• No results found

Oorlog in debat. In hoeverre werd er tijdens het interbellum naar de Eerste Wereldoorlog verwezen in Nederlandse parlementaire debatten over democratie, neutraliteitspolitiek en economisch beleid?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oorlog in debat. In hoeverre werd er tijdens het interbellum naar de Eerste Wereldoorlog verwezen in Nederlandse parlementaire debatten over democratie, neutraliteitspolitiek en economisch beleid?"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

O

ORLOG IN DEBAT

I

N HOEVERRE WERD ER TIJDENS HET INTERBELLUM NAAR

DE

E

ERSTE

W

ERELDOORLOG VERWEZEN IN

N

EDERLANDSE PARLEMENTAIRE DEBATTEN OVER

DEMOCRATIE

,

NEUTRALITEITSPOLITIEK

EN ECONOMISCH BELEID

?

Rozemarijn Smink, MA

E-mail: smink.rozemarijn@gmail.com Studentnummer: 10131086

Scriptiebegeleider: dr. S.F. Kruizinga

Tweede lezer: dr. J.J.B. Turpijn

Inleverdatum: 29 april 2015

Afstudeerdatum: 30 april 2015

Masterscriptie ter voltooiing van de Onderzoeksmaster Geschiedenis

aan de Universiteit van Amsterdam

(2)

Inhoudsopgave  

INLEIDING   3  

 

HOOFDSTUK  1  -­‐  METHODOLOGISCHE  VERKENNING   11  

1.1  -­‐  DIGITALISERING  BINNEN  DE  GESCHIEDWETENSCHAP   11  

1.2  -­‐  KWANTITATIEF  EN  KWALITATIEF   12  

1.3  -­‐  DISTANT  EN  CLOSE  READING   14  

1.4  -­‐  MOGELIJKE  VALKUILEN  VAN  COMPUTATIONEEL  HISTORISCH  ONDERZOEK   16  

1.5  -­‐  ‘WAR  IN  PARLIAMENT’     17  

1.6  -­‐  THEORIE  IN  DE  PRAKTIJK   22  

   

HOOFDSTUK  2  -­‐  DEMOCRATIE   31  

2.1  -­‐  DEMOCRATIE  IN  NEDERLAND  TIJDENS  DE  EERSTE  WERELDOORLOG   31  

2.2  -­‐  DENKEN  OVER  DEMOCRATIE  TIJDENS  HET  INTERBELLUM     32  

2.3  -­‐  DEMOCRATIE  EN  DE  EERSTE  WERELDOORLOG  IN  PARLEMENTAIRE  DEBATTTEN       37  

                     DISTANT  READING    

2.3.1  -­‐  VALKUIL  IN  DE  PRAKTIJK   42  

2.4  -­‐  DEMOCRATIE  EN  DE  EERSTE  WERELDOORLOG  IN  PARLEMENTAIRE  DEBATTEN     44  

                     INHOUDSANALYSE      

2.4.1  -­‐  HYPOTHESE   44  

2.4.2  -­‐  CLOSE  READING   44  

HOOFDSTUK  3  -­‐  NEUTRALITEITSPOLITIEK   48  

3.1  -­‐  NEUTRALITEITSPOLITIEK  IN  NEDERLAND  TIJDENS  DE  EERSTE  WERELDOORLOG   48  

3.2  -­‐  DENKEN  OVER  NEUTRALITEIT  IN  NEDERLAND  TIJDENS  HET  INTERBELLUM   50  

3.3  -­‐  NEUTRALITEITSPOLITIEK  EN  DE  EERSTE  WERELDOORLOG  IN  PARLEMENTAIRE  DEBATTEN     54  

                       DISTANT  READING    

3.4  -­‐  NEUTRALITEITSPOLITIEK  EN  DE  EERSTE  WERELDOORLOG  IN  PARLEMENTAIRE  DEBATTEN   57  

                       INHOUDSANALYSE    

3.4.1  -­‐  HYPOTHESE   57  

3.4.2  -­‐  CLOSE  READING   57  

HOOFDSTUK  4  -­‐  ECONOMISCH  BELEID   62  

4.1  -­‐  ECONOMISCHE  GEVOLGEN  VAN  EN  TIJDENS  DE  EERSTE  WERELDOORLOG  IN  NEDERLAND   62  

4.2  -­‐  DENKEN  OVER  DE  NEDERLANDSE  ECONOMISCHE  ORDE  TIJDENS  HET  INTERBELLUM     64  

4.2.1  -­‐  DE  RECESSIE  VAN  1921-­‐1923   65  

4.2.2  -­‐  DE  CRISIS  VAN  1929   66  

4.3  -­‐  ECONOMISCH  BELEID  EN  DE  EERSTE  WERELDOORLOG  IN  PARLEMENTAIRE  DEBATTEN   69  

                       DISTANT  READING    

4.4  -­‐  ECONOMISCH  BELEID  EN  DE  EERSTE  WERELDOORLOG  IN  PARLEMENTAIRE  DEBATTEN   72  

                       INHOUDSANALYSE    

4.4.1  -­‐  HYPOTHESE   72  

4.4.2  -­‐  CLOSE  READING   72  

CONCLUSIE     76  

(3)

Inleiding

‘But then [na 1918], at last, it was all over. The Netherlands resumed its old ways […]. The Great War vanished from memory’.1

Bovenstaand citaat is een voorbeeld van de regelmatig gehoorde stelling dat de Eerste Wereldoorlog na 1918 verdween uit het geheugen van de aan oorlog ont-snapte Nederlanders. Ook in het werk van historicus H.P. van Tuyll van Seroos-kerken komt deze visie duidelijk naar voren. In de conclusie van The Netherlands and World War I schrijft hij: ‘So the war was a pessimistic period, comprised of economic deprivation, tension, and boredom […]. Not something that stood out in the national memory, not even negative enough to recall as a tragedy’.2 Ook deze

conclusie draagt bij aan het beeld dat de Eerste Wereldoorlog geen enkele rol meer speelde in het leven van Nederlanders na 1918.

Dit besluit is lastig te rijmen met de vele historische onderzoeken die de aanmerkelijke rol van de Eerste Wereldoorlog in Nederland tijdens de jaren 1914-1918 beschrijven. Maartje Abbenhuis toont aan dat de Nederlandse rege-ring in de jaren 1914-1918 te maken kreeg met aanzienlijke problemen ten op-zichte van de neutraliteit en de militaire aspecten daarvan.3 Daarmee kwam de

Nederlandse regering vier jaar lang in een uiterst kwetsbare positie terecht. Is-mee Tames toonde in Oorlog voor onze gedachten al aan dat opiniemakers in Ne-derland de oorlogsgebeurtenissen op de voet volgden.4 Op basis van een analyse

van verschillende tijdschriften komt zij tot de conclusie dat de oorlog ook in de publieke opinie een aanzienlijke rol innam. In het recent verschenen Nederland Neutraal laten de auteurs aan de hand van enkele hoofdrolspelers de gevaren van de neutraliteitspolitiek, maar ook de veelzijdigheid van de Nederlandse neu-traliteit, zien.5 Ook in een meer algemeen werk van Paul Moeyes komt duidelijk

naar voren dat de oorlog wellicht aan Nederland voorbij ging, maar dat dit zeker niet betekende dat deze geen invloed had op het Nederlandse politieke en cultu-rele leven.6

Bovenstaande constateringen zijn derhalve paradoxaal van aard. Aan de ene kant is er ruimschootse erkenning voor het belang van de periode 1914-1918                                                                                                                          

1 Inleiding van Piet de Rooy in: Maartje M. Abbenhuis, The Art of Staying Neutral. The

Nether-lands in the First World War 1914-1918 (Amsterdam 2006) 14.

2 Hubert P. van Tuyll van Serooskerken, The Netherlands and World War I. Espionage,

Diploma-cy and Survival (Leiden 2001) 332.

3 Abbenhuis, The art of staying neutral (zie voetnoot 1).

4 Ismee Tames, Oorlog voor onze gedachten. Oorlog, neutraliteit en identiteit in het Nederlandse

publieke debat 1914-1918 (Hilversum 2006).

5 Wim Klinkert, Samuël Kruizinga en Paul Moeyes, Nederland neutraal. De Eerste Wereldoorlog

1914-1918 (Amsterdam 2014).

