• No results found

Politieke leiders en hun schuldmanagement tijdens de kredietcrisis : een studie naar verklarende factoren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Politieke leiders en hun schuldmanagement tijdens de kredietcrisis : een studie naar verklarende factoren"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Politieke leiders en hun schuldmanagement tijdens

de kredietcrisis

Een studie naar verklarende factoren

Door Tom Veenkamp

Begeleider: Gijs Schumacher

Tweede lezer: Marc van de Wardt

24 juni 2016

(2)

2

Abstract

Deze studie richt zich op de vraag hoe politieke leiders van vijfentwintig G20-landen tussen 15 september 2008 en 1 januari 2010 omgingen met de schuldvraag van de kredietcrisis in hun communicatie. Daarnaast onderzoekt deze studie welke factoren samenhangen met verschillende strategieën ten behoeve van dit schuldmanagement. Daartoe is een inhoudsanalyse van jaarlijkse reflecterende toespraken van deze politici uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat politici in hun communicatie de schuldvraag niet behandelden (40%) of andere personen of entiteiten beschuldigden (60%). Dit onderzoek vond alleen samenhang tussen een geopolitieke factor en een beschuldigingsstrategie. Daarnaast levert het meer inzicht in de passieve managementstrategie in crisispolitiek. Nader onderzoek naar mogelijke beïnvloedende factoren is gewenst.

Kernwoorden: schuldmanagement – kredietcrisis – blame avoidance – framing – politieke communicatie – crisiscommunicatie

(3)

3

Inhoudsopgave

Hoofdstuk Pagina § 1. Inleiding 4. § 2. Theoretisch kader 6. § 3. Methodologie 19. § 4. Resultaten 29. § 4.1 Algemene resultaten 29. § 4.2 Hypothese 2 30. § 4.3 Hypothese 3 31. § 4.4 Hypothese 4 32. § 4.5 Hypothese 5. 32. § 4.6. Hypothese 6 33. § 4.7 Hypothese 7 33. § 5. Conclusie 34. § 6. Discussie 35. Referenties 37. Appendix I: codeboek 41.

(4)

4

§ 1. Inleiding

“Wat in elk geval niet werkt is vingerwijzen, het zoeken van zondebokken, anderen beschuldigen of het zwart maken van anderen.”

CEO Jamie Dimon van JPMorgan Chase & Co. tegen persbureau Bloomberg over globale economische samenwerking, 3 juni 2016.

De financiële crisis, die in 2008 haar hoogtepunt bereikte, werd door de Amerikaanse topbelegger Warren Buffet aangeduid als “het financiële equivalent van Pearl Harbor” (Clark, 2008). Voormalig voorzitter van de Amerikaanse centrale bank Alan Greenspan duidde de crisis als een gebeurtenis die hooguit één keer per eeuw plaatsvindt (Stein, 2008), en overeenkomsten met de Grote Depressie in de Verenigde Staten in de jaren dertig van de vorige eeuw werden snel gemaakt (Rogoff & Reinhart, 2008; Shiller, 2008; Claessens et al., 2010). Wat begon als een financiële crisis in de VS, spreidde zich door de verwevenheid van de internationale financiële markten al snel uit naar de rest van de wereld, waarna vele landen kampten met zware economische recessies (Claessens et al., 2010).

De kredietcrisis vormde een grote uitdaging voor politieke leiders over de hele wereld (’t Hart & Tindall, 2009). De woede en angst van burgers kunnen zich tijdens een dergelijke hevige crisis eenvoudig tegen politici keren, die voor de hand liggende doelwitten zijn om te beschuldigen voor in elk geval een deel van de ernst van de crisis (Boin et al., 2010). Daarom is het in zo’n geval van groot belang hoe politieke bewindhebbers omgaan met de schuldvraag (Boin et al., 2009). Deze allocatie van schuld vormt dan ook een integraal deel van politiek in tijden van crisis (Bovens & ’t Hart, 1996; Brändström & Kuipers, 2003; Furedi, 2005; Boin et al., 2008).

Er is echter nog weinig bekend over hoe politieke leiders de schuldvraag van problematische politieke kwesties in hun communicatie behandelen. Door middel van dit schuldmanagement kunnen bewindvoerders bijvoorbeeld pogen schuld te vermijden voor in elk geval een deel van de kredietcrisis, maar de huidige literatuur kampt nog met een tekort aan theoretisch onderbouwde methoden om dergelijke strategieën ter schuldvermijding te identificeren (Vis & Van Kersbergen, 2007; Wenzelburger, 2014).

(5)

5 Daarbij is er, een enkele uitzondering daargelaten (zie Brändström et al., 2008), nog amper kennis over welke factoren helpen verklaren waarom strategieën ten behoeve van schuldmanagement in bepaalde gevallen voorkomen en in andere niet. Daarom staat in deze verkennende studie de volgende vraag centraal:

Welke factoren hangen samen met bepaalde strategieën die politieke leiders gebruikten ten behoeve van schuldmanagement tijdens de kredietcrisis?

Hierdoor verwerven we meer inzicht in het politieke gedrag van bewindhebbers tijdens crises. De financiële crisis vormt een zeer geschikte context om dit te onderzoeken aangezien deze (a) de grootste economische crisis was sinds de Grote Depressie (Shiller, 2008) en (b) wereldwijde impact had (Claessens et al., 2010).

Anderzijds komen we door onderzoek naar het schuldmanagement van politieke leiders meer te weten over het publieke debat over wie schuldig is voor de kredietcrisis. Deze kennis is van belang omdat de keuze voor implementatie van toekomstig preventief beleid erg kan afhangen van de uitkomst van het publieke debat over de schuldvraag (Snow et al., 2007; McNair, 2011; Sanchiz, 2013). Deze studie biedt inzicht in de bijdrage van politieke leiders in dit debat. Hiermee werpt dit onderzoek licht op een bescheiden deel van de keten die beschrijft hoe samenlevingen omgaan met crises en hoe deze opgelost worden.

Hiertoe maakt deze studie gebruik van een inhoudsanalyse van jaarlijkse reflecterende toespraken van politieke leiders van landen die ten tijde van de kredietcrisis lid waren van de G20, een groep landen die zich buigt over internationale financiële kwesties. Deze landen nemen samen zo’n 80% van de wereldwijde handel en 90% van de wereldeconomie voor hun rekening (OECD, 2016). Vervolgens vergelijk ik het schuldmanagement van deze politici met onder meer factoren als ideologie van groepen bestuurders, posities in de wereld van de landen en crisis-afhankelijke factoren om na te gaan in hoeverre er verbanden zijn. Hiermee bevindt deze studie zich op het snijvlak van schuldvermijding, politieke communicatie en crisiscommunicatie.

(6)

6

§ 2. Theoretisch kader

De huidige literatuur over hoe politici omgaan met de vraag wie schuldig is voor problematische politieke kwesties is nog erg gefragmenteerd en in ontwikkeling (Hood

et al., 2009: 696; Hood, 2007). De meeste onderzoeken kenmerken zich door een sterke

focus op hoe politici pogen zo weinig mogelijk schuld te krijgen voor problemen. Een fundamentele assumptie die hier ten grondslag aan ligt komt uit het werk van grondlegger Weaver (1986), die stelt dat politici eerder verantwoordelijkheid voor impopulaire acties willen vermijden dan dat ze eer willen behalen voor populaire acties. Dit heeft volgens hem te maken met het feit dat kiezers gevoeliger zijn voor potentiële politieke verliezen dan voor politieke winsten - een bevinding die Hood (2002) bevestigt. Hood (2007: 192) omschrijft dit fenomeen als de tendens dat negatieve informatie meer impact heeft op kiezers dan positieve (zie voor de impact op bijvoorbeeld verkiezingsopkomst en kiesgedrag Lau, 1985). En dit zorgt ervoor dat politici aangespoord worden om speciale politieke strategieën te gebruiken ten behoeve van schuldvermijding1 (Weaver, 1986).

Veel recent onderzoek houdt zich bezig met dergelijke schuldvermijdingsstrategieën van regeringen die bezuinigen op de welvaartstaat. Middels het gebruik van deze strategieën pogen zij de electorale kosten die dergelijke besluitvorming met zich mee brengt – deze bezuinigingen zijn immers niet populair bij kiezers – zoveel mogelijk te beperken (Giger & Nelson, 2008). Om deze strategieën in kaart te brengen zijn verscheidene typologieën ontwikkeld die voortbouwen op de initiële strategieën van Weaver (1986) (zie bijvoorbeeld Pal & Weaver, 2003; Vis & Van Kesbergen, 2007), waarvan de typologie van Hood (2002) de meest complete is (zie voor eerder empirisch gebruik van algemene strategieën bijvoorbeeld Wenzelburger, 2014; Vis & Van Kersbergen, 2007; Brändström et al., 2008).

