekte, wanneer er problemen in het gezin ontstaan (figuur 1.). Vaak is de draagkracht voor ouders hoog, waardoor er stress kan ontstaan. Dit kan nadelig zijn voor het chronisch zieke kind.

Bijna alle ouders ervaren gedurende de opvoeding van kinderen op een gegeven moment een bepaalde mate van stress. Deze stress ontstaat wanneer er een verschil bestaat tussen de taken die horen bij het ouderschap en de middelen die ouders beschikbaar hebben om aan deze taken te voldoen, ook wel opvoedingsstress genoemd (Williford, Calkins & Keane, 2007). Ouders van kinderen met een chronische ziekte hebben over het algemeen een extra stressfactor: naast de zorg voor hun chronisch zieke kind moeten ze ook voldoen aan de behoeftes van andere familieleden.

(10)

Uit onderzoeken naar de relatie van ouders met kinderen met een chronische ziekte blijkt dat ouders die opvoedingsstress ook daadwerkelijk ervaren. Sokol en collega’s (1996) beschrijven de verschillen tussen ouders van chronisch zieke kinderen en ouders van gezonde leeftijdsgenoten. Ouders met een chronisch ziek kind blijken vaker onzeker te zijn over de gezondheid van het kind, de veranderingen in routines en rollen binnen het gezin, de emotionele, de academische en beroepsbeperkingen van het kind in vergelijking met ouders van gezonde kinderen (Sokol et al., 1996). Deze resultaten werden bevestigd in de review van Grootenhuis en Last (1997). Emotionele problemen (angst, stress en depressie) kwamen vaker voor bij ouders van kinderen met kanker dan bij ouders met gezonde kinderen. Dit bleek niet zozeer te wijten aan de diagnose en behandeling, maar aan de ziekenhuisbezoeken en functionele beperkingen van het kind. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat ouders naast het draaiende houden van het gezin zich ook bezig moeten houden met de functionele beperkingen en de ziekenhuisbezoeken van het chronisch zieke kind,wat kan zorgen voor extra opvoedingsstress. Door deze opvoedingsstress wordt de ouder-kindrelatie verstoord, wat nadelig kan zijn voor het functioneren van het kind. Verwacht wordt dat in dit onderzoek eveneens meer opvoedingsstress wordt gerapporteerd door ouders met chronisch zieke kinderen in vergelijking tot ouders met gezonde leeftijdsgenoten. Mogelijk zal deze opvoedingstress samenhangen met meer conflicten, minder nabijheid en meer negatieve verwachtingen in de leerkracht-leerlingrelatie.

Chronische ziekte en sociaal aanvaard voelen

Het HEART model geeft zowel verwachtingen voor de ouder-kindrelatie als de leerkracht-leerling relatie, maar er zijn geen voorspellingen met betrekking tot de relatie met leeftijdsgenoten. Niet alleen de relaties met ouders en leerkrachten zijn van invloed op het gedrag van het kind, maar ook de relaties met leeftijdsgenoten. Zo blijkt dat de manier waarop een leerkracht een chronisch ziek kind benadert, bepalend is voor de manier waarop klasgenoten met het kind omgaan. De relaties met klasgenoten is gedurende de kinderjaren van groot belang voor het sociaal welbevinden (Ladd, Herald-Brown & Kochel, 2006). Zo blijkt volgens het onderzoek van Ladd en Burghes (2001) dat positieve relaties tussen leeftijdsgenoten invloed hebben op het emotionele welzijn, de schoolprestaties en de psychosociale aanpassingen. Chronisch zieke kinderen in het reguliere onderwijs hebben het binnen de klas vaak moeilijker dan gezonde leeftijdsgenoten, omdat ze anders zijn dan de rest.

Zo blijkt uit diverse onderzoeken dat leerlingen met een chronische ziekte in het reguliere onderwijs een laag gevoel van sociale aanvaarding hebben. Sociaal aanvaard voelen

(11)

kan gedefinieerd worden als; “de mate van aanvaarding door significante anderen” (Harter, 1998). Boeckaerts en Röder (1999) geven, wat betreft het sociaal aanvaard voelen aan, dat chronisch zieke kinderen sociaal geïsoleerd kunnen raken doordat zij zichzelf anders voelen dan leeftijdgenoten en doordat gezonde kinderen soms misvattingen over hun ziekte hebben. Zowel de hoeveelheid sociale contacten als de aard van de sociale contacten kunnen veranderen doordat kinderen die chronisch ziek zijn een andere belevingswereld hebben dan gezonde leeftijdsgenoten. Zo zijn er volgens Meijer en collega’s (2000) verschillende aspecten die consequenties hebben voor kinderen met een chronische ziekte en die het contact met leeftijdsgenoten mogelijk kunnen beperken. Deze aspecten zijn: beperking in de fysieke activiteiten, verstoring van de dagelijkse activiteiten, zorgen over het fysieke uiterlijk en levensaanpassingen voortkomend uit intensieve behandelingen.

De aspecten die bij chronisch zieke kinderen voorkomen kunnen mogelijk ook zorgen voor een hechtere band met elkaar en wellicht zullen ze zich eerder sociaal geaccepteerd voelen. Kinderen die in dit onderzoek zijn onderzocht zitten namelijk in gespecialiseerd onderwijs voor chronisch zieke kinderen. Onderzoek naar minderheidsgroepen laat zien dat kinderen zich identificeren met elkaar (Rutland, et al., 2012). Binnen deze groep zullen zij zichzelf mogelijk eerder accepteren en respecteren hoe ze zijn. Zo blijkt uit een studie van Jugert en collega’s (2011) dat het delen van dezelfde eigenschappen (bijv. chronisch ziek zijn) eerder zorgt voor vriendschappen binnen deze groep. Verwacht wordt dan ook dat kinderen met een chronische ziekte zich meer sociaal aanvaard voelen dan gezonde leeftijdsgenoten.