6 Paul Moeyes, Buiten Schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam

(4)

in Nederland. Aan de andere kant wordt de suggestie gewekt dat deze geschiede-nis na het einde van de oorlog niet meer werd herinnerd en daarmee geen rol speelde in de naoorlogse politieke besluitvorming. Dat is opmerkelijk, daar de impact van de Eerste Wereldoorlog in de jaren 1914-1918 in Nederland dusdanig groot was, dat het aannemelijk is dat de sporen hiervan ook na 1918 zichtbaar zijn. Met deze studie wil ik inzicht bieden in de nawerking van de Eerste Wereld-oorlog op politiek gebied. Derhalve ligt de focus in dit onderzoek op de nasleep van de Eerste Wereldoorlog in parlementaire debatten tijdens het interbellum. De onderzoeksvraag die in dit historische onderzoek naar de sporen van de Eer-ste Wereldoorlog centraal staat, is:

In hoeverre werd er tijdens het interbellum naar de Eerste Wereldoorlog verwezen in Nederlandse parlementaire debatten over democratie,

Neutraliteitspolitiek en economisch beleid?

Door de inzet van verwijzingen naar de Eerste Wereldoorlog in parlementaire debatten tijdens het interbellum te onderzoeken, worden de sporen die de oorlog naliet in de naoorlogse politieke besluitvorming geanalyseerd. Ik onderzoek in hoeverre de Eerste Wereldoorlog werd ingezet als, bijvoorbeeld, retorisch stijl-middel naar zowel collega-parlementariërs als naar de achterban. Het hoe en waarom van zo’n ingezette verwijzing vertelt ons namelijk iets over de herinne-ring aan de Eerste Wereldoorlog: deze verwijzingen werden als bekend veronder-steld en zij dienden een doel. Maar waar verwees men dan precies naar? En hoe ontwikkelt de frequentie van die verwijzingen zich gedurende het interbellum? Welke specifieke verwijzingen speelden een rol in de drie geselecteerde thema’s? Verschilden die van elkaar, of werd juist steeds verwezen naar hetzelfde? Aan de hand van het antwoord op deze vragen onderzoek ik wat deze verwijzingen pre-cies vertellen over de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog tijdens het inter-bellum in de politieke arena.

Dergelijk onderzoek is niet eerder gedaan. Lange tijd was het vrijwel on-mogelijk om een periode van ruim twintig jaar historisch te onderzoeken op basis van een grote hoeveelheid bronmateriaal. Zulk longitudinaal onderzoek zou ont-zettend veel tijd kosten. Het is immers vrijwel onmogelijk om de vele duizenden Handelingen stuk voor stuk en handmatig te doorzoeken op verwijzingen naar de Eerste Wereldoorlog. Doordat deze Handelingen in de afgelopen jaren digitaal beschikbaar zijn gesteld, kan zo’n selectie met behulp van geautomatiseerde zoekmethoden tegenwoordig in korte tijd worden gemaakt. Toch is het, ondanks de vele mogelijkheden van het digitaal doorzoekbaar maken van archiefstukken, van belang rekening te houden met de specifieke voor- en nadelen van deze ma-nier van bronselectie. Afbakening van het te onderzoeken onderwerp speelt daar een rol in.

(5)

Een eerste afbakening in dit onderzoek betreft de parlementaire debatten. Deze studie richt zich op volledig op de Nederlandse politiek om een tweetal re-denen. Allereerst zijn de parlementaire debatten in de jaren 1918-1939 woorde-lijk opgetekend, vonden zij zeer frequent plaats en zijn deze bronnen digitaal be-schikbaar. De omvang, volledigheid en toegankelijkheid van deze parlementaire debatten maakt dat de onderzoeker de kans krijgt om de ontwikkelingen in deze debatten over langere tijd te bestuderen. Maar van groter belang is de vermen-ging van het politieke met hetgeen zich in de samenleving afspeelde. De staat was tijdens het interbellum, meer dan ooit, vermengd met de maatschappij en de Tweede Kamer ging zich steeds meer kenmerken door sociale verscheidenheid. Met andere woorden: ‘de Tweede Kamer was niet langer alleen ‘voor het volk’, maar ook steeds meer ‘van het volk’’. 7 Omdat het parlement geacht moet worden

een afspiegeling te vormen van de samenleving, terwijl daar bovendien in de re-gel over belangrijke kwesties wordt gesproken, geven de parlementaire debatten een indicatie van de omgang met de Eerste Wereldoorlog binnen debatten die voor Nederland van wezenlijk belang waren.

Parlementariërs spraken in debatten in de geest van een ‘eigen’ electoraat (naast, uiteraard, een politieke opponent en toehorende overige parlementariërs). Wat de kern van discussie op dat moment ook was, het was van belang dat ge-bruikte standpunten en argumenten leidden tot een overtuigend betoog. Het gaat hier in het bijzonder om het rechtvaardigen van beleid of het bepleiten van be-leidswijzigingen mede aan de hand van een verwijzing naar de Eerste Wereldoor-log. Het doel van de gemaakte verwijzing staat daarbij centraal: wordt een voor-beeld uit de Eerste Wereldoorlog ingezet om te waarschuwen? Om aan te tonen dat bepaalde maatregelen wel of niet zullen werken? Of om het parlement, of de eigen parochie, te overtuigen een bepaald standpunt in te nemen of juist te laten varen? Met het analyseren van dergelijke verwijzingen wordt onderzocht hoe le-vendig de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog was en wat de functie van de-ze herinnering was in het Nederlandse parlementaire debat tijdens het interbel-lum.

Door deze specifieke verwijzingen te verzamelen en te bestuderen kan der-halve worden onderzocht in hoeverre de Eerste Wereldoorlog ook na 1918 een rol speelde in een drietal belangrijk parlementaire debatten tijdens het interbellum. Een uitgebreide analyse van die verwijzingen is hierbij van belang. Een gevonden verwijzing zegt immers nog niets over de waarde daarvan. Verwijst een parle-mentariër naar de Eerste Wereldoorlog door te stellen dat het tien jaar geleden is dat de oorlog uitbrak, dan is deze verwijzing (immers feitelijk niets meer dan een constatering) voor dit onderzoek van geen belang. Indien een parlementariër een verwijzing naar de Eerste Wereldoorlog maakt door te stellen dat een in 1916 tijdelijk ingevoerde crisismaatregel zo succesvol was dat deze anno 1924 ook wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  wel-  

7 Erie Tanja, Goede politiek. De parlementaire cultuur van de Tweede Kamer, 1866-1940

(6)

eens voor economische stabiliteit zou kunnen zorgen, dan betreft het hier een waardevolle verwijzing in die zin dat het hier een levendige herinnering betreft met een duidelijk hedendaags doel. Indien dergelijke verwijzingen worden ge-vonden, biedt dat mijns inziens steun aan de hypothese dat de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog tijdens het interbellum actief werd ingezet in de Neder-landse politiek.

Een tweede afbakening richt zich op een drietal vooraf geselecteerde the-ma’s. Deze thema’s – democratie, economisch beleid en neutraliteitspolitiek – speelden zowel tijdens als na de Eerste Wereldoorlog een grote rol in de Neder-landse politiek. Hierdoor is aannemelijk dat tijdens het interbellum gebruik werd gemaakt van ervaringen en (interpretaties van) bepaalde gebeurtenissen uit het recente verleden wanneer er over deze onderwerpen gesproken werd. Daarnaast is er al gewezen op het feit dat deze drie thema’s complex van aard zijn. Debatten hierover spraken vermoedelijk niet altijd tot de verbeelding, waardoor het aan-nemelijk is dat er door parlementariërs werd gekozen voor ‘sprekende’ en her-kenbare voorbeelden. Deze voorbeelden, in de vorm van verwijzingen, zouden het debat voor toehoorders inzichtelijk moeten maken. Hierdoor werd er niet alleen een beeld opgeroepen van het debat zelf, maar ook van de nagelaten sporen van de Eerste Wereldoorlog, die daarbij met een duidelijk doel werden ingezet. Welk doel dit was, verstrekt ons informatie over zowel de gebruikte verwijzing als over de nawerking van de Eerste Wereldoorlog op het gebied van drie politieke debat-ten.

