• No results found

Adaptive preferences : a normative analysis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Adaptive preferences : a normative analysis"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ADAPTIVE

PREFERENCES

A Normative Analysis

Naam Gez Karabekir

Studentnummer 10742565

E-mailadres gkarabekir@live.nl Opleiding Bachelor Politicologie 1e beoordelaar Annelien De Dijn

2e beoordelaar Chunglin Kwa

(2)

ADAPTIVE PREFERENCES

A NORMATIVE ANALYSIS

Introductie

“A concept is a brick. It can be used to build the courthouse of reason. Or it can be thrown

through the window.”1 Dit geldt met name voor het concept adaptive preferences. In de

academische literatuur is een groot debat rondom dit concept ontstaan. De voorstanders van het concept hebben nobele bedoelingen. Ze gebruiken het concept als onderdeel van een uitdrukkelijk politiek project: het bieden van een cruciaal instrument om een adequaat standpunt te treffen tegen sociale marginalisatie en dominantie, ter verbetering van de sociale rechtvaardigheid. Toch moet men oppassen met het gebruik van dit concept. Waar het door de een wordt beschouwd als hulpmiddel, wordt het door de ander gezien als een wapen. Critici van het concept adaptive preferences delen namelijk ook het politieke project. Voor hen zijn onderdrukkende en marginaliserende omstandigheden ook een groot moreel probleem. Echter, zij zien terecht dat concept adaptive preferences ook veel ramen kapot heeft gemaakt. Terwijl de voorstanders het concept gebruiken als instrument ter verbetering van de omstandigheden van bepaalde groepen, beweren critici dat het de positie van die groepen juist verergert.2

De hoofdvraag in dit paper luidt: Is het concept adaptive preferences nog wenselijk? In het eerste deel wordt uitgelegd wat het concept inhoudt. Hierbij wordt duidelijk waarom de voorstanders zich achter het concept scharen. Als voorbeeld neem ik Martha C. Nussbaum, die met haar capability benadering het concept verdedigt. In het tweede deel wordt de kritiek op dit concept duidelijk uitgewerkt. Hierbij neem ik als voorbeeld Harriet E. Baber. Zij uit kritiek op het concept vanuit een welfarist account. Daaruit zal blijken dat voorstanders vaak kort door de bocht en respectloos zijn in het toeschrijven van adaptive preferences aan individuen.

1 Deleuze, G. en Guattari, F. (2004). A thousand plateaus: Capitalism and schizophrenia. Londen: Continuum. 2 Khader, S.J. (2012). “Must theorizing about adaptive preferences deny women’s agency?”, Journal of Applied

(3)

Hoewel dit kritiekpunt zeer belangrijk is, is dit paper geen pleidooi om van het concept adaptive

preferences af te zien en over te stappen naar een welfarist account. Die laatste mist namelijk

nogal wat aan politieke doeltreffendheid om een sterk standpunt te treffen tegenover marginalisatie en dominantie. In de laatste delen van dit paper wil ik licht werpen op Rosa Terlazzo’s indirect substantive account of adaptive preferences. Zij biedt namelijk een account

of adaptive preferences dat goed bestendigd is tegenover de kritiek (over respect) en

tegelijkertijd niet afdoet aan de politieke doeltreffendheid. Ik wil een bijdrage leveren aan het debat rondom het concept adaptive preferences, door te laten zien hoe men kan vermijden het hulpmiddel om te toveren in een wapen.

1 Het concept adaptive preferences

De eerste vraag is wat zijn adaptive preferences? In brede zin suggereert de term dat onze voorkeuren en waarden gedeeltelijk het gevolg zijn van de sociale situaties en normen waaronder ze gevormd zijn. “For instance, had I grown up in China rather than the United

States, I would be much more likely to prefer a rice-based diet than the wheat-based diet that I, in fact, prefer.”3 Echter, de manier waarop de term het meest gebruikt wordt in de groeiende

literatuur over dit onderwerp is interessanter. Het suggereert dat onze omstandigheden ons socialiseren om bepaalde dingen meer te prefereren vergeleken andere, maar ook dat in een wereld waarin normen vaak onrechtvaardige en inegalitaire sociale systemen ondersteunen, onze omstandigheden ons effectief kunnen socialiseren om een voorkeur te hebben voor omstandigheden of keuzes die slecht voor ons zijn. Het is een lang bestaand probleem voor de rechtvaardigheidstheoretici, dat veel slachtoffers van onrechtrechtvaardigheid hun eigen onderdrukking lijken te bestendigen. Bijvoorbeeld: degenen die bij een partner blijven die hen mishandeld of degenen die lijden aan Stockholm syndroom (waarbij een ontvoerd slachtoffer vertrouwen en affectie voelt voor de ontvoerder). In moeilijke of armoedige omstandigheden kunnen individuen daarmee goed omgaan, door te claimen dat zij hun situatie prefereren boven

3 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

(4)

ieder alternatief. Toch lijkt het zeer onaannemelijk om te denken dat zulke voorkeuren bepaalde praktijken legitimeren of worden beschouwd als betrouwbaar bewijs over het welzijn van deze individuen.

Voorstanders van het concept adaptive preferences scharen zich achter Serene Khader wanneer zij stelt dat de waarde van het concept voorkomt uit het vermogen om een bepaalde politieke uitspraak te kunnen doen. Het biedt theoretici bijvoorbeeld de mogelijkheid om zich te kanten tegen de uitspraak “women’s enjoyment of sexist practices makes such practices

morally and politically unproblematic.”4 Sociale normen zijn zeer veerkrachtig, omdat men

hen naleeft en wanneer leden van gemarginaliseerde of gedomineerde groepen dit doen, dragen hun voorkeuren vaak bij tot het voortzetten van marginalisatie en onderdrukking. Voorstanders van het concept bevinden dat het bestendigen van die onderdrukking via voorkeuren, betuigt dat die voorkeuren argwaan verdienen. Zij stellen het concept van adaptive preferences voor om uit te leggen bij welke voorkeuren het gerechtvaardigd is om ze verdacht te stellen en daarbij de correcte reikwijdte van voorkeuren die argwaan verdienen. Zo gebruiken voorstanders het concept als onderdeel van een uitdrukkelijk politiek project. Ze beweren dat het een cruciaal instrument biedt voor een adequaat standpunt tegen sociale marginalisatie en dominantie door beide te verklaren. Zodoende kunnen ze bepalen waarom sommige voorkeuren argwaan verdienen en welke rol het argwaan zou moeten spelen bij het bepalen van wat verschuldigd is aan degene met zulke voorkeuren.5

Adaptive preferences, ofwel onbetrouwbare voorkeuren zijn met name een probleem

voor distributieve rechtvaardigheidstheorieën, want daarbij spelen voorkeuren een rol bij het bepalen van de goederen of kansen waar een individu aanspraak op heeft. Het feit dat een slachtoffers van een ontvoering niet vrij gelaten willen worden, betekent echter niet dat zij geen recht op vrijheid hebben, noch dat een vrouw die tevreden is met minder materiële middelen aanspraak heeft op minder. Dit is een prominent probleem voor de preference satisfaction

4 Khader, S.J. (2012). “Must theorizing about adaptive preferences deny women’s agency?”, Journal of Applied

Philosophy, 29 (4): 302–317. Op blz. 302

5 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

(5)

welfarists, omdat onbetrouwbare voorkeuren van individuen, rechtstreeks worden vertaald naar

een onbetrouwbare theorie over distributieve rechtvaardigheid. Voorstanders van adaptive

preferences formuleerden initieel een kritiek op de welfarist theorieën, die ervan uitgaan dat

degenen die beweren dat ze tevreden zijn, inderdaad tevreden zijn en geen aanspraak hebben op meer.

Een mogelijke reactie is om de voorkeuren van individuen een minder directe rol te geven bij het bepalen van een rechtvaardige allocatie en het negeren van voorkeuren die beschreven worden als onbetrouwbaar. De capability benadering doet dit door te pleiten dat individuen het recht hebben op bepaalde capabilities, los ervan of ze tevreden zijn zonder. De voorkeuren van persoon zouden niet leidend moeten zijn in het bepalen van wat aan hen toekomt. Het is beter om tot een overlappend consensus te komen wat betreft de mogelijkheden die nodig zijn voor een bloeiend leven, waar alle individuen recht op (de centrale capabilities) hebben.6 Alleen betrouwbare voorkeuren worden in deze consensus opgenomen en adaptive

preferences worden beschouwd als degene die legitiem genegeerd kunnen worden. Als een

ontvoerd persoon zijn of haar vrijheid verwerpt, wordt dit niet opgenomen als bewijs dat we geen aanspraak of recht hebben op de capability ‘vrijheid’: dat blijft een van de centraal beschouwde capabilities.