Vraagstelling

Op basis van de literatuur is de volgende leidende onderzoeksvraag opgesteld: ‘Zijn er verschillen tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten van 8-13 jaar wat betreft de interpersoonlijke relaties? Hieruit zijn de volgende vier deelvragen opgesteld: 1. ‘Zijn er verschillen te vinden in de relatiekwaliteit tussen leerling-leerkracht bij kinderen van 8-13 jaar met en zonder een chronische ziekte?

2. ‘Zijn er verschillen tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten van 8-13 jaar ten aanzien van opvoedingsstress onder ouders?

3. ‘Is er een samenhang tussen opvoedingstress en de drie dimensies (Nabijheid, Conflict en Negatieve verwachtingen) van leerkracht- leerlingrelatie?

4. ‘Zijn er verschillen tussen chronisch zieke kinderen van 8-13 jaar en gezonde leeftijdsgenoten wat betreft sociaal aanvaard voelen?

(12)

Methode Deelnemers

Dit onderzoek richt zich op de vergelijking van chronisch zieke leerlingen en gezonde leeftijdsgenoten. Binnen dit onderzoek zijn er 14 speciale basisscholen vanuit cluster drie benaderd en 20 reguliere basisscholen benaderd. Uiteindelijk heeft één school voor chronisch zieke kinderen meegewerkt in dit onderzoek en één basisschool ter controle uit de provincie Overijssel. De geringe opkomst van scholen had te maken met al veel lopende onderzoeken waar scholen mee bezig waren, waardoor ze geen tijd zagen voor dit onderzoek. De leerlingen die op de chronisch zieke school verblijven bestaan uit zes verschillende groepen van ongeveer zeven leerlingen. Deze groepen zijn gecategoriseerd aan de hand van hun leeftijd en is vergelijkbaar met de groepen zes en zeven. Zij kregen allen les van een vrouw, waardoor er dus zes verschillende leraressen meededen aan dit onderzoek. De leerlingen van de reguliere basisschool zitten allemaal in groep zeven en ze kregen allen les van een lerares. De leeftijd van de participerende leerlingen varieerde tussen de acht en dertien jaar (M= 10.94, SD= 1.18). De deelnemers bestaan uit 46 jongens (56,8%) en 35 meisjes (43,2%). De ene helft van deze kinderen heeft een chronische ziekte, maar de andere helft is gezond. De ene helft van de proefpersonen bestaan uitsluitend uit chronisch zieke kinderen, dit was al nagegaan voor de selectie van de school. Naast inclusiecriteria zijn er ook een aantal exclusiecriteria opgesteld betreffende proefpersonen. Jongeren met ernstige gedragsproblematiek en een IQ dat lager is dan 70 kunnen niet deelnemen aan deze studie. Ten slotte zijn chronisch zieke leerlingen en gezonde leeftijdsgenoten met elkaar vergeleken qua geslacht en leeftijd. Het geslacht is met een Chi-kwadraat toets getoetst en leeftijd is met een t-toets getoetst. De chronisch zieke kinderen bleken ongeveer even oud te zijn als de gezonde kinderen (t=-1.44; df= 59.22; p=.15). Tevens bleken kinderen met en zonder een chronische ziekte niet significant van elkaar te verschillen wat betreft geslacht (chi²= 0.93; df= 1; p=. 34). In Tabel 1 zijn de algemene gegevens van de leerlingen weergegeven. Daarnaast heeft iedere moeder van het kind ook meegedaan aan het onderzoek. Hier zijn verder geen gegevens over bekend.

(13)

Tabel 1

Algemene gegevens.

Ziek Geslacht Aantal Leeftijd Ja Jongen Meisje 26 16 10.54 11.25 Nee Jongen Meisje 20 19 11.25 11 Totaal Jongens Meisjes Totaal 46 35 81 10.85 11.06 10.94 Procedure

In het huidig onderzoek zijn leerlingen gevraagd om te rapporteren over de kwaliteit van hun relatie met leraren en leeftijdsgenoten. Daarnaast rapporteerden ouders de mate van stress in de opvoedingssituatie. Basisscholen (zowel regulier en speciaal) in heel Nederland waren via een informatiebrief benaderd om mee te werken aan het onderzoek. In deze brief werd duidelijk gemaakt wat het onderzoek precies inhield en op wat voor een manier de participanten zouden gaan meewerken. Een week na verzending van de brief werden de scholen gebeld met de vraag of de school aan het onderzoek wilde deelnemen. Wanneer de school aangaf mee te werken met het onderzoek, zijn er afspraken gemaakt omtrent selectie van de klassen, het uitdelen van de toestemmingsbrieven naar ouders en de data wanneer de vragenlijsten afgenomen konden worden. Wanneer ouders toestemming gaven voor het onderzoek, kregen zij ook een brief thuis gestuurd met daarin de vragenlijst die zij moesten invullen. Deze brief werd bij de school weer afgeleverd. De afname van de vragenlijsten voor het kind heeft plaatsgevonden binnen de school van het kind. De vragenlijsten zijn in het reguliere onderwijs met de hele groep afgenomen, waarbij iedere leerling de vragenlijsten individueel invulde. Hierbij was een leerkracht aanwezig. De vragenlijsten in het speciaal onderwijs zijn met behulp van assistentie ingevuld. Sommige leerlingen konden niet zelfstandig de vragenlijsten invullen in verband met verschillende beperkingen. Tijdens de afnamen werd vermeld dat er op discrete wijze met de gegevens omgegaan zal worden en dat er geanonimiseerd werd.

Meetinstrumenten

Om de kwaliteit van de relaties tussen chronisch zieke kinderen en leeftijdsgenoten te meten werd er gebruik gemaakt van drie vragenlijsten. De één was gericht op

(14)

opvoedingstress van ouders, de ander op de relatie die een leerling met een leerkracht onderhoudt en de laatste was gericht op het sociaal aanvaard voelen van het chronisch ziek kind.