Allereerst is er gekozen voor het onderwerp ‘democratie’. Ismee Tames toonde in haar eerder genoemde studie aan dat dit onderwerp tijdens en na de Eerste Wereldoorlog een belangrijke rol innam in het Nederlandse debat. Terecht stelt zij dat democratie al tijdens de oorlog ‘het nieuwe toverwoord’ was. ‘Het ver-drong alle andere idealen, gaf de oorlog betekenis en doel, en gaf een leidraad bij voorstellingen van de vrede’.8 De hoopvolle verwachtingen van de nieuwe

demo-cratische wereld werden na 1918 echter sterk getemperd. Vooral over de vraag wat democratie nu precies inhield, konden beleidsmakers en publicisten het maar niet eens worden. Daarnaast was een veelgehoorde roep dat de macht anders ge-organiseerd diende te worden. Hoe deze organisatie er dan uit moest komen te zien, was een ander groot punt van discussie. Enerzijds had de oorlog de funda-menten gelegd voor een nieuwe democratische orde. Maar met het eindigen van de oorlog eindigde ook de zekerheid over de toekomstige democratie. Vooral tij-dens de jaren ’30 werd een hevige discussie gevoerd over de juiste invulling van het parlementair bestel. Dit had een nieuwe vorm van democratiekritiek tot ge-volg, waarbij de mate van parlementaire representatie een belangrijk discussie-punt was. Het is de vraag in hoeverre verwijzingen naar de Eerste Wereldoorlog ook tijdens het interbellum een rol speelden in deze discussie. Werd er bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  bijvoor-  

(7)

beeld teruggeblikt op bepaalde argumenten of zienswijzen van tijdens de jaren 1914-1918? Of luidde de democratiekritiek tijdens het interbellum een nieuwe periode in waarbij verwijzingen naar het recente verleden niet langer bruikbaar waren? In hoofdstuk twee wordt nader ingegaan op dergelijke vraagstukken.

Het tweede thema richt zich op ‘neutraliteitspolitiek’. Een schijnbaar voor de hand liggend onderwerp, daar de Nederlandse militaire opstelling zich in de jaren 1839 tot 1940 nu eenmaal kenmerkte door neutraliteit. Deze neutraliteits-politiek was echter een weloverwogen en veelbesproken keuze, die ook nog eens sterk afhankelijk was van de reactie van omliggende landen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de Nederlandse neutraliteit voor het eerst serieus op de proef gesteld. Dit had tot gevolg dat in grote delen van het land de staat van oorlog af-gekondigd werd en het gemobiliseerde leger vier jaar lang op volle sterkte zou blijven. Het begrip voor deze maatregelen, dat in 1914 en 1915 nog groot was, nam – gezamenlijk met de oorlogsdreiging – echter steeds verder af. De groeiende kritiek op de genomen oorlogsmaatregelen zorgde eveneens voor kritiek op de neutraliteitspolitiek. Zo gingen er na de oorlog stemmen op om actief op zoek te gaan naar ‘een nieuwe, zelfstandige definitie van de Nederlandse neutraliteit’.9

Daarnaast was het uitoefenen van een al dan niet actieve houding binnen de in 1919 opgerichte Volkenbond een vraagstuk dat de gemoederen bezighield. Het lijkt vanzelfsprekend dat de ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog in dit de-bat tijdens het interbellum een belangrijke functie hadden. In hoeverre dit daad-werkelijk het geval was en welke conclusies daar vervolgens aan werden verbon-den, wordt in hoofdstuk vier besproken.    

Als derde speelt het thema ‘economisch beleid’ een rol in deze studie. Ui-teraard had de Eerste Wereldoorlog grote gevolgen voor de Nederlandse econo-mie. Door de neutrale positie was het van groot belang dat de economische be-trekkingen met de strijdende partijen werden voortgezet, zonder dat daarbij ge-sproken kon worden van neutraliteitsschending. Deze precaire positie leverde een aantal interessante economische maatregelen op, waardoor de Nederlandse economie tijdens de jaren 1914-1918 relatief goed functioneerde. In deze periode werd overheidsbemoeienis met het economische leven noodgedwongen aan-vaard.10 Het door de overheid toe-eigenen van economische bevoegdheden was tot

dan toe verre van vanzelfsprekend, maar tijdens de oorlogsjaren werd het vooral gezien als een ‘noodzakelijk kwaad’.11 In de jaren na 1918 vindt vervolgens een

tweetal economische crises plaats en de Nederlandse regering ziet zich wederom gedwongen om maatregelen te nemen. Daarmee leek het overheidsbeleid van sturen, coördineren en corrigeren een vaste rol in te nemen in het economisch leven. Een zonder meer aangenomen verschuiving binnen de vooroorlogse econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  econo-  

9 Tames, Oorlog voor onze gedachten, 19.

10 A.M. Mulder, Denken over beleid. De Nederlandse economische politiek in het interbellum (Delft

1994) 8-10.

(8)

mische organisatievorm betekende dit echter niet. Gedurende het interbellum ging de discussie over de vraag wat de rol was van de Nederlandse overheid in het economische leven. Met andere woorden: wanneer was overheidsingrijpen wenselijk dan wel noodzakelijk?12 De periode tussen 1918 en 1940 kenmerkt zich

dan ook door spanningen tussen de negentiende-eeuwse liberale economische or-de en or-de nieuwe economische oror-de die or-de oorspronkelijke marktkrachten juist tegenging door de opkomende rol van de (verzorgings)staat en de sterker wor-dende vakbewegingen.13 In hoeverre er tijdens deze omslagperiode wordt

terug-geblikt op de periode 1914-1918 is de vraag die in hoofdstuk drie nader onder de loep wordt genomen.

In de laatste plaats richt deze studie zich op het interbellum, de jaren 1918 tot en met 1939. Logischerwijs dient een onderzoek naar de nasleep van de Eer-ste Wereldoorlog zich te richten op de jaren na 1918, het beginpunt moge daar-mee duidelijk zijn. Het eindpunt markeert tevens de start van de Tweede We-reldoorlog. Het is niet ondenkbaar dat ook tijdens de oorlog van ’40-’45 verwijzin-gen werden gemaakt naar de Eerste Wereldoorlog. Maar anders dan in de jaren ’14-’18 kon Nederland nu niet ontsnappen aan de gevolgen van de wereldoorlog. Eventuele verwijzingen zullen dan ook van een andere aard zijn dan tijdens het interbellum het geval was. De ervaringen van de Tweede Wereldoorlog verander-den de kijk op de Eerste Wereldoorlog immers fundamenteel. Verwijzingen in de jaren 1918-1939 zijn daarom niet één op één te vergelijken met verwijzingen in de jaren 1940-1945.

Met deze thematische afbakening kunnen de Handelingen uit de jaren 1918-1939 worden doorzocht op het gebruik van aan deze onderwerpen gelieerde begrippen.14 Vooraf geselecteerde termen worden vervolgens verbonden aan

be-grippen die gebruikt werden ter aanduiding van de Eerste Wereldoorlog. Zo ont-staat er een zoekopdracht die een begrip met betrekking tot de oorlog verbindt met een begrip met betrekking tot een van de drie thema’s. De door de computer geselecteerde resultaten worden vervolgens in een kwantitatief overzicht ge-plaatst. Op deze manier ontstaat een beeld van de frequentie van bepaalde woordcombinaties. Dit geautomatiseerd samenvoegen en analyseren van grote

                                                                                                                         

12 Ibidem, 287-289.

13 Jan Luiten van Zanden, Een klein land in de 20e eeuw. Economische geschiedenis van Neder-land 1914-1995 (Utrecht 1997) 19.

14 De gangbare term voor digitalisering van bronnen en methoden in de geesteswetenschappen is

digital humanities. Dit is een bruikbare, maar veelomvattende term met vele verschillende

defin-ities. In navolging van prof. dr. José van Dijck, hoogleraar Vergelijkende Mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam, wordt hier daarom ook wel gesproken van ‘computationeel’ en ‘kwantitatief’. Deze termen hebben alles te maken met digital humanities, maar zijn specifieker van aard en daarmee vaak duidelijker in het gebruik. Ik maak eveneens gebruik van de

overkoepelende term digital humanities, maar verwijs in dat geval naar meer algemeen gebruik binnen de (geestes)wetenschap.

(9)

hoeveelheden data (de Handelingen) wordt distant reading genoemd.15 Met

dis-tant reading-technieken wordt de computer ingezet om woorden en woordcombi-naties te indexeren, tellen en groeperen, waarbij we verwachten dat de computer iets (een patroon of verband) zal laten zien dat bij inzet van close reading aan ons voorbij was gegaan.16 Op deze manier kunnen de duizenden Handelingen

door-zocht worden om zo een selectie te maken van voor dit onderzoek mogelijk rele-vante Kamerverslagen.