Om het beter te illustreren geef ik twee concrete voorbeelden, waarbij Nussbaum

adaptive preferences toeschrijft aan vrouwen in derdewereldlanden. In haar boek Women and Human Development vertelt Nussbaum over Jayamma, een vrouw die volgens haar zich

toegeeft aan een discriminerende lonenstructuur en een discriminerend systeem van gezinsinkomsten: “When women were paid less for heavier work at the brick kiln and denied

chances for promotion, Jayamma didn’t complain or protest. She knew that this was how things were and would be...she didn’t even waste mental energy getting upset, since these things couldn’t be changed...and she didn't waste time yearning for another way.” Jayamma “seemed

6 Nussbaum, M.C. (2000). Women and Human Development: The Capabilities Approach. Cambridge: Cambridge

(6)

to lack not only the concept of herself as a person with rights that could be violated, but also the sense that what was happening to her was a wrong.”7

De tweede casus is die van Vasanti, een vrouw die jarenlang werd misbruikt door haar echtgenoot. Nussbaum suggereert dat Vasanti desondanks in het huwelijk bleef als gevolg van

preference-deformation, veroorzaakt door intimidatie, minachting en verwaarlozing: “Like many women, she seems to have thought that abuse was painful and bad, but, still, a part of women’s lot...The idea that it was a violation of rights...and that she herself had rights that were being violated by his conduct – she did not have these ideas at that time, and many, many women all over the world still do not have them. My Universalist approach seems to entail that there is something wrong with the preference (if this is what we should call it) to put up with abuse.”8 Kortom, Nussbaum noemt een reeks gevallen waarin vrouwen vrijwillig in

misbruikende huwelijken blijven, werken in slechte arbeidsomstandigheden, leven in armzalige omstandigheden of anderszins gedrag vertonen wat ze als onwaardig of vernederend acht.

2 Het probleem van adaptieve voorkeuren

In tegenstelling tot welfarists kunnen de capability theoretici wel rekening houden met voorkeuren en daarbij kunnen ze adaptive preferences identificeren en negeren, door ze niet op te nemen in de capabilities list. Zo vermijden ze ingewortelde onrechtvaardigheden en oppressies die geformaliseerd worden in de dictaten van een rechtvaardigheidstheorie.

Alhoewel onomstreden in paradigmatische gevallen, is er echter bezwaar gemaakt dat het ondermijnen van de betrouwbaarheid van sterke voorkeuren die individuen hebben, de al gemarginaliseerde groepen nog meer uitsluit. Het karakteriseren van de voorkeuren van onderdrukte en kwetsbare minderheden als dubieus, en diegene die zich aan zulke voorkeuren vasthouden bestempelen als irrationeel of ‘defective agents’9, kan de getuigenis van de

7 Idem. Op blz. 113

8 Nussbaum, M.C. (2001). “Symposium on Amartya Sen’s Philosophy: 5 Adaptive Preferences and Women’s

Options”, Economics and Philosophy, 17 (1): 67-88. Op blz. 68

9 Khader, S.J. (2012). “Must theorizing about adaptive preferences deny women’s agency?”, Journal of Applied

(7)

capability benadering verzwakken, die toegewijd is aan sociale rechtvaardigheid en inclusie.

Voor een benadering die zich behoorlijk feministisch opstelt, classificeert het onrechtmatig de voorkeuren van derdewereld vrouwen als adaptief en negeert daarbij hun autonomie en status als agents. Ondanks Nussbaums 
 beweringen dat deze benadering de mankementen beter

vereffent dan alternatieve theorieën10, heeft Elizabeth Barnes beargumenteerd dat de capability

benadering onrechtmatig de voorkeuren van (fysiek) gehandicapte personen uitsluit als adaptief.11

Interessant genoeg, de meesten die gekant zijn tegen het gebruik van het concept

adaptive preferences in de normatieve theorie, delen hetzelfde politieke project als de

voorstanders. Zij beschouwen onderdrukkende en marginaliserende omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot adaptieve voorkeuren ook als een diep moreel probleem en daarbij adresseren ze hun werk aan hoe deze omstandigheden beëindigd kunnen worden. Maar waar voorstanders adaptieve voorkeuren beschouwen als instrument ter verbetering van benadeelde groepen, beweren critici dat het de positie van benadeelde groepen juist verergert.12

Het volgende lijkt representatief te zijn voor de belangrijkste kritiek op het gebruik van het concept adaptieve voorkeuren: H. E. Baber meent dat degenen die het concept gebruiken hen aanmoedigt om degene met adaptive preferences te zien als irrationeel, slachtoffer of psychologisch beschadigd, in plaats van personen die gedwongen zijn om moeilijke keuzes te maken in verarmde omstandigheden met onvoldoende informatie en alternatieven.13 Als we

haar welfarist argumentatie analyseren beweert ze dat de individuen die Nussbaum citeert als voorbeelden van vrouwen met adaptive preferences, helemaal niet de condities van hun leven prefereren, vergeleken wat ‘wij’ (het Westen) beschouwen als meer wenselijke alternatieven. ‘Wij’ geloven dat ze slechter af zijn, juist omdat ze niet het leven leiden waar ze hun voorkeur

10 Nussbaum, M.C. (2006). Frontiers of justice: Disability, nationality, species membership. Cambridge: Harvard

University Press.

11 Barnes, E. (2009). “Disability and adaptive preference” Philosophical Perspectives, 23 (1): 1-22. Op blz. 6–8 12 Khader, S.J. (2012). “Must theorizing about adaptive preferences deny women’s agency?”, Journal of Applied

Philosophy, 29 (4): 302–317. Op blz. 307-310; Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.", Journal of Political Philosophy, 24 (2): 206 – 226. Op blz. 208

(8)

aan zouden geven als ze andere opties hadden en daar bewust van waren.14 Waar Nussbaum

meent dat die vrouwen in verarmde omstandigheden slechter af zijn voor het bevredigen van hun adaptive preferences, beargumenteert Baber dat individuen die in verarmde omstandigheden smaken verwerven voor omstandigheden die ‘wij’ als slecht beschouwen, beter af zijn als ze die verworven voorkeuren bevredigen. Als ze slecht af zijn, is het omdat ze niet kunnen krijgen wat ‘wij’ en zij zouden beschouwen als meer wenselijke alternatieven.15

Jayamma

Nussbaum negeert de dispositieve aard van voorkeuren, de afwegingen en verstandige berekeningen van rationele agenten, die hen leiden tot het kiezen van dingen die ze niet ceteris

paribus prefereren en het onderscheid tussen manifeste en ware voorkeuren. Om te pleiten voor

adaptieve voorkeurstheorie, moest Nussbaum laten zien dat de keuzes die Jayamma en Vasanti maken, ook daadwerkelijk hun voorkeuren weerspiegelen. Echter, in haar vertolking van hun moeilijke kwestie heeft ze dat niet kunnen doen.

Denk aan Jayamma’s casus. Nussbaum produceert geen bewijst wat suggereert dat Jayamma een verhoging in haar salaris zou afwijzen als het werd aangeboden, of dat zij van een promotie zou afzien om door te gaan met haar huidige positie, namelijk bakstenen sjouwen. Het lijkt inderdaad waarschijnlijker dat als Jayamma een promotie of een loonsverhoging wordt aangeboden ze ernaar zou grijpen, aangezien er geen reden is om te denken dat ze anders is dan de meeste mensen; die meer geld prefereren tegenover minder geld en hun dagen liever niet doorbrengen met het sjouwen van bakstenen als er andere opties beschikbaar zijn. Alhoewel Jayamma geen frustratie ervaart, betekent het niet dat haar voorkeuren zijn bevredigd: “Preference is not an occurent, qualitative state: a person may prefer a state of affairs without

ever experiencing an occurrent craving and often it is only when people get what they prefer that they realize that it was what they “wanted all along.” While people typically prefer to

14 Idem. Op blz. 110

(9)

avoid unpleasant qualitative states associated with the thwarting of desires, we cannot assume that agents who cease to feel frustration have ceased to have the desires that are thwarted.”16

Om het duidelijker te maken, neem het voorbeeld van de vos die druiven wil, maar weet dat ze ontoegankelijk zijn. Hij heeft ook de voorkeur om gemoedrust te voelen in plaats van frustratie.

Fox’ Utility Function

Druiven + geen gevoelde frustratie  3

Geen druiven + geen gevoelde frustratie  2

Geen druiven + gevoelde frustratie  1

Omdat hij de druiven niet kan krijgen, kan de vos het beste zijn frustratie loslaten. De vos kan via zelfbedrog zich ervan overtuigen dat hij de druiven niet wil, door zijn voorkeuren te modificeren – wat Jon Elster character-planning17 noemt – of door verdere contemplatie over het druivenprobleem te ontwijken.