De Nijmeegse Ouderlijke Stress Index-verkort (NOSI-K) bestond uit 25 items die de negatieve beleving van de opvoedingstaak meten (bijv. ‘het ouderschap over dit kind is moeilijker dan ik dacht dat het zou zijn’). De NOSI-K was gebaseerd op de NOSI (de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index, de Brock, Vermulst, Gerris & Abidin, 1992), een vertaling en bewerking van de Parenting Stress Index van Abidin (1983). Het instrument is gericht op de ouder als informant en de beleving van de ouder staat centraal. De oorspronkelijke versie bevat 13 schalen, die gegroepeerd zijn in twee domeinen: een ouderdomein en een kinddomein. Voor screeningsdoeleinden was er de sterk verkorte versie ontwikkeld ten behoeve van preventieve doeleinden gericht op vroegtijdige onderkenning van ouderlijke opvoedingsbelasting als risicofactor (Brock, 1994). Deze korte versie, die in ongeveer vijf minuten afgenomen werd, bevat 25 items. Tien van de oorspronkelijke dertien schalen uit de NOSI werd door enkele items vertegenwoordigd. Het ouderdomein omvat de schalen: Competentie, Hechting, Depressie en Gezondheid. Het kinddomein omvat de schalen: Aanpassing, Stemming, Afleidbaarheid, Veeleisenheid, Positieve bekrachtiging en Acceptatie. Op een zespuntsschaal (1 ‘helemaal niet mee eens’; 6 ‘helemaal mee eens’) gaf de ouder aan in hoeverre hij het wel of niet eens is met de stellingen. De betrouwbaarheid van de NOSI-K is met waarden voor Cronbach’s alpha tussen .92 en .95 zeer goed (de Brock, Vermulst, Gerris, & Abidin, 1992). In dit onderzoek is er Cronbach’s alpha van .71 gevonden.

Met behulp van de vragenlijst Relatie Vragenlijst Leerlingen (RVL) werd de relatie tussen een leerling met een chronische ziekte en de leerkracht gemeten. De RVL is een ontworpen meetinstrument door Koomen & Jellesma (2012) en deze meet de kwaliteit van de relatie tussen een specifieke leerling en leerkracht op basis van drie dimensies, namelijk Nabijheid (8 items), Negatieve verwachtingen (7 items) en Conflict (10 items). De vragenlijst bestond uit 25 items, waarbij de antwoordmogelijkheden gebaseerd zijn op een vijf-punts Likert schaal. Waarbij de vragen varieerden van ‘Ja, dat is zo’(1) tot ‘Nee, dat is niet zo’(5). Een hoge score betekent hier weinig conflict en negatieve verwachtingen, maar veel nabijheid. De vragenlijst is ontworpen voor leerlingen met de leeftijd van 9 tot en met 13 jaar uit het regulier en speciaal (basis)onderwijs. De Conbrach’s Alpha’s waren .79 voor conflict, .70 voor Negatieve Verwachtingen en .74 voor Nabijheid (Koomen & Jellesma, 2012). De interne consistentie van de schalen was dus respectabel (De Vellis, 1991). In dit

(15)

onderzoek is er een Cronbachs’ alpha van .67 voor Nabijheid, .74 voor Conflict en .77 voor Negatieve verwachtingen gevonden.

Tot slotte werd de School Vragen Lijst (SVL) gebruikt om de sociale relaties tussen een kind en zijn leeftijdsgenoten te meten (Smits & Vorst, 2008). Deze vragenlijst bestond uit drie hoofdschalen en negen basisschalen. Deze vragenlijst was geschikt voor kinderen tussen de 9 en 16 jaar. In het huidig onderzoek werd alleen gebruik gemaakt van de basisschaal Sociaal aanvaard voelen. Deze meet de sociaal-emotionele houding ten opzichte van het schoolleven. Deze vragenlijst bestond uit acht items (‘Ik voel me in de klas vaak eenzaam’), gemeten op een 3-punts Likert schaal met antwoordcategorieën variërend van 1 (dat is niet zo) tot 3 (dat is zo). Vier items werden voorafgaand aan de analyses hergecodeerd. Deze subschaal toonde een goede interne consistentie (α = .76) en gaf aan in welke mate een leerling zich aanvaard voelt door klasgenoten (Smits & Vorst, 1990). In dit huidige onderzoek werd er een Conbrach’s Alpha van .75 voor Sociaal aanvaard voelen gevonden.

Statistische analyse

Door middel van vragenlijsten werd de data verzameld waarbij Statistical Package for Social Sciences (SPSS) wordt gebruikt om statistische en betrouwbaarheidsgegevens uit te rekenen. Er is een significantieniveau van .05 gehanteerd. Er worden verscheidene schalen geconstrueerd, dit betreft de volgende schalen: Nabijheid (RVL), Afhankelijkheid (RVL), Negatieve verwachtingen (RVL), Opvoedingsstress (NOSIK) en Sociaal aanvaard voelen (SVL).

Deelvraag 1. Verschillen in de kwaliteit van de relatie met de leerkracht tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten

Multivariate variantie-analyse (ANOVA) vergelijkt 2 of meer groepen op meerdere afhankelijke variabelen tegelijk. Hiermee is bekeken of chronisch zieke leerlingen (onafhankelijke variabele) verschillen ervaren in Nabijheid, Conflict en Negatieve Verwachtingen (afhankelijke variabelen) in relatie met de leerkracht vergeleken met gezonde leeftijdsgenoten (onafhankelijke variabele). Indien er sprake is van een significant effect, zal er gekeken worden door middel van de post-hoc toets welke van de drie variabelen verschillen.

Deelvraag 2. Verschillen tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten van 8-13 jaar ten aanzien van opvoedingsstress onder ouders.

(16)

Voor deze onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van de onafhankelijke toets. Een t-toets wordt gebruikt om te achterhalen of de gemiddeldes van twee groepen significant van elkaar verschillen. Er is gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-toets, omdat de steekproef bestond uit twee onafhankelijke groepen gescheiden op basis van opvoedingsstress. Eén van de assumpties voor een t-toets is dat de varianties binnen de groepen gelijk zijn. Dit kun je toetsen met behulp van Levene’s test. Wanneer alle varianties gelijk zijn, wordt een ‘gewone’ t-toets uitgevoerd. Wanneer de varianties niet gelijk zijn wordt er een correctie voor de ongelijkheid van de varianties toegepast.

Deelvraag 3: Samenhang tussen de relatiedimensies (Nabijheid, Conflict en Negatieve verwachtingen) van de leerkracht-leerlingrelatie en opvoedingstress.