Aan de hand van de hieruit ontstane overzichten kan vervolgens worden overgegaan op het zogenaamde close reading: het nauwkeurig lezen en analyse-ren van het aantal bronnen dat na bovenstaande selectie over is gebleven. Een door de computer geselecteerde Handeling hoeft immers niet altijd relevant te zijn voor dit onderzoek. Er dient dus een verdere selectie plaats te vinden waar-mee de daadwerkelijk bruikbare bronnen worden gescheiden van de onbruikbare bronnen. Deze selectie dient uiterst secuur te worden uitgevoerd. Het is immers een doodzonde wanneer op basis van onjuiste selectiemethoden bronmateriaal ten onrechte wordt uitgesloten of verkeerd wordt geïnterpreteerd. De basis die ten grondslag ligt aan deze geautomatiseerde vorm van selectie is dan ook van niet te onderschatten belang. Uiteindelijk worden de kwantitatieve gegevens om-gezet in kwalitatieve informatie, waarna een historische analyse en conclusie volgen.

In het eerste hoofdstuk van dit onderzoek wordt nader gesproken over het gebruik van digital humanities, de verhouding tussen kwantitatieve en kwalita-tieve onderzoeksmethoden, distant en close reading en de toepasbaarheid daar-van in dit specifieke onderzoek. Daarnaast maken we een eerste verkenning in de selectie van het onderzoeksmateriaal, waarbij eveneens de in deze studie toege-paste methode wordt beschreven. Bij wijze van voorbeeld wordt tevens het onder-zoek War in Parliament besproken, dat vergelijkbare elementen vertoont met de onderzoeksmethoden in deze studie. In de drie hoofdstukken die hierop volgen wordt, op basis van de drie thema’s, het onderzoeksmateriaal verder aangevuld en geanalyseerd. Deze hoofdstukken worden stuk voor stuk ingeleid met algeme-ne kennis over het aldaar te bespreken thema. Zonder deze kennis is het immers onmogelijk om de onderzoeksresultaten op waarde te kunnen schatten.

Na een korte historische introductie worden de frequenties, patronen en afwijkingen van mogelijke verwijzingen naar de Eerste Wereldoorlog gepresen-teerd die met behulp van distant reading-technieken zijn verkregen uit de Ka-merverslagen in de periode 1918-1939. Vervolgens wordt deze selectie onderwor-pen aan close reading, waarna het bronmateriaal wordt geanalyseerd en geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  geïnter-  

15 Kathryn Schulz, ‘What Is Distant Reading?’, (New York Times, 24-06-2011) in te zien via:

http://www.nytimes.com/2011/06/26/books/review/the-mechanic-muse-what-is-distant-reading.html (laatst geraadpleegd op 22-04-2015).

16 Els Stronks, ‘De afstand tussen close en distant. Methoden en vraagstellingen in

computa-tioneel onderzoek’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 129, 4 (2014) 205-214, 206.

(10)

preteerd. Nadat deze werkwijze voor de drie thema’s is toegepast, wordt een overkoepelende conclusie getrokken. Naast een samenvattende terugblik op het onderzoek, bevat deze conclusie tevens een blik op de toekomst. In hoeverre is de gebruikte onderzoeksmethode geschikt voor historisch onderzoek? Waar zou ver-betering nodig zijn? En wat zijn daarbij de te vermijden valkuilen? Uiteraard wordt in deze conclusie ook een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag.

Uit het voorgaande blijkt dat deze studie bestaat uit een aantal lagen. Niet alleen wordt een historisch relevante vraag onderzocht (welke invloed van de Eerste Wereldoorlog blijkt uit verwijzingen in het parlementaire debat tijdens het interbellum?), ook wordt getoetst in hoeverre computationele zoekmethoden kunnen bijdragen aan historisch onderzoek. De overkoepelende focus ligt daar-naast op de drie eerder geïntroduceerde thema’s. Samenvattend heeft deze studie als doel zowel kwantitatieve als kwalitatieve elementen te koppelen om zo tot een uitgebreide case study te komen. Het is daarmee een kwantitatieve inhoudsana-lyse, aangevuld met gericht kwalitatief onderzoek naar drie specifieke thema’s.17

 

                                                                                                                         

17 Marcel Broersma, ‘Nooit meer bladeren? Digitale krantenarchieven als bron’, in: Digitale

(11)

Hoofdstuk 1 – Methodologische verkenning

1.1 – Digitalisering binnen de geschiedwetenschap

In dit hoofdstuk worden de verschillende ‘beloften en valkuilen’ van het gebruik van digital humanities besproken.18 Door hier kennis van te nemen, wordt

duide-lijk binnen welke methodologische context dit onderzoek wordt uitgevoerd en waarom bepaalde methodologische keuzen zijn gemaakt. Ook is deze bespreking een plaatsbepaling in het debat tussen de enthousiaste voorstanders en de scep-tische tegenstanders van het gebruik van computationele methoden in geestes-wetenschappelijke vraagstukken. Maar van het grootste belang is het kennisma-ken met de nieuwe mogelijkheden die computationele instrumenten en methoden met zich brengen. Zij scheppen naast mogelijkheden ook beperkingen en zijn al-lesbehalve waardevrij.19 Juist bij het gebruiken van ogenschijnlijk waardevrije

getallen, is het bij de interpretatie daarvan van het grootste belang dat de onder-zoeker weet hoe deze getallen tot stand zijn gekomen en wat deze getallen inhou-den. Zowel de werkwijzen van de geesteswetenschapper als de objecten van on-derzoek veranderen hierdoor. Zonder te weten wat er vooraf gaat aan computati-onele bron- en methodeselectie kan de inhoud van het onderzoeksmateriaal niet op waarde worden geschat. De voor- en nadelen van werkwijzen, instrumenten en benaderingen moeten vóór aanvang van het onderzoek dan ook zorgvuldig op elkaar worden afgestemd.20

Hoewel de hedendaagse opleving van computationeel geesteswetenschap-pelijk onderzoek een typisch resultaat lijkt te zijn van de huidige tijd met al haar technologische vooruitgang, kan de begintijd hiervan al gesitueerd worden in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Toen in deze periode aandacht ontstond voor so-ciale en economische thema’s, werden sociaalwetenschappelijke methoden en econometrische technieken toegepast op historische vraagstellingen. Deze nieuwe technieken werden niet alleen voor historisch-economisch onderzoek ingezet. Ook in het onderzoek naar taal en literatuur bleek voor historici een nieuw toepas-singsgebied te worden ontsloten. Computationeel onderzoek naar historische do-cumenten bewees uiterst bruikbaar te zijn bij het analyseren van woordgebruik of bij het opsporen van grote verschuivingen in taalgebruik. Naast voornamelijk kwalitatieve informatie werden hiermee ook kwantitatieve aspecten aan het his-torisch onderzoek toegevoegd. Dit had tot gevolg dat (voornamelijk) politiek- en sociaalhistorische onderwerpen met behulp van een computer in kaart werden                                                                                                                          

18 James Kennedy, ‘From the Editors’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der

Nederlanden, Digital History, vol. 128, 4 (2013) 2.

19 José van Dijck, Big Data, Grand Challenges. Over digitalisering en het geesteswetenschappelijk

onderzoek. Ketelaar-lezing 12, online uitgave van het Nationaal Archief, Den Haag (2014) 18.

(12)

gebracht. De ontwikkeling van massabewegingen, onderzoek op basis van grote databases, de analyse van verkiezingsuitslagen en de sociale structuren van het verleden zijn enkele voorbeelden van de mogelijkheden die het gebruik van de computer met zich bracht.21

Deze in de jaren vijftig ingezette trend kent sindsdien een aantal golfbe-wegingen. Computationeel historisch onderzoek verloor in de jaren tachtig en begin jaren negentig aan populariteit, toen de interesse voor het narratieve ele-ment in de geschiedenis een opleving kende. Hiermee nam de belangstelling voor kwantitatieve elementen sterk af. Sinds enkele jaren kan geconcludeerd worden dat computationeel historisch onderzoek niet meer aan interesse zal verliezen. Dit houdt echter niet in dat de digital humanities (de hedendaagse verzamel-naam voor computationeel onderzoek in de geesteswetenschappen) op louter voorstanders kunnen rekenen. Een veel gehoord argument van critici van de di-gital humanities is dat het onderzoek van geesteswetenschappers wordt tegen-gewerkt door de digitalisering en kwantificering van bronnen en methoden. Zij stellen dat de modelmatigheid van computationeel onderzoek leidt tot het zoeken naar patronen en het automatiseerbaar maken van hypothesen, zonder daarbij oog te hebben voor uitzonderingen en het kwalitatieve aspect van de geschied-kunde. In hoeverre zij hier gelijk in hebben, wordt in paragraaf 1.3 nader bespro-ken. Allereerst dient onze aandacht uit te gaan naar de termen kwantitatief en kwalitatief en distant en close reading. Deze begrippen lijken onlosmakelijk ver-bonden te zijn met de discussie tussen voor- en tegenstanders van de digital hu-manities. Maar waarom zijn deze begrippen blijkbaar zo belangrijk binnen dit debat? Wat wordt er eigenlijk onder verstaan en in hoeverre kunnen zij met el-kaar verbonden worden en worden ingezet tijdens het doen van historisch onder-zoek?