Elster neemt het verhaal van de Vos als een paradigmatisch voorbeeld van

adaptive preferences. Het is kenmerkend voor zulke gevallen dat de voorkeuren die

individuen verwerven als reactie op hun omstandigheden, wankel zijn. Op het moment dat de druiven binnen handbereik zijn, zou de vos die kans aangrijpen. Zo een instabiele voorkeur is helemaal geen voorkeur. Als de vos klaar staat om de druiven aan te grijpen zodra ze beschikbaar zijn, dan heeft hij ze altijd gewild, ook al is hij erin geslaagd om gevoelens van frustratie te negeren en zichzelf te overtuigen dat hij ze eigenlijk niet wil. Zijn probleem is niet het hebben van adaptive preferences, maar zelfbedrog. “What

constitute his preference are not occurrent feelings but behavioral dispositions, in

particular those determining what he would choose if given the opportunity.”18 De

16 Idem. Op blz. 111

17 Elster, J. (2016). Sour grapes. Cambridge: Cambridge University Press. Op blz. 21

(10)

ontoegankelijkheid van de druiven heeft zijn voorkeur niet veranderd. Er is geen harde reden om te geloven dat armoede, ongelijke behandeling en slechte werkomstandigheden de voorkeuren van de misdeelde vrouwen heeft beïnvloed, wat Nussbaum wel heeft gesuggereerd.

Nussbaum verwart de afwezigheid van optredende frustratie met voorkeursbevrediging. Het lijkt er namelijk op dat Jayamma een salarisverhoging en een promotie zou aangrijpen, als deze werden aangeboden. Alhoewel ze geen frustratie of morele verontwaardiging voelt, kan er gezegd worden dat ze een voorkeur geeft aan hogere lonen en betere arbeidscondities. Zoals de zaak er nu voor staat, is haar voorkeur niet bevredigd. “The moral of Jayamma’s story: the absence of felt frustration is not

the same thing as desire satisfaction.”19

Jayamma’s Utility Function

Betere baan + geen frustratie  3

Huidige beroerde baan + geen frustratie  2

Huidige beroerde baan + frustratie  1

Vasanti

Herinner dat Vasanti jarenlang werd misbruikt door haar echtgenoot en desondanks in het huwelijk verbleef. Nussbaum suggereerde dat dit kwam door

“preference-deformation”, onder andere via intimidatie en verwaarlozing. Vasanti vind het misbruik

pijnlijk en slecht, doch ziet ze het deels als het lot van vrouwen. Nussbaum’s interpretatie van Vasanti’s motivaties is speculatief. Daartegenover stelt Baber voor om Vasanti’s keuze te begrijpen als resultaat van een kosten-baten analyse, waarbij ze haar opties en de waarschijnlijkheden van de verschillende uitkomsten redelijk heeft

19 Idem. Op blz. 113

(11)

beoordeeld.20 Gezien haar omstandigheden, erkent Vasanti dat het blijven in een

beroerd huwelijk haar beste keuze is, als ze een huis en basisbehoeften wil hebben. Zelfs al zou ze liever het mishandelen willen vermijden, is ze bereid dit uit te ruilen om haar minst gewilde uitkomst te voorkomen, namelijk dakloosheid en bedelen op straat.

Vasanti’s Utility Function

Huis en basisbehoeften + geen mishandeling  3 Huis en basisbehoeften + mishandeling  2 Geen huis + bedelen + geen mishandeling  1

Vasanti heeft dus geen voorkeur voor mishandeling, noch een adaptive preference. Ze wil liever een huis hebben en mishandeld worden, tegenover geen huis en geen mishandeling. Zij is namelijk meer avers voor dakloosheid en bedelen dan mishandeling. Tenzij er meer aan het verhaal is dan Nussbaum onthult, lijkt er geen reden te zijn om aan te nemen dat Vasanti in een "sluimerende staat was, geïnduceerd door jaren van minachting en verwaarlozing."21 Alle getoonde bewijzen van Nussbaum

suggereren juist dat Vasanti zich verstandig gedroeg. Vasanti had liever een bundel goederen, inbegrepen met mishandeling, tegenover een lege zak zonder mishandeling. Hieruit volgt niet dat ze liever wel geslagen wilde worden, dan niet geslagen, of dat zij niet kon herkennen dat het haar rechten werden geschonden, of dat ze aan

"preference-deformation” leed.

20 Idem. Op blz. 114

21 Nussbaum, M.C. (2001). “Symposium on Amartya Sen’s Philosophy: 5 Adaptive Preferences and Women’s

(12)

Een gebrek aan respect

Er is diverse kritiek op het concept adaptive preferences. Door de kenmerken van elke soort kritiek te identificeren, kan er systematisch op gereageerd worden. In het algemeen betreft elke kritiek dat er een soort essentialistische behandeling verschuldigd is aan alle mensen. Het gebruik van het concept adaptive preferences maakt het bijna onmogelijk om men van die behandeling te voorzien. Het concept “recognition respect” van Steven Darwall biedt een manier om de kritiek te beschrijven. Recognition respect is “het geven van passende aandacht of erkenning van sommige kenmerken [dit is het object van respect] in het delibereren over wat eraan gedaan moet worden.”22 Deze

erkenning verschuldigd is aan alle personen en het ontzeggen van deze erkenning zal de condities van degenen die worden verdacht van adaptive preferences verergeren. Ze waren namelijk al onderworpen aan marginalisatie en onderdrukking, en nu falen de pogingen om het te helpen ook nog eens in het voorzien van respect dat ook aan hen is verschuldigd.

Recognition respect is nuttig om te reageren op de kritiek op adaptive

preferences, maar eerst moet duidelijk worden wat die kritiek inhoudt. Darwall geeft

daar zelf geen invulling aan. Alhoewel er diverse kritiek is, de erkenning die volgens de kritiek ontbreekt kan in twee brede soorten worden onderscheiden. De eerste soort kritiek focust op wat individuen daadwerkelijk kunnen doen. Critici uiten zorgen over personen die worden verdacht van adaptive preferences, omdat ze op basis van die diagnose nog minder in staat zijn om de gang van hun eigen leven te leiden.23 De kritiek betreft een mislukking in het tonen van passende aandacht voor personen als morele

22 Darwall, S.L. (1977). “Two kinds of respect”, Ethics, 88 (1): 36-49. Op blz. 38

23Sugden, R. (2006). “What we desire, what we have reason to desire, whatever we might desire: Mill and Sen on the value of opportunity”, Utilitas, 18 (1): 33-51. Op blz. 40; Fuller, L. (2011). “Knowing Their Own Good: Preferences and Liberty in Global Ethics”. In: Brooks, T. (red.) New Waves in Ethics, 210-230. Houndsmill: Palgrave Macmillan. Op blz. 213

(13)

agenten voor wie de mogelijkheid om een leven te leiden in overeenstemming met hun eigen overtuigingen veel waarde heeft. Dit noemt Terlazzo primary recognition

respect.24 De tweede soort kritiek focust op de manier waarop personen worden gezien. Hierbij uiten critici zorgen over personen verdacht van adaptive preferences, omdat zij door anderen gezien worden als onvolmaakte of beschadigde wezens, die niet kunnen worden vertrouwd om voor zichzelf te bepalen wat in hun belang is.25 Hierbij betreft

de kritiek een mislukking om passende overweging te tonen voor de belangen die personen hebben bij het gezien worden als zelfstandige en betrouwbare autoriteiten van hun eigen goed. Dit noemt Terlazzo secondary recognition respect.

Ik neem aan dat beide soorten respect zijn verschuldigd aan alle personen en dat de voorziening ervan centraal belangrijk is. Die voorziening is nog belangrijker in het geval van iemand die al lijdt aan marginalisatie en onderdrukking, omdat de mogelijkheden van diegene al beperkter zijn om voor zichzelf te spreken en de gang van zijn eigen leven te leiden. Echter, het idee dat het object van een iemands voorkeur diegene kan schaden, marginaliseren of onderdrukken, moet ook serieus genomen worden. Dat wil zeggen dat we het recht hebben om argwaan te tonen voor zulke voorkeuren. Er hoeft niet worden gekozen tussen het tonen van respect voor personen of het gebruiken van het concept adaptive preferences. Men moet gericht zijn om beiden te doen via een account van adaptive preferences met een aantal duidelijke kanttekeningen, zodat dit account in staat is om te voldoen aan drie voorwaarden:26

24 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

Journal of Political Philosophy, 24 (2): 206 – 226. Op blz. 209

25 Narayan, U. (2002). “Minds of their own: choices, autonomy, cultural practices, and other women”. In: Antony,

L.M. en Witt, C.E. (red.) A Mind of One’s Own, 418-432. Boulder: Westview Press. Op blz. 424; Jaggar, A. M. (2006). “Reasoning about wellbeing: Nussbaum’s methods of justifying the capabilities”, Journal of Political

Philosophy, 14 (3): 301-322. Op blz. 317; Baber, H. E. (2007). “Adaptive preference”, Social Theory and Practice, 33 (1): 105-126. Op blz. 209

26 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

(14)

(1) Primary recognition respect: Een account moet passende aandacht tonen voor personen als morele agenten voor wie de mogelijkheid om een leven te leiden in overeenstemming met hun overtuigingen veel waarde heeft.