Bij deze onderzoeksvraag is er gebruik gemaakt van een Spearmen´s rangcorrelatie. Een Spearman´s rangcorrelatie wordt gebruikt als je wilt nagaan of er een verband bestaat tussen de rangordescores van twee variabelen. Er wordt gekeken of de dimensies (Nabijheid, Conflict en Negatieve verwachtingen) in verband staan met opvoedingsstress. Hierbij is gebruik gemaakt van zowel de chronisch zieke groep als de gezonde groep.

Deelvraag 4: Verschillen in sociaal aanvaard voelen bij chronisch zieke leerlingen en gezonde leeftijdsgenoten.

Voor het beantwoorden van de laatste onderzoekvraag is gebruik gemaakt van de onafhankelijke t-toets. Een t-toets wordt gebruikt om te achterhalen of de gemiddeldes van twee groepen significant van elkaar verschillen. Er is gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-toets, omdat de steekproef bestond uit twee onafhankelijke groepen gescheiden op basis van sociaal aanvaard voelen. Eén van de assumpties voor een t-toets is dat de varianties binnen de groepen gelijk zijn. Dit kun je toetsen met behulp van Levene’s test. Wanneer alle varianteis gelijk zijn, wordt een ‘gewone’ t-toets uitgevoerd. Wanneer de varianties niet gelijk zijn wordt er een correctie voor de ongelijkheid van de varianties toegepast.

Resultaten

De resultaten van het onderzoek beschrijven de verschillen tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten wat betreft de relatie met de leerkracht, opvoedingsstress van moeder en sociaal aanvaard voelen. Nadat in de eerste paragraaf kort de

(17)

inspectie van de data aan bod komt wordt in de daarop volgende paragraaf antwoord gegeven op de onderzoeksvragen.

Data inspectie

De analyses zijn uitgevoerd, nadat de data zijn gecontroleerd op voorwaarden met betrekking tot scheefheid en platheid (Field, 2005). Hierbij zijn geen schendingen waargenomen. De gemiddeldes, de steekproefaantallen en de standaarddeviaties op de onderzoeksvariabelen (Nabijheid, Conflict, Negatieve Verwachtingen, Opvoedingsstress en Sociaal aanvaard voelen), per gezondheidstoestand van het kind, zijn weergegeven in tabel 2. De correlaties tussen alle variabelen zijn te vinden in Bijlage 2.

Tabel 2

Steekproefaantallen, gemiddeldes en standaarddeviaties

Chronisch ziek Gezond

N M SD N M SD Relatiekwaliteit Nabijheid 42 3.90 0.57 39 3.90 0.64 Conflict 42 4.59 0.46 39 4.58 0.43 Neg. verw. 42 4.07 0.76 39 4.22 0.84 Opvoedingsstress 42 2.29 0.77 39 1.38 0.45 Soc. aanvaard voelen 42 1.32 0.42 39 1.25 0.34 Noot. Neg. verw. = negatieve verwachtingen; Soc. aanvaard voelen = Sociaal aanvaard voelen. De scores bij relatiekwaliteit varieerden van ‘ja, dat is zo’ (1) tot ‘nee, dat is niet zo’ (5) en de scores van soc. aanvaard voelen varieerden van ‘dat is zo’ (1) tot ‘dat is niet zo’ (5), waarbij een lagere score een betere relatiekwaliteit en soc. aanvaard voelen aangeeft. De scores bij opvoedingstress varieerden van ‘helemaal mee oneens’(1) tot ‘helemaal mee eens’ (5), waarbij een hogere score zorgt voor meer opvoedingstress.

Chronische ziekte en de leerling-leerkachtrelatie

Een multivariate variantie analyse (MANOVA) werd uitgevoerd om de verschillen tussen chronisch zieke leerlingen en gezonde leeftijdsgenoten te onderzoeken met betrekking tot de relatie met de leerkracht. Drie afhankelijke variabelen werden er gebruikt: Nabijheid, Afhankelijkheid en Negatieve verwachtingen. De onafhankelijke variabele was wel of niet chronisch ziek. Waarbij een hoge score betekent dat er weinig conflict en negatieve verwachtingen te vinden zijn, maar veel nabijheid. Er werd geen significant verschil gevonden tussen chronisch zieke leerlingen en gezonde leeftijdsgenoten op de afhankelijke variabelen, F (3,77) = 0.28, p = .84; Wilks’ Lambda = .99, partial eta squared = .01.

(18)

Opvoedingsstress van ouder

Een onafhankelijke t-toets is uitgevoerd om de verschillen tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten te onderzoeken wat betreft opvoedingsstress. Daarbij is de afhankelijke variabele opvoedingsstress en de onafhankelijke variabele wel of niet chronisch ziek. Wat betreft opvoedingstress bleek uit Levene’s test dat de varianties van de groepen kinderen wel of niet chronisch ziek significant van elkaar verschillen (Levene’s test = 6.46; p < .001). Zodoende werd er een correctie voor de ongelijkheid van de varianties toegepast. Uit de analyse bleek een significant verschil te bestaan tussen ouders met een chronisch ziek kind en ouders met een gezond kind wat betreft opvoedingsstress, t (6.58) = 67.44; p = < .001. De effectgrootte is gemiddeld (Cohen’s d = 1.60) Ouders met een chronische ziek kind scoorden zoals verwacht significant hoger op opvoedingsstress dan ouders met een gezond kind. Daarnaast bleek er geen samenhang te bestaan tussen de leerkracht-leerlingrelaties dimensies (nabijheid, conflict en negatieve verwachtingen) en opvoedingstress (zie tabel 3).

Tabel 3

Correlaties tussen opvoedingstress en de dimensies van de leerkracht-leerlingrelatie zoals gerapporteerd door de leerling

Nabijheid Conflict Negatieve verwachtingen

Opvoedingsstress -.06 -.15 -.15

Noot. *p <.05, **p <.01.