1.2 – Kwantitatief en kwalitatief

Het debat tussen de voor- en tegenstanders van digital humanities richt zich in veel gevallen op de verhouding tussen kwantitatieve en kwalitatieve geschied-schrijving. Geschiedenis is van oudsher een discipline die zich beroept op kwali-tatieve methoden. Na het uitvoerig bestuderen van historisch bronmateriaal ge-ven historici een beschrijving en interpretatie van de verzamelde documenten. Omvang, frequentie en hoeveelheid zijn kwantitatieve gegevens die hier niet of nauwelijks bij betrokken worden. Zowel de onderzoeksvragen als de gebruikte bronnen zijn kwalitatief van aard, waardoor ook de hieruit ontstane onderzoeks-resultaten kwalitatief van karakter zijn. De geesteswetenschappen, en in het bij-zonder de geschiedkunde, onderscheid zich daarmee van de bètawetenschappen.                                                                                                                          

21 Onno Boonstra, Leen Breure en Peter Doorn (red.), Historische informatiekunde. Inleiding tot

(13)

Alfastudies worden regelmatig afgezet als de ‘zachte wetenschap’ tegenover de ‘harde wetenschap’ die bijvoorbeeld natuur- en scheikundigen beoefenen.

Die ‘harde wetenschap’ kenmerkt zich door het gebruik van kwantitatieve onderzoeksmethoden en het toepassen of ontwikkelen van statistiek. Hierbij gaat het voornamelijk om het in kaart brengen van cijfers, waar vervolgens een con-clusie aan wordt verbonden. Kwantitatief onderzoek is cijfermatig van aard en ook de antwoorden op onderzoeksvragen worden doorgaans in hoeveelheden uit-gedrukt. Er wordt gezocht naar statistische verbanden, patronen en/of afwijkin-gen. De verschillen tussen deze ‘harde’ en ‘zachte’ wetenschappen zijn daarmee groot. De historicus legt zich toe op het bestuderen van ‘één puzzelstukje om dat zo goed mogelijk te interpreteren en analyseren. Bijvoorbeeld het werk van één schilder, de romans van één schrijver, de cijfers uit gemeentearchieven in één historische periode of het taalgebruik van één sociale groep’.22 Het kwalitatieve

staat tegenover het kwantitatieve als tekst tegenover getal en als specifieke ken-nis tegenover allesomvattende data.

Met de komst van digital humanities wordt de kwalitatieve methode van de geesteswetenschappen verbonden aan de kwantitatieve methode van de na-tuurwetenschappen. Hoewel beide op het eerste oog wellicht onverenigbaar lij-ken, leidt deze verbintenis tot interessante resultaten die weldra nader bespro-ken worden. Het is echter deze verbintenis waar een aantal geesteswetenschap-pers problemen mee heeft. Zij vrezen dat het kenmerkende kwalitatieve karakter van de geesteswetenschappen dreigt te verdwijnen. In het algemeen komt het volgens Gerben Zaagsma neer op de angst het hermeneutische karakter van de geesteswetenschappen te verliezen ‘and a reduction of humanities research to data crunching or to a view that proclaims the search for underlying patterns and structures in human history and culture to be its essence’.23 Met andere woorden:

kwantitatief onderzoek kan geen recht doen aan de complexiteit van het verle-den.24

Deze visie berust mijns inziens op een misvatting. Kwantitatieve en kwali-tatieve benaderingen vullen elkaar namelijk uitstekend aan. Daarbij zal het kwa-litatieve aspect van de geschiedkunde van uitermate groot belang blijven. Kwan-titatieve gegevens spreken namelijk nooit voor zichzelf, zij dienen altijd geïnter-preteerd te worden. Zonder aanvullende kennis is het gebruik van data in de geesteswetenschappen nutteloos. Om tot optimale resultaten te komen moeten verschillende methoden daarom worden gecombineerd. We komen hier weldra over te spreken.

                                                                                                                         

22 Van Dijck, Big Data, Grand Challenges, 4-5.

23 Gerben Zaagsma, ‘On Digital History’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis

der Nederlanden, Digital History, vol. 128, 4 (2013) 3-29, 24.

(14)

1.3 – Distant en close reading

Door het beschikbaar komen van grote hoeveelheden digitale archieven wordt de geschiedwetenschap in feite met haar grenzen geconfronteerd. De traditionele geschiedkundige theorieën en methoden zijn gericht op zeer specifiek onderzoek naar een doorgaans korte periode met een schaarse hoeveelheid aan bronmateri-aal.25 Een van de voornaamste geschiedkundige methoden is bijvoorbeeld close

reading: ‘het minutieus lezen van teksten’.26 Deze methode wordt door

letterkun-digen al eeuwen toegepast bij het analyseren en interpreteren van één (of een zeer kleine selectie) tekst(en). Hoewel hierdoor inderdaad een diepgaand begrip kan ontstaan van een (in dit geval) historische tekst, heeft deze methode een ern-stige beperking: ze is uiterst tijdrovend en maakt daarbij gebruik van een zeer beperkt aantal bronnen. Hiermee is niet gezegd dat deze methode onbruikbaar is, integendeel. Maar met de komst van digitaal beschikbare bronnen is het toepas-sen van deze kwalitatieve methode niet langer de meest voor de hand liggende optie.

Distant reading is dat wel. Door distant reading-technieken toe te passen kan een grote hoeveelheid digitale tekst geautomatiseerd worden geanalyseerd. Hoewel computationele elementen al vele jaren worden ingezet bij het doen van historisch onderzoek, is het toepassen van distant reading een relatief nieuwe ontwikkeling binnen de digital humanities. Hierbij wordt de computer ingezet om een grote hoeveelheid digitale teksten doorzoeken op patronen en verbanden, doorgaans door het laten indexeren, tellen en groeperen van woorden en woord-combinaties.27 Deze methode kan zonder meer geschaard worden onder

kwantita-tieve methoden, waarbij het vinden van patronen en verbanden centraal staat. Met het blote oog waren dergelijke resultaten achterwege gebleven. Dit is niet alleen het gevolg van menselijke onmacht om enorme hoeveelheden tekst te overzien, maar heeft ook te maken met de manier waarop de computer dergelijk grote corpora kan ‘lezen’. Anders dan close reading-letterkundigen, die zich voor-namelijk richten op werkwoorden en zelfstandige naamwoorden, kan een compu-ter (ook) analyseren op functiewoorden als lidwoorden en tussenwerpsels. Distant reading leidt dus tot nieuwe onderzoeksresultaten.28

Dit houdt echter niet in dat het close reading daarmee waardeloos is ge-worden, integendeel. Het vinden van verbanden en patronen is één, het verklaren daarvan is een tweede. Nog altijd blijken close reading methoden daarbij van ui-termate groot belang: de met distant reading verkregen resultaten dienen met                                                                                                                          

25 Ibidem, 51.

26 Els Stronks, ‘De afstand tussen close en distant. Methoden en vraagstellingen in

computa-tioneel onderzoek’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 129, 4 (2014) 205-214, 205.

27 Stronks, ‘De afstand tussen close en distant’, 206. 28 Ibidem, 206.

(15)

close reading te worden geduid.29 Het is dus de combinatie van beide methoden

die tot waardevolle resultaten leidt. In navolging van Els Stronks, hoogleraar Vroegmoderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Utrecht, noem ik hier een drietal voorbeelden waar de inzet van een combinatie van distant en clo-se reading toe kan leiden:

1) Met distant reading kun je betekenissen, interpretatiemogelijkheden en patronen in teksten op het spoor komen die je met close reading-technieken niet vindt, en vice versa.

2) Met distant reading kun je interpretaties controleren die met close rea-ding verkregen zijn, en vice versa.

