• No results found

4.1 – Economische gevolgen van de Eerste Wereldoorlog in Nederland tot 1918

In hoofdstuk 2 werd al kort aangestipt dat vooral de jaren 1917-1918 voor de Ne- derlanders tot de zwaarste oorlogsjaren kunnen worden gerekend. Nijpende te- korten aan grondstoffen en voedsel zorgden ervoor dat de Nederlandse economie vrijwel tot stilstand kwam. Dit had uiteraard gevolgen voor de economische situ- atie van het land, waar we in deze paragraaf nader op in gaan. De neutrale posi- tie van Nederland bemoeilijkte het in stand houden van de economie ten zeerste. Het uitbreken van de oorlog was eveneens het startsein voor het uitbreken van een economische oorlog, waarbij Nederland zich tussen twee vuren geplaatst zag. De economische strijd tussen de Geallieerden en Centralen werd van steeds gro- tere invloed op de Nederlandse economie en dwong de overheid tot ingrijpen. Hierbij kreeg ook het bedrijfsleven de kans om de overheid een helpende hand te bieden. Door oprichting van verschillende crisisinstellingen, waaronder de be- kendere ‘Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij’ (NOT), sloegen overheid en zakenlieden de handen ineen om de negatieve economische gevolgen van de oor- log voor Nederland zo beperkt mogelijk te houden.121 Hoe kwam deze samenwer-

king tot stand?

Toen de algemene financiële crisis in 1914 de gehele economie dreigde te ondermijnen (met ernstige gevolgen voor de mobilisatie en het openbare leven), besloot het parlement over te gaan tot een moratorium op alle schuldenbetalin- gen. Op deze manier werd elke vorm van geldverschaffing onmogelijk gemaakt, waarbij ook aan de kredietwaardigheid van Nederland in het buitenland een ein- de kwam. Een groep Nederlandse grootbankiers, die sinds de sluiting van de beurs intensief met elkaar in vergadering waren, verzette zich tegen dit plan. De Nederlandse regering was op haar beurt bereid het moratorium uit te stellen, mits de bankiers zelf met een alternatief kwamen. Onder leiding van C.J.K. van Aalst, directeur van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, kwamen de groot- bankiers tot de volgende beslissing: er zou een gezamenlijk garantiefonds worden opgezet dat een krediet van 200 miljoen gulden aan bedrijven beschikbaar stelde. Op deze manier konden de ergste financiële noden in het bedrijfsleven en in de industrie worden opgevangen. De regering ging – met dank aan de vastberaden dadendrang van o.a. de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, M.W.F. Treub en Koningin Wilhelmina – in sneltreinvaart met dit noodplan akkoord, waardoor een eerste grote financiële crisis was afgewend.122 Ook het grote tekort

                                                                                                                         

121 Samuël Kruizinga, Overlegeconomie in Oorlogstijd. De Nederlandsche Overzee Trust-

maatschappij en de Eerste Wereldoorlog (Zutphen 2012) 8.

aan muntgeld, waardoor de weeklonen niet langer uitbetaald konden worden, vormde een dreigende crisis. Eveneens door kordaat optreden van zowel minis- ters als zakenlieden (met een absolute hoofdrol voor Treub en Van Aalst) kon de- ze crisis succesvol worden afgewend. Op 10 augustus 1914 werd, wederom onder leiding van Treub, het Koninklijk Nationaal Steuncomité opgericht.123 Hiermee

was een reeks van crisisinstellingen opgericht waardoor de kredietcrisis van 1914 binnen afzienbare tijd het hoofd kon worden geboden. En met het wegebben van deze financiële dreiging, ebde halverwege augustus ook de oorlogsdreiging wat weg. Nederland leek de neutraliteit in stand te kunnen houden (of beter gezegd, de vechtende partijen zouden deze neutraliteit respecteren) en kon zich richten op het ontwerpen van een duurzame oorlogseconomie.

