• No results found

31 Uit de resultaten blijkt duidelijk dat politieke leiders met een A1-strategie een mindere hoeveelheid tekst wijden aan de kredietcrisis (18,03%) dan leiders met een A2- strategie (32,86%). De standaardafwijkingen zijn bij beide groepen vrij hoog. Dit is een gevolg van het feit dat de N vrij laag is en bij beide groepen verscheidene uitschieters zijn. Bij groep A1 is dit bijvoorbeeld de Belgische minister-president Yves Leterme (0,008%) en bij groep A2 is dit de Russische president Dmitri Medvedev (11,7%). Toch lijken deze resultaten op basis van deze sample de hypothese te ondersteunen.

§ 4.3 Hypothese 3

H3: Het zijn vooral leiders van regeringen met een linkse ideologische signatuur die de financiële sector beschuldigen.

Tabel 5 beschrijft in hoeverre het hebben van een linkse ideologie en het beschuldigen

van de financiële sector met elkaar samenhangen.

Beschuldigde de leider de financiële sector?

Totaal

Nee Ja

Had de leider een linkse ideologie? Nee 13 7 20

Ja 3 2 5

Totaal 16 9 25

RΦ = 0,042

Tabel 5. Verband tussen een linkse ideologie en het beschuldigen van de financiëlesector voor het ontstaan van de kredietcrisis (RΦ = correlatiecoëfficiëntPhi).

Zoals te zien is zijn in mijn sample vijf politieke leiders die voldoen aan het hebben van een linkse ideologie zoals ik deze in het kader van deze studie gedefinieerd heb. Een

meerderheid daarvan (3) beschuldigde de financiële sector niet, terwijl twee dit wel deden. Deze resultaten ondersteunen de hypothese dus niet. Het mag dan ook geen

verrassing zijn dat wanneer de vergelijking getrokken wordt met politieke leiders die geen dergelijke linkse ideologie hebben maar wel de financiële sector beschuldigen, er geen verband gevonden wordt op basis van deze gegevens (RΦ = 0,042).

32

§ 4.4 Hypothese 4

H4: De Russische politieke leider (Medvedev) maakt gebruik van een A2-strategie en beschuldigt de VS.

Medvedev koos inderdaad voor deze strategie en meende dat de Amerikaanse regering onder president George Bush “serieuze economische miscalculaties” gemaakt had. Hiermee zouden de Amerikanen zowel zichzelf als anderen beschadigd hebben in de ogen van Medvedev. Andere diagnostische frames van Medvedev waren V13: 1 (problemen begonnen buiten onze grenzen) en V9: 2 (de Amerikaanse economie).

§ 4.5 Hypothese 5

H5: De landen die het hardst getroffen werden door de kredietcrisis maken gebruik

van een A2-strategie.

De onderstaande Tabel 6 beschrijft in hoeverre er een verband is gevonden tussen het hardst geraakt worden en het kiezen van een A2-strategie.

Maakte de leider gebruik van een A2-strategie?

Totaal

Nee Ja

Zat het land bij de selectie van hardst geraakte landen?

Nee 6 10 16

Ja 4 5 9

Totaal 10 15 25

RΦ = -0,068

Tabel 6. Beschuldigen politieke leiders van landen die het hardst geraakt werden door de kredietcrisis tussen 2008 en

2010 andere personen of entiteiten voor het ontstaan van de kredietcrisis? (RΦ = correlatiecoëfficiëntPhi)

Allereerst valt op dat vijf van de negen politieke leiders van landen die bij de selectie van hardst geraakte landen zaten voor een A2-strategie hebben gekozen. Dit is net iets meer dan de helft. Dat er geen verband is blijkt al helemaal wanneer naar de overige

33 leiders met een A2-strategie wordt gekeken (RΦ = -0,068). De A2-strategie was dus bij politieke leiders van zowel hard geraakte als minder hard geraakte landen populair.

§ 4.6 Hypothese 6

H6: Des te meer politieke leiders voor aanvang van de crisis betrokken waren bij

financieel-economisch beleid, hoe meer ze geneigd zijn gedeeltelijke verantwoordelijkheid te erkennen.