Chronische ziekte en de relatie met leeftijdsgenoten

Tenslotte is wederom een onafhankelijke t-toets uitgevoerd om de verschillen tussen chronisch zieke leerlingen en gezonde leeftijdsgenoten te onderzoeken wat betreft sociaal aanvaard voelen. Daarbij is de afhankelijke variabele sociaal aanvaard voelen en de onafhankelijke variabele wel of niet chronisch ziek. Wat betreft Sociaal aanvaard voelen bleek uit Levene’s test dat de varianties van chronisch zieke leerlingen en gezonde leeftijdsgenoten niet significant van elkaar verschilden (Levene’s test = 0.646; p = .42). Er werd zodoende voldaan aan de voorwaarden van de t-toets. Uit de analyse bleek er geen significant verschil te bestaan tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten wat betreft sociaal aanvaard voelen, t(79) = 0.87, p = .39.

(19)

Discussie

In deze studie is onderzoek gedaan naar de interpersoonlijke relaties bij kinderen in de leeftijd van 8-13 jaar met en zonder een chronische ziekte. De belangrijkste bevindingen in dit onderzoek is ten eerste dat moeders met een chronische ziekte meer opvoedingsstress ervaren dan moeders met gezonde kinderen. Ten tweede met betrekking tot de ervaren relatie met de leerkracht gebleken dat er geen verschillen zijn tussen kinderen met en zonder een chronische ziekte. Ten derde…Daarnaast zijn er eveneens geen verschillen gevonden tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten wat betreft sociaal aanvaard voelen. Tenslotte blijkt er geen samenhang te bestaan tussen opvoedingstress en de relatiedimensies (nabijheid, conflict en negatieve verwachtingen).

Resultaten van het onderhavige onderzoek tonen aan dat ouders met een chronisch ziek kind meer opvoedingstress ervaren dan ouders met een gezond kind. Dit kan met verschillende aspecten te maken hebben. Zo is gebleken uit eerder onderzoek dat de ziekte van het kind niet alleen effect heeft op het kind zelf, maar ook op de directe familieleden (Brown, 1999). Hierdoor is het mogelijk dat ouders moeilijkheden ervaren met; de eisen van de medische behandeling, onzekerheden over gezondheid van het kind, emotionele-academische-, en beroepsbeperkingen van het kind, financiële problemen, veranderingen in routines en rollen binnen het gezin, communicatie naar anderen, gemiste vrije tijd en bijkomende niet ziekte gerelateerde problemen (Sokol et al., 1996). Deze factoren kunnen bijdragen aan een grotere opvoedingsstress van moeders met een chronisch ziek kind in vergelijking tot moeders met een gezond kind.

Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen significante verschillen bestaan tussen de relatiekwaliteit van leerkrachten met een chronisch zieke leerling en leerkrachten met gezonde leeftijdsgenoten. Verwacht werd dat chronisch zieke kinderen meer nabijheid zochten bij de leerkracht, minder conflicten hadden en negatieve verwachtingen hadden naar de leerkracht, maar dit was niet het geval. Een mogelijke verklaring kan zijn dat de langdurig zieke school uit dit onderzoek werken aan doelen ter bevordering van zelfstandigheid en autonomie (persoonlijke communicatie Orthopedagoog T. Zwaga. Februari, 2014). De ziekte ligt bij hen minder centraal, hun eerste taak ligt op het gebied van onderwijs. Deze school gaat er vanuit ‘gewoon waar het nog kan’ en spreken kinderen zoveel mogelijk leeftijdsadequaat aan. Mogelijk zorgt dit er voor dat er geen verschillen bestaan tussen deze kinderen en gezonde leeftijdsgenoten wat betreft nabijheid, conflict en negatieve

(20)

verwachtingen. Daarnaast is het mogelijk dat leerkrachten in het speciaal onderwijs weten hoe om te gaan met de ziekte en hier hun lesgeef gedrag op aanpassen (Nobar, 2008). Nobar en collega’s (2008) gaven aan dat leerkrachten in het speciaal onderwijs meer kennis hebben van de specifieke ziekten in vergelijking tot leerkrachten in het reguliere onderwijs. Wellicht zullen er wel verschillen ontstaan in de leerkracht-leerlingrelatie wanneer er een vergelijking gemaakt zal worden tussen chronisch zieke kinderen in het reguliere onderwijs en chronisch zieke kinderen in het speciaal onderwijs. Deze verschillen zullen ontstaan omdat leerkrachten in het reguliere onderwijs geen adequate kennis en vaardigheden bezitten om leerlingen met een chronische ziekte te ondersteunen (Clay et al., 2004).

Daarnaast bleek er in dit onderzoek geen samenhang te zijn tussen opvoedingstress en de leerkracht-leerlingrelatie dimensies (nabijheid, conflict en negatieve verwachtingen). Een mogelijke verklaring kan zijn dat deze kinderen in het gespecialiseerd onderwijs op deskundige wijze begeleid worden omtrent hun ziekte. Zo blijkt dat de intern begeleider, sociaal verpleegkundige en de leerkracht de aanpak van ieder kind afstemt op zijn of haar behoeften (persoonlijke communicatie Orthopedagoog T. Zwaga, Februari, 2014). Hierdoor zal de stressvolle thuissituatie, wellicht niet worden meegenomen naar school.

Naast de onderzoeken naar opvoedings- en leerkracht verschillen is er ook onderzoek gedaan naar de relatie tussen chronisch zieke kinderen en hun leeftijdsgenootjes. Met betrekking tot sociaal aanvaard voelen is er tegen verwachting in geen verschil gevonden. Chronisch zieke kinderen voelen zich even sociaal aanvaard als gezonde leeftijdsgenoten. De theorie over minderheidsgroepen gaat waarschijnlijk niet op voor kinderen met een chronische ziekte (Rutland, et al., 2012). Wellicht voelen deze kinderen zich niet een minderheid binnen de school. Alle kinderen ervaren hetzelfde soort probleem, namelijk het chronisch ziek zijn. Binnen de school zullen deze kinderen zich niet eerder sociaal aanvaard voelen dan gezonde leeftijdsgenoten in het reguliere onderwijs. Het speciaal onderwijs biedt voor deze kinderen veiligheid en veel zorg wat er voor zorgt dat chronisch zieke kinderen zich op een normale manier kunnen ontwikkelen wat betreft het sociaal functioneren. Dat er geen verschillen bestaan tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten wat betreft het sociaal functioneren wordt eveneens bevestigd door Noll en Kupst (2007) in het HEART model. Mogelijk zouden dit redenen kunnen zijn dat er in dit onderzoek geen verschillen bestaan tussen chronisch zieke kinderen en gezonde leeftijdsgenoten wat betreft het sociaal aanvaard voelen.