Het veilig stellen van de voedselvoorziening leverde aanzienlijk grotere problemen op voor de overheid. De Nederlandse landbouw was in hoge mate ge- specialiseerd in veeteelt en tuinbouw, en er werd voornamelijk geproduceerd voor de export. Naarmate de oorlog voortduurde werd de vraag uit Duitsland alsmaar groter. De exorbitant hoge prijzen die in Duitsland geboden werden, maakten het wel heel aantrekkelijk om de traditionele export voor te zetten. Om te voorkomen dat hierdoor het prijsniveau ook in Nederland zou stijgen en er op de eigen markt flinke tekorten zouden ontstaan, werd de handel niet aan zichzelf overgelaten. De binnenlandse productie moest worden verhoogt, het akkerbouwareaal moest worden uitgebreid, de export werd aan banden gelegd, de graanbouw werd gesti- muleerd om problemen met de invoer van broodgranen te ondervangen en een aantal producten (broodgraan, vlees en boter) werd gerantsoeneerd.

Door de oprichting van de NOT kwam de Nederlandse regering in relatief rustiger vaarwater terecht. De verantwoordelijkheid voor de uitvoer van de bui- tenlandse handel lag nu immers in handen van een groep particulieren. Op deze manier kon Nederland niet verantwoordelijk worden gehouden voor eventuele vergissingen (ofwel in het voordeel van Engeland, ofwel ten gunste van Duits- land, wat door de vijandige partij gezien kon worden als een regelrechte oorlogs- verklaring van het neutrale land) die de neutraliteitspositie in gevaar zouden kunnen brengen. Op die manier sneed het mes aan twee kanten: de regering had een veilige overeenkomst gesloten met een groep ondernemers (waarbij zij overi- gens een belangrijk onderdeel van de buitenlandse politiek uit handen gaf) en de (weliswaar aangepaste) export naar het oostelijke buurland kon op deze manier worden voortgezet.124

Alle (soms uiterst succesvolle) maatregelen ten spijt, vanaf het jaar 1916 werd het voor de Nederlandse regering steeds moeilijker om de economie in stand te houden. Vooral het constante en uiterst voorzichtige laveren tussen enerzijds Groot-Brittannië (dat de Nederlandse handel over zee en de verbinding met Ne- derlands-Indië zou kunnen ontwrichten) en anderzijds Duitsland (dat de Neder-                                                                                                                          

123 Ibidem, 20.

landse industrie draaiende hield met steenkool), met daarbij inachtneming van de eigen landbouw, zorgde voor steeds meer problemen.125 Ook de financiering

van voornoemde maatregelen zorgde, naarmate de oorlog voortduurde, voor pro- blemen. Zowel de militaire mobilisatie als het rantsoeneringsapparaat zorgden voor een flink overheidstekort. ‘Ondanks de invoering van een aantal oorlogsbe- lastingen steeg het tekort van de overheid van 0,1 procent van het bbp in 1913 tot 9,1 procent in 1915, om zich vervolgens te stabiliseren op 5,3 procent in 1916 en 1917, en in 1918 een hoogtepunt te bereiken van 13,5 procent’.126 Het einde

van de oorlog betekende dan ook niet zonder meer een vlekkeloos herstel van de economie van voor 1914.

4.2 - Denken over de Nederlandse economische orde tijdens het interbel- lum

De oorlogsjaren veranderden noodgedwongen de rol die de overheid speelde bij het in banen leiden van de Nederlandse economie. Het door de overheid toe- eigenen van bevoegdheden op economisch terrein werd in de jaren 1914-1918 vooral gezien als een noodzakelijk en daarmee gerechtvaardigd kwaad. Vanzelf- sprekend werd de inmenging van de overheid echter niet. Tijdens het interbellum werd in de politiek dan ook gediscussieerd over de al dan niet gerechtvaardigde verantwoordelijkheid van de overheid voor het economisch leven. Door zich met de economie in te laten, trad de overheid immers buiten haar ‘klassieke aan- dachtsterreinen als bestuur en justitie’.127 De economische orde zou hierdoor

drastisch veranderen. Er werd in dat geval in zekere zin afscheid genomen van de vrije markteconomie en kenmerken van een centraal geleide economie dringen zich op.128