(2) Secondary recognition respect: Een account moet passende overweging tonen voor de belangen die personen hebben bij het gezien worden als zelfstandige en betrouwbare autoriteiten van hun eigen goed

(3) Politieke doeltreffendheid: Een account moet ons een waardevol hulpmiddel bieden ter bestrijding van marginalisatie en onderdrukking door te verklaren welke voorkeuren sociaal argwaan verdienen en waarom dat zo is. Het moet paradigma-gevallen van adaptive preferences bevatten en voorkeuren uitsluiten die niets met het politieke project te maken hebben.

Die laatste maakt duidelijk dat er wordt gestreefd naar een account van adaptive

preferences wat het meest nuttig is voor legitiem sociale doeleinden: het sociale doel

om te ontsnappen aan marginalisatie en onderdrukking. In de volgende paragrafen geef ik een grondige analyse van het hybride account dat Terlazzo voorstelt.

3 Het dilemma van een autonomy-based account

Het account dat Terlazzo voorstelt is een autonomy-based account of adaptive

preferences, ook al zijn autonomie-gebaseerde accounts zeer gevoelig voor het

respect-gebaseerde kritiek. Het kiezen van autonomie als basis is niet voor de hand liggend, maar wel een handige plek om te beginnen. De meeste autonomie-gebaseerde accounts zijn met elkaar verbonden vanwege de betekenis die zij geven aan het concept autonomie: “wat zijn kern vindt in het idee een eigen persoon te zijn, die gestuurd wordt door overwegingen, verlangens, voorwaarden en kenmerken die niet eenvoudigweg

(15)

extern zijn opgelegd aan men, maar op de een of andere manier wel deel kunnen vormen van iemands authentieke zelf.”27

Datgene wat accounts of adaptive preferences samen verbindt is het omgekeerde: dat zijn voorkeuren die voortvloeien uit toestanden die gewoon extern worden opgelegd en precies op grond daarvan argwaan verdienen, omdat die voorkeuren niet beschouwd kunnen worden als onderdeel van iemands authentieke zelf.28 Veel accounts of adaptive preferences karakteriseren voorkeuren dus in termen van autonomie. Zelfs degenen die adaptive preferences niet als een autonomie-tekort beschouwen, hebben die mogelijkheid als natuurlijk beginpunt gekozen om ertegen te ageren zoals Khader.29 Met een autonomy-based accounts of adaptive preferences wordt voldaan aan de voorwaarde politieke doeltreffendheid, omdat het kan verklaren welke voorkeuren sociaal argwaan verdienen en waarom dat zo is.

Daarentegen is het moeilijk voor een autonomy-based account om te voldoen aan de voorwaarde van primary recognition respect: de mate waarin we onze levens mogen leven zoals we goed achten. De reden dat Khader recognition respect verdedigt heeft te maken met de discussie over dwang.30 Ze merkt terecht op dat het zien van

adaptive preferences als tekorten problematisch is, omdat vele

autonomie-theoretici autonomie als criterium zien voor het recht om ons eigen leven te leiden. Volgens haar heeft men in de politieke theorie de neiging om autonomie te beschrijven als een capaciteit die mensen vrijstelt van de onderwerping aan dwang.31 Dwangmatige paternalistische interventie zit duidelijk in de weg van het leiden van een leven zoals

27 Christman, J. en Anderson, J. (2005). “Introduction”, In: Christman, J. en Anderson, J. (red.) Autonomy and the

Challenges to Liberalism, 1-26. New York: Cambridge University Press. Op blz. 3

28 Elster, J. (2016). Sour grapes. Cambridge: Cambridge University Press. Op blz. 119

29 Khader, S.J. (2009). “Adaptive preferences and procedural autonomy”, Journal of Human Development and

Capabilities, 10 (2): 169-187. Op blz. 172-177

30 Khader, S.J. (2011). Adaptive Preferences and Women’s Empowerment. Oxford: Oxford University Press. Op

blz. 104

(16)

men dat goed acht. Kortom, adaptive preferences beschouwen als autonomie-tekorten, maakt het moeilijk om men primary recognition respect te tonen, via een autonomie-gebaseerd account.

Daarbij is het ook moeilijk om te voldoen aan secondary recognition respect: waarbij een account passende overweging moet tonen voor de belangen die personen hebben bij het gezien worden als betrouwbare autoriteiten van hun eigen goed. Als personen met adaptive preferences een gebrek aan autonomie hebben, dan lijken ze per definitie onbetrouwbare autoriteiten van hun eigen goed. Zoals net werd beschreven wordt autonomie geassocieerd met authenticiteit, waarbij de waarden en overtuigingen oprecht iemands eigen zijn. Als adaptive preferences dat niet zijn, dan zijn er geen positieve redenen om te denken dat die voorkeuren iemands authentieke goed volgen. Sterker nog, als die voorkeuren onderdrukkende of marginaliserende omstandigheden steunen, dan zijn er positieve redenen om te denken dat ze niet iemands authentieke goed volgen.32

Hiermee eindigt het probleem echter niet. Het autonomy-based account, waarbij

adaptive preferences als autonomie-tekort worden beschouwd, kan ervoor zorgen dat

de voorwaarde van secondary recognition respect en politieke doeltreffendheid met elkaar in strijd raken. Hoe dat kan legt Terlazzo uit aan de hand van meer uitgevouwen conceptie van autonomie. Ze beweert dat accounts in twee brede soorten voorkomen:

substantive en content-neutral. Content-neutral accounts of autonomy zijn procedureel.

Iemands voorkeur gaat door een bepaalde procedure, waarbij wordt gekeken naar de reflectie en de ondersteuning ervan door diegene. Elk product dat het resultaat is van die procedure kan als autonoom tellen, los van de inhoud ervan.33 Naast dergelijke

32 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

Journal of Political Philosophy, 24 (2): 206 – 226. Op blz. 212

(17)

procedures vergen de substantive accounts of autonomy dat een voorkeur moet voldoen aan een verdere inhoudsvereisten. De eis van een paradigmatische inhoud is dat elke autonome voorkeur verenigbaar moet zijn met het behandelen van de autonomie zelf als een waarde. Dat wil zeggen dat een persoon autonoom gezien, niet de statement kan steunen dat haar autonomie waardeloos is, of keuzes/voorkeuren hebben die ten koste gaan van haar autonomie. Er zijn ook andere vormen van substantief content. Khader beweert dat Nussbaums capability approach een soort substantive account of autonomy is.34 Bij die capability approach wordt een grote lijst van perfectionistische goederen

gemaakt, die men moet erkennen en waarderen om als autonoom te tellen.