(21)

Aan een onderzoek zijn vaak verschillende beperkingen verbonden. Een eerste beperking van deze studie is de selectie van proefpersonen. De kinderen die aan het onderzoek deelnamen zijn kinderen van één specifieke school. Deze school heeft alleen maar chronisch zieke kinderen en geen gezonde kinderen. Hierdoor is de vergelijking met gezonde leeftijdsgenoten wat betreft leerkrachten moeilijk te vergelijken. Daarnaast zijn alleen (hoogfunctionerende) kinderen met een chronische ziekte met een IQ> 70 geselecteerd. Tevens is er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende chronische ziekten. Daardoor zijn de bevindingen van deze studie moeilijk te generaliseren naar de algehele chronisch zieken populatie. Een tweede beperking aan dit onderzoek is dat de NOSI-K een meetinstrument is voor screeningsdoeleinden om vroegtijdige onderkenning van ouderlijke opvoedingsbelasting te vinden. Om een beter beeld te krijgen van de beleving van de ouder dient gebruik gemaakt te worden van de gehele versie, namelijk de NOSI (Nijmeegse Ouderlijke Stress Index). Tenslotte is er in dit onderzoek alleen onderzocht of er ook daadwerkelijk opvoedingstress bestaat onder ouders met chronisch zieke kinderen. Of deze opvoedingstress, net zoals bij het HEART model, zorgt voor het disfunctioneren van het kind is nog onduidelijk.

Als eerste aanbeveling voor vervolgonderzoek, die naar aanleiding van deze studie gegeven wordt, is te onderzoeken of chronisch zieke kinderen in het reguliere onderwijs dezelfde verschillen ervaren als chronisch zieke kinderen in het speciaal onderwijs. Om een beter beeld te krijgen van deze kinderen zou er onderzoek gedaan moeten worden naar chronisch zieke kinderen in het regulier onderwijs. Dit is van belang omdat ze dezelfde leerkracht hebben en onderwijs krijgen zonder aanpassingen. Daarnaast treedt in 2015 de wet Passend Onderwijs in werking. Deze wet geeft ieder kind het recht onderwijs te volgen op een reguliere school. Passend onderwijs belooft dat geen enkel kind meer tussen wel en schip belandt en streeft naar “onderwijs voor ieder kind dat aansluit bij zijn mogelijkheden en talenten” (Noordhof, 2011). Met de komst van de wet worden chronisch zieke kinderen binnen het reguliere onderwijs gehaald. Het is voor leerkrachten dan van belang om te weten hoe het met de interpersoonlijke relaties zit van chronisch zieke kinderen in het reguliere onderwijs om eventuele problemen te voorkomen. De leerkrachten in het reguliere onderwijs weten namelijk vaak niet hoe om te gaan met chronisch zieke kinderen (Clay et al., 2004). Zij hebben geen specifieke kennis van de ziekten, waardoor er een verkeerd verwachtingspatroon ontstaat wat zorgt voor een verstoorde leerkracht-leerlingrelatie. Daarnaast zullen chronisch zieke kinderen in het reguliere onderwijs meer problemen ervaren wat betreft de relatie met

(22)

leeftijdsgenoten. Deze scholen kunnen niet altijd de juiste zorg toepassen (Clay et al., 2004), wat kan resulteren in een onveilige situatie waardoor het kind zich minder goed sociaal kan ontwikkelen. Met de ingang van het Passend Onderwijs zullen er dus veel veranderingen ontstaan voor chronisch zieke kinderen, waardoor verder onderzoek naar de interpersoonlijke relaties van chronisch zieke kinderen in het reguliere onderwijs kan bijdragen aan een gemakkelijker overgang van speciaal onderwijs naar het reguliere onderwijs.

Tenslotte is het van belang om onderscheid te maken tussen de verschillende ziekten. Kanker doet waarschijnlijk iets anders met je dan Astma. Is de soort ziekte bepalend voor hoe iemand zich gedraagt? Dit zou in vervolg onderzoek onderzocht kunnen worden. Tenslotte is het van belang om meer inzicht te krijgen in de consequenties van de opvoedingstress van ouders. Is het daadwerkelijk zoals de onderzoekers Noll en Kupst (2007) beweren dat opvoedingstress leidt tot disfunctioneren van het kind?

In deze studie is aangetoond dat er verschillen zijn wat betreft opvoedingstress wanneer er gekeken wordt naar chronisch zieke kinderen in vergelijking tot gezonde leeftijdsgenoten. Meer onderzoek is van belang om chronisch zieke kinderen beter in kaart te brengen op welke manier zij ondersteuning nodig hebben, betreft de interpersoonlijke relaties. Met name nu het passend onderwijs in het vooruitzicht komt. Een positieve ouder-kindrelatie heeft invloed op de leerkracht-leerlingrelatie wat zorgt voor een beschermende functie voor deze kinderen. Een goede leerkracht en ouder kan mogelijk met de juiste kennis en ondersteuning problemen verminderen of zelfs voorkomen.

Literatuurlijst

Abidin, R.R. (1983). Parenting Stress Index. Odessa, FL: Psychological Assessment Resources.

Boeckaerts, M., Röder, I. (1999). Stress, coping and adjustment in children with a chronic disease: a review of the literature. Disability and rehabilitation, 21, 311-337. doi:10.1080/096382899297576

Bronfenbrenner, U., & Morris, P.A. (1998). The ecology of developmental processes. In W. Damon & R.M. Lerner (eds.), Handbook of child psychology: Vol. 1. Theoretical models of human development (5th ed., pp. 993-1028). New York: Academic Press. Bowlby, J. (1969). Attachment and loss: Vol. 1. Attachment. New York: Basic Books.