Het is zeer denkbaar dat in deze discussies werd verwezen naar de Eerste Wereldoorlog. Het waren immers de jaren 1914-1918 die de directe oorzaak wa- ren voor dit debat tijdens het interbellum. Voorbeelden uit het recente verleden zouden daarbij van nut kunnen zijn. Tegenstanders van het overheidsingrijpen zouden zich kunnen beroepen op de belangrijke functie van de NOT tijdens de oorlog. De goede resultaten van deze maatschappij waren in dat geval het gevolg van het afzijdig blijven van de overheid. Voorstanders zouden op hun beurt kun- nen wijzen op de relatief ongeschonden economische situatie waarin Nederland zich tijdens de oorlogsjaren bevond. Die situatie was dan vanzelfsprekend het gevolg van het ingrijpen van de overheid. In de paragrafen 4.3 en 4.4 blijkt in                                                                                                                          

125 Moeyes, Buiten schot, 269. 126 Van Zanden, Een klein land, 137. 127 Mulder, Denken over beleid, 7.

128 Ibidem, 6-7. N.B.: het gaat hier om twee extreme vormen. In de praktijk is er altijd sprake van

een mengvorm. De vergelijking tussen beide economische ordes is dus zeer zwart-wit, maar toont wel goed aan dat de deelnemers aan deze discussie, in ieder geval instinctief, vonden dat de invul- ling van de Nederlandse economie zich tijdens het interbellum op een tweesprong bevond.

hoeverre deze en de volgende aanname bewaarheid kan worden. Het is namelijk eveneens denkbaar dat twee perioden van financiële crises tijdens het interbel- lum de verhoudingen binnen dit debat hebben verschoven of juist versterkt. Ook tijdens deze perioden werd er mogelijk naar de Eerste Wereldoorlog verwezen. Want waren dit niet gelijkende crisissituaties waarin de overheid juist diende in te grijpen? Om ook deze standpunten in de juiste context te plaatsen, bespreken we hier de economische crises in de vroege en late jaren ’20.

4.2.1 – De recessie van 1921-1923

Hoewel de recessie die in de jaren 1921-1923 grote economische gevolgen had voor Nederland, werd het reëel inkomen per hoofd van de bevolking hier niet door aangetast. Het was vooral het bankwezen dat te maken kreeg met de gevol- gen van deze depressie. Deze bankencrisis ontstond door een flinke daling van de winsten, veroorzaakt door dalende prijzen en het constant blijven van de nomina- le lonen. Grote investeringen in machines en apparatuur liepen daardoor sterk terug, vooral bezien in het licht van het hoge niveau van investeringen in de ja- ren 1919-1920. Deze problemen werden voor een groot deel ondervangen door de toenemende woningbouw, de gestegen reële lonen en daarmee de consumptie, en de export die in de jaren 1920-1923 spectaculair toenam met ongeveer 12 procent per jaar. Hoewel het vertrouwen in het bankwezen aanzienlijk afnam, met als gevolg dat een paar kleine banken moesten sluiten en een grote speler op de markt als de Rotterdamsche Bankvereeniging niet kon voortbestaan zonder in- terventie van De Nederlandsche Bank, werden echt grote negatieve gevolgen voorkomen door bovenstaande factoren, die tegenwicht boden aan de teruglopen- de investeringsvraag.129

Naast de naoorlogse problemen in de bankenwereld, verkeerde de Neder- landse overheid eveneens in financiële problemen. De staatsuitgaven stegen aan- zienlijk en de staatleningen waren tijdens en vlak na de oorlog aanzienlijk toege- nomen. Toen na 1920 de daling van het prijsniveau tot teruglopende belastingin- komsten leidde en de tekorten daardoor steeds verder toenamen, moest – on- danks het hoge rentepercentage – een beroep worden gedaan op de buitenlandse kapitaalmarkten.130 Het was voor de Nederlandse economie van groot belang dat

de overheidsfinanciën zo snel mogelijk op orde werden gebracht. De snelle weder- opbouw van de Duitse economie droeg hier in eerste plaats een steentje aan bij. Doordat onder meer de Engelse en Franse kapitaalmarkten voor Duitsland geslo- ten bleven – uiteraard ten gevolge van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog – maakte het Duitse bedrijfsleven gretig gebruik van de Amsterdamse kapitaal-