Hood (2002) onderscheidt drie verschillende strategieën voor het vermijden van schuld2: strategieën gericht op agentschap (bijvoorbeeld het delegeren van formele

verantwoordelijkheid), beleidsstrategieën en strategieën waarbij gebruik gemaakt wordt van communicatie – ook wel “impression management” genoemd (Hood, 2002:

1 Deze vertaling van het Engelse blame avoidance hanteer ik in dit onderzoek.

2 Zie voor een gedetailleerd overzicht van verschillende concepties op schuldvermijding Sulitzeanu &

(7)

7 16). Als een crisis eenmaal is uitgebroken is slechts deze laatste groep strategieën nog bruikbaar (Hood, 2007).

Een belangrijke begripsverheldering is hier op zijn plaats. In het voorgaande lag de focus vooral op schuldvermijding, terwijl ik evenals McGraw (1991) en Brändström

et al. (2008) het begrip schuldmanagement centraal stel. Ik beschouw schuldvermijding

als onderdeel van schuldmanagement. Politieke leiders kunnen wat betreft hun schuldmanagement immers ook een deel van de schuld voor de financiële crisis accepteren (Hood et al, 2009). Hiermee blijven de drie verschillende strategieën van Hood (2002) die ik hierboven noemde intact, alleen vervang ik schuldvermijding door het begrip schuldmanagement.

Daarnaast gebruik ik in deze studie steevast het begrip politieke leider. Dit vanwege het feit dat ik me in dit onderzoek richt op het schuldmanagement van regeringsleiders en leiders van dictaturen (zie de methodesectie voor meer informatie hierover). Met het begrip politieke leider wijs ik op deze twee vormen van leiderschap.

In de literatuur is nog een gebrek aan kennis over schuldmanagement middels communicatie. Onder deze tak vallen strategieën die zich richten op het beïnvloeden van publieke percepties en attitudes (Hood et al., 2009). Deze wetenschappelijke lacune is opmerkelijk omdat de uitkomst van het publieke debat over schuldigen in crises zich kan vertalen in toekomstig beleid (Snow et al, 2007). Daarnaast wijzen deze strategieën op het politieke gedrag van bewindvoerders. Nord & Olsson (2013) menen zelfs dat deze communicatiestrategieën – in het bijzonder framing, waarover meer in de methodesectie – de belangrijkste manier vormen voor politici om verantwoordelijkheid voor crises te vermijden. Schuldmanagement middels communicatie door politieke leiders is dan ook een significant, maar onderbelicht onderzoeksgebied. Daarom spitst deze studie zich toe op deze communicatiestrategieën.

Politieke communicatie

Deze communicatiestrategieën zijn onderdeel van de communicatie van politici tijdens crises. Politieke leiders zien zich in dergelijke tijden geconfronteerd met de opgave om een heel scala aan terugkerende essentiële vragen van een antwoord te voorzien (’t Hart & Tindall, 2009). De eerste twee van deze vragen gaan over de aard van de crisis: hoe erg is deze en hoe is het zo ver gekomen? De andere vragen die open staan gaan om wie

(8)

8

verantwoordelijk is voor het ontstaan van de crisis, en of er beleidswijzigingen of een verandering van de huidige manier van denken nodig is om met de crisis om te kunnen gaan (’t Hart & Tindall, 2009). Dergelijke vragen - zeker in het geval van de financiële crisis uit 2008 - zijn echter onderwerp van grote controverse, en aan de antwoorden erop liggen bepaalde oordelen ten grondslag (Edelman, 1985). Daarbij staan deze vragen allesbehalve los van elkaar, aangezien het perspectief op de aard van de crisis gevolgen heeft voor de verantwoordelijkheidsvraag (Nord & Olsson, 2013). Brändström

et al. (2008) benadrukt in dit verband dat hoe breder het tijdsgewricht is waarin de

crisis geplaatst wordt, hoe meer men geneigd is naar onderliggende oorzaken ervoor te kijken. Vandaar dat de initiële diagnose van een crisis zo belangrijk is (Sanchiz, 2013).

Op deze manier wordt er, in de woorden van Edelman (1985), een “politieke realiteit” geconstrueerd. Stone (1989) spreekt in dit verband over causale politieke theorieën, die niet bedoeld zijn om de waarheid te achterhalen, maar om politiek beleid te sturen. Van de hiervoor genoemde essentiële vragen over crises is het vraagstuk omtrent de verantwoordelijkheid voor de crisis een zeer belangrijke, aangezien beschuldigingen aan het adres van politieke leiders sterke politieke gevolgen voor hen en relevante politieke instituties kan hebben. Crises kunnen bijvoorbeeld leiden tot prangende vragen over de effectiviteit van huidig politiek beleid en politieke instituties. In dat geval vormt de crisis een bedreiging voor de huidige bewindhebbers, en liggen er kansen voor proponenten van verandering. Politieke partijen zullen crises daarom exploiteren op wijzen die hun belangen dienen (’t Hart & Tindall, 2009). Daarbij moet bij een crisis als de kredietcrisis altijd iets of iemand verantwoordelijk worden gehouden, en daarom maakt het beantwoorden van de schuldvraag integraal deel uit van de crisispolitiek (’t Hart & Tindall, 2009; Bovens & ’t Hart, 1996; Boin et al., 2008; Brändström & Kuipers, 2003).

Politicologen duiden dit debat over de schuldvraag dikwijls aan als de blame

game en definiëren deze als het totaal aan interacties tussen verkozen politici en kiezers

(Hood, 2002). Dit toewijzen van schuld aan iets of iemand bestaat uit twee elementen. Ten eerste het feit dat er iets verkeerd is gegaan. Daarbij wordt deze ongelukkige gebeurtenis gekoppeld aan iets of iemand, zodat daar de verantwoordelijkheid voor het ontstaan van de gebeurtenis komt te liggen (Sulitzeanu & Hood, 2005).

In dit onderzoek staat de bijdrage van politieke leiders in deze blame game, hun schuldmanagement middels communicatie, tijdens de kredietcrisis centraal. Hieronder

(9)

9

Strategieën schuldmanagement

Visie op de schuldvraag

A1: het niet behandelen van de schuldvraag A2: anderen beschuldigen (schuldvermijding)

A3: accepteren van gedeeltelijke schuld, maar weigering van uiteindelijke

verantwoordelijkheid

A4: accepteren van volledige verantwoordelijkheid

versta ik de manier waarop deze politici de schuldvraag in hun communicatie met het grote publiek adresseren.

Wanneer politici zich gaan mengen in deze blame game moeten zij bepalen welke strategie ze hierbij kiezen (Hänggli & Kriesi, 2010). De basale strategieën die politieke leiders in dit verband hebben is te zien in een gemodificeerde versie van het model van Hood et al. (2009: 698), bestaande uit basale strategieën die politici hebben in het publieke debat om de schuldvraag wanneer een crisis eenmaal is uitgebroken (zie

Tabel 1). Dit model geldt als leidraad in dit onderzoek omdat dit het meest complete

overzicht van deze strategieën is dat tot nu toe in de literatuur beschikbaar is. Verderop in dit hoofdstuk zullen alle vier strategieën nader besproken worden en behandel ik per strategie relevante theoretische inzichten en hypothesen.

Politieke leiders kunnen een grote verscheidenheid aan motivaties hebben om te kiezen voor een bepaalde strategie in het kader van hun schuldmanagement middels communicatie. Het is onmogelijk om al deze motivaties van politici bloot te leggen, maar het is wel mogelijk om op basis van theoretische inzichten enkele verwachte patronen te formuleren (Brändström et al., 2008). Er zijn namelijk meerdere factoren die invloed kunnen hebben op de motivatie (c.q. calculatie of afweging) van politici om voor een bepaalde strategie te kiezen. Deze factoren zijn, in tegenstelling tot de afweging die een politiek leider in zijn hoofd maakt, wel te identificeren. Hiermee komen we bij de kern van dit onderzoek: het nagaan of bepaalde factoren samenhangen met de keuze voor bepaalde strategieën. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat mijn overzicht van

Tabel 1: schuldmanagement uitgelicht (op basis van Hood et al., 2009: 698). Deze tabel beschrijft uit welke onderdelen het concept schuldmanagement bestaat.

(10)

10

factoren niet uitputtend is en ik slechts een selectie van factoren onderzoek. De in deze studie onderzochte factoren heb ik uitgekozen vanwege hun relevantie in de context van de kredietcrisis.

Figuur 1 geeft het samenspel tussen factoren en strategieën voor

schuldmanagement schematisch weer. Links in de figuur staan de factoren die ik hier aanduid als extern – dat wil zeggen, factoren die buiten de politiek leider liggen, maar die wel invloed hebben op de keuze voor schuldmanagement of waar de politiek leider wel rekening mee moet houden. Eventuele eerdere betrokkenheid bij financieel-economisch beleid van een politiek leider schaar ik hier ook onder de externe factoren. Ook al lijkt dit een factor die natuurlijk ‘in’ een politiek leider zit, toch doel ik in dit verband op het feit dat deze eerdere ervaring voor critici een middel kan zijn om de politiek leider enige verantwoordelijkheid voor de crisis te laten bekennen. Daarom

Externe factoren Calculatie

Figuur 1: een overzicht van externe factoren die motieven voor schuldmanagement kunnen beïnvloeden.