Uit de resultaten bleek dat de twee politieke leiders die voor dit onderzoek geschaard werden onder het hebben van eerdere betrokkenheid bij financieel-economisch beleid, Gordon Brown (Verenigd Koninkrijk) en Nicolas Sarkozy (Frankrijk), beiden geen

gedeeltelijke verantwoordelijkheid erkenden. Beide leiders kozen voor een A2-strategie. Hiermee weerspreken deze resultaten H6.

§ 4.7 Hypothese 7

H7: Het schuldmanagement van lidstaten van de Europese Unie vertoont veel overeenkomsten.

Uit de inhoudsanalyse blijkt dat de politieke leiders van vier van de tien lidstaten van de EU die in mijn datasample zaten een A1-strategie hadden. De leiders van de zes overige lidstaten kozen voor een A2-strategie, waarvan de details in Appendix II te vinden zijn. Onder deze politici zat veel verschil wat betreft het aanwijzen van verantwoordelijkheid. De enige overeenkomstige aanwijzing van verantwoordelijkheid was (buitensporige) speculatie in de financiële sector: de leiders van Frankrijk, Denemarken en Spanje wezen op deze factor. Daarmee blijkt uit deze resultaten dat het schuldmanagement van lidstaten erg verschillend is. Deze gegevens ondersteunen H7 dus niet.

34

§ 5. Conclusie

Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in het schuldmanagement middels communicatie door politieke leiders tijdens de financiele crisis die in 2008 begon. Daartoe richtte de studie zich op het onderzoeken van samenhang tussen bepaalde factoren en bepaalde strategieën ten behoeve van dit schuldmanagement.

Ten eerste ondersteunen de algemene resultaten van deze studie de theorie van Weaver (1986): leiders van zowel democratieën als dictaturen willen absoluut geen schuld voor de kredietcrisis krijgen, en anderen beschuldigen (strategie A2) – een vorm van schuldvermijding – is de meest gebruikte strategie (60%).

Ook verleent dit onderzoek steun aan de theorie die stelt dat politici de strategie A1 kiezen om zo minder aandacht te schenken aan hun rol als mogelijke schuldige voor de kredietcrisis. Dit draagt bij aan de kennis over het gebruiken van passief management in crisispolitiek (Hood et al., 2009) om zo schuldtoekenning te minimaliseren.

Daarnaast vond deze studie een samenhang tussen de toenmalige geopolitieke situatie en het schuldmanagement van de politiek leider van Rusland. Of geopolitieke overwegingen daadwerkelijk de doorslaggevende factor zijn geweest voor de Russische leider om tot dit schuldmanagement te komen moet nader onderzocht worden. Bovendien zou vervolgonderzoek zich meer kunnen focussen op dit verband. Deze studie heeft daarin een bescheiden eerste stap gezet.

Eventuele invloed van andere factoren op het schuldmanagement van politieke leiders heeft deze studie niet gevonden. Ideologie, de positie in de wereld van een land, de hevigheid van een crisis voor een land en eerdere betrokkenheid van een politiek leider bij financieel-economisch beleid lijken op basis van dit onderzoek geen invloed gehad te hebben op het schuldmanagement van de onderzochte politieke leiders.

Samengevat weten we door deze studie weten meer over welke politieke leiders welk schuldmanagement gebruikten tijdens de crisis. Ook geeft deze studie de aanzet tot nader onderzoek naar welke factoren samenhangen met welk schuldmanagement.

35

§ 6. Discussie

Dit onderzoek vormt de eerste studie naar factoren die mogelijk samenhangen met schuldmanagement middels communicatie. Daar dit onderzoeksgebied nog weinig ontwikkeld is, is deze eerste stap van groot belang, al kent de studie enkele gebreken.

Om te beginnen maak ik gebruik van een relatief kleine dataset (N=25) en maak ik gebruik van één meetpunt voor schuldmanagement van politieke leiders. Het was in de tijd die voor dit onderzoek stond helaas niet mogelijk om meer data te gebruiken. Vervolgonderzoek zou zich daarom kunnen onderscheiden door een grotere dataset te gebruiken en meer meetpunten te gebruiken.

Toch was deze dataset zeer geschikt voor dit verkennende onderzoek. Het onderwerp waar deze studie naar schuldmanagement zich op richtte, de financiële crisis uit 2008, was namelijk van zeer groot maatschappelijk belang, en daarmee ook zeer saillant voor politieke leiders. Mijn dataset was een zeer adequate afspiegeling van het schuldmanagement middels communicatie over dit onderwerp, aangezien de dataset een wereldwijde vergelijking toeliet en het de meest relevante landen in het kader van de crisis vertegenwoordigde.