3) Met distant reading kun je close reading-resultaten op representativiteit toetsen.30

Om deze combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve methoden te optimalise-ren, dienen de distant reading-technieken verder ontwikkeld te worden. Nu deze methode in steeds meer onderzoeken wordt opgenomen, blijkt tevens dat techni-sche problemen niet ontbreken. Deze dienen opgelost te worden. Anderzijds dient de aandacht eveneens uit te gaan naar de ontwikkeling van het proces van close reading. Door deze methode met meer overgave en precisie uit te voeren, komt dit de duiding van met distant reading verkregen resultaten ten goede. De tijd dat de ene methode werd gezien als een bedreiging van de andere dient dan ook ach-ter ons gelaten te worden.31

Wat betekent dit voor het karakter van de geschiedwetenschap, en wat voegt deze methode nu eigenlijk toe? Met andere woorden, hoe vernieuwend is deze ontwikkeling in de digital humanities nu eigenlijk? In tegenstelling tot de zeer waardevolle toevoeging van distant reading en anderszins geautomatiseerde processen bij het bestuderen van bronmateriaal, brengt dit geen enorme ver-schuivingen aan binnen het vakgebied. Er is eerder sprake van een vergaande specialisatie die ervoor zorgt dat al bestaande onderwerpen nóg beter onderzocht kunnen worden. Dit voordeel mag geenszins uitgevlakt worden, maar om nu te spreken over een baanbrekende ontwikkeling die het karakter van de geschied-wetenschap op alle gebieden weet te veranderen, zou te ver gaan. De combinatie van close en distant reading blijkt uiterst waardevol voor hedendaags en toekom-stig historisch onderzoek. Toch dient er bij de toepassing van distant reading, mede door het computationele karakter daarvan, rekening gehouden te worden met enkele ‘valkuilen’.

                                                                                                                         

29 Ibidem, 206-207. 30 Ibidem, 207. 31 Ibidem, 207.

(16)

1.4 – Mogelijke valkuilen van computationeel historisch onderzoek

De koppeling van kwantitatieve en kwalitatieve elementen leidt tot nieuwe in-zichten in geesteswetenschappelijke, historische, vraagstukken. Maar met het gebruik van digital humanities komen echter ook een aantal valkuilen in zicht. Deze dienen onder de aandacht gebracht te worden. Om deze valkuilen in dit on-derzoek te vermijden, dient het toepassen van elementen uit de zogenaamde digi-tale geesteswetenschappen gepaard te gaan met enkele kritische kanttekenin-gen. Op deze manier kunnen de beloften optimaal toegepast worden en blijven de valkuilen zo veel mogelijk links liggen.

Ten eerste worden digitale bronnen niet altijd even correct weergegeven op de computer. Door het toepassen van Optical Character Recognition (OCR) ont-staan fouten die grote gevolgen kunnen hebben voor de onderzoeksresultaten. OCR is het softwarematig vertalen van een gescande afbeelding naar een digitaal doorzoekbaar tekstdocument. Dit computermatig herkennen van tekens gaat niet altijd goed. Zo kan het in de afbeelding geschreven woord ‘graan- en meelzakken’ door de computer worden gelezen als ‘groan- en meclzakken’. Voor de lezer is dit wellicht een te herleiden variant, maar indien de computer zoekt naar de inge-voerde zoekterm ‘graan- en meelzakken’, zal deze de foutieve variant niet opne-men in de zoekresultaten. Het gevolg hiervan is dat de zoekresultaten niet com-pleet zijn. Echter, het gemak waarmee gezocht kan worden geeft de onderzoeker in veel gevallen de illusie van volledigheid.32 Het grootste gevaar hierbij is dat

onduidelijk blijft hoeveel bronnen hierdoor worden ‘gemist’. Om deze valkuil te vermijden is het van groot belang om de toe te passen onderzoeksmethoden van tevoren uitermate goed te bestuderen. Enkel door kennis te nemen van de manier waarop bronnen geselecteerd dan wel uitgesloten worden, kan de foutmarge zo-veel mogelijk verkleind worden.

Computationele tekstanalyse is daarnaast zeer beperkt in het herkennen van sentiment. Hoewel er op dit gebied hard wordt gewerkt aan de ontwikkeling van software die dergelijke informatie wel kan detecteren, zijn de successen op dit gebied tot nog toe beperkt gebleven. Anders dan een mens is het voor een computer onmogelijk tussen de regels door te lezen. De computer ziet wat er staat, maar kan niet omgaan met vermeende bedoelingen, dubbele betekenissen of onderliggende emoties. Zolang het computationeel detecteren van dergelijke zaken, ook wel sentiment mining of sentiment analysis genoemd, niet of nauwe-lijks toegepast kan worden, blijven belangrijke elementen bij tekstanalyses onbe-sproken. Dit nadeel leverde in het geval van de studie ‘War in Parliament’ enkele specifieke problemen op (zie paragraaf 1.5).

Het verdwijnen van context is eveneens een veelgehoord punt van kritiek op de digitalisering van bronmateriaal. De vertaling van een afbeelding naar een                                                                                                                          

(17)

computationeel te doorzoeken tekst is met betrekking tot zoekfuncties positief, maar tijdens deze vertaalslag verdwijnen een aantal belangrijke elementen. Be-paalde kleuren en toegevoegde afbeeldingen (spotprenten bijvoorbeeld) dienen meestal een doel. Ook de plaats van een tekst in boek of krant geeft ons informa-tie over die specifieke tekst. Een artikel op een voorpagina wordt immers als be-langrijker nieuws beschouwd dan een artikel op de een-na-laatste pagina van een krant. Voor een onderzoeker die gebruik maakt van gedigitaliseerde bronnen is het daarbij van belang altijd kennis te nemen van de originele bron.

Een ander probleem dat hieruit voortkomt, is de manier van zoeken. Zon-der uitgebreide kennis van het taalgebruik en de terminologie in een bepaalde historische periode zullen de zoekresultaten verre van representatief zijn.33

Im-mers, de resultaten zijn afhankelijk van de gehanteerde query’s. En voorts geldt: hoe langer de te onderzoeker periode, hoe groter het risico op verschuivende ter-minologie. Begrippen die aan het begin van de onderzoeksperiode gangbaar wa-ren, kunnen aan het einde van de onderzoeksperiode tot het uitzonderlijk taalge-bruik behoren. Hoe dit probleem ondervangen kan worden, wordt weldra bespro-ken.

1.5 – ‘War in Parliament’

Een onderzoek dat zowel qua vraagstelling als qua onderzoeksmethode sterke samenhang vertoont met dit onderzoek is het project ‘War in Parliament’. In deze pilotstudie wordt op basis van de digitale verzameling Handelingen der Staten Generaal (StatGen) onderzocht hoe een bepaalde historische gebeurtenis werd gebruikt om politieke aspecten kracht bij te zetten. Het is daarom interessant om dit onderzoek, dat overigens nog niet is afgerond, eens nader te beschouwen. Op basis van een artikel dat begin 2014 in Digital Humanities Quarterly is versche-nen, bespreek ik hier enkele belangrijke zaken uit het project ‘War in Parliament’ (WIP).34

In het WIP-project wordt onderzocht hoe parlementariërs gebruik maakten van verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog in het parlementaire naoorlogse discours. Dit wordt gedaan aan de hand van de Handelingen der Staten-Generaal. Uit de vele digitale Kamerverslagen moet een selectie worden gemaakt van de verslagen waarin wordt verwezen naar de Tweede Wereldoorlog, om deze selectie vervolgens aan nader onderzoek te onderwerpen. Wat allereerst opvalt aan de opbouw van het hier te bespreken artikel is dat de onderzoeksvraag enigszins ondergeschikt blijkt te zijn aan de daadwerkelijke centrale vraag, na-melijk: hoe maken we gebruik van een digitaal zoeksysteem? Hoewel het uitein-delijke historische en kwalitatieve antwoord op de historische onderzoeksvraag                                                                                                                          

33 Broersma, ‘Nooit meer bladeren?’, 45.

34 Hinke Piersma e.a., ‘War in Parliament: What a Digital Approach Can Add to the Study of

(18)

niet oninteressant is, is de beschrijving van de digitale zoekmethoden een leer-zaam proces gebleken en voor dit specifieke onderzoek uiterst nuttig.

In de inleiding doen de onderzoekers de volgende uitspraak over het doel van hun schrijven: ‘This article is intended to contribute to the benefits of digital methods to historians by exploring the advantages of using an advanced search engine that can search large quantities of data’.35 Wanneer we deze uitspraak

verbinden met bovenstaande informatie over close en distant reading, lijkt het erop dat de onderzoeker van het WIP-project de aandacht voornamelijk vestigden op distant reading. Hiermee komt het zoekproces centraal te staan en is de focus op de zoekresultaten (close reading) enigszins beperkt. Het belang van een com-binatie van beide methoden is al eerder besproken. Over het al dan niet slagen van deze combinatie met betrekking tot het WIP-project komen we weldra te spreken. Allereerst wil ik enige aandacht besteden aan de gehanteerde zoekme-thoden in dit project die tevens mooie voorbeelden opleveren voor de in paragraaf 1.4 besproken valkuilen.