Structurele factoren  Ideologie regering  Staatsvorm  Positie in de wereld  Geopolitieke situatie Crisis-afhankelijke factoren

 Hevigheid van crisis voor land

Motieven voor schuldmanagement

Strategieën schuldmanagement (A1, A2, A3 en/of A4)

Individuele factoren  Eerdere

betrokkenheid bij

(11)

11 moet een politiek leider hiermee rekening houden bij zijn keuze voor bepaald schuldmanagement. Hetzelfde geldt voor de ideologie van de regering die hij leidt: ook daarmee moet hij rekening houden.

De externe factoren verdeel ik verder onder in ten eerste structurele factoren. Dit zijn factoren die in elk geval voor een langere periode vaststaan en wel veranderd kunnen worden, maar zo’n verandering kost enige tijd. Crisis-afhankelijke factoren vormen de tweede categorie, en duiden op de context waarin de politiek leider zich bevindt: in het geval van deze studie hoe hard zijn land geraakt is door de crisis. De factoren zullen nader aan de orde komen bij de bespreking van de strategieën waarmee ze verband kunnen houden.

Vervolgens stelt het midden van Figuur 1 de persoonlijke afweging voor die een politiek leider maakt bij de keuze van een strategie. Hierbij maak ik gebruik van de fundamentele assumptie van Weaver (1986) dat politieke overleving de dominante motivatie is voor politici – een assumptie die breed gedeeld wordt in de literatuur over schuldvermijding (Hood, 2007). Hieruit volgt dat dat politieke leiders de strategie zullen kiezen die in hun geval hen de meeste kans op politieke overleving geeft. Vandaar dat het omgaan met de schuldvraag door politici te beschouwen is als een strategische situatie (Hänggli & Kriesi, 2010): welke strategie kunnen zij het best kiezen in hun specifieke situatie?

Deze strategische situatie illustreren ‘t Hart & Tindall (2009) door middel van de onderstaande Tabel 2.

Zittende politici

Critici

Pleiten zittende politici vrij

Beschuldigen zittende politici wel Accepteren verantwoordelijkheid 1. Schuldminimalisatie: politici ontkomen waarschijnlijk

2. Acceptatie van schuld: politici beschadigd Ontkennen verantwoordelijkheid 3. Schuldontkenning: politici ontkomen waarschijnlijk 4. Confrontatie: beschadiging en ontkomen is beide mogelijk

(12)

12

In deze tabel wordt politiek gedrag van critici – of zij politieke leiders schuld in de schoenen schuiven voor de financiële crisis – afgezet tegen het schuldmanagement3

van deze politici. De tabel maakt duidelijk dat politieke leiders bij het formeren van hun strategie de reactie van critici moeten incalculeren: in hoeverre zullen zij politici verantwoordelijk stellen en in hoeverre is het waarschijnlijk dat ze daar succesvol in zijn – dat wil zeggen, dat deze versie van het verhaal positief ontvangen wordt door kiezers (Hänggli & Kriesi, 2010). Aangezien de kredietcrisis een zeer grote impact had op de wereldeconomie (Shiller, 2008) en critici hierdoor kans zagen zich te profileren op dit onderwerp ten koste van de toenmalige politieke leiders, is het waarschijnlijk dat politici vooraf deze beschuldigingen verwachten. Daarom is het in algemene zin niet waarschijnlijk dat politici verantwoordelijkheid voor ten minste een deel van de crisis erkennen, en is uitkomst 4 uit Tabel 2 de meest waarschijnlijke uitkomst van de matrix (’t Hart & Tindall, 2009). Dit culmineert in de eerste hypothese.

H1: Om scenario 2 uit Tabel 2 te vermijden, zullen politici over het algemeen geen

schuld accepteren en hierdoor niet voor strategie A3 en A4 kiezen.

Strategieën voor schuldmanagement

In het resterende gedeelte van deze theoretische beschouwing bespreek ik de verschillende strategieën ten behoeve van schuldmanagement waaruit politiek leiders kunnen kiezen (zie Tabel 1). Strategie A1 passeert als eerst de revue.

Strategie A1

De eerste strategie voor schuldmanagement vormt het niet behandelen van de schuldvraag (optie A1 in Tabel 1). Dit wil zeggen dat een politiek leider de schuldkwestie in zijn geheel niet bespreekt en de nadruk legt op andere aspecten van de crisis (Hood et al., 2009).

Weaver (1986) spreekt in dit verband over de strategie van het limiteren van de agenda: politici kunnen simpelweg pogen een issue, dat mogelijk voor schuldtoekenning

3 ’t Hart & Tindall (2009) hanteren een eenvoudiger model van schuldmanagement dan in dit onderzoek

(13)

13 zorgt, van de politieke agenda af te houden. Het is echter in mijn optiek ook mogelijk om niet het issue, maar wel de schuldkwestie erover, zoveel mogelijk uit het politieke discours te houden. Dit kan bijvoorbeeld door stelselmatig te weigeren de schuldvraag te behandelen of te negeren, waarmee een politicus het publiek bijvoorbeeld ervan probeert te overtuigen dat deze vraag op dat moment niet van belang is, en andere vragen acuter zijn.

Deze strategie is aantrekkelijk voor een politiek leider als deze er geen belang bij heeft het over de schuldvraag van de kredietcrisis te hebben. Dat zou het geval kunnen zijn als hij verwacht (gedeeltelijk) verantwoordelijk gesteld te kunnen worden voor de crisis. In dat licht zou een dergelijke politicus strategie A1 kunnen gebruiken om zijn rol als mogelijke schuldige voor de crisis zo weinig mogelijk aandacht te geven door het issue van de schuldvraag zoveel mogelijk van de politieke agenda te houden. Dat dit een succesvolle strategie kan zijn voor politici om schuld te vermijden voor een crisis, toont Hood et al. (2009) aan. Daarmee trekt hij de vaak impliciet aanwezige veronderstelling in twijfel die stelt dat actief management in een blame game aantrekkelijker is voor politici dan passief management.

Als een politiek leider voor deze passieve strategie kiest, lijkt het aannemelijk dat hij zich dan in zijn politieke communicatie überhaupt niet veel uitlaat over de kredietcrisis. Hoe meer hij het immers over de crisis heeft, hoe meer hij daarmee ook de schuldvraag prangend maakt. Om te onderzoeken in hoeverre deze verwachting klopt, test ik de volgende hypothese.

H2: Politieke leiders die een A1-strategie volgen hebben het minder over de

financiële crisis dan leiders met een andere strategie.

Strategie A2

Een politiek leider kan er echter ook voor kiezen de schuldvraag wél te bespreken, maar anderen aan te wijzen als schuldigen voor de kredietcrisis (optie A2 in Tabel 1). Een belangrijke reden voor een politicus om voor deze optie te kiezen is het streven om zelf zo weinig mogelijk schuld voor de crisis te krijgen, zoals ik in het begin van dit hoofdstuk al stelde.

(14)

14

Weaver (1986: 387) noemt deze strategie “het aanwijzen van een zondebok”: het beschuldigen van iets of iemand anders. Bij deze categorie is het van groot belang wie of wat precies beschuldigd wordt (Skærbæk & Christensen, 2015 gaan dieper in op het beschuldigen van een specifieke persoon). Een crisis als de kredietcrisis bevat vaak complexe causale mechanismen waarbij verscheidene actoren betrokken zijn. Hierdoor kunnen sommige politici geneigd zijn de schuld te leggen bij de werking van een bepaald netwerk of systeem. De schuld ligt in dat geval in de “handen van velen” (Thompson, 1980), en het verantwoordelijk houden van een specifieke politicus of groep van politici lijkt dan erg arbitrair (’t Hart & Tindall, 2009). Sancties tegen individuele actoren zijn dan ook minder waarschijnlijk (Brändström et al., 2008) – sterker nog, een specifieke schuldaanwijzing vindt dan dikwijls niet plaats (’t Hart & Tindall, 2009). In dit verband stelt Jones (2000) dat hoe complexer een crisis lijkt, hoe minder men intuïtief geneigd is de schuldtoekenning te concentreren op specifieke individuen. Als crises echter minder complex zijn, zijn aanwijzingen van specifieke zondebokken waarschijnlijker.

Toch vormt deze kredietcrisis een ideale mogelijkheid voor politici om zich te profileren op een voor hen gunstige wijze, ten koste van anderen (’t Hart & Tindall, 2009). De oorzaken van de crisis zijn complex (Obstfeld & Rogoff, 2009), maar in elk geval kan met zekerheid gesteld worden dat de crisis startte in de Amerikaanse financiële sector – preciezer gezegd, een inadequaat gereguleerd schaduwbankenstelsel bestaande uit zakenbanken, hedgefondsen en speciale investeringsvehikels (Crotty, 2009). Met name van partijen en politici die relatief links op de links-rechtsdimensie gepositioneerd kunnen worden kan verwacht worden dat zij kritisch staan tegenover de toenmalige internationale financiële sector. Hiermee arriveren we dus bij een structurele factor (ideologie) die samen kan hangen met bepaald schuldmanagement.