Daarnaast richtte deze studie zich slechts op toespraken van politieke leiders. Door naar meer communicatieuitingen te kijken zou een breder beeld van hun schuldmanagement te vormen zijn.

Het is mogelijk dat de methodologische keuzes van deze studie een verklaring zijn voor het verwerpen van hypotheses H3, H6 en H7. Zo zaten er in het kader van H3 (het zijn vooral leiders van regeringen met een linkse ideologische signatuur die de

financiële sector beschuldigen) maar vijf politieke leiders in mijn dataset die voor dit

onderzoek te kenmerken zijn als links, tegenover twintig leiders met een overige ideologie. Toch acht ik het selecteren van de meest relevante landen in de kredietcrisis in dit geval belangrijker dan een perfecte menging van ideologische overtuigingen onder politieke leiders. Vervolgonderzoek zou zich daarom kunnen richten op het accurater meten van deze ideologische factor. Hetzelfde geldt voor het meten van de individuele factor bij H6 (des te meer politieke leiders voor aanvang van de crisis

36

verantwoordelijkheid te erkennen) en voor het meten van de factor van positie in de

wereld bij H7 (het schuldmanagement van lidstaten van de Europese Unie vertoont veel

overeenkomsten). Bovendien zou nader onderzoek meer inzicht kunnen verschaffen in

het schuldmanagement van politieke leiders van dictaturen.

Het is echter ook mogelijk dat de factoren die ik in deze studie onderzoek simpelweg worden overvleugeld door andere factoren die wél de doorslag geven bij de calculatie van schuldmanagement middels communicatie. Het zou kunnen dat deze factoren minder belangrijk zijn in tijden van crisis, en dat politieke leiders hun schuldmanagement baseren op andere zaken. Specifiek vermoed ik dat psychologische processen binnen politici hierbij een grote rol spelen. Hierin ben ik niet de enige. Tegenwoordig is immers steeds meer aandacht voor de manier waarop topbestuurders van zowel de overheid als uit het bedrijfsleven belangrijke beslissingen maken. Een voorbeeld hiervan is dat de Nederlandse financiële toezichthouder De Nederlandsche Bank psychologen inzet om de psyche van deze bestuurders te ontrafelen. Een andere manier om meer zicht te krijgen op de overwegingen die politieke leiders hebben om voor bepaald schuldmanagement te kiezen zou het interviewen van oud-politici zijn. Hoewel het onmogelijk is in het hoofd van politieke leiders te kijken, lijken deze methoden me het meest geschikt om alsnog meer kennis over dit onderwerp te verkrijgen.

37

Referenties

Aggestam, L. (2004). “Role Identity and the Europeanisation of Foreign Policy: A Political-Cultural Approach”. In: Tonra, B. & Christiansen, T. (red.) Rethinking European Union Foreign Policy, 81-98. Manchester: Manchester University Press.

Austin, J. L. (1975). How To Do Things With Words. Oxford: Oxford University Press.

Bakker, R., Edwards, E., Hooghe, L., Jolly, S., Koedam, J., Kostelka, F., Marks, G., Polk, J., Rovny, J., Schumacher, G., Steenbergen, M., Vachudova, M., & Zilovic. M. (2015). 1999 − 2014 Chapel Hill Expert Survey Trend File. Chapel Hill: University of North Carolina.

Baiman, R. P., Boushey, H., & Saunders, D. (2015). Political economy and contemporary capitalism: radical perspectives

on economic theory and policy. London: Routledge.

Barbiers, S. (2008). “Werkwoordclusters en de grammatica van de rechterperiferie.” Nederlandse Taalkunde, 13(2), 160-187.

Boin, A., McConnell, A., & ‘t Hart, P. (2008). Governing after crisis: the politics of investigation, accountability and

learning. Cambridge: Cambridge University Press.

Boin, A., McConnell, A. & ‘t Hart, P. (2009). “Crisis Exploitation: Political and Policy Impacts of Framing Contests”. Journal of European Public Policy, 16(1): 81–106.