De in het WIP-project gebruikte zoekmethode leverde namelijk enige pro-blemen op. Ten eerste wilden de onderzoekers niet geheel afhankelijk zijn van het gebruik van zoektermen (full-text keyword search). Het plan was dan ook om gebruik te maken van meer complexe machine learning techniques. Deze metho-de bleek niet succesvol, omdat veel verwijzingen naar metho-de Tweemetho-de Wereldoorlog min of meer ‘verborgen’ aanwezig waren in bijna alle parlementaire debatten. De Tweede Wereldoorlog bleek in deze debatten op zoveel manieren voor te komen, dat het onmogelijk was de computer aan te leren alle verwijzingen te detecte-ren.36

De onderzoekers waren derhalve aangewezen op het detecteren van debat-ten met behulp van handmatig geselecteerde zoektermen. Er is zowel op onder-werp (bijvoorbeeld “oorlog” en “fout”) gezocht als op politieke partijen en daaraan verbonden personen. Deze uitgebreide selectie van verschillende zoektermen le-verde echter dusdanig veel potentieel bruikbare debatten op dat de onderzoekers alsnog geconfronteerd werden met duizenden zoekresultaten. Daarnaast kregen de onderzoekers te maken met ruis op basis van woorden met een dubbele bete-kenis. Het woord ‘bezetting’ kan natuurlijk verwijzen naar de Duitse bezetting in de jaren 1940-’45, maar kan eveneens verwijzen naar een bezet ziekenhuisbed.37

Context bepaalt dus de relevantie van een gevonden verwijzing, maar de compu-ter kan de onderzoekers op dit gebied (nog) geen dienst bewijzen. Het gevolg: dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  dui-  

35 Piersma, ‘War in Parliament’, 1.

36 Dit is inderdaad een veelvoorkomend probleem. Vooral onderzoeken met betrekking tot

kunst-matige intelligentie houden zich hiermee bezig. De mogelijkheden hiervan kunnen van grote be-tekenis zijn voor het tekstueel analyseren van grote hoeveelheden historisch bronmateriaal. De toepasbaarheid daarvan staat echter nog in de kinderschoenen en is vooralsnog uiterst beperkt bruikbaar voor historici.

37 Hinke Piersma en Kees Ribbens, ‘Digital Historical Research. Context, Concepts and the Need

for Reflection’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, Digital History, vol. 128, 4 (2013) 78-102, 88.

(19)

zenden resultaten die door de historici zelf op bruikbaarheid moesten worden on-derzocht, een taak die al te arbeidsintensief is en daarmee het onderzoeksdoel (‘systematically map all references to World War II’) ondermijnde.38 Om het

aan-tal mogelijk relevante resultaten te verkleinen, werd vervolgens gebruik gemaakt van zeer specifieke combinaties van keywords. Hierdoor werd het aantal hits in-derdaad minder, maar bleek ook dat relevante verwijzingen werden gemist. Zoals in paragraaf 1.4 is besproken, is het (onopgemerkt) missen van bronmateriaal een immer dreigende valkuil, waar de onderzoekers van het WIP-project gelukkig op bedacht waren.

Digitaal onderzoek naar verwijzingen in Kamerverslagen op basis van het brede onderwerp ‘Tweede Wereldoorlog’ bleek simpelweg een brug te ver. De on-derzoeksvraag werd daarom gelimiteerd door te focussen op één specifieke poli-tieke partij. Met behulp van een uitgebreide combinatie van zoekwoorden (een query) werden door de computer 179 resultaten geselecteerd.39 Na het handmatig

verwijderen van irrelevante hits bleven twintig te onderzoeken resultaten over. Ongeacht de verdere uitkomst van dit historisch onderzoek, valt er een aantal zaken met betrekking tot deze vorm van distant reading op. Het grote voordeel van computationeel historisch onderzoek zou moeten zijn dat grote hoe-veelheden tekst over een lange periode geautomatiseerd geselecteerd kunnen worden. Dit voordeel bleek echter minimaal, daar de zoekmethode ofwel teveel irrelevante, ofwel vrij beperkte relevante resultaten opleverde. Ook bleef het on-derzoek arbeidsintensief. Op basis van bovenstaande problematiek kunnen ech-ter wel enkele aanpassingen worden gedaan die het doen van dergelijk onderzoek op een relatief simpele manier kunnen verbeteren.

Een eerste oplossing zou zijn om het te onderzoeken onderwerp zoveel mo-gelijk af te bakenen. In het WIP-project werd dit uiteindelijk gedaan door het overkoepelende onderwerp (verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog) te be-perken tot één politieke partij. Naast deze specificatie kan afbakening ook de keuze voor een aantal kenmerkende of relevante deelonderwerpen betekenen, zoals in dit onderzoek wordt gedaan met ‘Democratie’, ‘Economisch beleid’ en ‘Neutraliteitspolitiek’.

Op basis van deze afbakening is het ten tweede van belang eerst een on-derzoek te starten naar de mogelijk bruikbare zoektermen binnen deze deelon-derwerpen. Zo kan de onderzoeker van tevoren een selectie van keywords maken die waarschijnlijk tot relevante resultaten zullen leiden. Hiermee wordt voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  voorko-  

38 Piersma en Ribbens, ‘Digital Historical Research’, 87.

39 Deze query ziet er als volgt uit: (fascis* OR nsb OR “politiek delinquent” OR “politieke

delin-quenten” OR collaborat* OR “nationaal socialistisch” OR “nationaal socialistische” OR antisemi-tis* OR oorlo* OR Hitler OR Mussert OR Roskam OR Boerenleider OR Jeugdstor* OR NSK* OR Waffen-S* OR Landstand) AND (Boerenpartij OR Adams OR Koekoek OR Voogd OR Brake OR Harmsen OR Harselaar OR Bossche OR Koning OR Kronenburg OR Leffertstra OR Nuijens OR Verlaan). Uit: Piersma en Ribbens, ‘Digital Historical Research’, 90. En: Piersma, ‘War in Parlia-ment’, 4. (Zie paragraaf 1.5 voor de betekenis van deze zoekoperatoren).

(20)

men dat een breed scala aan mogelijk bruikbare zoektermen in één query wordt gestopt (zie voetnoot 39) waar alle zoekresultaten vervolgens uit moeten voort-komen. Dit leverde tijdens het WIP-project weliswaar relevante resultaten op, maar deze methode is in dit onderzoek naar verwijzingen naar de Eerste Wereld-oorlog helaas niet mogelijk: ‘[…] it is not yet possible to reproduce the query via the publicly accessible web interface of the search engine. This is due to a limit on the use of the “wildcard” (*) that is necessary at present to avoid server over-load, a technical obstacle that will be remedied in the near future’.40 Dit

techno-logisch mankement werd in juli/augustus 2012 geconstateerd, maar is tot nog toe niet verholpen, zo blijkt uit de resultaten na het toepassen van zeer gespecifi-ceerde query’s met daarin veel wildcards.41 In dit onderzoek zal

(noodzakelijker-wijs) dan ook worden vastgehouden aan het gebruik van relatief simpele query’s. Een derde mogelijkheid tot verbetering schuilt in periodieke afbakening en in de weergave van deze zoekresultaten. In het WIP-project is enkel gebruik ge-maakt van een weergave in frequentietabel. Hierin staan de verschillende zoek-combinaties en het aantal hits dat deze gedurende de gehele onderzoeksperiode opleverden. Relevante informatie, maar weinig overzichtelijk. Door de gegevens van verschillende deelonderwerpen te specificeren naar periode en in grafieken te presenteren (wat door de verworven kwantitatieve gegevens een zeer voor de hand liggende optie is), kan in één oogopslag worden gezien in welke perioden opvallende pieken en dalen voorkomen. Dit werkt tevens een intensiever gebruik van de factor ‘tijd’ in de hand. Er wordt nu immers niet alleen gekeken naar een algemeen aantal resultaten, maar ook naar de ‘gedragingen’ van deze resultaten in de geselecteerde onderzoeksperiode. Op basis van de zo ontstane overzichten kan de historicus, met behulp van zijn of haar bestaande historische kennis van deze periode, de keuze maken om opvallende golfbewegingen nader te onder-zoeken en te verklaren.