Deze verwachting is gebaseerd op het feit dat de ideologieën van veel linkse partijen haaks stonden op de bonuscultuur die er in de financiële sector (‘Wall Street’) voor de kredietcrisis heerste. Zo werd deze bonuscultuur een speerpunt van de linkse protestbeweging Occupy (Murphy, 2010). Bovendien komen pleitbezorgingen voor het strakker reguleren van de internationale financiële sector vooral van overwegend linkse partijen. Zo pleitten linkse neoliberalen wereldwijd voor strengere regulering van deze sector en het verminderen van de neiging naar speculatieve kortetermijnwinsten na de Aziatische valutacrisis in 1997 (Bairman et al., 2015). Ten slotte blijkt volgens Broz

(15)

15 (2013) dat het politieke electoraal in veel landen naar links verschuift na een forse financiële crisis. Vervolgens komen strengere reguleringen vooral van linkse regeringen die na dergelijke crises gekozen worden. In tegenstelling tot deze linkse partijen, zouden eerdere rechtse partijen vooral voor deregulering zijn geweest (Broz, 2013). Hieruit volgt de volgende hypothese:

H3: Het zijn vooral leiders van regeringen met een linkse ideologische signatuur die de financiële sector beschuldigen.

Daarnaast geven de toenmalige geopolitieke verhoudingen – een structurele factor uit

Figuur 1 – aanleiding tot een andere verwachting. Het feit dat de kredietcrisis in de

Verenigde Staten (VS) begon, zoals ik hierboven al stelde, vormt voor politieke leiders van landen die minder positief tegenover de VS stonden een kans om de VS in een negatief daglicht te stellen. Van de selectie aan G20-landen, die ik in de inleiding al te berde bracht maar ik in de methodesectie verder uiteenzet, geldt dit zeker voor Rusland. Tijdens de presidentstermijn van Vladimir Poetin tussen 2000 en 2008 suggereerde de Russische buitenlandse politiek dat een nieuwe Koude Oorlog in de maak was (Sakwa, 2008). Daarbij bleek uit een peiling uit 2007 dat 16% van de Russen de VS als een grote bedreiging zag en 35% het land enigszins bedreigend vond (Rose, 2007). Om op dit sentiment in te spelen verwacht ik dat de Russische president in de tijdsperiode van dit onderzoek, Dmitri Medvedev, de Verenigde Staten beschuldigt voor de kredietcrisis.

H4: De Russische politieke leider (Medvedev) maakt gebruik van een A2-strategie en beschuldigt de VS.

In deze studie behandel ik ten slotte nog een derde theoretische verwachting over het kiezen voor een A2-strategie. Deze draait om een crisis-afhankelijke factor: hoe hard de kredietcrisis landen raakte tussen 2008 en 2010. De impact van de crisis op landen verschilde erg en in de in dit onderzoek gehanteerde tijdsperiode werden vooral geavanceerde Westerse economieën geraakt door de crisis (Lane & Milesi-Ferretti, 2010). Volgens de attributietheorie uit de sociale psychologie - die voor individuen is ontwikkeld maar die ik net als Snow et al. (2007) toepas op politieke leiders als collectieve actoren - heeft onder meer de relatie die een actor heeft ten opzichte van een

(16)

16

gebeurtenis invloed op wie deze actor beschuldigt voor het ontstaan van de gebeurtenis. Als individuen succes hebben zijn ze geneigd dit eerder toe te schrijven aan interne factoren, terwijl ze externe factoren eerder als oorzaak voor falen aanwijzen. Volgens psychologen proberen individuen hierdoor hun eigenwaarde te beschermen (Malle, 2011). Op deze manier kunnen politieke leiders hun positie beschermen. Hieruit volgt dan ook de verwachting dat landen die het hardst getroffen werden door de crisis, anderen zullen beschuldigen voor het ontstaan van de kredietcrisis.

H5: De landen die het hardst getroffen werden door de kredietcrisis maken gebruik

van een A2-strategie.

Strategie A3

Een andere optie die een politiek leider tot zijn beschikking heeft is het accepteren van gedeeltelijke schuld, maar het tegelijkertijd ontkennen van uiteindelijke verantwoordelijkheid (optie A3 in Tabel 1).

Weaver’s zevende strategie (1986: 388), die hij het “sluiten van de rijen” noemt, is relevant in het kader van deze optie. Als politici weinig andere opties meer over hebben, kan het in het gemeenschappelijk belang van verschillende politici zijn om overeen te komen de onvermijdelijke schuld zoveel mogelijk te verspreiden. Dit betekent dat niemand specifiek geslachtofferd hoeft te worden. Het risicovolle aan deze strategie is dat deze slechts werkt als politici hiertoe vrijwel unaniem hebben besloten. Als individuele politici immers de mogelijkheid zien om wel een specifiek individu aan te wijzen als schuldige, is het erg verleidelijk voor hen om af te wijken van deze consensus (Weaver, 1986).

Anderzijds kan een politiek leider ook op eigen houtje de keuze maken enige verantwoordelijkheid voor het ontstaan van de crisis te erkennen. Op deze manier zou deze een eerlijke en zelfbewuste indruk kunnen maken op kiezers (’t Hart & Tindall, 2009). Dit kan een verstandige keuze zijn als politici zich niet op legitieme wijze vrij kunnen pleiten van iedere verantwoordelijkheid. Dit is in dit verband het geval wanneer politieke leiders zich bezig gehouden hebben met financieel-economisch beleid voor hun termijn als leider. Ze kunnen bijvoorbeeld hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het financieel-economische beleid van hun land of zich op mondiale

(17)

17 schaal bezig hebben gehouden met relevante regulering (Pritchard, 2009). In het licht van dergelijke feiten zou volledige schuldontkenning ongeloofwaardig zijn. Hieruit volgt de volgende hypothese.

H6: Des te meer politieke leiders voor aanvang van de crisis betrokken waren bij

financieel-economisch beleid, hoe meer ze geneigd zijn gedeeltelijke verantwoordelijkheid te erkennen.

Strategie A4

Hoewel het in het licht van het voorgaande zeer onwaarschijnlijk lijkt dat politieke leiders volledige verantwoordelijkheid willen nemen voor de financiële crisis (Weaver, 1986), is deze optie omwille van de volledigheid wel meegenomen in het model (zie optie A4 in Tabel 1). Hiermee bedoel ik dat ze in hun communicatie volledige schuld bekennen voor in elk geval een deel van de crisis, en ze verder geen andere schuldigen aanwijzen (Hood et al., 2007).

Waar er wel een duidelijke theoretische verwachting bestaat over wanneer een politicus een A3-strategie overweegt, is deze er niet wat betreft het gebruiken van een strategie. Ik verwijs hier terug naar H1, die stelt dat politici niet voor een A4-strategie zullen kiezen.

Algemene hypothesen Positie in de wereld

Naast de voorgaande hypotheses bespreek ik nog twee algemene verwachtingen. In beide gevallen gaat het om structurele factoren die invloed kunnen hebben op het schuldmanagement van een politiek leider. De eerste hiervan luidt dat de positie in de wereld van het land van een politiek leider invloed kan hebben op het schuldmanagement. Zo bestaan er gegronde redenen om aan te nemen dat het schuldmanagement van lidstaten van de Europese Unie (EU) veel overeenkomsten vertoont. Allereerst is er natuurlijk sprake van economische integratie in de EU. Daarbij zijn negentien lidstaten lid van de Europese Economische en Monetaire Unie (EMU) en

(18)

18

wordt in dat kader gestreefd naar een gezamenlijk politiek-economisch beleid (Hix & Høyland, 2011). Maar het zijn niet slechts de landen die lid zijn van de EMU die een dergelijk geharmoniseerd beleid voeren: de buitenlandse politiek van de gehele EU is geëuropeaniseerd. Dit wil zeggen dat in elke grote internationale kwestie informatie tussen lidstaten wordt uitgewisseld en wordt gepoogd te komen tot een gemeenschappelijke aanpak (Fletcher, 2009), al zouden Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland hier leidend in zijn (Aggestam, 2004). Dit alles culmineert in de volgende hypothese.

H7: Het schuldmanagement van lidstaten van de Europese Unie vertoont veel overeenkomsten.

De laatste hypothese die ik in deze studie behandel gaat ervan uit dat de staatsvorm van het land van de politiek leider van invloed kan zijn op het schuldmanagement van de leider. De meeste aannames van dit onderzoek zijn tot nu toe gebaseerd op een land dat een democratische staatsvorm heeft, terwijl onder de landen die in 2008 bij de G20 aangesloten waren er vijf te kenmerken zijn als dictatuur (Cheibub et al., 2010). Deze landen kunnen, naar de definitie van Linz (2000), beschreven worden als landen met weinig politiek pluralisme, die bestuurd worden door een kleine groep machthebbers waarover weinig democratische controle is. Daarbij is er in deze landen weinig politieke mobilisatie onder burgers, is vrijheid van meningsuiting sterk onderontwikkeld en is kritiek op de machthebbers vaak ongewenst, en in sommige gevallen zelfs verboden. In deze landen is dus ook een minder vrij publiek debat over de schuldvraag van de kredietcrisis te verwachten. Waar ik voor democratische politieke leiders de optie openhoud dat ze een A3-strategie zullen kiezen (bijvoorbeeld vanwege een factor als eerdere betrokkenheid bij financieel-economisch beleid) sluit ik deze optie om de hiervoor genoemde redenen uit voor leiders van dictaturen. Een A4-strategie is in dat licht al helemaal ondenkbaar. Hiermee arriveer ik bij de laatste hypothese.