Ieder autonomy-based account of adaptive preferences moet het account of

autonomy waar het op gebaseerd is uitvouwen. Hierdoor ontstaat het dilemma tussen

de politieke doeltreffendheid en secondary recognition respect. Met een substantive

account of autonomy kan worden voldaan aan politieke doeltreffendheid, maar het

ondergraaft secondary recognition respect.35 Aan de politieke doeltreffendheid kan volgens Terlazzo op twee manieren worden voldaan. Ten eerste aan de hand van standaard substantieve accounts, waarbij vele voorkeuren die intuïtief gekenmerkt worden als adaptieve voorkeuren, openlijk ondergeschikte tendensen hebben. Denk aan een vrouwen die hele belangrijke beslissingen aan hun echtgenoot overlaten, zelfs als ze het er niet mee eens zijn. Daarnaast heb je een bredere versie van substantieve autonomie, wat meer substantief content biedt, zoals Nussbaums capabilities list. In beide gevallen kan het account of adaptive preferences simpelweg geankerd worden in een account of autonomy. Hierbij zullen voorkeuren die ondergeschikte tendensen

34 Khader, S.J. (2012). “Must theorizing about adaptive preferences deny women’s agency?”, Journal of Applied

Philosophy, 29 (4): 302–317. Op blz. 312

35 Khader S.J. (2009). “Adaptive preferences and procedural autonomy”, Journal of Human Development and

(18)

hebben of voorkeuren die niet op de (capability) lijst staan, als niet-autonoom worden bestempeld.36

Dan volgt nu de eerste hoorn van het dilemma. Het bestempelen van voorkeuren als niet-autonoom op basis van hun inhoud is een nalatigheid van secondary recognition

respect, want het vergt ons om te ontkennen dat de meest oprecht gesteunde

overtuigingen van personen de juiste gidsen kunnen zijn tot hun eigen goed – of in ieder geval, ontkennen dat die overtuigingen de autoriteit kunnen hebben die afkomstig is van iemands authentieke conclusies. Het zou een aantal grote en oprecht gehouden opvattingen van het goede onvermijdelijk beschouwen als niet-autonoom. Een vrouw die hele belangrijke beslissingen overlaat aan haar echtgenoot, kan dat doen als gevolg van een overwogen toewijding van haar beste interpretatie van een religieuze tekst.37

De tweede hoorn van het dilemma ontstaat door een content-neutral account of

autonomy. Er worden geen concepties over het goede geprivilegieerd over anderen,

maar hierdoor verliest het politieke project krachtdadigheid. Bij het tonen van

secondary recognition respect worden er geen beperkingen gezet op de inhoud van

voorkeuren die personen autonoom kunnen hebben. Met een content-neutral account kunnen alle voorkeuren autonoom en zo dus niet-adaptief zijn, want hierbij vergt autonomie alleen de reflectie op en ondersteuning van voorkeuren. Toch maakt het gebruik van een content-neutral account het moeilijk voor de politieke doeltreffendheid. Het bemoeilijkt namelijk het afgrenzen van de juiste wijdte om voorkeuren die sterk adaptief lijken ook zo te kunnen bestempelen. Het paradigmatisch geval van een adaptive preference betreft een persoon die een marginaliserende norm innig ondersteunt, zowel op eerste als tweede rang. Bijvoorbeeld: “the depressed man

36 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

Journal of Political Philosophy, 24 (2): 206 – 226. Op blz. 214

(19)

who refuses treatment, but is highly likely to endorse the norm of masculinity that

encourages him to do so.”38 Jammer genoeg zijn het precies zulke voorkeuren die als autonoom zouden tellen via een content-neutral account of autonomy, aangezien het reflecteren op onze voorkeuren simpelweg het vergelijken is van onze laagstaande voorkeuren met onze hoogstaande voorkeuren en het ondersteunen ervan.

Kortom het totale dilemma: of er moet een content-neutral account of autonomy worden ingesteld als basis voor adaptive preferences, die voldoet aan de eis van

secondary recognition respect, maar daarentegen de politieke project ondergraaft. Of

er moet een substantive account of autonomy worden ingesteld met het tegenovergestelde effect, die voldoet aan de eis van politieke krachtdadigheid, maar niet aan secondary recognition respect. Geen van beide accounts of autonomy voldoen tegelijkertijd aan beide eisen.

4 Oplossingen voor het dilemma

Een account of adaptive preferences dat geankerd is in een indirect substantive account

of autonomy kan het dilemma oplossen. Het is een hybride account, omdat indirect

inhoudelijke beperkingen verwerkt in de procedure zelf, maar is uiteindelijk content-neutraal. In deze paragraaf wordt dit account eerst geschetst. Vervolgens wordt dat account meer uitgevouwen, door aan te tonen hoe het in staat is om de zojuist genoemde dilemma’s op te lossen.

Op Terlazzo’s autonomy-based account of adaptive preferences is autonomie een lokale eigenschap, in plaats van een globale. Dat wil zeggen dat autonomie een kenmerk is van een iemands specifieke voorkeuren of keuzes. Autonomie is dus niet de totale capaciteit waarmee iemand betrokken is met de wereld op een doordachte en

38 Ibid.

(20)

kritische manier. Autonomie is dus geen binair kenmerk (je bent wel of niet autonoom), de mate van autonomie wordt eerder op een schaal gezet (je bent tot op een zekere hoogte autonoom). Als volgt is een persoon (X) autonoom in relatie tot een bepaalde voorkeur (P) als:39

(a) X has the general capacity for critical reflection;

(b) X is continent in relation to P (that is, X can form motivating intentions to act

and can also refrain from acting on the basis of P);

(c) X has engaged in critical reflection on P and endorsed it at some point in its

formation; and

(d) X undertook that reflection in the presence of recognized alternatives to P;

where

(e) At least some of these alternative options were valuable ones; and

(f) At least some of these valuable alternative options were live ones (that is, they


 were ones that X could reasonably see herself exercising, given her current

values and ambitions)

Dit account maakt indirect gebruik van substantief content: het maakt gebruik van substantieve inhoudsbeperkingen in (e) en (f), maar past ze toe op de mogelijkheden die voor een persoon beschikbaar zijn, in plaats van ze toe te passen op de opties die diegene uiteindelijk kiest. Dit account verzekert dat substantief waardevolle opties op een betekenisvolle manier beschikbaar zijn voor een persoon, zonder dat het diegene vergt om er een te kiezen om als autonoom te tellen. Er moet wel worden opgelet, wanneer er geen echt waardevolle opties op P na beschikbaar zijn, moeten de voorwaarden (e) en (f) in dat geval gematigd worden. Dit omdat praktisch

39 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

(21)

ontoegankelijke opties toch soms worden meegeteld als opties. De aanwezigheid van waardevolle levensalternatieven is bedoeld om te verzekeren dat autonome personen op een zinvolle manier hun waarden kunnen kiezen, in plaats van dat die waarden op hen worden geforceerd door een onvolgroeide wereld die geen betere opties beschikbaar stelt. Echter, in de meeste gevallen is het niet eens nodig om te matigen aangezien de beschikbare opties niet binair zijn. Wanneer er een gradatie van opties aanwezig is, hoeven noch (e) noch (f) gematigd te worden.

Het zal duidelijk worden dat alleen het indirect substantive account of adaptive

preferences de spanning tussen politieke doeltreffendheid en secondary recognition

respect kan oplossen, omdat het indirect substantief content toepast. Als men nog meer

wil geven om de voorwaarde van politieke doeltreffendheid, kunnen niet alle niet-autonome voorkeuren tellen als adaptive preferences. Denk aan een persoon die gebrek heeft aan cognitief functioneren, die nodig is voor kritische reflectie. Het is dan fout om te zeggen dat de voorkeuren van die persoon om die reden adaptief zijn, ook al hebben ze duidelijk een gebrek aan autonomie. Of een voorkeur adaptief is, dat moet betrekking hebben op de omstandigheden waar het zich aan heeft aangepast. In lijn met het politieke project moeten adaptive preferences “core preferences” zijn: dat wil zeggen, voorkeuren die centraal belangrijk zijn voor iemands bredere levensplan of zelfbewustzijn. Een voorkeur is dus adaptief als: “(a) it is a core preference, (b) which

lacks autonomy because it fails to meet condition (d), (e), or (f), or that fails to meet

condition (c) because (d), (e), or (f) had not been satisfied.”40

40 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

(22)

Oplossing primary recognition respect dilemma

De zorgen betreft primary recognition respect hebben te maken met dwang. In het algemeen wordt aangenomen dat autonomie men vrijstelt van dwang. Hierdoor uiten critici terecht zorgen over het concept, aangezien het beschouwen van adaptive

preferences als autonomie-tekorten, degenen verdacht van zulke voorkeuren

onderhevig maakt aan dwang. Mensen die bijvoorbeeld heel hun leven al lijden aan marginalisatie of dominantie worden mogelijk nog meer onderdrukt, omdat hun voorkeuren, overtuigingen en waarden niet meer gerespecteerd worden wanneer die als adaptief zijn vastgelegd. Ironisch, aangezien theoretici die met nobele bedoelingen willen helpen, de problematiek eigenlijk verergeren. Of dit bezwaar aanhoudt hangt echter af van de vraag of autonomie in feite de juiste grond is voor de vrijstelling van dwang. Terlazzo beargumenteert dat dit probleem kan worden verholpen als men autonomie behandelt als een lokale eigenschap. Dan zou het bezwaar van de critici niet meer vasthouden.