Brown, R.T. (1999). Cognitive aspects of chronic illness in children. New York: The Guilford Press.

(23)

Brock, A.J.L.L. de (1994). Ouderlijke opvoedkundig handelen: de invloed van ouder-, kind- en contextuele kenmerken. Nijmegen: Academisch proefschrift.

Brock, A.J.L.L. de, Vermulst, A.A., Gerris, J.R.M., & Abidin, R.R. (1992). NOSI. Nijmeegse Ouderlijke Stress Index. Handleiding experimentele versie. Lisse: Swets & Zeitlinger Clay, D.L., Cortina, S., Harper, D.C., Cocco, K.M., & Drotar, (2004).

Schoolteachers’experience with childhood chronic illness. Childrens’s health care, 33, 227-239. doi:10.1207/s15326888chc3303_5

Duijzer- van Dijk, B.W. (1998). Tussen betrokkenheid en afstand. Kinderen met een hersentumor in het onderwijs. Zwolle: Drukkerij Hoekman B.V.

Eiser, C. (1993). Grouwing up with a chronic disease. London: Kingsley Publishers. Field, A. (2005). Discovering statistics using SPSS. London, Thousand oaks, New Delhi:

SAGE Publications.

Grootenhuis, M.A., & Last, B.F. (1997). Predictors of parental emotional adjustment to childhoodcancer. Psycho-oncology, 6, 115-128. Doi:10.1002/(SICI)1099-1611(199706)6:2<115::AID-PON252>3.0.CO;2-D

Hamre, B., & Pianta, R. (2001). Early teacher-child relationships and the trajectory of children’s school outcomes through eighth grade. Child development, 72, 625-638. doi: 10.1111/1467-8624.00301

Harter, S. (1998). The development of Self-Representations. In W.Damon (Series Ed.) & N. Eisenberg (Volume Ed.), Handbook of Child Psychology (5th Ed.). Vol. 3: Social, emotional and personality development (553-617). New York: Wiley.

Hokkanen, H., Eriksson, E., Ahonen, O., & Salentera, S. (2004). Adolescents with cancer: experience of life and how it could be made easier. Cancer nursing, 27, 325-335. doi:10.1097/00002830-200407000-00010

Koomen, H.M.Y., & Jellesma, F.C. (2012). Can closeness, conflict, and dependency be used to characterize students’perceptions of affective relationships with teachers? Testing a new child measure in middle childhood. Manuscript submitted for publication. La Greca, A.M. (1990). Social consequences of pediatric conditions: Fertile area for future

investigation and intervention. Journal of pediatric psychology, 15, 285-307. doi:10.1093/jpepsy/15.3.285

Ladd, G.W., & Burgess, K.B. (2001). Do relational risks and protective factors moderate the linkages between childhood aggression and early psychological and school adjustment? Child development, 72, 1579-1601. doi:10.1111/1467-8624.00366

Ladd, G.W., Herald-Brown, S.L. & Kochel, K.P. (2006). Peers and motivation. In K.R. Wentzel & A. Wigfield (Red.). Handbook of motivation and school (323-348). New York: Taylor and Francis.

Meijer, S.A., Sinnema, G., Bijstr, J.O., Mellenbergh, G.J. & Wolters, W.H.G. (2000). Peer interaction in adolescents with a chronic illness. Personality and individual differences, 29, 799-813. doi:10.1016/S0191-8869(99)00233-0

(24)

Mokkink, L.B., van der Lee, J.H., Grootenhuis, M.A., Offringa, M., van Praag, B.M.S., & Heymans, H.S.A. (2007). Omvang en gevolgen van chronische aandoeningen bij kinderen. Tijdschrift voor kindergeneeskunde, 75, 154-158. doi:10.1007/BF03061684

Mourik, O. (2005). Complementaire samenwerking in het onderwijs: betere perspectieven voor kinderen met een chronische ziekte. Kind en adolescent praktijk, 33, 30-33. doi:10.1007/BF03059567

Naafs-Wilstra, M.C. (1995). Kinderen met kanker: school en toekomst. Zwolle: Vereniging ‘Ouders, kinderen en kanker.

Nabors, L.A., Little, S.G., Akin-Little, A., & Lobst, E.A. (2008). Teacher knowledge of and confidence in meeting the needs of children with chronic medical conditions: Pediatric psychology’s contribution to education. Psychology in the schools, 45, 217-226. doi:10.1002/pits.20292

Noll, R.B., Vannatta, K., Koontz, K., Kalinyak, K., Bukowski, W.M., & Davies, W.H. (1996). Peer relationships and emotional well-being of youngsters with Sickle Cell Disease. Child development, 67, 423-436. doi:10.2307/1131824

Noll, R. B., Reiter-Purtill, J., Vannatta, K., Gerhardt, C., & Short, A. (2007). Peer relationships and emotional well-being of children with sickle cell disease: a controlled replication. Child neuropsychology, 13, 173-188.

doi:10.1080/09297040500473706

Noll, R.B. & Kupst, M.J. (2007). Commentary: The psychological impact of pediatric cancer hardiness, the exception or the rule? Journal of pediatric psychology, 32, 1089-1098. doi:10.1093/jpepsy/jsm049

Oenema-Mostert, C.E. (2006). Orthopedagogische thuisbegeleiding voor gezinnen met een jong chronisch ziek kind. Stichting kinderstudies: Groningen.

Pianta, R.C, Hamre, B., & Stuhlman, M. (2003). Relationships between teachers and children. Handbook of psychology, 10, 199-234.

Rutland, A., Cameron, L., Philipp, J., Nigbur, D., Brown, R., Watters, C., Hossain, R., Landau, A., & Le Touze, D. (2012). Group identity and peer relations: a longitudinal study of group identity, perceived peer acceptance, and friendships amongst ethnic minority English children, British journal of developmental psychology, 30, 283-302. doi:10.1111/j.2044-835X.2011.02040.x

Sexson, S.B., & Madan-Swain, A. (1995). The chronically ill child in the school. School psychology quarterly, 10, 359-368. doi:10.1037/h0088311

Sokol, D.k., Ferguson, C.F., Pitcher, G.A., Huster, G.A., Fitzhugh-Bell, K. & Luerssen, T.G. (1996). Behavioral adjustment and parental stress associated with closed head injury in children. Brain injury, 10, 439-451. doi:10.1080/026990596124296

Smits, J., Vorst, H., & Universiteit van Amsterdam. (2008). SchoolVragenLijst. Amsterdam: Pearson.