(19)

19

§ 3. Methodologie

Tijdsperiode

Dit onderzoek is van cross-sectionele aard en poogt meer inzicht te verwerven in welke factoren samenhangen met bepaald schuldmanagement middels communicatie van politieke leiders tijdens de kredietcrisis. Hiertoe richt deze studie zich op de periode vanaf 15 september 20084 tot 1 januari 2010. Deze tijdsperiode is gekozen omdat het

vierde kwartaal van september 2008 beschouwd wordt als het hoogtepunt van de kredietcrisis (Campello et al., 2010). Na deze datum verspreidde de crisis zich ook buiten de Verenigde Staten (Glushko, 2009). Begin 2010 begon in het verlengde van de kredietcrisis in Europa de eurocrisis, waarin Portugal, Ierland, Spanje en vooral Griekenland in ernstige financiële problemen kwamen door hun fors oplopende staatsschulden (Lane, 2012). Hoewel de eurocrisis deels veroorzaakt werd door de kredietcrisis, heeft deze ook een aantal unieke andere structurele oorzaken zoals de opeenhoping van schulden in perifere delen van de Europese Monetaire Unie (Overbeek, 2012). Daarmee zijn deze twee crises slecht vergelijkbaar in het kader van dit onderzoek. Om de validiteit te waarborgen richt dit onderzoek zich niet op onderzoekseenheden die dateren van na 1 januari 2010.

Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele van dit onderzoek is schuldmanagement van politieke leiders middels communicatie. Zoals al beschreven in Tabel 1 kan deze verschillende vormen aannemen wat betreft de visie op de schuldvraag (strategieën A1 t/m A4). Communicatie met het grote publiek over de schuldvraag is een breed begrip. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan een breed scala aan zaken die met deze communicatie te maken hebben – bijvoorbeeld non-verbale communicatie als de uitstraling van de politicus en zijn toon of zijn retoriek. In het kader van deze studie is gekozen om te focussen op de propositie die in talige zinnen verborgen zit (de propositie is onderdeel

(20)

20

van de illocutionaire inhoud van een taalhandeling; zie Austin, 1975) van de boodschap van politieke leiders. Met een propositie doet een spreker een bewering over iets in de wereld. Dit houdt simpelweg in dat wordt nagegaan wat precies de propositie van de politiek leider is: hoe beschrijft hij de crisis, houdt hij daar iets of iemand verantwoordelijk voor, en zo ja, wat? Voor dit communicatieperspectief is gekozen omdat het doel van deze studie is feitelijk te beschrijven of politiek leiders de schuldvraag behandelen, en zo ja, aan wie ze de schuld geven. Door te richten op de propositionele inhoud wordt dit zo helder mogelijk gemeten.

Tevens richt dit onderzoek zich expliciet op de communicatiehandelingen van regeringsleiders, en niet van staatshoofden. Dit vanwege het feit dat in veel landen het staatshoofd slechts een ceremoniële functie heeft en weinig politieke macht heeft. Overigens heeft niet elk land waarvan de leider centraal staat in de geselecteerde speeches een regering omdat haar staatsvorm dit niet toelaat – Saoedi-Arabië is hiervan een voorbeeld. In dat geval is de politiek leider met de meeste politieke macht gekozen (in het geval van Saoedi-Arabië is dat de koning).

Data

De onderzoekseenheden van deze studie zijn State of the Union-speeches en toespraken van vergelijkbare vorm van politieke leiders van vijfentwintig landen, zoals Speeches

from the Throne, State of the Nation-bijdragen, openingen van het parlementaire jaar,

regeringsverklaringen, inauguratiespeeches, nieuwjaarstoespraken en toespraken op Nationale Feestdagen waarbij de staat van het land besproken wordt. Vanwege de verschillende staatsinrichtingen en tradities verschillen deze soorten speeches tussen landen enorm. Al deze toespraken zijn relevant voor dit onderzoek omdat bewindvoerders hiermee reflecteren op een jaar of andere periode die tot een einde is gekomen en het begin inluiden van een nieuwe periode, waarbij ze zowel binnenlandse als buitenlandse kwesties bespreken. Bovendien hebben deze toespraken met elkaar gemeen dat ze expliciet voor een zeer groot publiek bedoeld zijn – in theorie het hele volk van een land.

Voor deze soort speeches is gekozen aangezien ze zeer bewuste taalhandelingen van politieke leiders bevatten en zij de tijd en ruimte krijgen om weloverwogen hun boodschap te verkondigen. Dit geeft een goed inzicht in hun standpunten over de

(21)

21 kredietcrisis en hoe politici zich naar buiten toe willen profileren. Daarnaast is dit een manier om systematisch het schuldmanagement van politieke leiders met elkaar te vergelijken.

Een andere methodologische keuze is dat ook toespraken die niet door de relevante politieke leider letterlijk zijn uitgesproken, maar waarvan deze wel de auteur is (zoals Speeches from The Throne) zijn geselecteerd. Deze studie richt zich namelijk op de propositionele inhoud van de speeches, en niet op de specifieke uitvoering ervan.

Overigens was het merendeel van de speeches in het Engels, maar waren er twee in het Nederlands (in het geval van Nederland en België), één in het Duits (Duitsland), één in het Spaans (Argentinië) en één in het Zweeds (Zweden). De codeur werkte in zowel het Engels als het Nederlands. Bij de speeches in de overige talen werd Google Translate gebruikt om ze naar het Engels te vertalen. Dit leverde geen problemen op met betrekking tot de identificatie van de propositionele inhoud van de speeches.

Dataverzameling

De speeches zijn door mijzelf verzameld. Bij de dataverzameling gebruikte ik als uitgangspunt dat ik reflecterende speeches van het karakter dat ik hierboven beschreef wilde vinden van bewindvoerders van landen die in 2008 lid waren van de G20, het forum voor internationale financiële coördinatie. Deze keuze is gebaseerd op het feit dat deze landen tezamen voor verreweg het grootste deel van de wereldeconomie zorgen (OECD, 2016), zoals ik in de inleiding al stelde. Daarom waren deze landen de grootste spelers in de kredietcrisis, en daarmee de meest significante en relevante actoren.

Overigens wordt de EU beschouwd als één lid van de G20. Van de EU selecteerde ik vervolgens de meest economisch significante landen, waardoor het totaal aan onderzoekseenheden uitkwam op vijfentwintig.

De speeches van politieke leiders uit twee landen, India en Saoedi-Arabië, zijn afwijkend van de algemene reflecterende vorm van de speeches. Deze twee toespraken vonden plaats op de G20-top in 2008, en heb ik desondanks toch meegenomen omdat ik het voor dit onderzoek relevant vond te weten hoe het schuldmanagement van deze twee actoren was. De afwijkende vorm van deze speeches zorgt er echter wel voor dat ik ze niet meenam in de analyse van H2.

(22)

22

Tabel 3: Overzicht van geselecteerde toespraken

*Deze toespraken wijken vanwege hun vorm af van de rest.

In veel gevallen vond ik de speeches terug in archieven van overheidswebsites. Andere toespraken vond ik op sites van bijvoorbeeld de G20 (in het geval van Manmohan Sing en de koning van Saoedi-Arabië). Daar niet elke overheidssite een helder structuur in haar archieven had aangebracht was de dataverzameling tijdrovend. Van alle landen vond ik toespraken in tekstuele vorm. In het geval van Brazilië was echter sprake van een getranscribeerde video.

Het is hier ten slotte belangrijk aan te stippen dat ik niet van alle G20-landen toespraken heb kunnen vinden. Het is goed mogelijk dat enkele overheden uit eigen overweging de speeches van hun leider offline hebben gehaald.

Een overzicht van deze speeches is hieronder te zien in Tabel 3. Een overzicht van beschrijvende statistieken over deze toespraken is te vinden in Appendix II.