Maar is het plausibel om autonomie te beschouwen als iemands lokale eigenschap? John Christman had (later keert hij om van positie) aanbevolen om autonomie wel te beschouwen als een lokaal in plaats van een globaal kenmerk.41 Dat wil zeggen dat hij zich ertegen kantte om autonomie te beschouwen als een alles-of-niets eigendom van iemands hele leven. Ter verduidelijking hiervan geeft Terlazzo twee algemene onomstreden voorbeelden van gebrek aan autonomie: hypnose en fobie. Het lijkt aannemelijk dat bij iemand die onder hypnose is, de autonomie in de globale zin afwezig is. De toewijdingen en voorkeuren van die persoon kunnen door de hypnotiseur overreden worden, zonder dat de gehypnotiseerde persoon reflecteert op die verandering of daar zelfs bewust van is. Daarentegen is hypnose een vrij zeldzame

41 Christman, J. (1991) “Autonomy and personal history”, Canadian Journal of Philosophy, 21 (1): 1–24. Op blz.

(23)

zaak. Bijna niemand bevindt zich in deze positie, waardoor het niet moet worden gebruikt als een bijzonder leerzaam voorbeeld van het bredere concept autonomie.

Hiernaast heb je fobieën die veel meer voorkomen. Wat kan er gezegd worden over de autonomie van een fobisch individu? In dit geval blijkt dat het beschouwen van autonomie als een globaal kenmerk moeilijker is. Bijvoorbeeld lijdt een derde van de Amerikaanse volwassenen aan een levenslange fobie voor spreken in het openbaar.42

Zijn zulke personen zeer autonoom? Volgens Terlazzo is dat een onnauwkeurige beschrijving, aangezien de irrationele angst een grote rol speelt in bepaalde gebieden van hun leven. Zijn ze dan niet-autonoom? Ook dat is een verkeerde uitspraak als zulke mensen ook zeer bedachtzaam maar onthoudend zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot hun politieke toewijdingen. Het is zelfs minder passend om het verschil eenvoudig te verdelen en te zeggen dat fobische personen gematigd autonoom zijn. Die beschrijving geeft namelijk een verkeerde voorstelling van de autonomie in beide lokale gebieden van een persoon. Het passender om deze gebieden afzonderlijk te omschrijven, zodat ze nauwkeurig worden beschreven: op sommige gebieden is deze persoon zeer autonoom, terwijl op andere gebieden er een aanzienlijk gebrek is aan autonomie.43

Wanneer men autonomie beschouwt als iemands globale kenmerk en autonomie de basis is van vrijstelling van dwang, dan is het zien van adaptive preferences als autonomie-tekorten een probleem voor primary recognition respect.44 Mensen verdacht van adaptive preferences zijn plotseling eraan onderhevig dat heel hun leven voor hen, maar niet door hen wordt voorgeschreven. Het zien van autonomie als een lokaal eigenschap lost dit probleem op, aangezien het duidelijk is dat een iemands angst voor

42 Stein, M.B., Walker, J.R., en Forde, D.R. (1996). “Public-speaking fears in a community sample: Prevalence,

impact on functioning, and diagnostic classification”, Archives of General Psychiatry, 53 (2): 169-174. Op blz. 170

43 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

Journal of Political Philosophy, 24 (2): 206 – 226. Op blz. 217

(24)

openbaar spreken geen grond biedt om diegene in andere gebieden van zijn leven te dwingen.

Khader betwijfelt terecht of zo een onderscheid voldoende is om personen tegen dwang te beschermen: “If an autonomous agent makes a nonautonomous choice, why

not coerce her in the domain of life where she has made the nonautonomous choice

while respecting her capacities for choice in other domains of life?”45 Aangezien

mensen toegewijd kunnen zijn aan voorkeuren die adaptief zijn, zou een

autonomy-based account of adaptive preferences gericht moeten zijn op het tonen van primary

recognition respect, zelfs voor de adaptive preferences van mensen. Waar Khader dit

ziet als een reden om adaptive preferences al dan niet als autonomie-tekort te zien, neemt Terlazzo dit als een reden om het verband tussen autonomie en de vrijstelling van dwang te herzien.

Degenen die autonomie beschouwen als een globale eigenschap, vatten autonomie op als iemands capaciteit in kritisch reflecteren op en wenden van voorkeuren en opties. In zeker zin is die capaciteit nauw verbonden met autonomie, maar die capaciteit kan niet het geheel van autonomie zijn. Enkel focussen op het bezit van capaciteit negeert het feit dat die capaciteit niet uitgeoefend hoeft te worden: “A

person may possess this capacity but be unable to exercise it fully if she lacks access to

relevant information or if she is temporarily incapacitated by drugs, alcohol, or

extreme fatigue; similarly, she may be unwilling to do so either because she is reluctant

to admit to herself that she strongly prefers an option that she knows that she cannot

have, or out of mere laziness.”46 Deze mislukkingen maken duidelijk dat de mate

45 Khader, S.J. (2011). Adaptive Preferences and Women’s Empowerment. Oxford: Oxford University Press. Op

blz. 104

46 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

(25)

waarop iemands voorkeuren eigen zouden kunnen zijn, niet wil zeggen dat de voorkeuren perse autonoom zijn.

Dus Terlazzo stelt voor om de relatie tussen autonomie, kritische capaciteit en vrijstelling van dwang als volgt te zien: “the possession of a global critical capacity is

a precondition of autonomous preferences, but particular preferences are only fully

autonomous when they are the result of the full and competent use of that capacity.

Freedom from coercion is granted on the grounds of possession of the global capacity,

rather than its local successful exercise. To put this another way, we could think of

critical capacity as satisfying competency requirements, while actual exercise of the

capacity under the right conditions satisfies authenticity requirements. It is competency

requirements that ground freedom from coercion, not authenticity requirements.”47 Om dit beter te begrijpen, denk aan het voorbeeld van kleine kinderen en volwassen met ernstige cognitieve beperkingen, waarbij de capaciteit op een significante of permanente manier duidelijk ontbreekt. Instinctmatig lijkt het gerechtvaardigd om in hun leven in te grijpen. Het is onomstreden dat men hen met dwang kan belemmeren zichzelf of anderen te beschadigen, terwijl er nog steeds redenen zijn om hen niet te belemmeren van dingen die goed of neutraal zijn voor hen. Goed en neutral gedrag zijn even authentiek als hun schadelijk gedrag. Hierdoor kan authenticiteit niet verklaren wanneer het is toegestaan om dwangmaatregelen te gebruiken. In plaats daarvan legt Terlazzo voor om ons te beroepen op hun gebrek aan capaciteit naast het belang van hun welzijn; ze kunnen niet nadenken over wat goed of schadelijk is voor hen, waardoor het goede moet worden toegestaan terwijl het slechte wordt voorkomen.

47 Ibid.

(26)

Desalniettemin is het een ander geval wanneer capaciteit wel aanwezig is, zelfs als deze niet wordt uitgeoefend. Is autonomie belangrijk genoeg als grond voor het recht om het soort leven te leiden wat iemand wil, dan moet autonomie verbeterd worden wanneer dat mogelijk is, in plaats van het louter te identificeren. Wanneer capaciteit dus aanwezig is, is de vrijstelling van dwang een voorwaarde voor een zinvolle autonomie van voorkeuren. Maar als iemands keuzes voor diegene zijn gemaakt en hun voorkeuren niet-autonoom zijn, dan zullen waarschijnlijk twee onaangename consequenties volgen.

Ten eerste zal een dergelijk geval waarschijnlijk iemands motivatie ondermijnen om de autonomie van de eigen voorkeuren te vergroten, terwijl de capaciteit daarvoor wel aanwezig is. Als iemands voorkeuren geen rol spelen in de manier waarop zijn leven zal gaan, dan heeft diegene minder reden om zijn eigen voorkeuren serieus te overwegen. Die voorkeuren doen er niet toe, aangezien belangrijke keuzes voor maar niet door diegene worden gemaakt, zonder te refereren naar de persoon in kwestie. Dus waarom zou die persoon zich bekommeren of zijn keuzes echt zijn verlangen weerspiegelen?