Boin, A., McConnell, A.,’t Hart, P. & Preston, T. (2010). “Leadership Style, Crisis Response and Blame Management: The Case of Hurricane Katrina”. Public Administration, 88(3): 706–23.

Bovens, M., Hart, P. T., & Gray, P. (1996). “Understanding policy fiascos.” Public Administration-Abingdon, 74(3): 552- 552.

Brändström, A., & Kuipers, S. (2003). “From ‘Normal Incidents’ to Political Crises: Understanding the Selective Politicization of Policy Failures”. Government and Opposition, 38(3): 279-305.

Brändström, A., Kuipers, S., & Daléus, P. (2008). “The politics of blame management in Scandinavia after the tsunami disaster.” In: Boin, A., ‘t Hart, P. % McConnell, A. (red.) Governing After Crisis: The politics of investigation,

accountability and learning, 114-147. Cambridge: Cambridge University Press.

Broz, J. L. (2013). Partisan financial cycles. Paper gepresenteerd tijdens conferentie Politics in Hard Times: The Great Recession and Contemporary Politics, A Conference in Honor of Peter A. Gourevitch.

38

Campello, M., Graham, J. R., & Harvey, C. R. (2010). “The real effects of financial constraints: Evidence from a financial crisis.” Journal of Financial Economics, 97(3): 470-487.

Cheibub, J. A., Gandhi, J., & Vreeland, J. R. (2010). “Democracy and dictatorship revisited.” Public choice, 143(1-2): 67- 101.

Chong, D., & Druckman, J. N. (2007). "Framing Theory.” Annual Review of Political Science, 10(1): 103–126.

Claessens, S., Dell’Ariccia, G., Igan, D., & Laeven, L. (2010). “Cross-country experiences and policy implications from the global financial crisis.” Economic Policy, 25(62): 267-293.

Clark, A. (2008) “Buffett says: act or face ‘economic Pearl Harbor’”,

http://www.guardian.co.uk/business/2008/sep/25/banking.wallstreet1. Geraadpleegd op 26 mei 2016.

Crotty, J. (2009). Structural causes of the global financial crisis: a critical assessment of the ‘new financial architecture’. Cambridge Journal of Economics, 33(4), 563-580.

Denissen, M. (2008). Winning small battles, losing the war. Police Violence, the Movimiento del Dolor, and Democracy in

post-authoritarian Argentina. Amsterdam: Rozenberg Publishers.

Department of the Treasury, Federal Reserve Bank of New York & Board of Governors of the Federal Reserve System (2008). Report on Foreign Portfolio Holdings of U.S. securities. Washington: Department of the Treasury.

Edelman, M. J. (1985). The symbolic uses of politics. Champaign: University of Illinois Press.

Entman, R. M. (1993). “Framing: Toward clarification of a fractured paradigm.” Journal of communication, 43(4): 51- 58.

Fletcher, T. (2009). “The European Union: from impotence to opportunity?” In: ‘t Hart, P., & Tindall, K. (red.) Framing

the Global Economic downturn: Crisis rhetoric and the politics of recessions, 181-200. Canberra: ANU Press.

Furedi, F. (2005). Politics of fear. London: A&C Black.

Giger, N., & Nelson, M. (2011). “The electoral consequences of welfare state retrenchment: Blame avoidance or credit claiming in the era of permanent austerity?” European Journal of Political Research, 50(1): 1-23.

Glushko,AJ. (2009). “Canada: the politics of optimism.” In: t Hart, P., & Tindall, K. (red.) Framing the Global Economic

downturn: Crisis rhetoric and the politics of recessions, 69-95. Canberra: ANU Press.

Hänggli, R., & Kriesi, H. (2010). “Political framing strategies and their impact on media framing in a Swiss direct- democratic campaign.” Political Communication, 27(2): 141-157.

‘t Hart, P., & Tindall, K. (2009).Framing the Global Economic downturn: Crisis rhetoric and the politics of recessions.

39

Hix, S., & Høyland, B. (2011). The political system of the European Union. London: Palgrave Macmillan.

Hix, S., & Lord, C. (1997). Political parties in the European Union. New York: St. Martin's Press.

Hood, C. (2002). “The risk game and the blame game”. Government and opposition, 37(01): 15-37.

Hood, C. (2007). “What happens when transparency meets blame-avoidance?” Public Management Review, 9(2): 191- 210.