Politiek leider (land) Details Datum

Barack Obama (Verenigde Staten) State of the Union 2009 24-2-2009

Gordon Brown (Verenigd Koninkijk) Nieuwjaarstoespraak 30-12-2009

Hu Jintao (China) Nieuwjaarstoespraak 1-1-2009

Taro Aso (Japan) Opening van de Diet 28-1-2009

Dmitri Medvedev (Rusland) Address to the Federal Assembly 2008 5-11-2008

Stephen Harper (Canada) Speech from the Throne 19-11-2008

Jan-Peter Balkenende (Nederland) Troonrede 2008 16-9-2008

Nicolas Sarkozy (Frankrijk) Nieuwjaarstoespraak 1-1-2009

Angela Merkel (Duitsland) Nieuwjaarstoespraak 1-1-2009

Yves Leterme (België) Septemberverklaring 22-9-2008

Brian Cowen (Ierland) Speech tegenover het parlement 29-10-2008

Jens Stoltenberg (Noorwegen) Speech from the Throne 2-10-2008

Anders Fogh Rasmussen (Denemarken) Nieuwjaarstoespraak 1-1-2009

Fredrik Reinfeldt (Zweden) Regeringsverklaring 16-9-2008

Matti Vanhanen (Finland) Nieuwjaarstoespraak 30-12-2009

John Key (Nieuw-Zeeland) Speech from the Throne 12-9-2008

Lee Hsien Loong (Singapore) Speech premier tijdens viering National Day 9-8-2009

Manmohan Sing (India) Speech op G20* 16-11-2008

Cristina Kirchner (Argentinië) President opent 127e parlement 1-3-2009

Susilo Bambang Yudhoyono (Indonesië) Inauguratiespeech door president 20-10-2009

Abdoellah bin Abdoel Aziz al-Saoed

(Saoedi-Arabië) Statement koning op Summit on Financial Markets* 15-11-2008

Kgalema Molanthe (Zuid-Afrika) State of the Nation 6-2-2009

Luiz Inácio Lula da Silva (Brazilie) End-year review of the year 2009 31-12-2009

José Luis Rodríguez Zapatero (Spanje) Bijdrage tijdens de 63

e plenaire algemene vergadering van de

Verenigde Naties 25-9-2008

(23)

23

Analyse

Om de propositionele inhoud van de boodschap van de politieke leiders in hun toespraken te identificeren gebruik ik framingtheorie. Framing duidt op het proces waarbij mensen een bepaalde conceptualisatie van een issue ontwikkelen (Chong & Druckman, 2007). Een wijdverspreid geaccepteerde definitie van framing komt van Entman (1993: 52), die framing aanduidt als het selecteren van bepaalde aspecten van een waargenomen realiteit en het leggen van nadruk op deze aspecten. Op deze wijze wordt een bepaalde probleemdefinitie, causale interpretatie, morele evaluatie of aanbeveling voor behandeling voor het issue aangemoedigd.

Framing is voor dit onderzoek een zeer geschikte methode omdat eerder onderzoek uitwijst dat politici frame-strategieën gebruiken om de schuldvraag te behandelen (Brändström et al., 2008). Nord & Olsson (2013) menen zelfs dat het framen van de schuldvraag de belangrijkste manier is voor politici om de verantwoordelijkheid voor crises te vermijden.

Het gaat hierbij specifiek om diagnostische framingtheorie. Snow et al. (2007) stellen dat media negatieve gebeurtenissen vaak in hun context plaatsen door onder andere diagnostische framing. Diagnostische frames verwijzen naar het issue dat problematisch is en waar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt (Snow & Benford, 1988; voor een eerdere analyse van diagnostische framing zie Sanchiz, 2013). Deze twee eigenschappen maken deze methode zeer geschikt voor het doel van dit onderzoek.

Zie Appendix I voor het codeboek dat gebruikt is ter analyse. Dit codeboek is gebaseerd op de methode van Sanchiz (2013), waarvan bovendien enkele categorieën zijn overgenomen.

De categorieën onder strategie A2 in het codeboek zijn zo goed als mogelijk aangepast aan de context van de kredietcrisis. Omdat de crisis begon in financiële markten is bij de verantwoordelijkheidskwestie bijvoorbeelds veel aandacht voor de financiële sector – vandaar de drie categorieën erover. Ook is om deze reden een specifieke categorie met Amerikaanse factoren gemaakt. Overigens is het codeboek in de testfase veelvuldig aangepast, om zo de categorieën alle mogelijke aanwijzingen van verantwoordelijkheid te laten vangen.

Hierbij moet opgemerkt worden dat bij dit identificatieproces de interpretatievaardigheid van de onderzoeker van groot belang is. Als er teveel variatie

(24)

24

op dit gebied zou zijn tussen verscheidene personen, zou dat ervoor zorgen dat de metingen niet iedere keer hetzelfde opleveren en dus niet betrouwbaar zijn. Daarbij zou dit problemen met de meetvaliditeit opleveren. Om te anticiperen op dergelijke problemen is de intercoder reliability getest met behulp van Krippendorff’s alpha (α) (Krippendorff, 2011). Deze keuze komt voort uit het feit dat deze alpha als standaardmaat wordt beschouwd voor onderzoeken als deze (De Swert, 2012). Uit deze test kwam α=0,84, welke ruim boven de norm van α=0,8 zit.

De diagnostische frames vallen onder te verdelen in strategieën A1 t/m A4. Een diagnostisch frame is hier simpelweg de passage van de speech waarin één van de mogelijkheden uit het codeboek voorkwam. Voor iedere speech is ten minste één diagnostisch schuldframe gecodeerd, aangezien in het geval de politicus niet op de schuldvraag ingaat A1 gecodeerd wordt. In totaal zijn 58 diagnostische frames gecodeerd.

De eerste vraag die bij het codeerproces centraal stond was of de politieke leider op enige manier een verantwoordelijke, schuldige voor of veroorzaker van in elk geval een deel van de kredietcrisis aanwijst. Specifieker is het hier noodzakelijk dat de politicus een deel van de causale keten noemt die aanzet heeft gegeven tot de crisis of hem heeft verergerd. Dit hoeven niet per se personen of groepen personen te zijn.

Verder is het hier belangrijk dat niet alleen de kredietcrisis aangeduid wordt, maar ook dat daar iets over gezegd wordt in de vorm van een schuldige – of een bijdrage aan de schuldvraag aan bod komt, dus. Als financiële markten als verantwoordelijke worden gecodeerd, moet dus wel duidelijk aanwijsbaar zijn dat de actor dit als schuldige ziet.

Het wordt hier ook gezien als relevant als de politiek leider spreekt over waar de crisis begon. Een voorbeeld is de onderstaande passage uit de speech van premier Stephen Harper (Canada), welke gecodeerd is als V13: 1 (stellen dat de problemen buiten de grenzen begonnen en de globale economische situatie ook het land raakt (verwevenheid van internationale economie)).

“Canadians know that, as Canada is a trading nation in the global economy, these events— while originating outside our borders—will nevertheless reverberate here.”

(25)

25 Een voorbeeld van een passage waarin een duidelijkere schuldige wordt aangewezen komt uit de speech van president Kgalema Molanthe (Zuid-Afrika). De onderstaande passage is gecodeerd als V5: 4, V5: 5, V5: 13 en V6: 2 (zie codeboek).

“We can decry the greed, the short-termism and the carelessness of managers of big corporations which precipitated the crisis.”

Ten slotte hieronder een voorbeeld van een passage uit de toespraak van president Hu Jintao (China), die gecodeerd is als het niet behandelen van de schuldvraag: V3: 1.

“But, at the same time, global financial crisis is spreading rapidly, the world’s economic growth is slowing down markedly, international hot spots are popping up, world peace and development face grave challenges. To strengthen global cooperation and meet the challenges in a joint way is the common desire of the people of all countries. It is also the unavoidable road to safeguard world stability and promote the common development.” Onafhankelijke variabelen

Behandeling van de kredietcrisis in de communicatie

Om H2 te testen meet ik in welke mate een politiek leider over de kredietcrisis als onderwerp spreekt in zijn communicatiehandeling – de geselecteerde speech. Hiertoe ga ik na welk percentage van de speech over de kredietcrisis gaat. Dit onderzoek ik door te meten hoeveel woorden de politiek leider wijdt aan de kredietcrisis als percentage van het totale aantal woorden van de speech. Hierbij gebruik ik als afrondingsmethode het deel van de desbetreffende zin dat over de crisis gaat (het onderwerp de kredietcrisis als deel van het naamwoordelijk gezegde; zie Barbiers, 2008). Deze afronding is natuurlijker en doet meer recht aan de communicatie van de politiek leider dan het louter afronden op woorden.

Overigens heb ik, zoals hiervoor al ter sprake kwam, van twee politieke leiders (Manmohan Sing van India en Abdoellah bin Abdoel Aziz al-Saoed van Saoedi-Arabië) speeches geselecteerd die qua vorm enigszins afwijken van de rest van de speeches. Deze toespraken heb ik niet meegenomen bij de analyse van deze hypothese, aangezien

(26)

26

ze vanwege hun vorm voor 100% over de kredietcrisis gaan en daarom de resultaten vertekenen.

Ideologie

De onafhankelijke variabele bij H3 is ideologie: positionering op de links-rechtsdimensies. Hoewel veel onderzoek uitgaat van meerdere politieke dimensies dan de voorgenoemde (zie bijvoorbeeld Kriesi et al., 2006), voldoet deze ruimschoots in het verband van deze studie. Een politiek leider heeft een ideologie, zijn partij heeft een ideologie en – in de gevallen dat de politiek leider een regering leidt – zijn regering heeft een ideologische signatuur. De ideologie van de partij en de ideologie van de politiek leider zullen normaal gesproken voor een groot deel overlappen. Daarbij zijn eventuele minieme verschillen hiertussen niet relevant voor de beantwoording van deze hypothese. Bovendien ga ik hier van de assumptie uit dat de partij van de politiek leider het meest invloed heeft op de signatuur van zijn regering. Daarom gebruik ik voor deze hypothese de ideologie van de partij van de politiek leider als indicator voor ideologie.