Ten tweede berooft deze dwang de betrokken persoon van de kans om de capaciteit voor kritische reflectie te ontwikkelen, in gevallen waar deze capaciteit aanwezig maar zwak is. De capaciteit voor kritische reflectie hangt grotendeels af van het vermogen om de beschikbare opties creatief te identificeren, het vermogen om de waarschijnlijkheid van bepaalde consequenties die kunnen volgen te beoordelen en de mogelijkheid om de goed- of slechtheid van die gevolgen tegen elkaar af te wegen. Maar de wereld is ingewikkeld en geloofwaardige conclusies kunnen moeilijk bereikbaar blijken. Hierdoor vergen al die vaardigheden oefening via trial and error verder te ontwikkelen. Ergo, om autonome voorkeuren te kunnen ontwikkelen moet

(27)

men de kans krijgen om capaciteit voor kritische reflectie te kunnen vergroten, wat tevens een voorwaarde voor autonomie is. “For both of these reasons, tying liability to

coercion to lack of underlying capacity rather than absence of its effective use allows

us to recognize that persons who have been prevented from developing fully

autonomous preferences are still owed primary recognition respect.”48

In dit licht zijn adaptive preferences gewoon een speciale soort mislukking om de capaciteit voor kritische reflectie volledig uit te oefenen: ze betreffen omstandigheden die ons bewustzijn van alternatieve opties beperken, of laten ons weten dat de opties die we liever hebben ontoegankelijk zijn. Zodoende stimuleren ze ons om geen tijd te verkwisten aan het behalen (of zelfs serieus overwegen) van alternatieven.49 Dit is niet een mislukking in het vermogen om kritisch te reflecteren, maar een mislukking van de omstandigheden. Het passende antwoord op adaptive preferences is het verwijderen van obstakels voor kritische reflectie, zodat individuen hun capaciteit kunnen uitoefenen. Men moet hen niet dwingen op manieren die hun vaardigheden (weer) overbodig maken.

Natuurlijk is het verwijderen van belemmeringen in de praktijk niet eenvoudig, aangezien de barrière juist de afwezigheid van alternatieven is. Dit kan leiden tot een verdere weigering om deze alternatieven serieus te overwegen, wanneer ze wel beschikbaar worden gesteld. In dergelijke gevallen moeten moeilijke beslissingen worden genomen betreft de soort alternatieven die aangeboden kunnen worden en hoe mensen aangemoedigd moeten worden om die alternatieven serieus te nemen. Deze moeilijke en belangrijke vragen laat Terlazzo echter over aan toekomstig werk.

48 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

Journal of Political Philosophy, 24 (2): 206 – 226. Op blz. 219

(28)

Terug naar de relatie tussen autonomie en dwang. Als die relatie op de zojuist genoemde manier werkt, dan is het zien van adaptive preferences als autonomie-tekorten tweevoudig nuttig: enerzijds is het gerechtvaardigd om personen toe te staan te zich te gedragen volgens hun adaptive preferences, aangezien dit een voorwaarde is voor het ontwikkelen van autonome voorkeuren. Zodoende kunnen mensen het niveau van kritische capaciteit uitoefenen en vergroten. De vrijstelling van dwang is helemaal verenigbaar met het verminderen van externe omstandigheden, die informatie begrenzen of degenen met adaptive preferences stimuleren om geen uitgebreide verlangens te ontwikkelen. Anderzijds, het zien van adaptive preferences als autonomie-tekorten zorgt juist voor een rechtvaardiging van bewustzijn verhogende en brede educatieve programma’s, die theoretici ofwel voorstanders van het politieke project ondersteunen.50 Ook zorgt het voor een rechtvaardiging voor het aanbieden van nieuwe sociale opties die mensen echte mogelijkheden bieden om te kiezen op manieren die sociale normen uitdagen.51 Naast de verbetering van het welzijn van personen met adaptive preferences, duiden dergelijke niet-dwingende programma’s mensen uitgebreide instrumenten aan voor het reflecteren op, wenden en ontwikkelen van een uitgebreide reeks voorkeuren die meer eigen zijn. Door een account of adaptive

preferences te ankeren in een local account of autonomy, wordt voldaan aan primary

recognition respect. Dit door mensen te voorzien van instrumenten ter verbetering van

de autonomie van eigen voorkeuren, zonder hen te dwingen.

50 Zie voor zulke programma’s Meyers, D.T. (2000). “Feminism and women's autonomy: The challenge of female genital cutting", Metaphilosophy 31 (5): 469-491.

51 Zie voor zulke voorstellen Sunstein, C. (2006).”Preferences, paternalism, and liberty”, Royal Institute of

(29)

Oplossing secondary recognition respect dilemma

In de vorige paragraaf bleek dat het bevorderen van de belangen van mensen in het hebben van autonome voorkeuren – op een manier die door het politieke project wordt aanbevolen – aanvullend is om hun belangstelling te vergroten bij het leiden van een leven zoals zij gepast vinden. Jammer genoeg gaat de belangstelling voor autonome voorkeuren duidelijk in strijd met de belangstelling voor secondary recognition

respect: het belang om als een betrouwbare autoriteit van je eigen goed te worden

beschouwd. Mochten de voorkeuren van een persoon door een grimmige omgeving opgelegd zijn, dan kunnen ze niet het goed van diegene volgen ofwel autonoom zijn.

Het zien van adaptive preferences als autonomie-tekorten heeft als gevolg dat het laatdunkend is om te denken dat de wereld kan worden verdeeld in twee groepen: “the group of “us” who are blissfully free of adaptive preferences and the

group of “them” who tragically have them.”52 Ook al zijn adaptive preferences minder

autoritair dan autonome voorkeuren, is het onjuist dat mensen met adaptive preferences minder bekwame beoordelaars van hun eigen goed zijn, vergeleken mensen zonder. “In

the first place, there is no such thing as persons without adaptive preferences; in the

second, any authority that is lacked by persons with more adaptive preferences is a function of their circumstances, not their capacity to know their own good.”53

Er moet meer voorkeur gaan naar een account dat mensen meer secondary

recognition respect kan tonen. Khader wijst autonomy-based accounts of adaptive

preferences voor een gedeelte af. Ze beweert dat deze falen in een aantal criteria betreft

het zien van personen op een respectvolle manier. Daarentegen beweert Terlazzo dat haar indirect substantive account of adaptive preferences kan voldoen aan alle drie de

52 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

Journal of Political Philosophy, 24 (2): 206 – 226. Op blz. 221

(30)

criteria van Khader, ondanks dat haar account autonomie-gebaseerd is. Ze toont aan dat het indirect gebruik van substantief content ons in staat stelt om te voldoen aan

secondary recognition respect: “it allows us to see persons as reliable authorities on

their own good even when their preferences are unpopular or controversial.”54 In de volgende alinea’s zal ik beide beweringen doorlichten.

De respect gerelateerde criteria van Khader betreft het zien van personen met

adaptive preferences als rationele kiezers. Zij stelt dat accounts of adaptive preferences

drie dingen over personen moeten herkennen: (1) Personen kunnen ambivalente gevoelens hebben over slechte en onrechtvaardige normen, met andere woorden, misschien steunen ze niet volhartig hun adaptive preferences. (2) Personen kunnen nauwkeurig niet-normatieve beoordelingen over de wereld maken, dat wil zeggen dat ze hun omstandigheden nauwgezet kunnen begrijpen. (3) Die personen kunnen op een juiste manier kiezen, terwijl ze hun eigen onderdrukking nog steeds bestendigen. Ofwel wanneer de opties beperkt zijn, kan een slechte optie daadwerkelijk de beste zijn die beschikbaar is.55

Op grond hiervan wijst Khader terecht autonomy-based accounts af, omdat ze autonomie als iemands globale kenmerk heeft beschouwd. Ze beweert namelijk dat het gelijktrekken van adaptive preferences en autonomie-tekorten, suggereert dat mensen met zulke voorkeuren via een gebrekkige capaciteit keuzes hebben gemaakt. Het omschrijven van adaptive preferences als substantieve autonomietekorten moedigt een neerhalende houding aan jegens personen met adaptive preferences, omdat

54 Idem. Op blz. 222

55 Khader, S.J. (2012). “Must theorizing about adaptive preferences deny women’s agency?”, Journal of Applied

(31)

autonomie een kenmerk is van de subjecten. Het moedigt ons ook aan om de mensen zelf te zien als een belemmering van hun eigen keuzes.56

Daartegenover, beschouwen we autonomie als kenmerk van voorkeuren in plaats van personen, dan hoeft suggereren dat iemand gebrek heeft aan autonomie niet te impliceren dat diegene een belemmering is voor zijn eigen keuzes. Integendeel, alle mislukkingen van autoriteit die betrokken zijn bij adaptive preferences, zijn eerder een gevolg van de omstandigheden dan de capaciteit om kritisch te reflecteren. Dit feit alleen al stelt ons in staat om te voldoen aan alle drie de elementen van Khader.57

Alhoewel Khader terecht kritiek uit wat betreft het gebrek aan respect, heeft Terlazzo vooralsnog adaptive preferences weten te omschrijven als (lokale) autonomie-tekorten, zonder het aspect van respect te ondergraven. Khaders voorstel om adaptive

preferences al dan niet te zien als autonomie-tekorten zou de politieke doeltreffendheid

te kort geschoten hebben. Die politieke krachtdadigheid is juist heel belangrijk om onderdrukte mensen daadwerkelijk te kunnen helpen. Door het zien van autonomie als kenmerk van voorkeuren in plaats van personen, is Terlazzo’s account de enige die ons in staat stelt om tegelijkertijd te voldoen aan de voorwaarde van respect en politieke doeltreffendheid. Vandaar dat mijn voorkeur meer gaat naar Terlazzo’s oplossing dan die van Khader.