                                                                                                                         

129 Van Zanden, Een klein land, 141-142. 130 Ibidem, 142-143.

markt. Dit stimuleerde de handel tussen beide landen en daarmee de groei van het internationale bankwezen.131

In de tweede plaats voerden de opeenvolgende ministers van Financiën De Geer en Colijn vanaf 1922 drastische saneringen door. In de jaren 1922-1923 werden alle begrotingen met zeventien procent gekort, salarissen en sociale uit- keringen werden verlaagd en de tijdens de oorlog opgerichte crisisfondsen werden afgeschaft. 132 Vooral de sociale uitgaven – volkshuisvesting, sociale zekerheid –

kregen flink te lijden als gevolg van deze maatregelen. Colijn ‘verafschuwde de talrijke sociale programma’s die vanaf 1910 waren geïntroduceerd, en die in zijn visie de belastingdruk buiten proportie hadden verhoogd’.133 Deze aanpassingen

waren succesvol. Vanaf 1925 was er sprake van een klein overschot op de begro- ting, dat werd gebruikt om de staatsschuld te verminderen en enkele van de grootste belastingtoenames te verlagen. Ook herstelde het vertrouwen in de Ne- derlandse economie en begon deze na 1923 in een ongekend hoog tempo aan te trekken.134

4.2.2 – De crisis van 1929

De crash op Wall Street in oktober 1929 baarde de Nederlandse regering in eer- ste instantie weinig zorgen. De jaren na 1921-1923 kenmerkten zich door econo- mische hoogconjunctuur en de Amerikaanse effectenmarkt was nu eenmaal altijd al grillig geweest. De gezonde economische status van Nederland zou er hoogst- waarschijnlijk voor zorgen dat een internationale inzinking, overigens net als in 1921-1923, zou kunnen worden weerstaan.135 In het eerste jaar van de Grote De-

pressie was dit Nederlandse vertrouwen niet geheel misplaatst, toen ging het met de economie nog redelijk goed. Op het moment dat in mei 1931 een grote Oosten- rijkse bank, en vervolgens de op een na grootste Duitse bank failliet ging, was dat het startsein voor economische problemen in Nederland. Veel Duitse banken hadden – vanwege soepelere regelgeving – een vestiging in Amsterdam geopend. Toen door de omgevallen banken in eigen land de toestroom van geld voor kre- dietaflossingen uit Duitsland wegviel, werden zij gedwongen hun deuren te slui- ten. Een paar maanden later besloot de Britse regering de gouden standaard los te laten. Voor de Nederlandse financiële wereld was dit de grootste slag. De Brit- se pond werd altijd beschouwd als een van de meest betrouwbare valuta als een verlengstuk van het goud. Nu de pond sterling gedevalueerd was, kwam de vraag op of het niet verstandig was het Britse voorbeeld te volgen.136

                                                                                                                          131 Ibidem, 142. 132 Ibidem, 143. 133 Ibidem, 143. 134 Ibidem, 143. 135 Ibidem, 146-147.

De Nederlandse regering achtte het wenselijk vast te houden aan de gou- den standaard. In zekere zin kan deze reactie worden gezien als de ‘economische equivalent van de neutraliteitspolitiek, alsof de Nederlandse economie zich afzij- dig kon houden van de ontwikkelingen in de rest van de wereld’.137 Dit over-

heidsbeleid is een van de redenen waarom de stagnatie in de jaren dertig in Ne- derland langer duurde dan in omliggende landen. Vooral in de jaren 1933 tot 1935 verging het Nederland vele malen slechter dan zijn handelspartners. Ook op het gebied van werkloosheid is deze tendens zichtbaar. Het hoogtepunt van de werkloosheid werd in Nederland in 1936 bereikt, terwijl dit in omliggende landen al in 1932 het geval was geweest.138