(25)

Split, J.L., & Koomen, H, M, Y. (2010). Het leerkracht relatie interview: interviews met leerkrachten over hun relaties met kleuters met gedragsproblemen. Kind en adolescent, 2, 58-70. doi:10.1007/BF03089703

Vellis, R.F. de (1991). Scale development. Newbury Park, NJ: Sage Publications.

Williford, A.P., Calkins, S.D. & Keane, S.P. (2007). Predicting change in parenting stress across early childhood: child and maternal factors. Journal of abnormal child psychology, 35, 251-263. doi:10.1007/s10802-006-9082-3

Williams, P.D. (1997). Siblings en pediatric chronic illness: a review of the literature. Internation journal of nursing studies, 34, 312-323. doi:10.1016/S0020-7489(97)00019-9

Wentzel, K.R. (2003). Sociometric status and adjustment in middle school: a longitudinal study. The journal of early adolescence, 23, 5-28. doi:10.1177/0272431602239128

(26)

Bijlage 1.

Datum: …., 2013

Beste ouders/verzorgers,

In het kader van mijn afstudeerscriptie van de opleiding Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam doe ik onderzoek naar leerling- leerkrachtrelatie van chronisch zieke kinderen. Daarvoor vergelijk ik deze groep kinderen met een groep gezonde kinderen. De school van uw zoon/dochter heeft verklaard deel te willen nemen aan dit onderzoek. Door middel van deze brief wil ik u nadere informatie geven over mijn onderzoek dat binnenkort (mei-juni) in de klas van uw zoon/dochter zal plaatsvinden.

Doel en procedure van het onderzoek

In dit onderzoek wordt leerling- leerkrachtrelatie in de groepen 5 t/m 8 onderzocht. Uw kind wordt eenmaal gevraagd een papieren meerkeuzevragenlijst in te vullen. Met behulp van stellingen vragen wij uw kind hun relatie met de leerkracht te beschrijven en de tevredenheid op school. Een voorbeeld van een stelling is ‘Mijn leraar weet meestal wel hoe ik mij voel’. Het invullen van de papieren vragenlijsten zal plaatsvinden in de klas onder schooltijd en zal ongeveer 30 minuten duren.

Daarnaast wordt ook u gevraag een vragenlijst in te vullen over de relatie met uw kind. Dit, omdat we weten dat de ouder-kind relatie van betekenis is voor de relatie die kinderen met hun leerkracht hebben. Deze vragenlijst heb ik voor u bijgevoegd. Het invullen van de vragenlijst zal u ongeveer 5 tot 10 minuten duren.

Vertrouwelijkheid van gegevens

De gegevens van dit onderzoek worden vertrouwelijk behandeld. De naam van uw kind wordt alleen gebruikt om de gegevens van u en uw kind aan elkaar te koppelen. De gegevens worden vervolgens anoniem verwerkt. U kunt na afloop natuurlijk meer informatie krijgen over wat ik heb ontdekt. Via onderstaand formulier vragen wij of u toestemming verleent aan de medewerking van uw kind aan dit onderzoek.

Vrijwilligheid en vragen

Mocht u vragen hebben over het onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u deze aan mij stellen. Ik ben per e-mail bereikbaar op : jeanellvollenbroek@gmail.com

(27)

Met vriendelijke groet, Jeanell Vollenbroek

Gelieve deze strook UITERLIJK ….. in te leveren bij de groepsleerkracht

De ouder(s) / begeleider(s) van

Naam: ……… Groep: …………

geven WEL / GEEN toestemming voor deelname aan het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. (gelieve te omcirkelen wat van toepassing is)

Handtekening: ……… Datum: ………

DIT FORMULIER GRAAG INLEVEREN BIJ (naam leerkracht) VÓÓR (datum)

(28)

Bijlage 2.

Correlatie-analyses tussen alle variabelen

N C NV OS SVL N .25* .27* -.06 -.22 C .35** -.15 -.18 NV -.14 -.35** OS -.07 SVL

Noot: *p <.05, **p <.01. N = nabijheid; C = Conflict; NV = Negatieve verwachtingen; OS = opvoedingsstress; SVL = Sociaal aanvaard voelen.

(29)

Ouders handelden vaak ook beschermend wat tot een conflict leidden, aange-zien adolescenten de behoefte hebben onafhankelijk te zijn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De speelpleinwerking kan niet aansprakelijk worden gesteld voor foutieve informatie gegeven door de ouders of als die info niet correct is.. Als uw kind speciale aandacht nodig

Older political actors, connected to political parties or civil society, who seem to have a definition of secularism that is less connected to the notion of “freedom” and more

To test the isolated moderating effects of hypothesis H2b the moderating effect of job crafting on the relationship between passive leadership and job satisfaction were

An expansionary monetary policy may result in increased wages and lower unemployment, increasing inequality on the lower end of the distribution, as transfer income does not tend

Symptomen waaruit blijkt dat een kind het moeilijk heeft zijn voor ouders niet altijd herkenbaar en bovendien hebben zij vaak hun handen vol aan de onderzoeken en behandelingen.

Zelfs Alzheimer en Kraepelin hebben in hun talrijke gedetailleerde werken nooit een probleem van ondraaglijk lijden bij deze patiënten gemeld, wel van lijden toen er nog

Omdat veel oorzaken van nierinsufficiëntie beïnvloedbaar zijn, en deze factoren meer bij lagere SES voorkomen kunnen we aannemelijk maken dat een groot deel van de patiënten

Ervaart men zijn lichaam en ziekte/aandoening als iets dat meer los staat van het Zelf en een geringe invloed heeft op zijn identiteitsgevoel, dan zal men zijn lichaam of ziekte