Echter, het tonen van aanzienlijke secondary recognition respect vergt veel meer dan het zien van personen als rationeel. Het is ook van belang om iemand te zien als een agent die gerechtigd is om serieus genomen te worden door anderen over zijn eigen overwogen conceptie van het goede. Dat iemand met adaptive preferences op een

56 Khader, S.J. (2011). Adaptive Preferences and Women’s Empowerment. Oxford: Oxford University Press. Op

blz. 105

57 Ik mis de plek om uit te leggen hoe dit precies in werking gaat. Zie Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing

Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.", Journal of Political Philosophy, 24 (2): 206 – 226. Op blz. 223

(32)

passende wijze ambivalent kan zijn, of een nauwkeurig beeld heeft van zijn opties, of zijn best doet in verschrikkelijke omstandigheden, geeft zeker redenen om zijn opvattingen serieus te nemen. Maar ze geven niet voldoende redenen om dit te doen. Bij een rationele kiezer die helemaal bij het foute eind staat betreft normatieve feiten, kunnen zijn of haar denkbeelden rechtmatig buiten beschouwing worden gelaten.

Terug naar het probleem van tegenstrijdige belangen die aan het begin van deze paragraaf werden aangeduid. Een adaptive preference theoreticus moet overwegen dat mensen belang hebben bij het gezien worden als betrouwbare autoriteiten van hun eigen goed, naast hun belang in het ontwikkelen van autonome en niet-onderdrukkende voorkeuren die het politieke project blijven bevorderen. Om beide dingen tegelijk te overwegen is moeilijk, denk hierbij aan het dilemma dat ontstaat door

substantive en content-neutral accounts of autonomy: wordt er gebruik gemaakt van

een substantive account, dan bestempelt het account of adaptive preferences onvermijdelijk te veel voorkeuren als niet-autonoom. Dat is rampzalig voor secondary

recognition respect. Wordt er gebruik gemaakt van een content-neutral account, dan

bestempelt dit account of adaptive preferences te veel voorkeuren als autonoom, die het politieke project eigenlijk als problematisch acht. Wat mij betreft is het onomstreden om tegelijkertijd te voldoen aan beide voorwaarden. Dit door te streven naar een zo breed mogelijke reeks van normatieve denkbeelden die worden voorgedragen om serieus genomen te worden, terwijl er nog steeds voorkeuren worden uitgesloten die de eigen onderdrukking van mensen bestendigen.

Het indirect substantive account of autonomy biedt de mogelijkheid om aan beide voorwaarden tegelijk te voldoen. Een standaard substantive account of autonomy maakt direct gebruikt van substantief content: een voorkeur die een procedurele reflectie- en ondersteuningstoets doorloopt, moet verder getoetst worden of het

(33)

daadwerkelijk valt onder de categorie van autonoom-geschikte voorkeuren. Het is de inhoud van de eindvoorkeur die uiteindelijk bepaalt of het een succesvolle kandidaat is voor autonomie. Het indirect substantive account maakt ook gebruik van substantief content, maar doet dit op een andere manier: het verwerkt substantief content in de procedurevoorwaarden, via voorwaarde (e) en (f) dat iemands levensalternatieven waardevol moeten zijn. Waar een content-neutral account simpelweg de overwogen ondersteuning van een voorkeur vereist, vereist het indirect substantive account de overwogen goedkeuring van een voorkeur, die wordt gegeven nadat die voorkeur is overwogen in het licht van waardevolle alternatieven.

Door het indirect gebruik van substantief content is dit account in staat om beide horens van het dilemma op te lossen. Het lost het dilemma van politieke doeltreffendheid op, omdat het paradigmatische gevallen van adaptive preferences kan herkennen op een manier die content-neutral accounts niet kunnen. Het voorbeeld van zo een geval betreft een persoon die door gebrek aan beter opties een slechte keuze zowel op eerste als tweede rang innig ondersteunt. Herinner de klinisch depressieve man die volledig de norm ondersteunt dat 'echte' mannen niet over hun gevoelens praten en zodoende therapie of medicatie weigert. Of een vrouw die alle belangrijke keuzes overlaat aan haar echtgenoot, vader of broer. Terlazzo’s account zal zulke voorkeuren zowel niet-autonoom als adaptief aanduiden, omdat geen van beiden de voorkeur die ze uiteindelijk hebben ontwikkeld heeft overwogen in het licht van betere opties.

Volgens dit account zijn zulke voorkeuren toch niet noodzakelijkerwijs niet-autonoom vanwege hun inhoud, waardoor het dilemma van secondary recognition

respect wordt opgelost. Een voorkeur met iedere inhoud die denkbaar is, zal in dit

account zowel autonoom als niet-adaptief tellen, wanneer het succesvol een proces van reflectie heeft belopen in het licht van betere alternatieven. Dit account biedt de

(34)

mogelijkheid om voorkeuren die ooit als adaptief zijn bestempeld, niet langer zo te zien nadat ze overwogen zijn en nog steeds staande houden. Dit is wat mij betreft juist een sterk punt van dit account, aangezien de conceptie over het goede tussen redelijke mensen al aanzienlijk kan verschillen. Op het eerste gezicht waren adaptive preferences een probleem, omdat mensen zich in gelimiteerde situaties konden bevinden, waarbij het rationeel of onvermijdbaar was om hun ambities te limiteren en de gebrekkige toekomst te prefereren, aangezien deze zeer waarschijnlijk was. Voor zover iemand daadwerkelijk een bepaalde toekomst prefereert en dit bevestigd door het verkennen van de mogelijkheden van alternatieven, dan moeten we die verlangens niet als misplaatst beschouwen, ongeacht van de inhoud of de manier waarop ze gevormd zijn. Zodra de obstakels verwijderd zijn moeten we de capaciteit van kritische reflectie van die personen respecteren op de manier zoals die van iedereen wordt gerespecteerd. De conclusies die door diegene worden bereikt moeten we beschouwen als autonoom, ofwel niet-adaptief. Met andere woorden, “we moeten mensen secondary recognition

respect tonen door het open laten van de mogelijkheid dat voorkeuren met iedere

inhoud zowel autonoom als autoritair zijn onder de juiste condities, ongeacht de mening van anderen die ze onsmakelijk of verkeerd blijven vinden.”58 Het indirect substantive

account of adaptive preferences biedt precies deze mogelijkheid.

Conclusie

Is het gebruik van het concept adaptive preferences nog wenselijk? Ik heb aan de hand van voorbeelden laten zien hoe gemakkelijk theoretici (zoals Nussbaum) kort door de bocht kunnen zijn, door achteloos mensen te verdenken van adaptive preferences. Die kritiek betreft een gebrek aan het tonen van respect. Vervolgens heb ik aangegeven dat

58 Terlazzo, R. (2016). "Conceptualizing Adaptive Preferences Respectfully: An Indirectly Substantive Account.",

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De fase na 1917 diende te worden gewijd aan twee doelstellingen: ten eerste de vervolmaking van de seculiere revolutionaire staat, een vervolg op de pogingen die daartoe al onder

Dit is voor het eerst dat we kunnen zien hoe een kind uiteen wordt gescheurd, de ledematen worden afgerukt, vermorzeld en vernietigd door de meedogenloze

Onder deze wet moeten organisaties die persoonsgegevens verwerken (of: ‘bewerken’) zich houden aan een aantal regels, zoals het vastleggen van het doel van de verwer- king, het op

Naast de relatief kleine krimp in de werkzame beroepsbevolking is een ander opmerkelijk verschil tussen Nederland en veel andere landen dat deze zich hier beperkt heeft vertaald in

Het probleem is dat de hogeropgeleiden hun levenswijze tot norm hebben verheven voor iedereen – er moet en er zal een ge- neratie mensen worden gekweekt die volledig de regie

De Heer Jezus behoort dus niet tot de “geworden” dingen, oftewel de geschapen dingen. Hij is geen schepsel. “zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is”, voegt hetzelfde

Het codeerschema moet alle belangrijke kenmerken voortgekomen uit de theorie zo goed mogelijk dekken en moet ook voor buitenstaanders te begrijpen en toepasbaar zijn (Van Someren

Het onder controle houden van een verslaving is relatief eenvoudig in een omgeving zonder de eerder beschreven habits die kunnen leiden tot craving en dan relapse, echter