Ter verduidelijking: in het kader van deze hypothese zet ik regeringen met een linkse signatuur af tegen regeringen met overige signaturen. Om te identificeren welke landen in deze eerste categorie vallen gebruik ik data van de 1999-2014 Chapel Hill Expert Survey (Bakker et al., 2015). Deze dataset deelt partijen in elf categorieën in op basis van de partijclassificatie van Hix & Lord (1997). In het kader van deze hypothese beschouw ik een partij als links als deze in de CHES-dataset wordt ingedeeld als socialistische, radicaal-linkse of groene partij. Het zijn in mijn ogen namelijk deze partijen die op ideologische gronden eerder de financiële sector zouden beschuldigen. Om de ideologische signatuur van de regeringen van landen te identificeren die niet in deze dataset vallen, en om na te gaan wat de signatuur van de dictaturen uit mijn dataset was, voerde ik een literatuurstudie uit.

Hieruit bleek dat de regeringen van Gordon Brown (Verenigd Koninkrijk), Jens Stoltenberg (Noorwegen), José Luis Rodríguez Zapatero (Spanje), Cristina Kirchner (Argentinië) (Denissen, 2008) en Luiz Inácio Lula da Silva (Brazilie) (Kingstone, 2008) geschaard kunnen worden onder de linkse categorie in de hypothese.

(27)

27

Last die een land van de kredietcrisis ondervindt

Bij H5 staat de crisis-afhankelijke factor centraal hoe hard het land van een politiek leider geraakt wordt door de kredietcrisis. Hoe hard een land door de crisis werd geraakt tussen 15 september 2008 en 1 januari 2010 operationaliseer ik als volgt. De landen buiten de VS die als eerst geraakt werden door de crisis in de VS, waren de landen waarvan de financiële instituties in het bezit waren van veel effecten die gedekt werden door zogenaamde Amerikaanse rommelhypotheken (subprime

mortgage-backed securities) (Claessens et al., 2010; Lane & Milesi-Ferretti, 2010). Zie Tabel 7 in

Appendix II voor een overzicht van landen met financiële instituties die het meest geïnvesteerd hadden in deze effecten.

Daarnaast heeft Claessens et al. (2010) in beeld gebracht welke landen als eerst geraakt werden door de crisis tussen januari 2008 en april 2009 en landen daartoe in vijf groepen verdeeld. Om te meten wanneer landen geraakt werden zijn de momenten gebruikt wanneer landen in een recessie5 kwamen. De landen met financiële instituties

die veel subprime mortgage-backed securities bezaten zaten in de eerste twee van deze vijf groepen (zie voor een volledig overzicht van deze groepen Claessens et al., 2010: 278). De landen waarvan de politieke leiders in deze studie centraal staan, en die in deze twee groepen zaten waren de VS, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Nederland, Japan, Nieuw-Zeeland en Singapore. De overige landen uit mijn dataset werden pas later geraakt door de crisis. Het feit dat de landen uit groep 1 en 2 in deze tijdsperiode het hardst geraakt werden wordt onderstreept door hun toenmalige waarden op de Financial Stress Index6 (FSI): de FSI van groep 1 (17,01, σ= -) en groep 2

(10,49, σ= 5,47) is hoger dan die van groep 3 (8,91 σ = 4,13) en groep 4 (9,34, σ = 3,71) (Claessens et al., 2010: 282).

Van de hiervoor genoemde landen stel ik dan ook dat ze in het kader van deze studie beschouwd worden als de hardst geraakte landen door de crisis in deze onderzoeksperiode.

5 Recessies worden hier geïdentificeerd door een negatieve groei van het bruto binnenlands product. 6 Dit is een maat voor de onrust in financial markten. Deze bestaat onder meer uit de bèta van de bancaire

sector, de TED-spread en de volatiliteit van beurskoersen, obligatiemarkten en valutamarkten (Claessens et al., 2010).

(28)

28

Eerdere betrokkenheid bij financieel-economisch beleid

De onafhankelijke variabele bij H6 is eventuele eerdere betrokkenheid van een politiek leider bij financieel-economisch beleid dat gerelateerd is aan de financiële crisis. Dit kan zowel bij een instantie in zijn thuisland zijn geweest of op een meer mondiale schaal. Na het bestuderen van de cv’s van de voor dit onderzoek geselecteerde politici bleek dat Gordon Brown (Engeland) en Nicolas Sarkozy (Frankrijk) de meest significante ervaring in dit verband hadden. Brown was van 1997 tot 2007 minister van Financiën in Groot-Brittannië, en Sarkozy bekleedde dezelfde functie in Frankrijk in 2004. De betrokkenheid van enkele andere politieke leiders was miniem, aangezien zij vaak slechts voor zeer korte duur een interim-positie bekleedden en de betrokkenheid van ver terug dateerde.

Positie in de wereld

Als indicator voor de onafhankelijke variabele positie in de wereld gebruik ik voor H7 eventueel lidmaatschap van de EU. In mijn sample zitten de volgende lidstaten: Verenigd Koninkrijk, Ierland, Frankrijk, Duitsland, Nederland, België, Denemarken, Zweden, Finland en Spanje.

Staatsvorm

In het kader van H7 onderzoek ik in hoeverre een staatsvorm van invloed is op schuldmanagement middels communicatie. Hiertoe gebruik ik de Democracy-Dictatorship Index (Cheibub et all, 2010) om democratieën van dictaturen te onderscheiden in mijn sample. Deze dataset heb ik gekozen omdat de aldaar gehanteerde indeling goed aansluit bij deze studie en deze dataset bekendstaat om haar sterke empirische connectie (Lidén, 2013). Deze dataset classificeert China, Rusland, Singapore, Saoedi-Arabië en Zuid-Afrika als dictatuur.

(29)

29

§ 4. Resultaten

§ 4.1. Algemene resultaten

In de onderstaande Grafiek 1 zijn de algemene resultaten van de inhoudsanalyse te zien. Uit deze analyse blijkt dat de A2-strategie (anderen beschuldigen) het populairst was onder de geselecteerde politieke leiders. De overige bewindvoerders kozen voor een A1-strategie (het niet behandelen van de schuldvraag).

Daarmee ondersteunen deze resultaten zowel H1 (om scenario 2 uit Tabel 2 te vermijden,

zullen politici over het algemeen geen schuld accepteren en hierdoor niet voor strategie A3 en A4 kiezen) als H8 (politieke leiders van dictaturen zullen geen A3- en A4-strategie kiezen). 40,00% 60,00% 0,00% 0,00% A1 A2 A3 A4

Strategieën

schuldmanagement

Grafiek 1: verdeling van de door de politieke leiders gevolgde strategieën (A1= het niet behandelen van de schuldvraag; A2= anderen beschuldigen; A3= accepteren van gedeeltelijke verantwoordelijkheid; A4= accepteren van volledige verantwoordelijkheid).

A1-strategie  China  Nederland  België  Noorwegen  Finland  Nieuw-Zeeland  Singapore  Indonesië  Zuid-Korea  Ierland A2-strategie  VS  VK  Japan  Rusland  Canada  Frankrijk  Duitsland  Denemarken  Zweden  India  Argentinië  Saoedi-Arabië  Zuid-Afrika  Brazilië  Spanje

(30)

30

Grafiek 2. Overzicht van

meest gecodeerde factoren onder A2-strategieen (V13: 2 = (tekortschietende)

regulering; V13: 1 = stellen dat de problemen buiten de grenzen begonnen; V5: 2 = (buitensporige) speculatie; V6: 2 = managers van financiële instituties in brede zin; V12: 1 = Amerikaanse regering (onder George W. Bush); V13: 9 = problemen met vrije markt; V5: 10 = financiële

excessen/schandalen; V8: 1 = toezichthouders).

In de onderstaande Grafiek 2 zijn de frequenties te zien van de meest voorkomende factoren onder de A2-strategie. Een overzicht van wie of wat de politieke leiders met een A2-strategie precies beschuldigden is te vinden in Appendix II.

In het resterende deel van dit hoofdstuk bespreek ik de resultaten in combinatie met de overige hypothesen.

§ 4.2 Hypothese 2

H2: Politieke leiders die een A1-strategie volgen hebben het minder over de

financiële crisis dan leiders met een andere strategie.

De onderstaande Tabel 4 beschrijft hoeveel aandacht de politieke leiders aan het onderwerp de kredietcrisis besteedden in hun speeches. De politici zijn hierbij in twee groepen verdeeld: een groep met strategie A1 en een groep met strategie A2.