Op het moment dat de gevolgen van de economische crisis ook in Neder- land voelbaar werden, besloot de Nederlandse regering over te gaan op een pro- tectionistisch crisisbeleid. In 1931 maakte de Tarwewet, een wet die de boeren een vaste prijs voor hun waar garandeerde, een einde aan het gelauwerde Neder- landse vrijhandelsbeleid. Later werd deze wet aangevuld met andere protectio- nistische maatregelen, zoals een Zuivelwet en een verhoging van de invoertarie- ven. Deze maatregelen hadden allen als doel de eigen landbouw en industrie te steunen en de Nederlandse markt te beschermen tegen de import van goedkope buitenlandse goederen.139

Ondanks het overheidsingrijpen zette de crisis in Nederland door. De handhaving van de gulden was hier mede de oorzaak van. De heersende opvat- ting was dat de crisis als het ware moest uitzieken en de handhaving van de gul- den in de gouden standaard werd daarbij gezien als een morele plicht: ‘de gouden standaard en een sluitende begroting waren heilig’.140 Devaluatie stond gelijk

aan diefstal, daarmee werden de eigenaren van Nederlands waardepapier im- mers gedupeerd. In 1936 was deze visie niet langer te handhaven. De internatio- nale concurrentiepositie verslechterde aanzienlijk door het vasthouden aan de ‘gave gulden’, waardoor vooral de afzet daalde en de werkloosheid tot ver boven de twintig procent steeg.141 In september 1936 besloot de Nederlandse regering

de gulden dan ook te devalueren. Dat pas laat tot deze maatregel werd overge- gaan heeft het herstel van de Nederlandse economie zonder twijfel belemmerd, maar ook na september 1936 hielden de problemen aan. Vooral de economische isolatie van Duitsland speelde hierin een grote rol. De Nederlandse economie was in de jaren voor de crisis zo verweven geraakt met de Duitse, dat de Nederlandse markt zich pas echt kon herstellen op het moment dat Duitsland de economische                                                                                                                          

137 Ibidem, 384.

138 Van Zanden, Een klein land, 151. 139 Moeyes, De sterke arm, 385. 140 Ibidem, 391.

141 Herman de Jong, De crisis van de jaren dertig: verloren jaren of een grote sprong voorwaarts?

Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de Economische Geschie- denis aan de Rijksuniversiteit Groningen (2012) 6. In te zien via

grenzen weer opende. Dit herstel zette echter pas in toen de Duitse bezetting een feit was geworden, ‘vanaf mei 1940 kwam de Nederlandse economie de depressie werkelijk te boven’.142

Samenvattend kan de Eerste Wereldoorlog worden gezien als het beginpunt van aanzienlijke veranderingen in de vormgeving van de Nederlandse economie. De vraag of, en wanneer het wenselijk was dat de overheid hier een beduidende rol in ging spelen, stond gedurende het interbellum centraal. Dit ordevraagstuk en de verschillende opvattingen over de rol van de overheid die daarmee gemoeid waren, werd beïnvloed door perioden van economische crises. Aanvankelijk ken- merkte de overheid zich door een afstandelijke houding jegens economische pro- blemen. Het was aan het bedrijfsleven die op te lossen, de overheid wenste hier geen directe verantwoordelijkheid voor te hebben. Daarnaast was het vertrouwen in de werking van de markt groot.143 Het bedrijfsleven zelf sloot zich in grote ma-

te aan bij deze opvatting. Feitelijke omstandigheden zoals een economische crisis beïnvloedden deze verhouding. Overheidsingrijpen was misschien niet wenselijk, maar soms wel hard nodig. De periode tussen 1914 en 1945 kenmerkt zich dan ook door spanningen tussen de negentiende-eeuwse liberale economische orde en de nieuwe economische orde die de oorspronkelijke marktkrachten juist tegen- ging door de opkomende rol van de (verzorgings)staat en de sterker wordende vakbewegingen. Het is goed mogelijk dat in politieke debatten over dit onderwerp naar de Eerste Wereldoorlog wordt verwezen. In de jaren 1914-1918 zijn immers tal van voorbeelden te vinden die inzetbaar zijn bij het verdedigen of juist aanval- len van het economisch beleid. Vooral in tijden van economische crises zouden dergelijke tendensen zichtbaar kunnen zijn. In hoeverre dit het geval is, wordt in de volgende paragrafen onderzocht.