Hood, C., Jennings, W., Dixon, R., Hogwood, B., & Beeston, C. (2009). “Testing times: Exploring staged responses and the impact of blame management strategies in two examination fiasco cases.” European Journal of Political

Research, 48(6): 695-722.

Jones, D. (2000). Sultans of Spin. The Media and the New Labour Government. London: Orion Books.

Keys, B. J., Mukherjee, T. K., Seru, A., & Vig, V. (2008). Did securitization lead to lax screening? Evidence from subprime

loans. Evidence from Subprime Loans. Werkdocument.

Kingstone, P. (2008). Democratic Brazil Revisited. Pittsburgh: University of Pittsburgh Pre.

Kriesi, H., Grande, E., Lachat, R., Dolezal, M., Bornschier, S., & Frey, T. (2006).” Globalization and the transformation of the national political space: Six European countries compared.” European Journal of Political Research, 45(6): 921-956.

Krippendorff, K. (1978). “Reliability of binary attribute data”. Biometrics, 34(1): 142-144.

Lane, P. R. (2012). “The European sovereign debt crisis.” The Journal of Economic Perspectives, 26(3): 49-67.

Lau, R. R. (1985). “Two Explanations for Negativity Effects in Political Behavior”. American Journal of Political Science, 29(1): 119–38.

Lidén, G. (2013). “Theories of dictatorships: reviewing the literature.” Niet-gepubliceerd paper.

Linz, J. J. (2000). Totalitarian and authoritarian regimes. London: Lynne Rienner Publishers.

Malle, B. F. (2011). “Attribution theories: How people make sense of behavior.” Theories in social psychology, 1(1): 72- 95.

McGraw, K. M. (1991). “Managing Blame: An Experimental Test of the Effects of Political Accounts”, American Political

Science Review, 85(4): 1133-1157.

40

Murphy, K., (2012), “Pay, Politics, and the Financial Crisis,” in Economic Lessons from the Financial Crisis, A. Blinder, A. Lo, and R. Solow (Eds.), New York, Russell Sage Foundation.

Nord, L. W., & Olsson, E. K. (2013). “Frame, Set, Match! Towards a model of successful crisis rhetoric.” Public Relations

Inquiry, 2(1): 79-94.

Obstfeld, M., & Rogoff, K. (2009). Global imbalances and the financial crisis: products of common causes. Paper voorbereid voor de conferentie van de Federal Reserve Bank of San Fransisco.

OECD (2016). “OECD and the G20”, http://www.oecd.org/g20/. Geraadpleegd op 8 juni 2016.

Overbeek, H. (2012). “Sovereign debt crisis in Euroland: root causes and implications for European integration.” The

International Spectator, 47(1): 30-48.

Pritchard, J. (2009). “United Kingdom: the politics of government survival.” In: t Hart, P., & Tindall, K. (red.) Framing

the Global Economic downturn: Crisis rhetoric and the politics of recessions, 99-125. Canberra: ANU Press.

Reinhart, C., Rogoff, K., (2008). "Is the 2007 US subprime financial crisis so different? An international historical comparison." American Economic Review, 98(1): 339–344.

Rose, R. (2007). New Russia barometer XV: The climax of the Putin years (No. 426). Aberdeen: University of Aberdeen.

Sanchiz, C. (2013). Framing in times of crisis: How corporate interests shape media content. Masterscriptie aan de Universiteit van Amsterdam.

Shiller, R. J. (2012). The subprime solution: How today's global financial crisis happened, and what to do about it. Princeton: Princeton University Press.

Skærbæk, P., & Christensen, M. (2015). “Auditing and the Purification of Blame.” Contemporary Accounting

Research, 32(3): 1263-1284.

Snow, D.A. & Benford, R.D. (1988). “Ideology, Frame Resonance, and Participant Mobilization.” International Social

Movement Research, 1(1): 197-217.

Snow, D. A., Vliegenthart, R., & Corrigall-Brown, C. (2007). “Framing the French "riots": A comparative study of frame variation.” Social Forces, 86(2): 385-41.

Swert, de., K. (2012). “Calculating inter-coder reliability in media content analysis using Krippendorff’s Alpha”. Center

for Politics and Communication, 1(1): 1-15.

41

Appendix I: Codeboek

GERELATEERDE DOCUMENTEN