Tabel 4. Descriptieve statistieken over de hoeveelheid tekst die een politiek leider wijdt aan de kredietcrisis. (µ = gemiddelde, σ = standaardafwijking)

*De speeches van de politieke leiders van Saoedi-Arabië en India zijn uit theoretische overwegingen niet in deze analyse meegenomen. Strategie N* µ σ A1 10 18,03% 17,18 A2 13 32,86% 24,44 0 1 2 3 4 5 6 V13: 2 V13: 1 V5: 2 V6: 2 V12: 1 V13:9 V5: 10 V8: 1

(31)

31 Uit de resultaten blijkt duidelijk dat politieke leiders met een A1-strategie een mindere hoeveelheid tekst wijden aan de kredietcrisis (18,03%) dan leiders met een A2-strategie (32,86%). De standaardafwijkingen zijn bij beide groepen vrij hoog. Dit is een gevolg van het feit dat de N vrij laag is en bij beide groepen verscheidene uitschieters zijn. Bij groep A1 is dit bijvoorbeeld de Belgische minister-president Yves Leterme (0,008%) en bij groep A2 is dit de Russische president Dmitri Medvedev (11,7%). Toch lijken deze resultaten op basis van deze sample de hypothese te ondersteunen.

§ 4.3 Hypothese 3

H3: Het zijn vooral leiders van regeringen met een linkse ideologische signatuur die de financiële sector beschuldigen.

Tabel 5 beschrijft in hoeverre het hebben van een linkse ideologie en het beschuldigen

van de financiële sector met elkaar samenhangen.

Beschuldigde de leider de financiële sector?

Totaal

Nee Ja

Had de leider een linkse ideologie? Nee 13 7 20

Ja 3 2 5

Totaal 16 9 25

RΦ = 0,042

Tabel 5. Verband tussen een linkse ideologie en het beschuldigen van de financiëlesector voor het ontstaan van de kredietcrisis (RΦ = correlatiecoëfficiëntPhi).

Zoals te zien is zijn in mijn sample vijf politieke leiders die voldoen aan het hebben van een linkse ideologie zoals ik deze in het kader van deze studie gedefinieerd heb. Een

meerderheid daarvan (3) beschuldigde de financiële sector niet, terwijl twee dit wel deden. Deze resultaten ondersteunen de hypothese dus niet. Het mag dan ook geen

verrassing zijn dat wanneer de vergelijking getrokken wordt met politieke leiders die geen dergelijke linkse ideologie hebben maar wel de financiële sector beschuldigen, er geen verband gevonden wordt op basis van deze gegevens (RΦ = 0,042).

(32)

32

§ 4.4 Hypothese 4

H4: De Russische politieke leider (Medvedev) maakt gebruik van een A2-strategie en beschuldigt de VS.

Medvedev koos inderdaad voor deze strategie en meende dat de Amerikaanse regering onder president George Bush “serieuze economische miscalculaties” gemaakt had. Hiermee zouden de Amerikanen zowel zichzelf als anderen beschadigd hebben in de ogen van Medvedev. Andere diagnostische frames van Medvedev waren V13: 1 (problemen begonnen buiten onze grenzen) en V9: 2 (de Amerikaanse economie).

§ 4.5 Hypothese 5

H5: De landen die het hardst getroffen werden door de kredietcrisis maken gebruik

van een A2-strategie.

De onderstaande Tabel 6 beschrijft in hoeverre er een verband is gevonden tussen het hardst geraakt worden en het kiezen van een A2-strategie.

Maakte de leider gebruik van een A2-strategie?

Totaal

Nee Ja

Zat het land bij de selectie van hardst geraakte landen?

Nee 6 10 16

Ja 4 5 9

Totaal 10 15 25

RΦ = -0,068

Tabel 6. Beschuldigen politieke leiders van landen die het hardst geraakt werden door de kredietcrisis tussen 2008 en

2010 andere personen of entiteiten voor het ontstaan van de kredietcrisis? (RΦ = correlatiecoëfficiëntPhi)

Allereerst valt op dat vijf van de negen politieke leiders van landen die bij de selectie van hardst geraakte landen zaten voor een A2-strategie hebben gekozen. Dit is net iets meer dan de helft. Dat er geen verband is blijkt al helemaal wanneer naar de overige

(33)

33 leiders met een A2-strategie wordt gekeken (RΦ = -0,068). De A2-strategie was dus bij politieke leiders van zowel hard geraakte als minder hard geraakte landen populair.

§ 4.6 Hypothese 6

H6: Des te meer politieke leiders voor aanvang van de crisis betrokken waren bij

financieel-economisch beleid, hoe meer ze geneigd zijn gedeeltelijke verantwoordelijkheid te erkennen.

Uit de resultaten bleek dat de twee politieke leiders die voor dit onderzoek geschaard werden onder het hebben van eerdere betrokkenheid bij financieel-economisch beleid, Gordon Brown (Verenigd Koninkrijk) en Nicolas Sarkozy (Frankrijk), beiden geen

gedeeltelijke verantwoordelijkheid erkenden. Beide leiders kozen voor een A2-strategie. Hiermee weerspreken deze resultaten H6.

§ 4.7 Hypothese 7

H7: Het schuldmanagement van lidstaten van de Europese Unie vertoont veel overeenkomsten.

Uit de inhoudsanalyse blijkt dat de politieke leiders van vier van de tien lidstaten van de EU die in mijn datasample zaten een A1-strategie hadden. De leiders van de zes overige lidstaten kozen voor een A2-strategie, waarvan de details in Appendix II te vinden zijn. Onder deze politici zat veel verschil wat betreft het aanwijzen van verantwoordelijkheid. De enige overeenkomstige aanwijzing van verantwoordelijkheid was (buitensporige) speculatie in de financiële sector: de leiders van Frankrijk, Denemarken en Spanje wezen op deze factor. Daarmee blijkt uit deze resultaten dat het schuldmanagement van lidstaten erg verschillend is. Deze gegevens ondersteunen H7 dus niet.

(34)

34

§ 5. Conclusie

Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in het schuldmanagement middels communicatie door politieke leiders tijdens de financiele crisis die in 2008 begon. Daartoe richtte de studie zich op het onderzoeken van samenhang tussen bepaalde factoren en bepaalde strategieën ten behoeve van dit schuldmanagement.

Ten eerste ondersteunen de algemene resultaten van deze studie de theorie van Weaver (1986): leiders van zowel democratieën als dictaturen willen absoluut geen schuld voor de kredietcrisis krijgen, en anderen beschuldigen (strategie A2) – een vorm van schuldvermijding – is de meest gebruikte strategie (60%).

Ook verleent dit onderzoek steun aan de theorie die stelt dat politici de strategie A1 kiezen om zo minder aandacht te schenken aan hun rol als mogelijke schuldige voor de kredietcrisis. Dit draagt bij aan de kennis over het gebruiken van passief management in crisispolitiek (Hood et al., 2009) om zo schuldtoekenning te minimaliseren.

Daarnaast vond deze studie een samenhang tussen de toenmalige geopolitieke situatie en het schuldmanagement van de politiek leider van Rusland. Of geopolitieke overwegingen daadwerkelijk de doorslaggevende factor zijn geweest voor de Russische leider om tot dit schuldmanagement te komen moet nader onderzocht worden. Bovendien zou vervolgonderzoek zich meer kunnen focussen op dit verband. Deze studie heeft daarin een bescheiden eerste stap gezet.

Eventuele invloed van andere factoren op het schuldmanagement van politieke leiders heeft deze studie niet gevonden. Ideologie, de positie in de wereld van een land, de hevigheid van een crisis voor een land en eerdere betrokkenheid van een politiek leider bij financieel-economisch beleid lijken op basis van dit onderzoek geen invloed gehad te hebben op het schuldmanagement van de onderzochte politieke leiders.

Samengevat weten we door deze studie weten meer over welke politieke leiders welk schuldmanagement gebruikten tijdens de crisis. Ook geeft deze studie de aanzet tot nader onderzoek naar welke factoren samenhangen met welk schuldmanagement.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verwacht kan worden dat de verwachte positieve relatie tussen transformationeel leiderschap en werktevredenheid alleen op zal treden wanneer het door de werknemer

geëuthanaseerd kunnen worden, levert hen over aan het oordeel, zelfs de willekeur, van mensen die deze

T oenem ende specialisatie leidt tot vergroting van kennis en daarm ede tot een grotere mogelijkheid tot beheersing van dc beschikbare middelen ten behoeve van de

De weg gaan betekent voor de Bijbelse mens op de eerste plaats Gods wegen gaan, zijn geboden en voorschriften houden, zich laten leiden en begeleiden door JHWH.. Maar dit is ook

Norman Vincent Peale, die gelooft dat een mens door positief denken zijn eigen werkelijkheid schept, heeft het voorwoord voor dit boek geschreven. Verder wordt het boek van

Als de gedachten van mijn geest uit de Heilige Geest “lijken” te komen, dan is dat “waarschijnlijk” zo (volgens Grudem). Maar, uiteraard, kan ik het fout hebben. Die gedachten

§ Een speech, een verhaal, moet niet gaan om jou als spreker, maar om je publiek; iedereen in de zaal wil zichzelf graag persoonlijk kunnen herkennen in het verhaal.. § Story

(daarbij steeds indachtig zijnde de kern van de P.B.O.: samenwerkingsorgaan tussen werkgevers en werknemers om met name sociale rechtvaardigheid in de bedrijfstak te