                                                                                                                         

142 Hein A.M. Klemann, ‘Neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog en de economische gevolgen in de

jaren 20 en 30’, in: Jan Kok en Jan van Bavel (red.), De levenskracht der bevolking. Sociale en

demografische kwesties in de Lage Landen tijdens het interbellum (Leuven 2010) 49-78, 74-75.

4.3 – Economisch beleid en de Eerste Wereldoorlog in parlementaire de- batten

Distant reading

De historische beschrijving in paragrafen 4.1 en 4.2 heeft tot de selectie van on- derstaande zoekwoorden en bijbehorende frequenties in de Kamerverslagen (ge- durende de periode 1918-1939) geleid.

Tabel 4.1 – Zoekwoorden en frequentie in de periode 1918-1939

Zoekwoord   Frequentie   Overheidsinvloed   5   Overheidsingrijpen   31   Overheidsbemoeienis   15   “Laissez  faire”   19   “Laisser  faire”     26   Ordeningsvraagstuk   7   N.O.T.   32  

Wanneer deze zoekwoorden aan het begrip ‘Wereldoorlog’ worden verbonden, veranderen de frequenties als volgt:

Tabel 4.2 – ‘Losse query’s’ economisch beleid & Eerste Wereldoorlog en frequentie- totaal in de periode 1918-1939

Query     Frequentie    

1)  Overheidsinvloed  AND  Wereldoorlog   3   2)  Overheidsingrijpen  AND  Wereldoorlog   10   3)  Overheidsbemoeienis  AND  Wereldoorlog   6   4)  “Laissez  faire”  AND  Wereldoorlog   9   5)  “Laisser  faire”  AND  Wereldoorlog   10   6)  Ordeningsvraagstuk  AND  Wereldoorlog   3   7)  N.O.T.  AND  Wereldoorlog   7  

Vervolgens wordt de hierboven weergegeven totale frequentie gespecificeerd op parlementair jaar. Het aanbrengen van deze periodisering leidt tot onderstaande tabel, waarin de query’s worden aangegeven met de nummers uit tabel 4.2.

Tabel 4.3 – Periodieke frequentie van de verschillende query’s Periode   1   2   3   4   5   6   7   1918-­‐1919   0   1   0   0   1   0   3   1919-­‐1920   0   1   0   1   1   0   2   1920-­‐1921   0   1   0   0   2   0   0   1921-­‐1922   0   0   0   1   0   0   0   1922-­‐1923   0   0   0   0   0   0   0   1923-­‐1924   0   0   0   0   0   0   0   1924-­‐1925   0   1   0   1   0   0   1   1925-­‐1926   0   0   0   0   1   0   0   1926-­‐1927   0   0   0   1   0   0   0   1927-­‐1928   0   0   0   0   0   0   0   1928-­‐1929   0   0   1   0   0   0   0   1929-­‐1930   0   0   0   1   0   0   0   1930-­‐1931   0   0   0   1   0   0   0   1931-­‐1932   0   0   3   0   1   0   0   1932-­‐1933   0   0   1   0   0   0   0   1933-­‐1934   0   0   0   0   0   0   0   1934-­‐1935   0   1   0   0   1   1   0   1935-­‐1936   0   0   0   0   1   1   0   1936-­‐1937   0   1   0   1   1   1   0   1937-­‐1938   0   3   1   0   1   0   0   1938-­‐1939   0   0   0   1   0   0   0   1939-­‐1940   3   1   0   1   0   0   1  

Bovenstaande tabel wordt hieronder visueel weergegeven in de vorm van een grafiek ter bevordering van het detecteren van opvallende patronen, afnamen en toenamen in de onderzoeksresultaten.

GERELATEERDE DOCUMENTEN