Daarnaast kan de onderzoeker hiermee het probleem van verschuivende terminologie ondervangen. Een begrip dat in 1918 niet gangbaar was, maar van-af 1926 wel, zal door periodieke toetsing niet van de radar verdwijnen. Zo wordt in het artikel aangegeven dat het begrip “Holocaust” voor 1978 niet werd ge-bruikt en voor die tijd dus geen zoekresultaten zou opleveren.42 Dat is een

correc-te constacorrec-tering, maar aangezien de onderzoeksperiode van het WIP-project tot 1982 liep, kan dit begrip na 1978 wel opgenomen worden in de lijst van zoek-woorden. Aangezien in het artikel geen bewijs wordt gevonden voor het periodiek afbakenen van de zoekresultaten, lijkt het erop dat de onderzoekers een begrip als “Holocaust” helemaal niet hebben opgenomen in de zoekwoorden (ongeacht het feit dat dit begrip in de resterende vier jaar de nodige resultaten zou kunnen opleveren).

                                                                                                                         

40 Piersma, ‘War in Parliament’, 4.

41 Zie pagina 14 voor verdere uitleg van het begrip wildcard. 42 Ibidem, 5.

(21)

De belangrijkste constatering ten aanzien van dit artikel schuilt echter in de eer-der besproken combinatie van distant en close reading. De oneer-derzoekers hebben duidelijk gestreefd naar het verwezenlijken van deze combinatie, zo blijkt al-thans halverwege het artikel: ‘In fact, our project is a clear example of a combina-tion between a quantitative (give me all references to x) and a qualitative (what does x mean by close reading) approach’.43 Anderzijds geven de onderzoekers

rui-terlijk toe dat deze combinatie, vooral bij het toepassen van close reading, alleen in de praktijk kan worden gebracht wanneer het toepassen van distant reading géén duizenden resultaten opleverde. Immers, ‘it is the context that determines the relevance of a reference. Concretely, and this is essential, this means that every hit must be examined, making the (too) extensive result sets (thousands of hits) too labour intensive’.44 Het schipperen tussen enerzijds het juist toepassen

van distant reading en anderzijds genoeg aandacht besteden aan de analyse van de zoekresultaten is een ontzettend complex proces. In het hier besproken artikel lijkt een balans niet helemaal te zijn gevonden. Dit is in zekere zin te wijten aan de nog beperkte en niet uitgekristalliseerde mogelijkheden van computationeel onderzoek. In veel gevallen bleef het aantal zoekresultaten simpelweg te groot, waardoor het onderzoek aangepast moest worden.

Op het eerste gezicht lijkt het louter positief wanneer ‘de computer een deel van het analysewerk van de onderzoeker overneemt’.45 Maar zolang die

on-derzoeker niet volledig op de hoogte is van wat die computer dan precies analy-seerde, kan de onderzoeker deze resultaten ook niet correct duiden. Tot in detail begrijpen hoe het proces van distant reading wordt uitgevoerd, is dus van onge-kend belang. Dit hebben de onderzoekers van het WIP-project goed begrepen. Anderzijds lijkt er daardoor weinig ruimte geweest te zijn voor close reading, waardoor de koppeling tussen het zoeken zelf en de interpretatie van de zoekre-sultaten wat achterwege blijft. Wellicht hadden zij er verstandig aan gedaan een duidelijke keuze te maken in de hier op pagina 5 besproken drie mogelijkheden die een combinatie tussen distant en close reading biedt.

In de conclusie van dit onderzoek wordt teruggeblikt op de uitwerkingen van de suggesties die hier op basis van de bevindingen uit het WIP-project zijn gedaan. Voorop staat dat dergelijke casestudies van ongekend belang zijn bij de ontwikkeling van computationeel historisch onderzoek en, meer in het algemeen, van digital humanities. Want alleen door middel van trial and error zal blijken welke elementen bruikbaar zijn, waar verbetering nodig is en hoe de informatica de geesteswetenschappen hierbij van dienst kan zijn. Dit is overigens precies wat de onderzoekers van het WIP-project erkennen: ‘ During this process the “War in                                                                                                                          

43 Ibidem, 8. 44 Ibidem, 5.

(22)

Parliament” pilot project has taught us some valuable lessons’.46 En ook ik hoop

daar, tijdens de uitvoering van dit specifieke onderzoek, van te leren.

1.6 – Theorie in de praktijk

Een van de overtuigendste voordelen van het gebruik van digital humanities is mijns inziens de mogelijkheid om voor aanvang van een historisch onderzoek in-zicht te krijgen in de hoeveelheid en toepasbaarheid van het bronmateriaal. Zon-der computer zou deze voorbereidende methode nooit toegepast worden. Bedenk immers hoeveel werk het zou zijn deze oriënterende fase met de hand te moeten uitvoeren. De mogelijkheden die het gebruik van de computer hierbij biedt, ko-men het historisch onderzoek zonder meer ten goede. Ter illustratie van deze mogelijkheden laat ik in deze paragraaf zien waar dit voorbereidende werk toe leidt.

Voordat enkele voorbeelden van kwantitatieve onderzoeksresultaten wor-den getoond, is het zaak enige aandacht te bestewor-den aan het gebruik van de zoekmachine op StatGen. Bij het verkrijgen van onderzoeksresultaten is te allen tijde gekozen voor de ‘uitgebreide’ zoekoptie. In tegenstelling tot de ‘eenvoudige’ zoekoptie kan hiermee worden afgebakend. Er kan verfijnd worden op zoekterm, Kamer (Eerste Kamer, Tweede Kamer, Verenigde Vergadering en UCV/OCV) vergaderjaar en documenttype (Kamerverslagen, Kamerstukken en Kamervra-gen). Alle in deze studie verkregen resultaten zijn voortgekomen uit de ingevoer-de ‘zoekterm’ en ingevoer-de selectie: ‘Tweeingevoer-de Kamer’, ‘perioingevoer-de 1918-1940’ en ‘Kamerver-slagen’.

Wat betreft het invoeren van de zoekterm zijn een aantal zaken van be-lang. Ten eerste is het zaak om zoektermen die bestaan uit meer dan één woord tussen dubbele aanhalingstekens te plaatsen. Op deze manier weet de computer dat het hier gaat om één zoekopdracht, bestaande uit meerdere woorden. Zo leidt zoeken op het begrip Eerste Wereldoorlog tot resultaten met daarin vooral ver-wijzingen naar de ‘Eerste’ Kamer (1076 resultaten in de periode 1918-1940). In-dien de term Eerste Wereldoorlog tussen dubbele aanhalingstekens wordt ge-plaatst, levert de zoekterm geen resultaten op. Wanneer wordt gezocht op Eerste AND Wereldoorlog, verschijnen 456 resultaten.47 Het is dus van belang goed uit

te zoeken welke invoer tot de juiste resultaten leidt.

Om inzicht te krijgen in de verschillende mogelijkheden die er bestaan om in een simpele zoekmachine de zoekresultaten te specificeren, bespreken we hier een aantal te gebruiken opties. Het toepassen hiervan draagt bij aan het specifi-ceren van de onderzoeksresultaten en daarmee het verkleinen van het aantal                                                                                                                          

46 Piersma, ‘War in Parliament’, 10.

47 Het begrip “Eerste Wereldoorlog” in de hoedanigheid van historische oorlogsperiode, leverde

(bij afwezigheid van een ‘Tweede Wereldoorlog’) logischerwijs geen resultaten op in de periode 1918-1939.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het verslag belicht daarbij overigens onvoldoende dat deze verwarring voor een belangrijk deel haar oorzaak vond in enerzijds de overtuiging van de gehele ministerraad dat

De organologische democratie-opvatting anderzijds ziet de natie geordend in historische verbanden en geledingen, waarbij niet uit­ sluitend het materiële belang of het

Samenvattend kunnen we zeggen dat de politieke rapportage van de Nederlandse ambassade in Istanbul gedurende de oorlogsjaren 1914-1910, die helaas ontbreekt voor de periode waarin

[r]

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Maar wat zelfs de Trust en het Internationaal Ondernemersverbond nog niet hebben vermocht: het samenvereenigen van het geheele Proletariaat, door één druk, één bedreiging, één

 Druk op @ en kies geschikte waarden voor Xmin, Xmax, Ymin en Ymax... Het bijbehorende scherm heet

Transacties en geschillenbeslechting in het Wetboek van Economisch Recht Joris Roesems en het Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel (eds.).. © 2016